Arbeidskamp Wyldemerk Harich (2)

Standaard N.A.D.-Arbeidskamp

Molukkenkamp Harich. Onderaan is de ingang

De bureel- en kaderbarak van de NAD lijkt veel op die bij de ingang van het Molukkenkamp uit de vijftiger jaren van de 20e eeuw. Verder kan niet alles vergeleken worden omdat het NAD Kamp voor 220 personen gebouwd is en er 400 Islamitische Molukkers waren gehuisvest.

De kampbezetting

In ieder kamp waren arbeidsmensen, die waren ingedeeld in graden.

De werkmeester, herkenbaar aan een vignet met 2 gekruiste korenaren en twee verticale rode strepen.
De voorman, herkenbaar aan een vignet met twee gekruiste korenaren en één verticale rode streep.
De arbeidsman, herkenbaar aan een vignet met twee gekruiste korenaren.

Het kader was ingedeeld in verschillende echelons met bijbehorende onderscheidingstekens.

Lager kader    
Onderopzichter 2 gekruiste korenaren verticale gouden streep
Opzichter 2 gekruiste korenaren 2 gouden strepen
Hoofdopzichter 2 gekruiste korenaren zilveren knop tussen korenaren
Middenkader    
Asp Hopman 2 gekruiste korenaren 1 zilveren ster
Onderhopman 2 gekruiste korenaren 2 zilveren sterren
Hopman 2 gekruiste korenaren 3 zilveren sterren
Hoger kader    
Arbeidsleider 2 gekruiste korenaren 1 zilveren ster en spiegel afgezet met goudgalon
Hoofdarbeidsleider 2 gekruiste korenaren 2 zilveren sterren en spiegel afgezet met goudgalon
Opperarbeidsleider 2 gekruiste korenaren 3 zilveren sterren en spiegel afgezet met goudgalon
Opperkader    
Gereraal-arbeidsleider 2 gekruiste korenaren 2 zilveren en 2 gouden sterren, spiegel afgezet met gekartelde gouden rand

De bezetting van het kamp bestond uit :
Afdelingscommandant; Afdelingsbeheerder; Hulpbeheerder; Fourier; Parkmeester; Ziekenverpleger; Menagemeester; Kantinebeheerder; Kantinebediende; Kok; hulpkok; Voerlieden; Monteur; Motorordonnans; Kleermaker en schrijver.

Aan materialen werden 7 motorrijwielen geleverd; vier auto’s; twee rijwielen en vier paarden.

In de Leeuwarder Courant van 29 december 1943 waren de eisen te lezen om in aanmerking te kunnen komen voor een kaderfunctie.

In de Staatscourant zijn in een uitgebreide tekst de lichtingen gepubliceerd die de Secretaris-Generaal van Algemene Zaken achtereenvolgens zou moeten oproepen. In mei 1942 vonden de eerste medische keuringen plaats. De burgemeesters waren verplicht om een opgave in 3-voud op te sturen met de selectie van personen uit het bevolkingsregister. Friezen konden naar Leeuwarden voor de keuring.

De opkomstlichtingen

Lichting  Staatsblad Geboren tussen Opkomst tussen
1e * 04-11-1942 01-10-1924 – 31-12-1924

04-01-1943 – 12-06-1943

2e **23-03-1943 01-01-1925 – 30-06-1925 01-07-1943 – 15-12-1943
2e *** 01-04-1922 – 15-06-1925 01-07-1943 – 15-12-1943
3e 27-10-1943 01-07-1925 – 31-12-1925 05-01-1944 – 15–06-1944
4e *** 01-01-1926 – 30-06-1926 01-07-1944 – 15-12-1944
5e *** 30-06-1926 – 31-12-1926 01-01-1945 – 15-06-1945

* Voor zover hun oproeping naar het oordeel van de commandant van de N.A.D. noodzakelijk is.
** Ook zij die op het punt stonden een diploma te halen, dat toegang gaf tot middelbaar nijverheid of tot het hoger onderwijs. In december van 1942 had iedereen, die aan de voorwaarde voldeed een oproep voor de keuring gekregen..
*** Een datum van het Staatsbesluit is hier niet opgegeven.

Autobedrijf De Zuidwesthoek uit Balk (fa. De Boer) droeg zorg voor het vervoer van jongemannen naar het kamp Wyldemerk. De onderneming schreef dat zij  de opkomstplichtingen tussen 4 en 7 januari 1943 hoofdzakelijk wilden vervoeren vanuit Stavoren en een enkeling vanuit Heerenveen “voor zover er een dienstbus kan rijden”. De Rijksinspectie had voorgeschreven dat de kortst mogelijke route moest worden afgelegd. Op verzoek van de Nederlandsche Arbeidsdienst deelde de directie mee wie zij waren omdat er bij de Arbeidsdienst meerdere autobusondernemingen geregistreerd stonden. “Ons bedrijf is een van hogerhand verplichte combinatie van een tiental autobusondernemingen in Zuidwest-Friesland”. De Arbeidsdienst weigerde eerst de nota te betalen want het autobusbedrijf De Zuidwesthoek had ritten gedeclareerd met enkele- en retourkaarten. En dat weigerde de Arbeidsdienst omdat zij een landelijk systeem wilden. Er mogen alleen maar enkele reis ritten in rekening worden gebracht. Een retourkaart moet als twee enkele reizen worden berekend min 25%. Daartegen gaat het Autobusbedrijf in beroep en de uitslag daarvan is niet bekend geworden.

De Germaanse groet

Al vanaf 1941 had Seyss-Inquart erop gehamerd dat de Germaanse groet zou worden ingevoerd bij de N.A.D. maar de commandanten hadden dat nog steeds kunnen vermijden. Uiteindelijk bleek het niet meer tegen te houden. In een brief van 1 oktober 1943 werd de Germaanse groet verplicht gesteld met ingang van 4 oktober 1943 “Elk kaderlid van den N.A.D. benevens alle Werkmeesters en Voorlieden, zijn verplicht met ongedekt hoofd binnenskamers (waaronder het gehele kampterrrein wordt verstaan) den groet met geheven hand te brengen. Aan de arbeidsmannen is het brengen van deze groet toegestaan”.

De Duitse plannen om niet alleen de N.A.D. tot de groet te verplichten maar ook de politie, brandweer en PTT-beambten, dus alle geuniformeerde mensen, zijn niet gelukt.

De invoering van de germaanse groet bij de N.A.D. was een flinke concessie aan de Duitsers om te voorkomen dat de overige  geüniformeerde diensten ook een Germaanse groet moesten brengen. Ook het protest van de kerken rechtstreeks bij Seyss-Inquart heeft daaraan niets kunnen verhelpen. Er volgde een uittocht van kaderleden en dat zorgde weer voor een ravage in de organisatie. Door de gebeurtenissen na Dolle Dinsdag in september 1944 kwam de NSB toch rechtstreeks in Duitse dienst onder leiding van een voor 100 procent nationalistisch-socialistisch kader. De werkzaamheden stonden daarna bijna uitsluitend ten dienst van het Duitse leger. De kampbuurman Rein Albada zag bij hun boerderij aan de Luts regelmatig voetbalwedstrijden en gymnastiekoefeningen in de buitenlucht. Een speciaal tafereel is hij in 2017 nog niet vergeten en dat was dat er tijdens de sportoefeningen twee jongemannen steeds in een sukkeldrafje om het speelveld liepen. Volgens omstanders was dat geweest omdat deze twee geweigerd hadden de Hitlergroet uit te brengen. De Hitlergroet was dus niet vrijblijvend.

