Begraafplaats Bakhuizen

Negen grafstenen voor negen vliegeniers

foto: http://www.626-squadron.co.uk/willem24.htm

Op de Rooms Katholieke begraafplaats in Bakhuizen bevinden zich een aantal grafruimten van geallieerde militairen, allen vliegeniers, die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Gaasterland of naaste omgeving zijn omgekomen. 

De eerste twee graven bevatten de resten van twee vliegeniers waarvan het vliegtuig op 23 januari 1943 bij Warns neerstortte. Hiernaast is een open ruimte waar de slachtoffers begraven zijn geweest van de vliegtuigramp in Mirns op 23 december 1943. Alle slachtoffers waren in eerste instantie in Bakhuizen begraven. In 1946 waren zij allen overgebracht naar de Amerikaanse begraafplaats in het Limburgse Margraten. Rechts daarvan liggen zeven graven van slachtoffers van een op 3 januari 1944 neergestort vliegtuig op het Bakhuster Heech.

*_*_*_*_*_*_*_*_*_*

De neergestorte Lancaster bij Warns.

Zaterdag 23 januari 1943 koos op de Engelse basis Breighton het spiksplinternieuwe viermotorige Lancaster vliegtuig W 4308 UV-C (C voor Charlie) het luchtruim met zeven bemanningsleden. Het Australische vliegtuig met zes van de 460e RAAF (Royal Australian Airforce) bemanningsleden en één RAF (Royal Air Force) bemanningslid had nog maar negenenzestig vlieguren gemaakt. De missie had Düsseldorf in Duitsland als einddoel en die stad moet gebombardeerd worden. Aan die opdracht werd voldaan en het vliegtuig keerde terug naar Engeland.

Messerschmitt-jager Me 110F-1

Maar juist boven Nederland werd het vliegtuig door een Duitse nachtjager ’s avonds voor de eerste keer geraakt op 3600 meter hoogte.  Het raakte daarbij in brand en boordschutter Stuartson Charles Methven werd daarbij in het vliegtuig doodgeschoten. De bemanning slaagde erin het vuur te doven en het vliegtuig bleef doorvliegen. Daarna volgde even later een tweede beschieting nadat de bommenwerper de IJsselmeerkust was gepasseerd tussen Molkwerum en Hindeloopen. Deze beschieting door het kanonvuur van de Duitse nachtvlieger Messerschmitt-jager type Me 110F bleek goed raak. Oberleutnant Wolfgang Kuthe (zie foto hiernaast) van het IV./NJG2 van de vliegbasis Leeuwarden was de schutter

Er waren lichtflitsen en knallen in de Lancastercockpit waar te nemen. De hoofdbenzinetank tussen de beide stuurboordmotoren stond in lichterlaaie en het was een grote vlammenzee.  Ditmaal is het vuur niet meer te doven. RAF-commandant Osborn zag geen heil in een noodlanding op het ijskoude water en besloot naar het vasteland terug te keren om daar een noodlanding te maken. Hij draaide het vliegtuig 180 graden en maakte het vliegtuig klaar voor een buiklanding met ingetrokken wielen, omdat op uitgeklapte wielen landen te gevaarlijk leek te zijn in de landerijen met meerdere sloten en polderdijken. De drieëntwintigjarige Australische sergeant John Vincent Conlon was die avond aan zijn veertiende opdracht begonnen. Hij zat nu in de staartkoepel, de eenzaamste plaats in een vliegtuig. Zijn positie was verre van aangenaam geworden. Het achtereind van de romp vlak bij hem stond in brand, zodat de rook en de hitte zijn verblijf daar onmogelijk maakte. Conlon wachtte de landing niet af. Hij maakte zijn zuurstof- en intercomverbinding los en draaide de staartkoepel dwarsscheeps. Toen opende hij de schuifdeur en liet zich naar beneden vallen. Maar hij was op ongeveer tien meter van de grond gesprongen en daarom ging de parachute niet meer open. Zijn lichaam werd een dag later op vijfhonderd meter afstand van het vliegtuig gevonden op het land van de gebroeders H. en A. Prins. Conlon lag voorover met zijn parachute nog ingepakt voor de borst.

Met een snelheid van 110 kilometer kwam het zevenentwintig ton zware vliegtuig op de grond. De piloot slaagde erin om over een brede sloot te komen. Maar vlak daarachter was een niet te missen polderdijk waar het uiteindelijk tegenaan klapte. Het schoot er nog overheen, maar raakte dan de grond. De Lancaster gleed nog een eindje door, stoof dwars door een houten afrastering en kwam na een paar honderd meter definitief tot stilstand in de Sudermar onder Warns, dichtbij de boerderij van Harmen de Boer. Osborn opende direct het noodluik en riep de anderen op het vliegtuig direct te verlaten. Direct na het neerkomen werden de vlammen heftiger en ontplofte de vliegtuigmunitie. De bemanningsleden hielpen elkaar uit het vliegtuig. Omdat aan vluchten niet gedacht kon worden, staken ze maar een sigaret op. Zij gooiden zoveel mogelijk materiaal terug in het brandende vliegtuig. Des te minder er van het vliegtuig overbleef, des te beter.

Een Lancaster in volle vlucht

De familie Harmen en Antje de Boer met hun kinderen Meindert en Marie kwamen bij het vliegtuig en namen de mannen mee naar de boerderij. Dochter Marie beheerste de Engelse taal. Hier kregen ze een glas port aangeboden, evenals een sigaret. Ook burgemeester Reitsma van de gemeente Hemelumer Oldephaert en Noordwolde en de politieman Jan Nijholt uit Warns kwamen er aan. Nijholt schreef in zijn rapport dat hij vijf bemanningsleden aantrof in de boerderij van Harmen de Boer. Daar waren op dat moment vader en moeder Harmen en Antje de Boer aanwezig met de kinderen Antje en Meindert.  Nijholt rapporteerde vier Australiërs en een Engelsman. De Duitsers hadden het neerstorten van het vliegtuig opgemerkt en zij kwamen direct naar de plaats des onheils. Omdat zij plaatselijk niet goed bekend waren, kwamen ze uit aan de verkeerde kant van de Warnservaart. Hierdoor moest een eind worden omgereden. Wat weer het geluk was van de Australische bemanningsleden, want hierdoor kregen zij tijd om zoveel mogelijk materiaal te verbranden. Vreemd genoeg kwamen er geen Duitsers uit Stavoren, maar stuurden zij vijf of zes militairen van Kamp “Eisbär” uit Sondel.

De drie ongedeerde vliegeniers Hayes, Longworth en Martin wilden juist de boerderij verlaten om te vluchten, als ze tegen de Duitsers oplopen en dus was gevangenschap een feit.  De dertigjarige Australische sergeant Stuartson Charles Methven zijn in de vlammen omgekomen. Hij werd later uit de geschutskoepel gehaald. Conlon was met een ongeopende parachute neergestort en twee van de vijf gevangenen waren behoorlijk verwond: Osborn had een kapotte linkerschouder en sergeant Brown had een schot door zijn rechterenkel gekregen. Huisarts Tromp Visser uit Warns had de beide mannen verzorgd. De volgende nacht brachten de Duitsers de twee gewonden met een ambulance van de Luchtbewakingsdienst uit Koudum naar de “Duitse” afdeling in het Leeuwarder St. Bonifatiushospitaal. Huisarts Tromp Visser uit Warns ging mee.

 

De Duitse militairen werden gedurende een week regelmatig afgewisseld om toezicht te houden op de verwijdering van brokstukken. Zij werden verplicht ingekwartierd in de huiskamer van de familie de Boer, die gewoon doorging met de dagelijkse dingen. De Duitsers aten mee aan tafel. Maar vader de Boer bleef bijvoorbeeld bij het avondeten luidop bidden voor het welzijn van Koningin Wilhelmina.

 

De restanten van het vliegtuig bij Warns.
Foto: www.friesfotoarchief.nl

De bemanning bestond uit:
Squadronleider en piloot, 1e luitenant-vlieger Richard B. Osborn.
Navigator S.U.C. Longworth.
Sergeant en bommenrichter J.V. Conlon.
Sergeant radiotelegrafist en schutter P.A. Martin.
Sergeant en boordwerktuigkundige Ivor H.S. Hayes.
Boordschutter S.C. Methven.
Sergeant rugkoepel-schutter Ron A. Brown.

Hoe is het met deze zeven dappere mannen afgelopen?

Osborn en Brown werden in april 1943 overgebracht naar krijgsgevangenkampen in Duitsland. Osborn werd door zijn schouderkwetsuur afgekeurd en 16 september 1944 uitgewisseld tegen gewonde Duitse krijgsgevangenen. Hij kwam eind 1944 terug in Engeland. Wat er met Brown verder gebeurd is, kon niet worden achterhaald.

Longworth (overleden 1985), Martin (overleden 1990) en Hayes werden op de dag van de gevangenneming naar Stavoren gebracht. Een dag later gingen zij met de trein naar Leeuwarden en enige tijd later vertrokken zij naar het Hoofdkwartier van de SD in Amsterdam. Van daaruit werd Longworth naar Polen in krijgsgevangenschap gestuurd en Hayes en Martin naar Opper-Silezië.

Conlon en Methven werden begraven in Bakhuizen. Dinsdag 26 januari 1943 om tien uur ’s morgens was de begrafenis met militaire eer op het R.K. Kerkhof in Bakhuizen. De begrafenis was aanvankelijk gepland in Scharl maar uit het identiteitsplaatje van beide slachtoffers bleek de R.K.-godsdienst. Daarom werd voor de RK-begraafplaats in Bakhuizen gekozen.

De boordwerktuigkunige Ivor Hayes heeft op 4 mei 1993 bloemen gelegd bij de graven in Bakhuizen.

De linkerfoto is beschikbaar gesteld door Willem van der Sluis uit Drachten. Volgens zijn informatie waren hiervan meerdere foto’s verspreid onder de Bakhuister bevolking. De graftrommels zijn verdwenen en grafstenen zijn in de plaats gekomen.