Godsdienst

Vanaf de oprichting van de Opbouwdienst op 15 juli 1940 stonden commandant Breunesse en zijn staf afwijzend tegenover het opnemen in de Arbeidsdienst van het instituut van aalmoezeniers en veldpredikers. Hij zag de Opbouwdienst niet als een politieke en zeker niet als een kerkelijke organisatie. Hij verbood zelfs alle propaganda die maar iets met kerk of politiek te maken had. Met deze weigering maakte hij zich niet populair bij de N.S.B.  In een later stadium gaf hij schoorvoetend toe aan wat ruimte voor geestelijke verzorging. Mede door zijn afwijzing stond het overgrote deel van de Nederlandse christelijke bevolking vanaf het begin argwanend tegen de Opbouwdienst. De politiek definitief buiten de deur houden is hem overigens niet gelukt. In het Leeuwarder Nieuwsblad van 13 februari 1941 was een artikel opgenomen omtrent de geestelijke verzorging in de Arbeidsdienst.

“De lezer herinnert zich, welke richtlijnen majoor Breunesse hieraan gesteld heeft:

Ten eerste: wanneer de ouders verlangen, dat hun kinderen buiten de diensturen ter Kerke gaan of godsdienstonderwijs ontvangen, zal de Arbeidsdienst als als opvoedingsinstituut, zorgdragen dat hieraan gevolg wordt gegeven.
Ten tweede: In gevallen van ernstige ziekte kunnen de bedienaren van de Godsdienst de zieken bezoeken: vanzelfsprekend kunnen zij te allen tijde de sacramenten toedienen.
Ten derde: Voor en na tafel wordt steeds gelegenheid gegeven tot gebed.
Ten vierde: Alle erkende Christelijke feestdagen zullen worden gerespecteerd. (Wij veronderstellen dat de Zondag hieronder begrepen is. Red.Ned).
Ten vijfde: Op verzoek van de kerkelijke overheden, van het Episcopaat of de Synode wordt hun een lijst met de namen van alle in de verschillende kampen aanwezige geloofsgenoten overgelegd.
Ten zesde: voor kerkbezoek naar afgelegen plaatsen zullen zoveel mogelijk transportmiddelen ter beschikking worden gesteld”.

De Nederlandse Unie*2 beval de Arbeidsdienst aan als een goede leerschool voor de jongemannen. Het blad “Vrij Nederland” en de illegaal druk werkende Anti Revolutionaire Partij behoorden tot de weinigen, die onmiddellijk alarm sloegen tegen deze leerschool van het “Hitlerisme”. Weldra kwam de Duitse aap uit de Nederlandse mouw. Zondag 13 juli 1941 verklaarde Seyss-Inquart dat een arbeidsdienst slechts nationalistisch kon zijn. En dat heeft velen wakker gemaakt. De Arbeidsdienst was eerst vrijwillig maar op 1 april 1942 werd dienstneming verplicht gesteld voor a.s. overheidspersoneel, voor a.s. studenten en ook voor a.s. onderwijzers aan de bijzondere scholen. Ook wie reeds ambtenaar, onderwijzer of student was en tussen 18 en 22 jaar oud, moest een jaar in de Arbeidsdienst. De kerken lieten een krachtig tegengeluid horen. In een circulaire van 18 april 1942 werd gezegd: “Christenouders mogen hun kinderen niet toevertrouwen aan dit instituut, dat in onverzoenlijke tegenstelling staat tot het Evangelie van Jezus Christus”. 

De Gereformeerde predikant Sijmen Jacob de Boer uit Wijckel, Dominee Albert de Kleine, Nederlands Hervormde predikant uit Oudemirdum, en pastoor Hermanus Antonius Wieggers van de R.K. Parochie in Balk, hadden al eens gezamenlijk een gesprek gehad met de kampleiding. Zij vroegen om geestelijk werk te mogen uitvoeren in het kamp maar dat werd direct geweigerd. (Dit was overeenkomstig het tweede punt in de voorschriften van Commandant Breunesse).  Als er iemand was die wel naar een kerkdienst ging dan kneep de leiding een oogje dicht. Bij ziekte werd een kerkvertegenwoordiger toegelaten. De kampdeelnemers kregen vrijaf voor catechisatie.

De Nederlands Hervormde predikanten van de ring Sloten binnen de classis Sneek kwamen drie of vier keer per jaar bij elkaar. Maandag 12 juli 1943 werd een ingekomen schrijven besproken van de secretaris van de Nederlands Hervormde Kerk uit Balk. Hierin werd gevraagd om catechisaties, Bijbelkringen en dergelijke voor de Hervormde jongens te houden die zich in het kamp van de Arbeidsdienst op de Wyldemerk bevonden. In het eerdergenoemde schrijven werden 38 jongensnamen genoemd. Bij de bespreking bleek dat Ds. C. Schweitzer en Ds. A.  de Kleine hiervoor al eens bij de commandant waren geweest. Helaas was het verzoek afgewezen. Ds. Hintzbergen wees erop dat er thans een andere commandant is met wie wellicht wel iets te bereiken viel.

De kerkenraad van de Gereformeerde Kerk in Balk stuurde enkele weken later een klacht naar de N.A.D.-kampleiding. Steeds op zondag ging er tijdens de kerkdiensten een colonne van de Arbeidsdienst al zingend en trommelend door Balk. Dat werd door de kerkenraad als een erg storende factor beleefd. De commandant liet weten dat dit niet weer op dit kerktijdstip zal plaatsvinden. Met de nieuwe commandant viel dus te praten over godsdienstige zaken.

Dat bleek ook wel in de vervolgvergadering van 11 oktober 1943 door de Hervormde predikantenkring van de ring Sloten.  Ds. J.W. de Vries van Harich kon het goede nieuws vertellen dat de nieuwe commandant wel akkoord was gegaan met zijn verzoek. Besloten werd dat Ds. Albert de Kleine uit Oudemirdum en Ds. J.W. de Vries uit Harich van deze toestemming gebruik gingen maken.