Grafsteen 1

Op de grafsteen staat:
Pilot S.C. Methven, RAAF
23-01-1943 Age 30. (Leeftijd 30 jaar)
R.I.P. (Rest in peace, Rust in Vrede)

Piloot Stuartson Charles Methven werd 10 juni 1912 in Suva, Fiji-eilanden geboren. Hij had 400391 als registratienummer bij de RAAF (Royal Australian Air Force) en woonde in Belgrave, Victoria in Australië.
Zijn ouders waren Stuartson Collard Methven en Ruby Iris Methven. Hij werd vertegenwoordiger voor de fa. M. Donaghy and Sons in Melbourne. Hier ging hij 20 augustus 1940 vrijwillig in dienst.
Voor hem en zijn familie was 22 juli 1942 een zwarte dag, omdat toen zijn oudere broer John Methven in Libië Noord-Afrika omkwam als lid van 2/23 Infanterie Bataljon.

Grafsteen 2

Op de grafsteen staat:
411084 Sergeant J.V. Conlon, RAAF
23-01-1943 Age 23
Sweet Jesus. Have mercy on his soul. (Lieve Jezus, Ontferm u over zijn ziel)
May he rest in peace. Amen (Moge hij in vrede rusten Amen)

Sergeant John Vincent Conlon werd 18 augustus 1919 geboren in Geble Point, Nieuw- Zuid Wales in Australië. Later verhuisde hij naar Orange in Nieuw Zuid Wales.
Hij was de ongetrouwde zoon van Michael Sylvester Conlon en Mary Ann Matilda Conlon.
Hij was onderwijzer tot 31 maart 1941 toen hij zich vrijwillig meldde bij de RAAF. Na een verplichte training in Australië werd hij uitgezonden naar Engeland. Hier werd hij ingevoegd bij het 460 squadron waar hij ‘Bomb Aimer” (frontschutter/bommenrichter) werd.

 *_*_*_*_*_*_*_*_*_*

De vliegtuigramp op het kerkhof in Mirns.

Hoewel hiervoor op de begraafplaats in Bakhuizen geen monument aanwezig is, mag het onderstaande verhaal hier niet ontbreken. Het gaat hier om de lege ruimte naast de eerste twee graven, waar de slachtoffers begraven waren geweest van de op 22 december 1943 neergeschoten B24 Liberator die op het kerkhof in Mirns terecht was gekomen. In 1946 waren de stoffelijke resten van deze bemanning overgebracht naar de Amerikaanse begraafplaats in het Limburgse Margraten. Op 11 november 2015 werd op initiatief van de SMAMF een gedenkpaneel onthuld op het kerkhof van Mirns ter nagedachtenis aan de omgekomen bemanning van de Liberator.

De onthulling van het gedenkpaneel. foto Hennie Blomsma

Woensdag 22 december 1943 was een duistere, mistige en regenachtige decemberdag met een harde noordoostenwind. Vanaf de grond kon men niets zien van de overvliegende Amerikaanse vliegtuigformaties. Tijdens een striemende regenbui raakte ’s middags om 14.51 uur in Mirns een brandend geallieerd vliegtuig de voet van de lage heuvel waarop de begraafplaats. Het was een zware vier motorige Amerikaanse B-24 Liberator. Het toestel – B-24H-42-7554 van de 445 Bombardment Group 702nd Bombardment Squadron, 8e AirForce USAAF - was ‘s morgens met in totaal 579 Amerikaanse bommenwerpers opgestegen van de Engelse basis Tibenham in Norfolk. In gezelschap van 27 Amerikaanse bommenwerpers was dit vliegtuig op de terugreis van de bombardementsvlucht op de rangeerterreinen van de Reichsbahn bij de Duitse stad Osnabrück. Herhaalde malen was de machine aangevallen door vijandelijke Duitse jachtvliegtuigen. Het kreeg tenslotte een voltreffer van een granaat boven Duitsland. Hierdoor werden bemanningsleden verwond.

Tussen Bolsward en Workum was er een laatste confrontatie met een formatie van drie Duitse Messerschmitts BF 110 van de Zerstörer Geschwader 26. Daarbij werd de B-24 uiteindelijk door luchtafweergeschut (FLAK) geraakt. Anthony Destro, de bomrichter, hing nu ernstig gewond over zijn machinegeweer in de neuskoepel. Die koepel wilde niet meer draaien want het mechanisme was kapotgeschoten. Joseph Gill, de navigator, hielp Destro met de hand om de koepel te draaien. Door een ontploffing in de staart werd hekschutter Joseph Kovelko gedood. Feldwebel Theodor van Koverbasic heeft waarschijnlijk het genadeschot gelost. Hijzelf kon bijna een half uur later op het nippertje aan de dood ontkomen. Zijn vliegtuig stortte neer in een weiland bij Britswert, waarbij zijn radiotelegrafist om het leven kwam.

De B-24 motor van de Liberator viel uit en de vliegtuigrompconstructie werd geheel ontzet. Hierdoor kon er geen deur meer open of dicht. Verder viel de intercomverbinding uit, zodat er geen onderlinge communicatie meer mogelijk bleek. Door het uitvallen van de motor liep de vliegsnelheid uiteraard terug, waardoor het de overige vliegtuigen niet meer bij kon houden. Het toestel moest de gesloten formatie verlaten. Eenmaal boven het IJsselmeer besloot de piloot om 180 graden te draaien en het vaste land op te zoeken omdat Engeland onbereikbaar was geworden. De piloot besloot tot een noodbuiklanding. Het vijfentwintig ton zware vliegtuig raakte met een snelheid van 200 kilometer per uur de verhoging van de begraafplaats in Mirns en sloeg driemaal over de kop. Wat er dan allemaal gebeurd is nauwelijks te beschrijven. Het beschadigde alle bomen rondom het kerkhof; het versplinterde de mooie klokkenstoel en ook nog de helft van de grafstenen. Het vliegtuig gleed door over de Murnserdyk, daarna over een sloot en ook nog over een stukje grond. Over een breedte van vijftig meter en een lengte van 800 meter lag het helemaal vol met gedeelten van het vliegtuig en met menselijke resten. Toegesnelde Mirnsers zagen afgerukte boomtakken, balken van de gevelde klokkenstoel, stukken grafsteen, kilometers elektrische kabels en modder. Alles was met wrakstukken bezaaid. Stukken aluminium, opgehangen aan elektrische draden, hingen schommelend in de boomtoppen. Metaalflarden stonden rechtop in de stammen van de nog overeind staande bomen en flarden van elektrisch verwarmde vliegeroveralls. Het was zo ongelooflijk dat zo’n groot vliegtuig tot zulke kleine, onherkenbare snippers kon worden herleid

Een B24 Liberator bommenwerper laat zijn bommen los

Het lawaai was verschrikkelijk, niet om aan te horen. Het was een schrapend geluid van metaal op metaal; de geluiden van motoren verstomden toen de propellers zich in de aarde van het kerkhof groeven terwijl de motoren werden losgerukt.  De brandstoftanks aan de vleugels barstten open en de gasoline ontbrandde in een schitterend vlammenspel dat op anderhalve kilometer afstand nog zichtbaar was, ondanks het regen- en moddergordijn. Het vliegtuig knalde uiteen in duizenden stukken. Het grootste wrakstuk was niet groter dan een blad van een eettafel. Na enige tijd werd alles weer rustig en dat werd als angstaanjagend stil ervaren. Lichaamsdelen van bemanningsleden lagen verspreid door het vliegwrak en een deel van een been stak nog in een vliegeniersschoen. Lichaamsdelen van bemanningsleden lagen verspreid door het vliegtuigwrak zoals leren handschoenen met de vingers er nog in. Een deel van een been stak nog in een vliegeniersschoen en ingewanden zaten in het prikkeldraad van het kerkhof. Er lagen vlieglaarzen, flak-helmen, een gebedenboek. De scherpe doordringende geur van vliegtuigbrandstof vulde de hele omgeving. Door de rondspattende benzine ontstond er een grote brand die op een afstand van vijftien kilometer nog zichtbaar was. Een voordeel van het slechte weer was dat de brand redelijk snel gedoofd was. Het was allemaal zo heftig geweest dat er ramen kapot waren gegaan in de boerderij van Gerrit Tjalma. Gerrit Tjalma, Frans van der Werf en zijn zoon Fimme van der Werf waren op het moment van de crash bezig een boom op de wagen te laden. Frans en Fimme van der Werf kregen beide min of meer ernstige brandwonden aan het hoofd en de handen door de brandende gasoline. Gelukkig waren zij onder de wagen gedoken en dat bleek later hun geluk. Frans van der Werf moest een week lang het bed houden vanwege de benzine die op hem gevallen was. Zijn hoofdharen waren verschroeid geraakt en er zijn daarna geen haren meer gegroeid.  Gerrit Tjalma mankeerde niets. Het paard van Frans van der Werf, dat voor de wagen stond, kreeg een scherf in de nek en werd afgemaakt.

Geallieerde vliegtuigbemanningsleden moesten op bevel van Himmler (Reichsführer SS) als “Terrorvliegers” behandeld worden. Dat hield in dat de slachtoffers achtenveertig uur op de rampplek moesten blijven liggen, zodat het publiek de gelegenheid kon krijgen om de stoffelijke resten te zien. Eén van die toeschouwers was de 17-jarige Jan J. van der Veer uit Elahuizen die later over deze crash – en anderen – zou schrijven. Hij schreef daarover: “Je kon niet meer zien wat voor toestel het geweest was maar ik zag een stuk van een motor liggen. In telde het aantal cilinders in het carter en ik mat de klepgaten op waarna ik thuis een en ander in een lijst kon nakijken. En dat klopte met de 1200 pk Pratt & Whitney “Twin Wasp”. Toen wist ik dat het een Liberator was geweest. Iemand gaf me daar een stuk uit de deviatietabel van het magnetisch kompas welke afgetekend was door een luitenant Philips Solomon. Weer iemand anders gaf me ter plekke een metalen plaatje waarop de naam van Everett M. Obdom stond”.

De slachtofferbewaking was ook de opdracht voor de Luftwaffemilitairen die in Mirns gestationeerd waren. Zij bewaakten de rampplaats op meerdere punten met helm en bajonet. Wel lieten zij belangstellenden toe tot de rampplaats. Uit de lichaamstaal van de militairen kon ieder wel opmaken dat de Duitse schildwachten dit werk met tegenzin deden. Politieman Van der Meer uit Bakhuizen en groepscommandant Hoving uit Balk hielden zich ook bezig met het verzamelen van de menselijke resten in zakken. De lichamen waren evenals het vliegtuig helemaal uit elkaar geslagen. Het lichaam van de gezagvoerder, luitenant John Allen, was nog enigszins herkenbaar. Wel was het hoofd van de romp verdwenen. Van alle andere bemanningsleden zijn alleen losse ledematen gevonden.

De vliegtuigbemanning bestond uit tien personen. Twee piloten konden zich met hun parachute in veiligheid brengen en kwamen in het Rijsterbos neer. Dit waren de 25-jarige boordschutter Staff sergeant Harry L. Henry uit Philadelphia en de 23-jarige Erwin Bevins uit Waterfliet (VS).

Staff sergeant Harry Luther Henry

De 24-jarige Harry Luther Henry, geboren op 13 maart 1919, rnr. 3332581 werd naar Hotel Jans in Rijs gebracht en werd daar opgevangen door pilotenhelper Jan T. Faber uit Rijs. Faber had een poosje in Canada gewoond en sprak de Engelse taal. Faber vroeg aan Henry of hij aan de Duitsers wilde ontkomen en dat zag Henry wel zitten. Faber gaf Henry instructies om in het schemer in een bosgreppel achter Hotel Jans te gaan liggen. Daar zou hij worden opgehaald door verzetslieden. Men liet hem zijn uniform uittrekken en gaf hem burgerkleren. Faber gaf Henry instructies om in de schemer in een bosgreppel achter Hotel Jans te gaan liggen. Daar zou hij worden opgehaald door verzetslieden. Het sympathieke van de Amerikaanse vlieger was dat hij meteen zei: “Weet je wel wat je doet?” Het is bar gevaarlijk voor je. Als de Duitsers mij te pakken krijgen, word ik krijgsgevangen gemaakt, maar ze schieten jou kapot"… Henry had wel zijn been bij de landing in het Rijsterbos geblesseerd. Daarom had het verzet dokter Tromp Visser uit Warns gevraagd om te komen. Gelukkig constateerde de arts dat Henry niets mankeerde. Helaas werd Henry niet door het verzet opgehaald, omdat er verraad in het spel bleek te zijn. Plotseling was er een vrachtwagen van het peil- en radarstation Eisbär uit Sondel bij Hotel Jans voor komen rijden. Daar kwamen militairen uit met het geweer in de aanslag. Zij waren getipt door de burgemeester van Gaasterland, G.W.C.D. Baron Schwartzenberg thoe Hohenlansberg. Deze was op zijn beurt weer ingelicht door een personeelslid van Hotel Jans dat bang was voor represailles. Voor de bevolking was politieman Matheus Jacobus van der Meer uit Bakhuizen de schuldige, want hij had alles kunnen voorkomen door Henry vroegtijdig onvindbaar te maken.

De Oostenrijkse commandant van de Luftwaffe-observatiepost aan de Murnserdyk in Mirns was Oberfeldwebel (sergeant-majoor) Hans Grendel uit het Oostenrijkse Linz. Het was al bekend in Mirns dat deze man “Anti-Hitler” was. Hans Grendel moest Henry arresteren en zei alleen dat Henry zijn militaire kleren weer moest aantrekken. Hij kon dan als krijgsgevangene worden behandeld en niet als een burger, want daar stond de doodstraf op. Eigenaar Jans van het gelijknamige hotel had Henry van burgerkleding voorzien die van zijn schoonzoon Bauke Olivier afkomstig was. Laatstgenoemde was toentertijd KNIL-militair en zou als Japans krijgsgevangene in Takanon, Thailand, overlijden op 23 september 1944. Hans Grendel behoedde op deze manier de familie Jans, omdat op het begunstigen van de vijand de doodstraf stond. Henry kleedde zich weer om in militaire kledij en werd vervolgens door de Duitsers meegenomen. Hij belandde o.a. in  Pools krijgsgevangenkamp Luft IV, Gross Tychow en in Oostenrijk, Stalag 17B bij Krems. Hij overleefde daar de oorlog en keerde uiteindelijk behouden in de Verenigde Staten terug. Op 23 maart 1990 overleed hij in Philadelphia, Pennsylvania. Hij was onderscheiden met Purple Heart.

2de luitenant Erwin Edwin James Bevins

De andere neergekomen parachutist was Erwin Bevins, rnr. 0-807665 (zie foto hiernaast). Hij werd ook door het verzet ’s avonds in het Rijsterbos gevonden. Bevins had tot aan zijn ontdekking minstens een uur in een koud nat bos gelegen. De omgeving was bedekt met mos en dode bladeren terwijl de wind voor hem een onbekend geluid maakte. Hij had begrepen dat hij in Nederland terecht was gekomen omdat hij als eerste iemand op klompen had zien lopen en dan kon alleen maar Nederland zijn. Jan Faber had na Henry het Hotel Jans verlaten en was direct naar pater Schellaerts in Bakhuizen gegaan. Samen trokken zij naar de crashplaats in Mirns. Daar hoorden zij dat er nog ergens in de directe omgeving een gewonde moest zijn. Moeiteloos wisten zij door de Duitse bewaking te komen door als argument aan te voeren dat het slachtoffer wellicht geestelijke bijstand nodig zou hebben. Bevins werd liggend tegen een heg aangetroffen. Hij had een gebroken kaak en een flinke hersenschudding. Hij werd naar de schuur van groentehandelaar Betze Bosma in Hemelum gebracht. Hier werd een prachtige schuilplaats voor hem gemaakt door een gat in de hooivoorraad te maken en gecamoufleerd door groentekistjes.  Fabrikant en grote verzetsman Augustinus Alfonsus C. Mous uit Bakhuizen (verzetsnaam Tinus en geboren op 3 december 1909) werd ingelicht. Mous regelde dat Bevins de volgende dag naar Leeuwarden werd gebracht.
Samen met John Keulen en pastoor Schellaert zorgde hij ervoor dat Bevins bij het afhaalpunt kwam bij het Flinkeboskje, kruispunt Hemelum-Koudum-Kolderwolde.

Het vervoer vond plaats in een auto die op een ziekenauto leek.  Huisarts Tromp Visser zat in het complot. Om alles echt te laten lijken in de ziekenauto had hij Bevins een injectie gegeven, waardoor deze er ziekelijk uitzag en niet meer kon praten. Na aankomst in Leeuwarden werd Bevins via o.a. Warga naar de omgeving van Deventer gebracht waar hij in goede gezondheid op 9 april 1945 de bevrijding zou meemaken. Doordat hij deze crash heeft overleefd en op papier heeft gezet, is veel bekend geworden omtrent de juiste toedracht van het ongeluk.

De provinciale topman van het Friese verzet Krijn van den Helm, was bij het vervoer betrokken als ambulancechauffeur. De ziekenautobemanning was een schijnbemanning. Leden van de Knokploeg uit Leeuwarden hadden vuurwapens bij zich in plaats van medische attributen. De ambulanceverpleegster was mej. Gé Nijdam (nadien Gé Ket-Nijdam). Aan haar - en aan Esmée van Eeghen - heeft schrijver Hessel de Walle een apart hoofdstuk gewijd in het boek “Vrouwen van het Friese Verzet- Gevecht op vele fronten”. Koerierster Esmée van Eeghen heeft aan deze actie meegeholpen. Esmée haar rol was na de Tweede Wereldoorlog lang omstreden doordat zij een relatie had met een officier van de Duitsche Wehrmacht. Haar naam zal in 2024 worden toegevoegd aan het Verzetsmonument in het Friesch Museum te Leeuwarden tussen de namen van gevallen verzetsstrijders. De Duitsers hadden haar op 7 september 1944 in Groningen geliquideerd en daar in het Van Starkenborghkanaal gegooid. .

Willem de Vrij uit Leeuwarden stelde een van deze drie ambulances – Cadillac uit 1936 - beschikbaar aan Krijn van den Helm. Duitsers waren bang voor besmettelijke ziektes. Er werd veel lysolgeur in de auto gedaan. Na de rit werden de “slachtoffers” tijdelijk in zijn garage aan de Ruijsdaalstraat in Leeuwarden ondergebracht en van daaruit naar een veilig onderduikadres gebracht.

Esmée van Eeghen

Krijn van den Helm

De derde overlevende was Joe Gill, registratienummer 0-674179 Hij was de navigator en tweede luitenant.  Zijn parachute was aan de staart van het vliegtuig blijven hangen omdat hij geen drie seconden na de sprong had gewacht bij het trekken van de zogenaamde D-ring van zijn valscherm. Gill was als een pop aan een touwtje twee keer met het wrak mee over de kop geslagen. Onvoorstelbaar dat hij dit ongeluk overleefde met alleen maar een geblesseerd been. Het was Jan Faber en pastoor Schellaerts duidelijk dat zij voor Gill niets konden doen. Hij kon onmogelijk ongezien uit het bos worden gehaald. Gill werd door de Duitsers bewusteloos in de struiken gevonden bij de plaats waar de laatste wrakstukken van het vliegtuig lagen. Hij werd  krijgsgevangen gemaakt en naar het vliegveld in Leeuwarden gebracht. Van daaruit werd hij overgebracht naar een Duits krijgsgevangenkamp waar hij de oorlog overleefde. Hij keerde na de oorlog terug naar de Verenigde Staten. Later kon hij zich niets meer herinneren van deze rampzalige vlucht.