Laatste lichting

Van ongeveer half juni tot half december 1944 kwam de nieuwe lichting 1944-II in dienst; de opgeroepen jongemannen waren in de tweede helft van 1926 geboren. Bij de N.A.D. was weer de zoveelste reorganisatie geweest en nu omdat een steeds groter aantal dienstplichtigen zich niet had gemeld. Dertig procent van de opgeroepenen was in januari 1944 niet komen opdagen en was ondergedoken. Ook nu was de opkomst zeer laag mede vanwege uitgebreide illegale antipropaganda. Van arbeiders die wel opgekomen waren, namen er steeds meer de vlucht. Gevolg was dat de kampen geen volledige bezetting meer hadden en dan de sluiting was nabij. Een andere oorzaak was dat er steeds meer NSB’ers bijkwamen waardoor het steeds minder populair werd. Plotsklaps kwam er ook een einde aan veel NAD-kampen door “Dolle Dinsdag” op 5 september 1944. Dit werd de dag dat iedereen te vroeg juichte dat de geallieerden al bezig waren om geheel Nederland te bevrijden. Het bleek onjuist nieuws te zijn waardoor NSB’ers in paniek raakten. Meerdere kampen zijn toen in vrijwel één dag leeggelopen.  

De laatste lichting is nog wel opgeroepen voor de opkomst op 1 januari 1945, maar toen was de N.A.D. al volledig overgegaan in Duitse handen en werd deze ook nagenoeg uitsluitend ingezet ten behoeve van het Duitse leger. De oorlogstoestand in september 1944 bij de 4e lichting was van dien aard dat toen grote aantallen met verleend verlof naar huis werden gezonden door de plaatselijke commandanten. Een groot deel was op eigen initiatief al weggelopen en had zich ergens een onderduikadres verschaft. Vermeldenswaard is dat de lichtingen, waarvan het geboortejaar viel tussen begin 1925 en en eind 1926, ook direct na de oorlog weer een oproep ontvingen. Dit keer was het voor uitzending als dienstplichtigen naar het toenmalige Nederlands-Indië voor het brengen van Orde en Vrede in de chaos die de Japanners en later ook de Engelsen hadden achter gelaten. Voor dit expeditieleger van ongeveer 130.000 man kwamen daarnaast ook nog in aanmerking diegenen die geboren waren in 1927 en een deel van 1928. Tijdens de oorlog was deze groep te jong om in aanmerking te komen voor een oproep voor de Arbeidsdienst.

EEN OOGGETUIGEVERSLAG

Er is een ongedateerd handgeschreven verslag gemaakt door Mevrouw Minke van der Goot-Boersma, (1915-2002). Zij woonde met haar man Bauke van der Goot, (1910-1967), van 1939 tot 1971 in de boerderij Wyldemerkwei 8 in Harich. Later woonde zij in Balk. Deze boerderij stond recht tegenover de ingang naar het kamp Wyldemerk en zij zag dus dagelijks onopvallend alles gebeuren.
Haar verslag is als volgt:
“In het jaar 1941 werd met de bouw begonnen van het kamp. De benodigde spullen kwamen per schip in Balk en werden hoofdzakelijk met paard en wagen aangevoerd door de familie Harmen Gabes Grouwstra uit Balk. De barakken bouwen en opzetten gebeurde door een vreemde firma. Wie dat waren weet ik niet meer. Wel waren er verschillende mensen, opzichters ook wel, in de kost in Balk. Die winter lag er nog al wat sneeuw. Dan was er een oppasser (er kon toen niet gewerkt worden) die woonde met zijn gezin bij B. Roelevink (was familie van de oppasser) in een kippenhok of loods. Hij kwam nog al eens gauw bij ons maar er kwam geregeld een opzichter om dat wel te controleren. De volgende zomer van 1942 kwamen de eerste jongens in het kamp. Ik meen dat ze er ongeveer een jaar moesten zijn. Ik weet dat tenminste goed omdat de eersten in juni 1943 afzwaaiden. Met enkelen hadden wij wel contact. Zij kwamen ook bij ons om afscheid te nemen. Ze hadden het wel goed van eten en drinken gehad. Wij kregen het afval van de varkens. Vooral met de familiedagen of ouderbezoek dan was er extra afval. Onze varkens hadden het dan best met soms hele puddingen en van alles.

Er was ook een wacht vooraan in het kamp. De wisseling van de wacht was een hele vertoning waar we vaak om moesten lachen. Het gebeurde echt als soldaten maar met een schop. Ik meen dat ze later geweren zonder kogels hadden. Dat leek dan nog wat want er is een paar keer een overval geweest(1). En zo nu en dan kwamen er hoge Duitse heren en maar in de houding staan. Die zullen de bazen daar wel goede voorschriften hebben gegeven. De jongens kregen veel gymnastiek en lopen maar. Wij hoorden dan de commando’s wel en daarna enkele uren werken. Ze hebben toen ook een poos in het Rijsterbos gewerkt maar verder weet ik het niet meer. Na de septemberdagen van 1944 (Slag om Arnhem) is het kamp verlopen. Ze dachten toen misschien dat de Canadezen hier snel zouden zijn. Dus snel weg en enkele jongens zijn er toen nog een hele tijd geweest (2). Zij kwamen uit het zuiden des lands en konden moeilijk wegkomen. Die kookten hun eigen potje. Bij de buurt gingen ze langs om melk, rogge en wat er maar te krijgen was. Tenslotte was het geld op. Er waren bij die hadden geen schoenen meer en liepen op eigen gemaakte klompen van B. Roelevink. Die waren zo zwaar als lood. Ik meen dat er op het laatst nog een stuk of drie of vier waren die bij buurman Arend Poepjes in een zomerhuisje woonden. Het kamp was toen inmiddels een beetje bewoond door mensen die uit hun huizen moesten vanwege de bouw van verdedigingswerken. Daarbij was onder anderen een familie uit de buurt van Scheveningen. Van die familie Vellekoop woont nog een dochter in Wijckel die getrouwd is met een meneer Verf.  Toen was er ook een beheerder – naam weet ik niet meer – waar wij wel eens kwamen. Die zaten ook nog met de bevrijding. Hij was toen bang dat de Duitsers hem zouden oppakken (uit Kamp Sondel dan) maar die namen snel de benen. Wessel Feenstra werkte er toen ook al, dacht ik. Bouwbedrijf Bauke Boersma uit Balk was de timmerman later toen de boel weer wat opgeknapt moest worden. Beheerder D. Gaasterland is er heel wat jaren geweest. In de loop van de jaren tussen 1945 en 1951 zaten er mensen uit Drenthe en Overijssel ook wel. Zij waren in de slechte jaren van 1930 – 1940 in Duitsland gaan werken in melkstallen of bij bouwboeren. Zij kwamen na verloop van tijd weer terug omdat het daar armoe was. Wij hebben toen een dienstmeisje gehad met een Poolse moeder. Toen alles weer wat beter ging na de oorlog zijn zij weer vertrokken naar hun vroegere woonplaatsen. Enkelen zijn hier blijven wonen. Zij hadden werk gekregen bij – naar ik meen – Douwe Egberts in Joure. Ook zijn er hier jongelui getrouwd.