De stoffelijke resten van de omgekomen bemanningsleden lagen in stukken en brokken wijd verspreid. Ze werden met mestvorken verzameld en in twee lijkkisten neergelegd. De lichamen waren dusdanig verminkt dat er pas in 1963 vastgesteld kon worden dat er maar drie piloten de ramp overleefd hadden.
Vrijdag 24 december 1943 werden de omgekomen bemanningsleden begraven op de Rooms Katholieke begraafplaats in Bakhuizen. Dat gebeurde zoals overal met de Duitse militaire eer. Op een melkwagen werden de twee lijkkisten naar de Sint Odulphuskerk gereden. Honderden mensen waren daar aanwezig als een stil protest tegen de bezetters. De begrafenis was met Duitse militaire eer. De commandant van het Duitse Radarstation in Sondel zorgde daarvoor in de Zuidwesthoek van Friesland. Op 28 februari 1946 zijn de kisten opgegraven en overgebracht naar het grote Amerikaanse oorlogskerkhof in het Limburgse Margraten.  Van daaruit zijn Odom, Owens en Destro aan het einde van de jaren ’40 overgebracht naar hun geboorteland. John Harald Allen is vanuit Margraten overgebracht naar de Amerikaanse militaire erebegraafplaats in het Belgische Neuville-en Condroz.

Van de bemanningsleden is dus niemand in Bakhuizen begraven gebleven en alleen het zwarte stukje grond tussen de grafstenen twee en drie is een aandenken aan deze verschrikkelijke ramp.

De omgekomen bemanningleden waren:

John Harald Allen.

Eerste piloot en luitenant, rnr. 0-465407. Hij woonde in Dallas, Texas.  Het stoffelijk overschot van John Harald Allen is uiteindelijk overgebracht van Margraten naar de Amerikaanse militaire begraafplaats in Neuville-en Condroz (België).

Anthony Louis Destro.

Tweede piloot en tweede luitenant registratienummer 0-732613. Hij woonde in Miami, Florida (USA). Zijn leeftijd was 22 jaar.

Everett Morrison Odom. Geboren op 12 februari 1924 en getrouwd met Ruby Sink uit Lexington*.  Staf Sergeant, boordschutter, I.D.#14165120 en 19 jaar.  Hij was op zijn eerste missie.  In de avond van 4 januari 1944 werd er een telexbericht bezorgd bij zijn ouders. De verzender was de US-Airforce met het bericht dat Everett Morrison Odom “was missing in action over Germany on december 22” (bericht dat hij tijdens zijn vlucht over Duitsland op 22 december werd vermist). Een Engelstalig krantenartikel uit maart 1944 had de (vertaalde) volgende inhoud: “Een herinneringsdienst is zondagmiddag om 3 uur gehouden in de Wadesburo* Methodistenkerk. Het was ter herinnering aan Staff Sergeant Everett M. Odom. Hij werd gedood tijdens een actie over Duitsland op 22 december 1943. Een lange kerkdienst met daarin zijn staat van dienst werd gehouden door pastoor C.P. Bowles. Everett Morrison was een zoon van Mr. en Miss L.L. Odom uit Wadesboro.  Zijn familie heeft postuum de “Purple Heart” medaille ontvangen. Hij had op 13 oktober 1942 zich aangemeld bij het leger en was al snel in rang opgeklommen totdat hij bevorderd werd tot Staff Sergeant als machinegeweerschutter in een B-24 bommenwerper. Hij ging overzee naar Engeland op 1 december 1943 en berichtte zijn ouders dat hij op 13 december 1943 was aangekomen”. De familie heeft twee oorkondes in bezit. President Franklin Roosevelt stuurde een “Grateful Memory” en Generaal H.H. Arnold van de U.S. Army een “Citation of Honor”.
*Wadesboro en Lexington liggen in de staat Nort Carolina aan de oostkust van Amerika”. Op de foto is Everett M. Odom te zien met de boordmitrailleur van de B-24 bommenwerper.

Joseph John Pavelko. Tweede luitenant en bommenrichter, rnr. 13125175.  Hij was 19 jaar. Hij was reeds onderscheiden met het Purple Heart. Zijn laatste woonplaats was Philadelphia. Hij is begraven op de Amerikaanse begraafplaats Margraten in Limburg, vak M. rij 10, nummer 14.

Technisch sergeant James S. Owens, rnr.  34351234, 23 jaar, boordschutter en boordwerktuigbouwkundige. Zijn woonplaats was Fulton.

Staff sergeant Oscar Robbins. rnr. 35371021. Hij was technisch sergeant en radio-operator, 21 jaar en woonde in Decatur.

John R. Elder. Technisch sergeant en rugkoepelschutter, registratienummer 38188018. Hij was 22 jaar en woonde in Le Flore Oklahoma. Hij is met zijn parachute uit het vliegtuig gesprongen in het ijskoude water van het IJsselmeer en daarin verdronken. Op Tweede Kerstdag ging Harmen Keuning (geboren 13 september 1893) uit Mirns nog eens op nader onderzoek uit omdat hij vlak voordat de Liberator op de Mirnser begraafplaats in stukken uiteenviel, op 300 meter vanaf de IJsselmeerkust iets uit het vliegtuig had zien vallen. Hij had daar toen geen verdere aandacht aan besteed vanwege de daaropvolgende gebeurtenissen. Later was het hem weer te binnen geschoten. Keuning ging het IJsselmeer in omdat het water aan de Friese kant laag staat. Hij vond aan de zuidkant van Mirns een lijk. Keuning ging eerst naar de dichtstbijzijnde post van de Duitse Weermacht in Mirns en daarna naar politieman Matheus Jacobus van der Meer uit Bakhuizen. Van der Meer  ging er heen en zag het lijk drijven en. Hij vond op het lichaam een militair zakboek in een borstzak. Daarin stond de naam John R. Elder. De Duitsers haalden 27 december 1943 het lijk op en Elder werd door hen opgebaard in de Sint Odulphuskerk en voorzien van een dodenwacht. Elder werd in Bakhuizen begraven bij de overige gesneuvelden. Er werd ook nog een arm gevonden en deze werd ook in de lijkkist gedaan. Zowel Elder, zijn collega's en de gevonden arm werden in twee lijkkisten in Bakhuizen begraven.

Pilotenhelper Jan Keulen kreeg een eervolle vermelding van dapperheid toegewezen door Generaal Eisenhouwer, de latere president van Amerika.

‘De President van de Verenigde Staten van Amerika heeft mij opgedragen om aan JAN KEULEN de dankbaarheid en waardering van het Amerikaanse volk over te brengen voor zijn onbaatzuchtige hulp aan Geallieerde soldaten bij hun pogingen te ontsnappen aan de vijand. Was getekend: Dwight D. Eisenhower, legergeneraal en commandant-generaal van de Amerikaanse strijdkrachten aan het Europese Front’.

Gedenkplaat bij de ingang van de begraafplaats op Mirns. Foto JG Vogelzang

In de zomer van 1943 hebben de Duitsers  de klok in de Mirnser klokkenstoel weggehaald. Enkele maanden later werd door het vliegtuigongeluk de klokkenstoel geheel weggevaagd. De toenmalige vereniging “Riis Foarút” heeft in 1953 ervoor gezorgd dat er een nieuwe klokkenstoel kwam met een nieuwe luidklok. Op 4 juni 1954 mocht Jonkvrouwe Quirina Jacoba Johanna Van Swinderen uit Rijs de nieuwe klokkenstoel met klok in gebruik nemen. De bekende Friese dichter Douwe Annes Tamminga, oud-inwoner van Oudemirdum en Rijs kreeg de opdracht gekregen een opschrift te maken in de klok.

Tamminga heeft twee gedichten speciaal hiervoor gemaakt en laten aanbrengen op de klok. Eén in de Nederlandse taal en de andere in de Friese taal. Het zijn korte gedichten die kunnen worden gelezen bij het ritme van het klokluiden.

VIEL DE OUDE KLOK TEN BUIT 

AAN ’S VIJANDS WREDE PLAGEN,

MIJN STEM MET NIEUW GELUID,

WIL SLECHTS VAN VREDE WAGEN.

 

IK MOANJE HAR DY’T LIBJE,

TO STJERREN GOED EN ROM.

IK MOANJE HAR DY’T STJERRE,

TO LIBJEN FROED EN FROM.

 

(Overgenomen uit aantekeningen van Jan J. van der Veer bij de beschrijving van deze vliegcrash).

*** Jan Thijs Faber uit Rijs was een bouwmaterialenhandelaar en speelde al enkele oorlogsjaren een dubbelrol. Voor de oorlog had hij een tijdlang in Canada gewerkt, waarbij het hem gebleken was dat een menselijke opvang alle verschil ter wereld kan maken tussen slagen en mislukken in de vreemde. Hij was van mening dat het sociale element in de Nederlandse samenleving niet die aandacht kreeg dat het verdiende en sloot zich na zijn terugkeer in Friesland aan bij het socialistisch Nederlandse Vakverbond, het NVV. Op 15 juli 1940 werd de nationaalsocialist H.J. Woudenberg aangesteld tot commissaris van het NVV en op 1 oktober werden alle Nederlandse vakcentrales op last van de Duitsers opgelost in het Nederlands Vakverbond.
Faber, die in het NVV een regionale functie had, wist dat hiermee de hele zaak door de nationaalsocialisten was overgenomen, maar besloot in functie te blijven.  Hij was van mening dat men door de organisatie te verlaten, de Duitsers en nationaalsocialisten vrij spel zou geven. Door “aan te blijven” zou hij in staat zijn bepaalde maatregelen te vertragen of zelfs te saboteren. Op deze wijze bleek Faber goed te kunnen opschieten met diverse functionarissen van bezetting en socialistische beweging en inderdaad lukte het hem onder deze camouflage diverse onaangenaamheden voor zijn streekbewoners te voorkomen. Het nare van de zaak was voor hem dat hij door velen niet werd vertrouwd. Men vond hem te veel op de hand van de Nieuwe Orde. Faber bleef evenwel zijn dubbelrol spelen als een vermomde vaderlander.

*_*_*_*_*_*_*_*_*_*

De neergestorte LANCASTER op het Bakhúster Heech

De grafstenen 3 tot en met 9  horen bij de complete bemanning van de op 3 januari 1944 neergestorte LANCASTER op het Bakhúster Heech bij Mirns en Bakhuizen.

Foto: http://www.626-squadron.co.uk/willem24.htm

Het was schrikken voor de bewoners van Bakhuizen, Mirns en Rijs toen in de nacht van zondag 2 januari op maandag 3 januari 1944 rond twee uur op het Bakhústerheech een dertig ton zware Engels Lancaster DV401-QR-Z-Mk1 bommenwerper neerstortte met een snelheid van ongeveer 200 kilometer per uur.

De weersomstandigheden waren niet optimaal bij het opstijgen om 23.46 uur. Het was een druilerig weer met een temperatuur van rond de vier graden Celsius. Er hing een lichte mist die al een aantal dagen aanwezig was en er was af en toe sneeuw. Het toestel had nog maar vierenzestig uren dienstgedaan toen het de avond daarvoor was opgestegen van de basis Skellingthorpe in Engeland onder de leiding van commandant Flying Officer George Arthur Tull. Hij zat aan de linkerkant van de cockpit. Schuin achter hem zat flight engineer Sergeant Gorden Edward Heasman. Schuin achter Heasman zat de navigator sergeant Joseph Gerald Holden. Hij zat met zijn gezicht richting de linkerwand van het toestel. Onder en boven de piloot zat de bomb-aimer, oftewel de bommenrichter. Flight sergeant John Stanley Baldwin bediende de voorste geschutskoepel met twee machinegeweren van het kaliber .303 inch. Naast Baldwin zat de radioman sergeant James Stock.

Achterin zaten de schutters sergeant Charles Ablett en sergeant Charles Gorden Crosby. De bestemming dit keer was wederom Berlijn, het hart van Fort Europa, dat sterk door de Duitse luchtafweer werd verdedigd. Deze nacht zouden er veel verliezen aan geallieerde zijde zijn omdat er 28 Lancasters werden neergehaald. Voor het nieuwe toestel - met 64 vlieguren - was dit de vierde vlucht en de vorige drie waren ook allemaal naar Berlijn geweest in het kader van de “Battle of Berlin”. In de nacht van 16 op 17 december 1943, van 23 op 24 december 1943 en van 29 op 30 december 1943 ging alles goed.

 

Heinz Vinke

Kurt Matzak

Langzamerhand verdwenen de vliegtuigen uit het beeld van de Engelse radar terwijl de Duitse radar de vliegtuigen op het scherm kreeg. Via het vliegveld in Leeuwarden werden Duitse toestellen in de lucht op de hoogte gebracht van de positie van de tegenstander en de gevechten konden beginnen.

Nog op de heenreis werd het vliegtuig om halftwee in brand geschoten boven het IJsselmeer ten zuiden van Stavoren. Hoe het allemaal precies gegaan is, is niet meer te achterhalen. Waarschijnlijk is de Lancaster DV 401 verrast door een Duits nachtjachtvliegtuig. De boordschutters hebben de aanval niet tijdig kunnen afwenden. Waarschijnlijk zijn daar een of twee bemanningsleden bij gewond geraakt. Hierdoor is er mogelijk chaos ontstaan aan boord, of was er geen vertrouwen meer in hun gezagvoerder. Feit is dat niemand van de bemanning via een parachutesprong geprobeerd heeft zich in veiligheid te brengen. Terwijl de DV401 de laatste kilometers van zijn reis aflegde, werd in het noorden, ongeveer boven Workum, met lichtspoormunitie geschoten. Even na de crash zakte er in het zuidoosten, boven het IJsselmeer, nog een vuurbal naar beneden.

Het is niet precies duidelijk geworden wie het vliegtuig in brand heeft geschoten, want er waren twee Duitsers die hiervoor in aanmerking kwamen. Het is óf Oberfeldwebel Heinz Vinke geweest óf Luitnant Kurt Matzak van IV/NJG1. Beiden claimden het definitieve einde aan het vliegtuig te hebben gemaakt. Het zou voor Matzak zijn eerste vliegtuig van de achttien in totaal zijn geweest dat hij naar beneden schoot

De brand werd zo heftig dat er niets anders op zat voor de 22-jarige commandant George Arthur Tull dan zo snel mogelijk een noodlanding te maken op het vaste land. De brand werd gevoed door de aan boord zijnde munitie en de gevulde brandstoftanks. De vlammen begonnen aan het stalen frame te vreten. Het vliegtuig brandde van voren tot achteren. Een probleem was ook om de aanwezige bommenlading kwijt te raken in het nachtelijk duister. Men is daar niet in geslaagd en daaraan zal de chaos aan boord ten grondslag hebben gelegen. Het vliegtuig verloor daarom snel hoogte en het kwam bij Laaksum uit noordoostelijke richting aanvliegen. Het maakte boven Bakhuizen een wending en veranderde van koers in zuidelijke richting. Precies voor de kustlijn brak de vliegtuigstaart en kwam het gehele gevaarte in Mirns neer. Het afbreken van de staart was een veel voorkomend euvel bij Lancasters. Het vliegtuig vloog nu stuurloos haar ondergang tegemoet.

De eerste en laatste vlucht van de Lancaster DV401 QR-Z boven de haven van Laaxum.  Aquarel door Willem de Jong, Dronryp 2013.

Met toestemming van de maker overgenomen van diens website http://www.626-squadron.co.uk/willem.htm

De bemanning maakte nog een sterke draai naar rechts en wierp de bom van 4000 pond af, die een grote krater maakte.  Op ongeveer honderd meter voorbij het talud kwam het toestel tegen een heuvel in het vlakke land tot stilstand in het gekapte “Bauke Bosje”. Dat was aan de zuidkant van de Breelenswei achter de boerderij van de familie Durk B. Haarsma en op het hoogste punt van Friesland. Het vliegtuig had dus nog bijna de gehele lading aan boord die voor Berlijn bestemd was. Die bestond uit behalve de 4000 Engelse ponden zware “cookie” bom gevuld met springstof in het midden van het bommenruim uit containers met brandbommen. Hier waren dertig ponders bij, maar het waren voornamelijk staven van rond de zestig centimeter lang en vier Engelse ponden zwaar.

De “cookie” had als doel een schok te veroorzaken die de daken van huizen zou slaan, waardoor de brandbommen een betere brand zouden kunnen stichten. Als er in een straat meerdere huizen in brand stonden, dan ontstonden er vuurstormen waar geen houden meer aan was.

Het bommenruim van een Lancaster was ongeveer tien meter lang en had twee lange deuren. De Lancaster had in de zes vleugeltanks (drie in elke vleugel) 9.792 liter brandstof.  De 61-jarige postbesteller Johannes Konst (zie foto) is waarschijnlijk de enige geweest die het vliegtuig ‘s nachts in de lucht heeft gezien. Hij verklaarde later aan veldwachter Matheus Jacobus van der Meer dat het vliegtuig heftig brandde en dat het met gestoorde motoren voorbij kwam vliegen. Het grootste gedeelte van de niet- ontplofte lading van fosfor- en staafbrandbommen lag tot in de verre omtrek verspreid. Het was zo groot dat de restanten van het op 22 december 1943 bij de klokkenstoel in Mirns neergekomen vliegtuig elkaar bijna overlapten.

Postbode Johannes Konst

Direct na de crash. Duitse soldaten staan op wacht bij de wrakstukken. Foto: Fries fotoarchief.

De Duitse Weermacht was snel aanwezig en verbood aan een ieder de toegang tot het terrein. Er werden direct waarschuwingsborden neergezet. Op 5 januari zijn alle bommen naar Balk overgebracht. De dichtstbijzijnde boerderij had ernstige glasschade en ontzetschade. Verder hadden twee boerderijen en zes woningen glas- en dakpannenschade. De boerderij van de familie Haarsma werd ernstig beschadigd door de ontploffende 4000 pond bom. Alle ramen waren kapot; er zaten gaten in het dak en de deuren hingen uit de scharnieren. Het gezin van de familie Haarsma met drie kinderen moest midden in de nacht een ander onderdak vinden en dat lukte in Bakhuizen. Vader Haarsma had wel een doos meegenomen met de meest waardevolle documenten. Toen hij onderweg controle kreeg, zette hij de doos snel achter een boom. Het lopen ging moeilijk, want hij had een glassplinter in zijn voet gekregen. De herstelkosten van hun woning werden geraamd op f. 6185,14 (€ 2800). Er was 400 m3 woonruimte en 760m2 bedrijfsruimte vernietigd. In de herstelkosten was rekening gehouden met het dichtmaken van gaten in het land. Hier zat een krater in met een doorsnee van veertien meter. Het rampterrein was natuurlijk een mooi avonturenplekje voor de jeugd. Jongens vonden een mitrailleur en zochten daar munitie bij. Zij probeerden er mee te schieten, maar gelukkig lukte dat niet want de mitrailleurloop was krom. De jongens namen munitie mee om te verhandelen op de Ambachtsschool in Sneek. Zij kenden in hun jeugdige overmoed geen gevaar, aangezien zij zelfs met fosfor aan het spelen waren.

Nadat het dag was geworden kon een begin worden gemaakt met het zoeken naar slachtoffers. Er werden in eerste instantie vier stoffelijke lichamen gevonden. De dag daarop werd er nog een vliegenier gevonden, zodat het aantal op vijf kwam te staan. Alle vijf gesneuvelden waren aan hun hoofd ernstig verwond maar verder in ongeschonden staat. Zij lagen dichtbij de vliegtuigrestanten. Piloot Tull en navigator Holden werden achter de naburige boerderij gevonden. Er werd door de Duitsers na onderzoek geconstateerd dat er geen overlevenden waren. De stoffelijke resten werden vrijgegeven en zij trokken zich terug. De rest van de organisatie werd aan de politie overgelaten. In de vroege middag van 4 januari begon de politie met het bergen van de stoffelijke overschotten, geholpen door enkele burgers. Verder werd er niemand toegelaten.