In de winter van 1944 – 1945 is het kamp enkele malen beschoten door Engelsen. Dat was gemunt op de V2 die opgesteld stonden en afgeschoten werden in het Rijsterbos. Dat deed bij ons al eens een ruit sneuvelen. In januari 1945 was de laatste maal dat het kamp Wyldemerk werd beschoten. Wij hadden daarvan de hulzen in ons hok. In onze garage hadden wij een barricade van stropakken gemaakt waar wij dan angstig achter zaten. Delfsma uit Sloten werkte daar toen ook. Die is een keer in de vijver gesprongen toen er vanuit vliegtuigen werd geschoten. Wij hebben hem toen droge kleren gegeven. Piet Boon uit Nijemirdum heeft er ook veel gewerkt. Hij was een groot vriend met de Ambonezen”.

(1) JGV: Interessant om te weten is welke overvallen dat zouden kunnen zijn geweest. Waarom zou men dat bij deze instantie doen die met de Duitsers in verbinding stond.
(2) Vanaf eind januari 1945 hebben er enkele grote gezinnen gewoond van Limburgse evacuees. Zij wilden niet gescheiden wonen. Er zijn er 10 jonge Limburgse vluchtelingen opgenomen geweest die bij gastgezinnen niet te handhaven waren.

Einde van Arbeidskamp Harich

Op 20 juni 1944 kreeg de Hoofdarbeidsleider Hekman van de N.A.D., voorheen korpsleider van het 22e korps, de taak om de werkzaamheden in de Noord-Oostpolder te organiseren.
Op 19 augustus 1944 was de bovenstaande mededeling te lezen in de Leeuwarder Courant.

Zijn hoofdkwartier in Zwolle, waar hij als korpsleider resideerde in 1943/1944, was opgeheven. Hekman zat niet stil, want op 23 augustus 1944 gaf hij bevel tot overplaatsing naar de Noord-Oostpolder van maar liefst zes kampen: Overloon-Smakt, Staphorst, Ten Arlo, Heemse, Harich en Odoorn. In deze volgorde liet hij deze kampen tussen 28 augustus en 25 september 1944 verplaatsen. De kampen liepen helemaal leeg. Steeds meer jongemannen moesten in de Noordoostpolder gaan werken in het belang van de voedselvoorziening naast vele anderen die werk gingen verrichten ten dienste van de Duitse weermacht. Vele arbeiders hadden daartegen grote bezwaren omdat dit de bevrijding vertraagde. Het werken in de klei van de Noordoostpolder was zwaar in tegenstelling tot de werkzaamheden in de lichtere Gaasterlandse zandgrond. Het ziektepercentage in de kampen daar bedroeg twintig procent waaronder een groot aantal simulanten werd vermoed.

Maar 9 oktober 1944 werd iedereen toch weer opgeroepen om de resterende diensttijd uit te dienen. Men moest zich centraal melden in Hooghalen en van daaruit dienstdoen. Het verhaal ging dat men van daaruit naar Duitsland werd gezonden.

Het is tot nu toe onbekend hoe het Arbeidskamp op de Wyldemerk in Harich er van binnen heeft uitgezien en wat de leefregels waren van de arbeiders. Het absolute einde van het Arbeidskamp was op vrijdag 18 mei 1945. In Sloten was een Rijnaak in de haven aangemeerd. Die vertrok die dag ook weer. Het schip had goederen ingeslagen die afkomstig waren van de Nederlandse Arbeidsdienst in Harich. De barakken waren per schip aangevoerd en nu was weer een boot ingeschakeld bij de ontmanteling.

Wat gebeurde er met de achtergebleven barakken?

De goederen zijn na 18 mei 1945 weg maar de barakken bleven staan. Wat gebeurde er met de barakken? Van het gemeentelijk evacuatiebureau van de gemeente Gaasterland kreeg J.M. Boersma uit Harich op 26 maart 1945 de opdracht om met twee paarden en twee wagens naar Koudum te gaan. Hier moesten tien a-sociale Limburgse evacuees worden opgehaald om naar Kamp Wyldemerk bij Kippenburg te worden gebracht. Daar waren al meer Limburgse evacuees ondergebracht. Grote gezinnen die niet als compleet gezin bij een Gaasterlandse familie ondergebracht konden worden. Toen Boersma in Koudum aankwam, bleek dat de tien aangewezen evacuees er niet waren. Op 10 april 1945 werd de poging nog eens door Boersma gedaan en toen stonden de Limburgers er wel. Boersma kreeg van het evacuatiebureau een bedrag van f. 50,00. (€ 22,50).

Nadat de Limburgse evacuees in mei of juni 1945 vertrokken waren, werden al snel geschikt gemaakt voor bewoning door onvolledige gezinnen waarvan de “foute” oorlogsvader of “foute” oorlogsmoeder was opgepakt. Dat heeft één of twee jaar geduurd en daarna kwamen er Nederlandse gerepatrieerden te wonen uit Duitsland. Zij wilden terug naar Nederland omdat de situatie na de oorlog in Duitsland geheel anders was geworden. Zeker één gezin heeft zich blijvend gevestigd in Gaasterland. In de Leeuwarder Courant van 10 september 1949 werd bericht dat er verschillende Drenten en vijf gerepatrieerde Indonesische gezinnen in het voormalige Arbeidskamp werden ondergebracht. Niet minder dan 125.000 mensen zijn na de bevrijding van Indonesië naar Nederland verscheept. Zeventig procent van hen waren Indo-Europeanen die niet meer terug wilden naar Indonesië of het moest zijn dat men naar Nieuw-Guinea mocht.

Liever deed men dat ook niet want daar zou men direct in de problemen komen doordat er geen huisvesting was, men aanpassingsproblemen vreesde, geen werkgelegenheid had en een onzekere toekomst. De Drenten in het kamp waren de mensen die zich in de ontruimde vijf kilometer zone hadden bevonden van onze Nederlandse grens. In 1953 werden de barakken nog even bewoond door gerepatrieerden uit Indonesië. Na hun vertrek waren er nog 10 van de 17 barakken overgebleven. Deze waren nu niet meer bedoeld als tijdelijke vluchtelingenopvang maar moesten dienst gaan doen als huisvesting voor langere tijd. Om daaraan te kunnen voldoen moest er behoorlijk worden verbouwd. Op 21 december 1954, een koude winterdag met veel sneeuw, kwamen de eerste bewoners vanuit het woonoord Schattenberg, naar Wyldemerk. In totaal waren er 400 Islamitische Molukkers in de barakken waarvan de laatsten vertrokken in mei 1969.

ERVARING VAN UILKE BANGMA UIT NIJEMIRDUM

Uilke Bangma uit Nijemirdum (1924-2010) heeft zijn belevenissen in zo’n werkkamp opgeschreven. Hij heeft jammer genoeg niet opgeschreven in welk arbeidskamp hij gezeten heeft maar zijn familie denkt dat het Hemrik (Sparjeburd) bij Gorredijk is geweest.