De teraardebestelling vond aan het eind van de middag plaats op het R.K. Kerkhof in Bakhuizen. De vijf kisten werden met paarden voor een melkwagen via de Rysterdyk vervoerd. Het tijdstip van de begrafenis was kennelijk als een lopend vuurtje door Bakhuizen en omgeving gegaan, want de stoet werd langzamerhand steeds groter als een stille demonstratie tegen de Duitse overheersing. De mensen liepen woordeloos mee zonder dat zulks afgesproken was. Er werd een dienst gehouden in de Rooms Katholieke kerk waar de vijf overledenen opgebaard waren. Zowel Protestanten, niet-gelovigen als Rooms-Katholieken kwamen bijeen. In de rouwdienst klonken Latijnse woorden gesproken door de pastoor en werd de Requiemmis gehouden, gebeden klonken: “Moge de Engelen hen naar het Paradijs geleiden …dat zij mogen ingaan in de eeuwige rust…dat zij mogen rusten in vrede….” In de schemerige kerk met kaarslicht en door de Latijnse gebeden hebben de aanwezigen de rouwdienst als iets spiritueels ervaren.

Na afloop van de dienst ging iedereen mee naar de begraafplaats waar een harde en koude wind heerste bij een dreigende, blauwgrijze sneeuwlucht waaruit zo nu en dan sneeuw viel. De gewaden van de koorknapen wapperden in de koude noordenwind. Zij zongen ‘Onze Vader in de Hemel” in een mengsel van Engels en Nederlands.  Op de achtergrond was zo nu en dan het suizen en het ontploffen van vliegtuigstukken te horen. Bij het zakken van de kisten knielden alle aanwezigen als devote groet aan de gesneuvelden.

Daarna ging iedereen weer naar huis. Maar de ramp werd nog niet losgelaten in ieders hoofd. Er bleven nog mensen naar de omgeving van de rampplaats gaan. En daar werden in het hoge struikgewas van de Hegeburchsterwei in Rijs - dichtbij de vliegtuigcrash - nog twee dode piloten gevonden. Hun lichamen waren nog vrij goed in takt gebleven. De vijfendertigjarige Sibbele Sikkes uit Bakhuizen vond John Stanley Baldwin.  De achttienjarige Bernardus van der Meulen vond die dag Charles Gordon Crosby. Op 6 januari werden deze mannen bij de overige vliegtuigslachtoffers begraven in Bakhuizen. In de bomen werd een lege parachute gevonden. Het is een raadsel gebleven hoe die daar gekomen is. Het zou kunnen zijn dat het nog van het toestel is dat elf dagen eerder bij Mirns verongelukt is. Er waren ook geruchten dat iemand een parachutist had gezien op het moment dat er een lichtbal aan de hemel was toen de DV401 zijn landingsplaats zocht. De parachute is meegenomen, want die bestond uit kostbare zijdestof voor kleding. Van deze parachute werd nu een onderjurk gemaakt. Nu kon het definitieve aantal slachtoffers worden vastgesteld. Zes Britten en één Canadees hebben hun leven hier in Mirns en Bakhuizen moeten laten.

Schets van de rampplek door Wigle Visser

In 1943 hadden de Duitsers alle klokken uit de toren van de Rooms Katholieke Kerk in Bakhuizen gehaald. Inventieve inwoners uit Bakhuizen – zoals Wigle Visser – gebruikten een zuurstoffles van het vliegtuig als een klepel in de toren.  Hij had een zelf gemaakte tekening nagelaten van de rampplek.

De Engelse Hymne 27 en het Nederlandse Lied 392 uit het Liedboek voor de Kerken werd vaak gebruikt bij begrafenissen van militairen en hoogwaardigheidsbekleders. Het was gemaakt door William Henry Monk (1823-1889). Het kon niet anders zijn dan dat dit lied veel indruk heeft gemaakt bij de kerkgangers in Bakhuizen.

Hymn 27 - Abide with me

Abide with me; fast falls the eventide:
The darkness deepens; Lord, with me abide:
When other helpers fail, and comforts flee,
Help of the helpless, O abide with me.

Swift to its close ebbs out life's little day;
Earth's joy grow dim, its glories pass away;
Change and decay in all around I see:
O thou who changest not, abide with me.

I need thy presence every passing hour:
What but thy grace can foil the tempter's power?
Who like thyself my guide and stay can be?
Through cloud and sunshine, Lord, abide with me.

I fear no foe with thee at hand to bless;
Ills have no weight, and tears no bitterness.
Where is death's sting? Where, grave thy victory?
I triumph still, if thou abide with me.

Hold thou thy Cross before my closing eyes;
Shine through the gloom, and point me to the skies:
Heaven's morning breaks, and earth's vain shadows flee;
In life, in death, O Lord, abide with me.

Gezang 392, Blijf mij nabij.

Blijf mij nabij, wanneer het duister daalt,
De nacht valt in, waarin geen licht meer straalt.
Andere helpers, Heer, ontvallen mij.
Der hulpelozen hulp, wees mij nabij.

Wees bij mij, nu de dag ten einde spoedt.
Alles verdoft wat glans bezat en gloed.
Alles vervalt in 't wisselend getij,
maar Gij die eeuwig zijt, blijf mij nabij.

U heb ik nodig, uw genade is
mijn enig licht in nacht en duisternis.
Wie anders zal mijn leidsman zijn dan Gij?
In nacht en ontij, Heer, blijf mij nabij.

Ik vrees geen kwaad, want bij mij is de Heer.
Tranen en leed zijn nu niet bitter meer.
Waar is uw prikkel, dood, wat dreigt ge mij?
Ik triomfeer, mij is de Heer nabij.

Houd, Heer, uw kruis hoog voor mijn brekend oog,
licht in het duister, wijs de weg omhoog.
Uw dag breekt aan, de schaduw gaat voorbij.
In dood en leven, Heer, wees Gij nabij.

*_*_*_*_*_*_*_*_*_*

 

DE OMGEKOMEN BEMANNINGSLEDEN

 

Grafsteen 3

1394468 Sergeant J.G.Holden
Navigator RAF 3-1-1944 Age 20.

 Lord, All pitying
Jesu blest
Grant him
Thine eternal rest
Almedelijdende Heer
Heilige Jezus
Schenk hem
Uw eeuwige rust.

Joseph Gerald Holden was sergeant en navigator. Zijn leeftijd was 20 jaar en hij woonde in 30 Harbin Road, Swiss Cottage, Londen NW 6. Zijn ouders waren Donald Holden en Blance Holden.

 

Grafsteen 4

1607798 Sergeant G.E. Heasman
Flight engineer RAF
3-1-1944 Age 33

Just a small token of rememberance
To one of those
Who made the great sacrifice
Slechts een klein teken van herinnering
Aan één van degenen
die het grootste offer brachten

Gordon Edward Heasman was boordwerktuigkundige en 33 jaar. Hij woonde met zijn echtgenote Doris Mabel Heasman, dochter en zoon, in Wymering, 19 Harwich Road, Hampshire in Engeland. Zijn ouders waren Edward William Heasman en Mabel Annie Heasman. De familie Heasman, bestaande uit kinderen en kleinkinderen, heeft in 2009 een bezoek gebracht aan het graf en de kerk in Bakhuizen.

 

Grafsteen 5

1392768 Sergeant J. Stock
Wireless operator RAF
3-1-44 Age 22

Memory is a golden chain
that links us
till we meet again
Herinnering is een gouden ketting
die ons verbindt
tot wij elkaar weer ontmoeten

James Stock was sergeant en radiotelegrafist. Zijn leeftijd was 22 jaar. Hij was niet getrouwd en woonde in Lower Edmonton, Middlesex in Engeland. Zijn ouders waren James Herbert Stock en Kathleen Stock.

 

Grafsteen 6

1356442 Sergeant C. Ablett
Airgunner RAF
3-1-44

 Geen nader opschrift  

 

Charles Ablett was sergeant-boordschutter. Leeftijd onbekend.  Zijn adres was 12 Arthurs Terrace, Courtney Street, Hull, Yorkshire in Engeland.

 

Grafsteen 7

124570Flying officer G.A. Tull
Pilot RAF
3-1-44 Age 22

Nothing can take away
the love holds dear.
Always remembering you.
R.I.P. Mom & Dad
Niets kan wegnemen
waar de liefde aan gehecht is.
Voor altijd in onze gedachten.
Rust in vrede. Mam en Pap.

Piloot George Arthur Tull, rnr. 124570 was 22 jaar. Zijn woonplaats was Yieuwsly, West Drayton, Middlesex in Engeland. Zijn ouders waren George en Lucy Tull. Vader George had een tabakswinkel in Londen.

Grafsteen 8

1593845 Sergeant C.G. Crosby
Air Gunner RAF
3-1-44 Age 35

He gave his life
Among Thousands
To ensure peace
Greather love has no man.
Hij gaf zijn leven
Temidden van duizenden
Om vrede te verzekeren.
Een groter liefde heeft geen mens.

Charles Gordon Crosby was sergeant en boordschutter. Zijn leeftijd was 35 jaar. Hij was ongetrouwd en woonde in Slaithwaite, Yorkshire in Engeland. Zijn ouders waren Lancelot Ballas Crosby en Elizabeth Ann Crosby. Hij is 5 januari 1944 gevonden.

 

Grafsteen 9

Grafsteen 9

R.164036 Flight sergeant J.S. Baldwin Air Bomber Royal Canadian Air Force
3-1-1944 Age 20

Sleep on, beloved son.
We loved you well.
But Jesus loves you best.
“His will be done”.
Slaap verder, geliefde zoon.
Wij hebben veel van jou gehouden.
Maar Jezus houdt het meest van jou.
“Zijn wil geschiede”.

John Stanley Baldwin was flight sergeant, bommenrichter en 20 jaar. Zijn woonplaats was Windsor in Ontario. Hij was de ongetrouwde zoon van Arthur John Baldwin en Mary Ann Baldwin.  Hij werd een dag na de crash gevonden.

 

Twee Nederlandse vliegtuigbergers bekijken de resten van wat eens de machtige Lancaster bommenwerper was

*_*_*_*_*_*_*_*_*_*

 

DE ZEVEN LIMBURGSE VLUCHTELINGEN

In het eerste halfjaar van 1945 werden 825 Limburgse evacuees in Gaasterland ondergebracht.  Zeven van hen overleden tijdens hun verblijf hier en werden begraven op de R.K.-begraafplaats in Bakhuizen. Drie zijn daar gebleven en vier zijn herbegraven. Hoewel er geen zichtbaar monument aanwezig is, wordt dit onderwerp toch aan de herdenking bij Gaasterlandse monumenten toegevoegd. Wellicht komt voor hen ook nog eens een aandenken op deze begraafplaats in de vorm van een plaquette of steen.

Van de acht overleden evacués zijn 7 begraven op de plaats van de eerste 4 grafstenen rechts op de foto. Daarachter, voorbij het pad zijn in de Eerste Wereldoorlog een aantal Belgische vluchtelingen begraven. Tenslotte helemaal achteraan zijn de oorlogsgraven van de geallieerde vliegtuigbemanningen. (Foto J.G. Vogelzang)

LIMBURGSE EVACUÉS IN GAASTERLAND

Het eerste transport met vermoeide oorlogsevacuees uit Noord- en Midden Limburg kwam vrijdag 26 januari 1945 aan in Gaasterland, in de Zuidwesthoek van Friesland. Deze mensen moesten op last van de Duitser bezetter huis en haard verlaten met een voor velen op dat moment onbekende bestemming. De reden was dat Noord- en Midden-Limburg in de laatste oorlogswinter frontgebied was en de bezetter de handen vrij wilde hebben voor de verdediging.
Hoe deze deze grote volksverhuizing vanuit Limburg naar het Noorden van Nederland ontstond, staat beschreven in het boek  ,, Tussen Twee Vuren” door A.P.M. Cammaert.  Gedeelten uit de tekst van dit boek zijn letterlijke overgenomen.

Sinds de Duitsers hun grote nederlaag in Normandië hadden geleden, bevonden de Duitse troepen zich in een hachelijke positie. Goede verdedigingslinies ontbraken in België en Noord-Frankrijk. De Duitse troepen waren meer op de vlucht dan dat ze met serieuze verdediging bezig waren. Naarmate de troepen van de geallieerden de Duitse grens naderden, veranderde de situatie. De Duitse legers werden versterkt om de Westwall beter te kunnen verdedigen. Om dit klaar te krijgen had Hitler meer tijd nodig. Verder moest hard gewerkt worden aan de verlenging van de Westwall, langs de Maas van Roermond naar Nijmegen en via de IJssel naar het IJsselmeer. Er werd een nieuw parachutistenleger opgericht onder leiding van generaal Knut Student. De ruggengraat van dit leger werd gevormd door 30.000 Fallschirmjäger van de Duitse Luftwaffe. Dit leger werd hoofdzakelijk op het Belgisch- en Nederlands-Limburgse grondgebied ingezet. De teruggetrokken Duitse soldaten die zich aan de Duitse grens hadden verzameld, werden door generaal Chill gehergroepeerd en 5 dagen na “dolle dinsdag” (9 sept. 1943) via Roermond naar België gestuurd. Dit leger, groot en onervaren maar uiterst fanatiek, kwam in België langs het Maas-Scheldekanaal in gevecht met de geallieerden. Er werd hier een nieuwe frontlijn geformeerd. Van paniek was op dit moment geen sprake meer en de Duitsers hadden hierdoor tijd gewonnen om hun Westwall te versterken. De opmars van de geallieerden was gestopt. Ook de hoop van vele Limburgers die dachten dat ze snel bevrijd zouden worden, viel hiermee in duigen. De Duitse legerleiding kende door dit feit, aan het gebied tussen de Maas en de Rijn de allerhoogste graad van verdediging toe. Zij waren van mening, dat de geallieerden via Limburg het Roergebied wilden bereiken om de daar gevestigde oorlogsindustrie te vernietigen. De bevrijding van Limburg zou een bijzonder natte, koude en lange winter in beslag nemen. De bevrijding verliep in een aantal fasen:

 Stormloop op Aken
De twee volgende hingen samen met het opruimen van de 2 bruggenhoofden van het Duitse leger, die een gevaarlijke bedreiging vormden voor het geallieerdenleger. Het eerste bruggenhoofd was gevestigd op de oostelijke Maasoever. Het tweede bruggenhoofd was gevestigd ten zuidwesten van de Ruhr. De laatste fase omvatte de bevrijding van de oostelijke Maasoever. Middels omtrekkende bewegingen via Duitsland zouden Brits- Canadese legereenheden vanuit het noorden en Amerikaanse eenheden vanuit het zuiden, noord en midden Limburg bevrijden.

Op 1 Maart 1945 was de gehele provincie Limburg bevrijd.

De dreiging van een gewapend conflict
Begin september (3 en 4 september 1944) zagen veel Limburgers Duitse soldaten terugtrekken richting Duitsland. Eén dag later trokken vele NSB'ers zich eveneens terug naar veiliger oorden. Hierdoor groeide het optimisme onder onze bevolking over het lang verwachte naderende definitieve einde van de oorlog. Dit was echter het begin van
een zware tijd voor de bevolking. De Duitsers hergroepeerden zich, richten een nieuwe legerdivisie op en keerden terug. Er moesten de nodige verdedigingswerken gebouwd worden, deze bestonden uit hoofdzakelijk loopgraven en tankgrachten. De bevolking werd half september opgeroepen voor een Arbeitseinsatz. Mannen tussen de 15 en 60 jaar oud moesten zich melden voor graafwerkzaamheden (Organisation TODT). Aan deze oproep gaven maar weinigen gehoor. Het gevolg hiervan was dat het plaatselijk bestuur vaak werd vervangen door meer “deugdelijker” bestuurders. Hun taak was het uitvoeren van “Die Erfassung der zivilen Arbeitskräfte”.
Dit hield in, dat desnoods met geweld de plaatselijke bevolking geronseld moest worden voor het aanleggen van verdedigingswerken.

Omdat de plaatselijke bevolking deze werkzaamheden niet alleen aankon, werden uit de Oekraïne en Polen 7000 krijgsgevangenen per trein aangevoerd, die bij het graven moesten helpen. Ook werden Italianen, Tsjechen en jeugdige Duitse Hilfswilligen ingezet bij deze werkzaamheden. De plaatselijke bevolking werd zwaar aangepakt. Het gevolg was dat veel mannen een vrijstelling regelden of onderdoken. Nadat de geallieerden een diepe bres in het front te Noord-Brabant hadden geslagen, werd het menens. Er werden razzia's georganiseerd om de ondergedoken mannen aan het werk te krijgen. De razzia's hadden niet het gewenste resultaat, hierdoor werd de situatie nog grimmiger. De voedselsituatie werd steeds nijpender. De Duitsers probeerden dit probleem op te lossen, door het gebied te plunderen en de hele voedselvoorraad in kaart te brengen. Vanaf oktober nam de druk van het naderende front toe. De Maasbruggen bij Roermond werden het doelwit van bombardementen. Tussen 14 november en 3 december bereikten de Britse soldaten de westoever van de Maas. Aanhoudende artilleriebeschietingen zorgde ervoor dat de bevolking moest onderduiken. Het leven werd voortgezet in muffe, overvolle en vochtige kelders. De Duitsers voerden op hun beurt weer troepenversterkingen aan op de oostelijke Maasoever.

De mannelijke burgers waren hun leven niet meer zeker door steeds intensievere razzia's. De plunderingen namen toe. Door het aanbreken van de winter en het nijpende voedseltekort, en het steeds geringer wordende contact met de buitenwereld, was iedereen op zichzelf of zijn directe omgeving aangewezen. Eind november kwam er een Duits parachutistenleger in Roermond aan, om zich te herstellen van de zware gevechten in de Peel en de verdediging van de stad op zich te nemen. Deze uiterst fanatieke soldaten namen hun taak zeer serieus. In hun visie waren alle mannen een gevaar, omdat zij hen ervan verdachten met de geallieerden onder een hoedje te spelen. Majoor Ulrich Mattheas zag dan ook het liefst dat alle mannen uit het frontgebied verwijderd werden. Tot drie keer toe trachtte hij tevergeefs dit te bereiken. De mannelijke bevolking waagde zich bij daglicht niet meer te vertonen. De majoor dreigde alle mannen die niet kwamen opdagen bij een oproep, ter deportatie als partizanen te beschouwen en ook dat er met scherp op hen zou worden geschoten. Ook dit dreigement haalde weinig uit. Op tweede kerstdag werden, na een tip, 14 mannen in Roermond opgepakt en onder beschuldiging van illegale activiteiten geëxecuteerd net over de grens bij Maasniel in de Elmpterwald. Bij de volgende oproep meldden zich 2800 mannen, die via het dwangarbeiderskamp Am Giebel te Wuppertal-Varresbeck veelal te Wuppertal te werk werden gesteld.