‘Ik ben een half jaar in de Arbeidsdienst geweest. Wij hadden uniformen aan van de Nederlandse militairen. De kleding was groen geverfd met nog de windsels om de voeten. Het kader bestond uit oude Nederlandse militairen, korporaal, officieren en Hogere’. Zij droegen allemaal een driehoek speldje met de letters NSB. Dat waren dus de verraders van ons land. Wij moesten ‘s morgens in colonne marcheren naar ons werk met de schop op de schouder. Daarbij moesten wij zingen: Heft de spaden, laat ze blinken*. Meer regels weet ik niet meer. Wij marcheerden naar de heide en die moesten wij omspitten. De bovenste grond moest er helemaal af en naar onderen gewerkt worden. Daar was de harde vilt er uitgehaald en werd losgemaakt met een houweel.
Maar ja, die kun je op twee manieren gebruiken: Je kunt er flink mee slaan of je liet hem vallen en dat laatste deden wij vaak. Een klein laagje werd er weer afgeschept, zo deden wij dat. En dan hadden wij met 4 jonge kerels 1 uur werk om de kipkar vol te krijgen. Je zag al gauw dat de jongens die al veel met een schop hadden gewerkt, daar beter mee konden werken om niet te veel te doen in tegenstelling tot die nog nooit een schop in handen hadden gehad’.

Dus Uilke Bangma heeft verplichte liederen ingestudeerd. Omdat hij later alleen nog maar de eerste regel wist, kan geconstateerd worden dat de liederen niet veel indruk op hem hebben gemaakt. Daarbij behoorde het verplichte lied “Eenheid door Arbeid” dat Uilke Bangma heeft moeten leren.

Op de website Geheugen van Nederland is de volledige inhoud opgenomen van  “De Zangbundel van den Nederlandschen Arbeidsdienst. Als nummer 14 was daarin de mars opgenomen waarvan Uilke Bangma alleen nog de eerste regel wist:

In het voorwoord van de Zangbundel van den Nederlandschen Arbeidsdienst is de doelstelling van de zangbundel opgenomen, nl.: ‘Evenals in Duitsland de ReichsArbeitsDienst – mede door zijn vrolijk en overtuigend zingen – het Duitsche volk heeft weten te winnen, zal ook in ons land de N.A.D. door op deze wijze uiting te geven van hetgeen er in ons leeft, het Nederlandse volk voor zich winnen”. De Zangbundel had 119 liederen opgenomen in 8 verschillende rubrieken. Er was nog een aanhangsel bijgevoegd met 12 Duitse liederen “uit den liederenschat van den met ons door banden van oprechte kameraadschap verbonden Reischarbeitsdienst opgenomen. De eerste 10 liederen daarvan zijn in de Duitse RAD zelf ontstaan en hebben de beleving van de Arbeidsdienstgedachte tot inhoud. Aangezien al deze liederen een waardevolle verrijking zijn van onzen bundel, zijn ze met vreugde door ons er aan toegevoegd”. In de allereerste rubriek stonden 10 liederen die verplicht ingestudeerd moesten worden. In de inleiding van de Zangbundel stond: “Ieder kaderlid en iedere arbeidsman moet te alle tijde in staat zijn deze liederen zonder aarzelen uit volle borst mee te zingen. Zij vormen de kern, die bij alle voorkomende gelegenheden kan worden gebruikt”.

VERSLAG VAN DIENSTTIJD IN TEN ARLO

In het boek: “De Nederlandse Arbeidsdienst 1940-1945” door Willem F. van Beenen heeft de schrijver zijn eigen persoonlijke ervaringen beschreven. Hij heeft in het Arbeidskamp van Ten Arlo, ten zuiden van Hoogeveen, zijn Arbeidsdiensttijd moeten uitdienen. Aangenomen mag worden dat alle NAD kampen dezelfde regels uitvoerden. Hieruit is een samenvatting gemaakt waardoor de lezer een indruk kan krijgen hoe het er in het Wyldemerkkamp aan toe ging. In het uitgebreide verhaal zijn de persoonlijke elementen van de auteur in Ten Arlo weggelaten.

De aankomst

Boven de poort was een in smeedijzer uitgevoerde spreuk gehangen “ARBEID MAAKT VRIJ”., een letterlijke vertaling van de tekst  boven Duitse concentratiekampen. Eerst was er de uitreiking van een groen geverfd uniform met beenputtees, hoge schoenen (kistjes) met ijzers eronder, lange onderbroeken, hemden tot over de knieën, sokken, met ijzer beslagen hoge schoenen en een schop. De uitreiking van deze schop was een ritueel alsof het een heilig voorwerp betrof. De steekschop werd als een vervanger van het geweer gezien en ook zo behandeld. De schop moest blinkend schoon zijn en geolied. Er moest mee geëxerceerd en gemarcheerd worden. Voor het echte werken met een schop werd dagelijks een wekschep uitgereikt, bats genaamd. Deze schop werd als minder heilig aangemerkt maar moest wel tot op de laatste zandkorrel iedere avond schoongemaakt en geolied worden.

Nadat ieder in de legerkleding was gehesen, werden de kampregels verteld. Onvoorwaardelijke gehoorzaamheid op straffe van de vreselijkste sancties was daarvan de hoofdzaak. Niemand mocht roken zonder toestemming. Niet buiten en niet in de eetzaal, niet op de kamers en niet op latrines. Alleen maar op aangewezen plaatsen en tijden mocht gerookt worden. Men riskeerde een behoorlijke straf als men betrapt werd op illegaal roken. Het kwam voor dat het gehele kamp aangetreden moest staan als er een lucifer werd gevonden. Een lucifer betekende dat er gerookt werd. Het uittreden moest gebeuren vlak nadat iedereen in een diepe slaap was. Er moest met alle eer een lucifer begraven worden. Deze gevonden lucifer werd opgebaard in een keurig schoongepoetste kruiwagen,. Eén man liep met die kruiwagen en langzame pas voorop en in lange rij er achteraan volgden alle kampbewoners in paradepas. |Een zeer vermoeiende manier van vooruit bewegen. Er moest meerdere keren om het exercitieveld op blote voeten en in te grote of te kleine witte hemden worden gelopen. De bewoners van de barak, die het dichts lag bij de vindplaats van de lucifer, moesten daarna met hun handen een diepe kuil graven. Zo diep dat een man, staande in de kuil, er niet bovenuit kon kijken. Al die tijd moest de groep stram in de houding staan op pijnlijke voeten. Eden arbeidsman legde de gevonden lucifer onder in de kuil en de graafploeg moesten met de handen de kuil weer dichtgooien. Een kruis op dit “graf” gaf aan waar de lucifer begraven lag als waarschuwing aan de “nabestaanden”.

Als men buiten liep dan moest dat altijd in looppas gebeuren. Twintig passen voor het passeren van een “hogere” moest je in “de gewone pas” overgaan en halt en front maken om hem de eer te bewijzen die hem volgens de regels toekwam. Onmiddellijk na het passeren mocht weer in looppas overgegaan worden. Als dat niet – of even te laat – gebeurde was er een schreeuw “Looppas”!” voldoende om daaraan herinnerd te worden.

Iedere barak was verdeeld in drie afzonderlijke ruimten, voor elke groep een kamer. Op de kamer stonden acht maal twee houten bedden boven elkaar voor zestien bewoners. Verder had iedereen een houten kastje. Twee tafels met ieder acht krukken complementeerden het blank houten meubilair. Elke week was er in de groep een andere kamerwacht die verantwoordelijk was voor alles wat de kamer betrof. Elk propje, strootje of stofje, hoe klein ook, werd hem aangerekend. Om tien uur was het avondappèl en dat betekende: gekleed ervoor of naakt eronder. “Naakt eronder” was geheel ontkleed met alleen het hemd aan dat je de gehele dag al had gedragen. De lange onderbroek mocht om een of andere duistere reden, niet aangehouden worden. Als een jongeman niet om negen uur onder de dekens lag, moest hij tijdens de avondinspectie volledig gekleed voor zijn bed in de houding staan. Was er iets niet in orde- en dat gebeurde wel eens – dan moesten degenen die “gekleed er voor stonden” zorgen dat de fouten hersteld werden en daarna gekleed wachten tot de voorman of de werkmeester terugkwam. En dat kon soms heel lang duren. Soms lukte het niet op tijd om de kleding model op te hangen en de puttees keurig opgerold met de uiteinden dezelfde kant uit gericht in de kast te leggen. Het volgens de regels opgevouwen ondergoed moest daarnaast liggen en de schoenen hoorden schoon onder het bed. De kastjes die ieder ter beschikking had, waren alleen om meegebrachte kleding in op te bergen. Daar waren geen uitzonderingen op. Een potje inkt en enig briefpapier werd wel toegestaan als het maar model was opgeborgen. Het uniform en het werkpak hadden een vaste hangplaats met de schoenen keurig in het gelid onderin en de veldmuts met het model gevouwen ondergoed op het plankje daarboven. Er was een precies voorschrift hoe en hoe breed het ondergoed opgevouwen moest worden.
Zelfs de volgorde waarin het stapeltje in de kast gelegd moest worden, maakte deel uit van de regels. Een inspecteur kon – als hij dat wilde – bij iedereen wel iets vinden dat niet klopte. Een klein plooitje of een rimpeltje in een opgevouwen hemd kon al de grootste ellende veroorzaken voor de overtreder en soms de hele kamer.

De eetzaal

De regels in de eetzaal, waar ‘s morgens en ‘s avonds de maaltijden werden verstrekt, waren absurd. Na een hele dag wroeten in de aarde, lette een kaderlid bij binnenkomst van de eetzaal op onberispelijke kleding en schone handen. Als dat niet goed was dan dan was de straf spijkerhard door de arbeidsman rechtsomkeert te laten gaan en hem geen eten te geven. De rantsoenen waren zodanig karig dat het, gezien het harde werken en de jeugdige leeftijd, erg onmenselijk was als er geen maaltijd werd verstrekt. Ontdekte hij maar het minste vuil onder de nagels dan werd je niet tot de eetzaal toegelaten.

Iedere kamer had zijn eigen eettafel en aan die tafel had iedere man een steeds wisselende plaats. Ieder zat bij toerbeurt daardoor aan de buitenkant en was daarmee ook degene die het eten ophaalde. Bij het naar binnen gaan mocht je niet spreken. Je moest kaarsrecht gaan zitten; je handen plat op tafel met gesloten vingers aan beide zijden van je bord. De duimen moesten gestrekt langs de rand van de tafel en de duimtoppen tegen elkaar. De benen en de hakken moesten tegen elkaar, de voeten iets schuin naar buiten, precies zoals je ook in de houding stond. Zonder te praten moest er recht naar voren worden gekeken totdat het volgende commando kwam. Aan het eind van de zaal stond dwars een lange tafel waar de commandant met zijn officieren zat. De commandant maakte bij het binnenkomen een rondgang door de zaal en pikte er altijd iemand uit die bij hem aan tafel moest zitten eten. De uitverkorene moest namelijk de spreuk van de dag uitspreken die de commandant had bedacht. Deze spreuken, die in de plaats waren voor “stilte voor gebed”, waren uitermate politiek getint en verraadden de sympathieën van de commandant voor het Duitse bezettingsleger. Geliefde tema’s waren ook de vernietiging van de Joden, de Zigeuners en het bolsjewisme in welke vorm dan ook. Voorbeeld was de spreuk: “Liever dood in een kist dan eten van een bolsjewist”. Als alles goed verliep en de commandant het sein gaf dat aan de maaltijd begonnen kon worden, klonk ket commando: “Etenhalers attentie!”De twee mannen tegenover elkaar aan het uiteinde van de tafel, moesten dan direct in de houding gaan zitten; met de hakken tegen elkaar klappen en wachten op het vervolgcommando. De zaal was doodstil; er mocht niet worden gesproken. Dan viel tot opluchting voor iedereen het commando: “Etenhalers uittreden”! Dan gingen zij achterelkaar naast de tafel in de houding staan tot weer het volgende commando klonk: “Etenhalers voorwaarts!”. De etenhalers zetten zich in beweging naar het loket achter in de eetzaal waar zij de schalen met aardappelen, groente, vlees en jus in ontvangst namen. De etenhalers moesten drie maal lopen om alles op tafel te krijgen. In die tussentijd mocht niemand met een vinger de schaal aanraken., Het eerst mochten de etenhalers hun portie nemen.

Dat leek een voordeel maar het was zeer verradelijk omdat hij min of meer door het nemen van zijn portie ook verantwoordelijk werd gesteld als er aan het eind van de tafel iets tekort was. Hij moest dan van zijn bord eten afstaan aan de laatste man. Tijdens het eten klonk vaak de brallende propaganda van de Duitse nieuwsdiensten.

Het was ten strengste verboden etenswaren op de kamer te bewaren of zelfs maar in bezit te hebben. Als er pakjes van huis kwamen dan mochten die alleen opengemaakt worden in het bijzijn van een kaderlid. Steekproefsgewijs werden de brieven gecensureerd. Het was verboden om aan ouders te schrijven of zij voedsel wilden sturen. De brieven werden wel zodanig geschreven dat de ontvanger daaruit iets konden lezen. Als een gezonde boerenzoon naar zijn ouders schreef dat hij wel drie boterhammen als ontbijt kreeg, dan wisten de ouders wel dat hij niet genoeg naar binnen kreeg.

Als iemand probeerde etenswaren naar binnen te smokkelen dan stonden hem bij ontdekking strenge strafmaatregelen te wachten zoals het volgen van een strafweek. Iedere avond pikte de wacht er willekeurig iemand uit voor nader onderzoek. Na de dienst moest je dan nog allerlei werk uitvoeren en het verlof voor de komende zondag ging aan je neus voorbij. Als het iemand wel lukte brood naar binnen te smokkelen dan was er het probleem om het brood te verstoppen. Zonder enige waarschuwing kon er op de zondagavond, als iedereen al lang lag te slapen, een extra avondinspectie worden gehouden, waarbij de inspecteur geen milimeter van de kamer oversloeg. Gedurende die inspectie moest ieder in zijn hemd en op blote voeten zich buiten de barak opstellen en afwachten wat er verder zou gaan gebeuren. Er volgde bij ontdekking een urenlange straf als een kruimeltje brood ontdekt werd. Ieder moest urenlang een strafexercitie uitvoeren in nachthemd en blote voeten op het met klein scherpt grint bedekte exercitieterrein. Zelfs tot bloedens toe. Als de marteling eindelijk voorbij was dan bleef er niets anders over dan de kleine stukjes grint uit de voeten te peuteren. Ieder moest elkaar daarbij helpen want het licht ging onverbiddelijk uit. Klachten werden niet geaccepteerd en op ziekenrapport gaan met zere voeten was er niet bij.

Ook in het openbare leven had men zich aan NAD regels te houden. Zo had iedere arbeidsman de plicht om in het openbaar vervoer zijn plaats af te staan aan burgers. Onvermoeibare opofferingsgezindheid van de arbeidsman moest op de burger een goede indruk maken. De arbeidsman mocht ook niet in het openbaar gearmd lopen en in het openbaar zoenen.

Verlof

Tijdens het gehele verblijf van bijna een half jaar mocht men één keer bezoek ontvangen op een soort van open dag. Dat werd op een zondag gepland zodat er geen extra werkuren verloren zouden gaan. In de week voor de open dag was in het kamp overal aandacht besteed aan het kampuiterlijk en het kader was opvallend minder nors. Tijdens de open dag moesten de arbeidsmannen demonstraties geven van exercitie, parades en sport. Bij de exercitie lichtten enige kaderleden ten overstaan van de ouders een tipje van de sluier op over de kadaverdiscipline zonder de normale boosaardige toevoegingen.

Vele ouders zullen met afschuw hebben gekeken naar hun zoon die, brallend gecommandeerd, bijna onherkenbaar voorbijmarcheerde in de Duitse paradepas. Bij de exercitie moest de blinkende schop, waarmee beslist niet mee gewerkt werd, het geweer vervangen. De Duitse paradepas – been voor been horizontaal omhoog – en de zogenaamde Ganzenpas, waarbij je zo dicht mogelijk tegen de voorganger aan moest lopen dat er nog net een hand tussen kon. Na afloop van iedere exercitie moest de schop weer worden gepoetst tot er nergens meer het geringste vuiltje was te bekennen.

Er volgde een strenge inspectie en er wachtte een straf van de inspecteur als hij ook maar iets verkeerds ontdekte aan de schop dat zijn goedkeuring niet kon wegdragen. Niet alleen de exercitie was op militaire leest geschoeid maar ook de veldtraining. Die bestond uit het blindelings opvolgen van bevelen. Het denken van de arbeidsman werd bepaald door de ene man wiens bevelen moesten worden opgevolgd. De arbeidsman was de automaat, de machine die blindelings bevelen moest opvoeren. Als er in plaats van het bevel “mars” het bevel “mars, mars” klonk, dan moest je dat bevel in looppas uitvoeren. Alleen het bevel “halt en front” maakte een einde aan de looppas. De groep moest zich dan in de richting van de commandant begeven en stonden dan onmiddellijk onbeweeglijk stil.

Er werd eenmaal tijdens het verblijf vier hele dagen achterelkaar verlof verleend. Tijdens dat verlof was het ten strengste verboden om  in burgerkledij rond te lopen. Het uniform moest ook worden gedragen als de arbeidsman buiten het kamp kwam. De consequenties van het niet meer terugkeren van verlof werden regelmatig als een dreiging voorgehouden. Toch waren er mensen die niet terugkeerden. Als iemand niet terugkwam dan was het zorg een onderduikadres te hebben omdat de volgende dag na het “onwettig afwezig zijn” politiemensen met een overvalwagen voor de deur stonden die het hele huis doorzochten. Als iemand daarbij gepakt werd, dan wachtte er een aanzienlijke straf. Zonder onderduikadres was deserteren onmogelijk.

Hygiëne

Hoe precies ook de regels waren en hoe schoon alles gepoetst moest worden, toch waren er onhygiënische toestanden in het kamp. Bij aankomst op de eerste dag kregen de arbeidsmannen een lege juten zak uitgereikt van twee meter lang en tachtig centimeter breed. De kaderleden dirigeerden de arbeidsmannen naar een grote schuur waar een grote hoop stro was neergegooid. Er werd een kwartier tijd gegeven om de zak met stro te vullen  met het advies om er zoveel mogelijk stro in te stoppen omdat dan alleen een goede nachtrust in de komende maanden verzekerd was. Met de verstrekte twee lakens en een deken moest het bed worden opgemaakt. Het opmaken van bedden moest strikt gebeuren volgens vaste regels. Op de houten rand van het bed waren op een afstand van 60 centimeter van elkaar twee inkepingen gemaakt, precies afgemeten aan de hand van een dekenlatje. De omslag van het laken over de deken heen moest precies aan die maat beantwoorden. Elke millimeter afwijking daarvan betekende extra werk; in het minste geval en na herhaling van deze overtreding volgde er een straf.

Het kussensloop moest zonder plooien en glad boven deze omslag uitsteken, maar kieren tussen deze twee partijen waren volstrekt uit den boze en vormden bij herhaling van de overtreding weer een reden om te straffen. Onder het kussen mocht niets liggen, geen zakdoek, geen horloge, geen boekgeen bril of welk persoonlijk eigendom dan ook. Onder het bed mocht niets staan, zelfs geen schoenen of een meegebrachte koffer. Het kledingvoorschrift in bed was: alleen het hemd aan waarin de gehele dag in het zweet was gewerkt. Een ander schoon hemd voor de nacht was verboden. Alles moest uit, ook de onderbroek behalve het hemd. Sommige hemden waren veel te lang en anderen waren veel te kort.

Er werd dagelijks – meestal koud – gedoucht, maar zeep was er slechts in geringe hoeveelheid aanwezig. De wc bestond uit een latrine. Dat betekende dat aan de rand van het kamp op verschillende plaatsen een afdak was geplaatst over een verhoogd plankier. Daarin zaten gaten van 30 bij veertig centimeter waarover een plank was geplaatst. Aan die plank zat een stok waarmee de plank al naar gelieve verwijderd of teruggezet kon worden over het stinkende gat. Er was regelmatig een tekort aan wc papier en er was geen stromend water; ook niet op de kamers. De was mocht eenmaal per week worden ingeleverd. Als er dus maar iets verkeerd was gegaan omdat er geen wc papier aanwezig was geweest, dan liep je met de ontlastingresten de hele week rond. Per lichting werd eenmaal schone lakens verstrekt. De oorspronkelijk witte kleur van de lakens, die maandenlang op de bedden lagen, was veranderd in een vieze gelige bruine kleur vol met vlekken door allerlei sporen.

Tribunaaluitspraken

De gemeente Sloten maakte op 1 mei 1945 een lijst op met “verkeerde” personen uit de gemeente. Er stonden dertien namen op die lijst. Daarbij was een ziekenverpleger uit Zeist die voor de Nederlandsche Arbeidsdienst werkte.

Leeuwarder Courant 28 mei 1946.
Uitspraak Tribunaal Sneek
Lutske Migchels te Sloten was vrijwillig lid van de Arbeidsdienst voor meisjes geworden en bovendien nog sympatiserend lid van de NSB geweest. Vonnis: tot 25 mei 1946 in een interneringskamp en voorts 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en onder toezicht van de S.T.P.P., gedurende 3 jaar.

Leeuwarder Courant 28 mei 1946
De onderopzichter van de Nederlandse Arbeidsdienst, Feike Zeldenrust te Wijckel, vond het in de maand juni 1944 nog alleszins wenselijk om lid van de NSB te worden. Dit verbazingwekkende feit gaf aanleiding tot enige discussie en de “verklaring” die de ex-onderopzichter er tenslotte aan gaf, was dat enkele kaderleden na ampele bespreking als lid waren toegetreden en hij was toen maar lijdzaam gevolgd. Hij werd direct uit het interneringskamp ontslagen maar mocht tien jaar lang niet naar de stembus.

Leeuwarder Courant 7 maart 1946
Tribunaaluitspraak Leeuwarden.

Als eerste verdachte had de 29-jarige Anna Bangma uit Weidum terechtgestaan. Zij was de echtgenote van L. Zuiderveld. Zij had gezegd dat zij “wel eens wat anders wilde” en was toegetreden tot Arbeidsdienst voor meisjes. Later was zij hulphuishoudster geworden in de Boerenschool van Rijs. Verder had zij gecollecteerd voor Winterhulp Nederland en Frontzorg. Zij werd uit beide kiesrechten ontzet. Het werd haar verder verboden om gedurende tien jaar een openbaar ambt te vervullen.

Voetnoten

*1
De kampnaam “It Rijster Boask” is waarschijnlijk door een niet-friestalige kampleider bedacht en met samengestelde Nederlands/Friese schrijfwijze samengesteld. Het woordje “It” is Fries; Rijster is Nederlands en Boask is weer Fries. Rijster is afgeleid van de plaats Rijs terwijl het Arbeidskamp niet in Rijs gelegen is maar in Harich. Als men van doel was geweest het woord ”Bos” in het Fries te schrijven dan had daar “Bosk” moeten staan. Boask betekent huwelijk in de Friese taal. Dat kan ook symbolisch bedoeld zijn om de verbinding aan te geven tussen het Arbeidskamp en de werkzaamheden in en rondom het Rijsterbos.

*2
Door het driemanschap de Quay, Einthoven en Linthorst Homan was 24 juli 1940 de Nederlandse Unie opgericht. Het doel was om, onder erkenning van de gewijzigde politieke verhoudingen in Nederland en Europa, en in samenwerking met de Duitse en Nederlandse autoriteiten, een maatschappij op te bouwen op basis van een brede nationale samenwerking, een harmonische structuur en sociale rechtvaardigheid. De oprichters wilden met hun organisatie de NSB de wind uit de zeilen nemen, maar moesten hiervoor wel concessies aan de bezetter doen. Zo meende het drietal in oktober 1940 dat voor naar Nederland uitgeweken Joden een regeling ‘noodzakelijk’ was. Maatregelen tegen Joden wier familie al generaties in Nederland woonden achtten zij ‘onnodig en ongewenst’. Linthorst Homan ging het verst in de aanpassing aan de nieuwe politieke omstandigheden. Hij knoopte banden aan met de NSB en het Nationaal Front. Toen nauwe samenwerking niet mogelijk bleek, onder meer omdat de Nederlandsche Unie geen verbod voor Joodse leden wenste in te stellen, poogde Linthorst Homan vertegenwoordigers van beide organisaties in de Raad van Advies van de Nederlandsche Unie opgenomen te krijgen. In december 1940 leidde dit bijna tot het uittreden van Einthoven en De Quay. De leden van de Unie bleven over het algemeen onkundig van deze perikelen. Zij waren veelal slechts lid geworden om te laten zien dat ze tegen de NSB en de Duitsers waren, droegen trots hun Unie-speldje, bevestigden een Unie-vlaggetje aan hun fiets, en bekommerden zich niet om de koers van de Unie-leiding. In het voorjaar van 1941 besloot het driemanschap een instituut voor actieve leden niet open te stellen voor Joden. Tot een gedwongen vertrek van Joden kwam het echter niet. Een verzoek van het driemanschap aan mr. L.E. Visser van de Joodse Coördinatie Commissie (JCC) om Joden te adviseren zich uit de Nederlandsche Unie terug te trekken, legde deze naast zich neer. Met name na de inval van Duitsland in Rusland (Operatie Barbarossa, 22 juni 1941) werd door de Duitse bezetter van de Nederlandsche Unie een pro-Duits standpunt verwacht. Dat bleef echter uit. In december 1941 werd de organisatie door de Duitse bezetter verboden. De top werd geïnterneerd in Sint-Michielsgestel waar De Quay deel uit zou gaan maken van de Heeren Zeventien die sprak over de politieke toekomst van Nederland. Op haar hoogtepunt had de Nederlandsche Unie ongeveer 1 miljoen sympathisanten. Hiervan waren ongeveer 600.000 personen lid. De Nederlandsche Unie gaf het Weekblad De Unie uit met een oplage van 314.000 exemplaren. Het klaarblijkelijk aanvaarden van de als gevolg van de Duitse inval ontstane situatie, was tijdens de bezetting – maar zeker daarna – aanleiding voor fundamentele kritiek op de Nederlandsche Unie: defaitisme en een onnationale houding. Het defaitisme bleek uit het aanvaarden van de onherroepelijkheid van de Duitse suprematie in Europa en de onnationale houding uit de bereidwilligheid tot samenwerking met de bezetter. Daarnaast suggereerde het optreden van de leiders van de Nederlandsche Unie een zekere minachting voor de parlementaire democratie en een duidelijke voorkeur voor de inrichting van Nederland als een corporatieve staat. Deze overigens wijdverbreide denkbeelden vertoonden enige overlap met die van de fascistische staatsinrichting. De Nederlandsche Unie heeft waarschijnlijk de groei van de NSB afgeremd, waardoor deze nimmer tot een massabeweging is uitgegroeid.

*3
Op 17 augustus 1945 riepen Soekarno en Hatta in Nederlands-Indië de republiek Indonesia uit, terwijl het toen officieel nog een kolonie was. Dat leidde tot koortsachtig politiek overleg en een aantal bloedige militaire acties. Op 27 december 1949 werd Indonesië officieel onafhankelijk. Er volgde een lang proces van losmaking, tot eind jaren zestig. In die kwarteeuw verlieten meer dan 300.000 Nederlanders de voormalige kolonie om zich in Nederland te vestigen. Het ging om Nederlanders van uitsluitend Europese afkomst én om Nederlanders van gemengd Europees-Aziatische afkomst – in de koloniale tijd Indo’s geheten. Zij behoorden tot verschillende categorieën, met uiteenlopende achtergronden. De eerste categorie repatrieerde naar het vaderland, dus keerde letterlijk terug na een lang verblijf in de kolonie. De tweede categorie werd als Nederlander in de kolonie geboren, maar had nooit eerder in het vaderland overzee gewoond. De derde categorie was Indonesisch staatsburger geworden, warga negara, maar kreeg daar later spijt van.