Evacuatie
Sedert november hadden de geallieerden het Limburgse land, aan drie zijden omsingeld. De bedreigde gebieden in Duitsland waren reeds gedeeltelijk geëvacueerd. Het was voor de Duitse bezetters een reden om het gebied tussen Roermond en Gennep te evacueren. De Duitsers voerden als motivatie humanitaire redenen aan, er zouden waarschijnlijk vele burgerslachtoffers vallen als het tot een gewapend treffen kwam. Ook gebruikten ze de slechte voedselsituatie als argument, ook al was deze door hen zelf gecreëerd. Er waren echter ook tegenstanders van evacuatie aan de Duitse zijde, zij waren van mening dat de geallieerden minder hard zouden bombarderen wanneer er nog veel burgers in het gebied aanwezig waren. Verder voerden zij als argument de mogelijkheid van verspreiding van ziekten en epidemieën in hun eigen achterland aan. Diverse malen werden de plannen uitgesteld of afgewezen. In de loop van november werd het gebied tot oorlogsgebied verklaard. De plaatselijke besturen kwamen in handen van het Duitse leger en de politietaken werden overgenomen door de SS. Op 25 november '44 nam de hooggeplaatste NSDAP-functionaris de beslissing om het gehele gebied te evacueren. De bewoners toonden niet de geringste bereidwilligheid om hieraan mee te werken. Mede daardoor besloten de Duitsers dat de Limburgers elders in Nederland moesten worden ondergebracht. Door het tijdelijk succes van de Duitsers in de slag om de Ardennen waren ze korte tijd van mening dat bij een eventuele doorbraak evacuatie overbodig was.

Korte tijd later (begin januari) waren de meningen echter alweer helemaal omgedraaid. Vroeg of later zou aan een evacuatie toch niet te ontkomen zijn. De gevechtscommandant van Roermond, Mattheas, achtte gevechten identiek aan die van Stalingrad mogelijk. Het verweer van de burgers o.l.v. de kerk (bisdom Roermond), advocaat Peters uit Roermond en het Rode Kruis om een evacuatie te voorkomen, mocht niet baten. Een voorstel om de betreffende burgers naar bevrijd gebied te evacueren werd van de hand gewezen. Eind oktober waren de Roermondenaren die het dichtst bij de Maas woonden al naar veiligere stadsdelen geëvacueerd. Op 13 januari ontbrandde het Brits offensief. Dit had tot gevolg dat het gebied ten zuiden van Roermond vervroegd werd ontruimd. Diegenen die naar Roermond waren gevlucht overkwam enige dagen later hetzelfde. 21 januari moest ook deze stad worden ontruimd. Op 19 januari werd overal in de stad het ontruimingsbevel aangeplakt. De bevolking zou weldra in Groningen of Friesland worden ondergebracht. Iedereen werd verzocht om te voet naar het station in Brüggen net over de grens bij Swalmen te lopen. Hier kon in een doorgangskamp het vertrek van de trein worden afgewacht. Ernstig zieken konden in het ziekenhuis of in extra lazarettreinen de evacuatie afwachten. Men kreeg het advies om de belangrijkste papieren en een mondvoorraad voor enkele dagen mee te nemen. Waarbij het gewicht van de bagage, niet meer dan 30 kg per persoon mocht bedragen.

Een bekendmaking bevatte uitdrukkelijk de order dat na de evacuatie niemand meer in de stad mocht verblijven. Tenslotte werd als een soort geruststelling bekend gemaakt dat alle mannen ongemoeid zouden worden gelaten en met hun gezinnen het Duitse gebied zonder problemen zouden kunnen passeren. Op 21 januari begon de evacuatie en na een aarzelend begin werd straat na straat door de grüne polizei uitgekamd en op transport gezet richting Brüggen. Aanvankelijk kozen de Duitsers ervoor om de route via Maasniel, Elmpt, Brüggen te nemen Deze lag echter regelmatig onder geallieerd vuur, waardoor meerdere granaten temidden van de lange vluchtelingenstroom terechtkwam. Dit had meerdere doden en gewonden tot gevolg. Later werd voor de route via Swalmen gekozen. Op 6 februari vielen er weer enkele doden door Brits artillerievuur en na 3 weken telde Roermond nog maar 4000 inwoners. Diegene die naar Asenray waren gevlucht overkwam op 31 januari hetzelfde. Maasniel en Leeuwen kregen ook op 21 januari het bevel om te evacueren, maar door de onoverzichtelijke situatie werd dat pas op 30 januari uitgevoerd. Het overvolle Brüggen kon de vluchtelingenstroom niet langer meer aan. Hierdoor werden de meeste evacuees doorgestuurd naar het 8 km verderop gelegen Waldniel. In de eerste week van februari was de gehele evacuatie voltooid.

Doorgangskamp Brüggen
Het doorgangskamp Brüggen was gevestigd in de voormalige gresbuizen fabriek Hendricks und Söhne. Die was voorheen in gebruik geweest als verblijf voor Russische krijgsgevangenen, die in de omgeving dwangarbeid moesten verrichten. Door de onregelmatige afvoer van vluchtelingen per trein raakte het er al snel overvol. De omstandigheden waren al slecht en verslechterden met de aanwas van nog meer vluchtelingen. De onhygiënische toestanden veroorzaakten op grote schaal dysenterie. Al snel moest worden uitgeweken naar een dakpannenfabriek in de omgeving. Ook werden een plaatselijke school, leegstaande particuliere huizen en onverwarmde kerken gebruikt voor de opvang. Op 1 februari moesten de vluchtelingen doorlopen naar het 8 km noordelijk gelegen Waldniel. Zij troffen het daar beter, omdat er nog niet zoveel vluchtelingen waren ondergebracht. De leiding in de kampen kwam in handen van vicaris-generaal Féron van het bisdom Roermond, die hier goed werk verrichtte voor zover de omstandigheden dat toelieten. Het voedsel in het kamp werd vanuit een gaarkeuken te Venlo aangevoerd, het was wat waterige pap en soms wat soep. Sedert begin februari werd vanuit Maasniel warm eten aangevoerd, dit had echter de onhebbelijkheid naar enkele uren te verzuren. Uit de omliggende dorpen werd het brood en soms wat vlees geleverd. Ook uit het Russische kamp werd soms wat voedsel betrokken. Tussen 24 januari en 23 februari evacueerden ongeveer 30.000 mensen via Brüggen en Waldniel in tenminste 14 treinen naar Noord-Nederland.

Tot eind januari gingen alle transporten op bevel van de Wehrmacht via Meppel naar Groningen. Het overgrote deel van de bevolking uit Noord-Limburg en Venlo bracht dientengevolge de evacuatie in Groningen door. Op 26 januari 1945 liet de Commissaris der Koningin van Groningen, C. Staargaard, zijn ongenoegen daarover blijken in een brief aan de gemachtigde voor binnenlandse zaken, Ir. F.E. Müller. Ofschoon de voedselsituatie in provincie Groningen niet ongunstig was, zo schreef hij, kon de massale instroming van vluchtelingen hierin snel verandering brengen. Provincie Groningen werd veel zwaarder belast dan Friesland. Hij pleitte voor een eerlijker lastenverdeling tussen deze beide provincies. Naar aanleiding van Staargaards klacht reden de treinen eind januari vrijwel allemaal uit Zwolle naar Heerenveen, Leeuwarden en Franeker. Hierdoor kwam de bevolking uit Roermond en omgeving dus overwegend in Friesland terecht. Ook bisschop Lemmens en zijn naaste medewerkers.  Er werd wel verschil in vervoer gemaakt, want de burgemeester van Roermond evacueerde in een luxere trein met zijn ambtenaren naar Leeuwarden.

De treinroute van de evacuees die in Gaasterland aankwamen, was begonnen in Roermond en daarna ging het via Swalmen, Beesel en Reuver naar Waldniel, Viersen, Duisburg, Essen, Recklinghausen, Gronau, Enschede, Zwolle en tenslotte Heerenveen. In Zwolle werd een permanente treinwacht ingesteld.  Per vluchteling werd er vierhonderd gram brood, vijftien gram kaas en één deciliter soep uitgereikt. Elk vluchtelingentransport kreeg 30 liter melk voor zuigelingen. Diverse treinen met evacuees werden onderweg door Duitsland en Nederland door de geallieerden beschoten, waarbij meerdere doden en gewonden vielen. Er raakten ook mensen zoek tijdens de vele pauzes die onderweg werden gehouden. Dit kon gebeuren doordat de treinen vaak plotseling weer vertrokken terwijl de mensen nog buiten een luchtje stonden te scheppen. De omstandigheden waren ver beneden peil in de personen- en veewagens waarmee de vluchtelingen naar het Noorden werden vervoerd.

Er werden wel 55 tot 95 personen in één voertuig geplaatst. De broodnodige hygiëne en voedselvoorzieningen waren heel slecht, hierdoor overleden veel zuigelingen en bejaarden. Er werd onderweg in Duitsland honger en dorst geleden. Bij terugkeer op Nederlandse bodem veranderde dit onmiddellijk. Vrijwel overal waar de treinen halt hielden, spoedden zich hulpverlenende instanties naar de stations om de helpende hand te bieden en de ergste nood te leningen. Pas na aankomst zouden zij toekomen aan de verwerking van het leed, de angst en alles wat hun zo vlak voor de bevrijding was overkomen. Eerst na een lange treinreis van een week kwamen zij op vrijdag 26 januari 1945 in Friesland aan als een ziekelijke en vermoeide groep. Er was van te voren een Gaasterlandse evacuatiecommissie in het leven geroepen voor de opvang, verzorging en het verblijf van de Limburgers. Benjamin H. Steegenga uit Balk was hiervoor aangewezen en hij zorgde voor plaatselijke commissies. De commissie van Bakhuizen had het aangedurfd om met de Landstand Boerenschool van de N.S.B.-agrariërs in Rijs in gesprek te gaan en tot een akkoord te komen.  Deze school was een instituut dat de rassencultuur zoals die bij de Duitsers al in gebruik was aanhing. Daarom was het hier van 1942 tot 1945 allemaal rassenleer en erfelijkheidstheorie wat de klok sloeg. Wel heeft deze Boerenschool in villa Mooi Gaasterland toestemming gegeven voor de tijdelijke opvang van hongerevacuees, omdat hier sprake was van een door de Duitsers opgelegde evacuatie. Wegens gebrek aan leerlingen werd de school nauwelijks gebruikt, waardoor de leegstand nuttig kon worden gebruikt. Er was behoorlijk wat ruimte in de school want er konden in de periode van 25 september 1944 tot 20 oktober 1944 ongeveer 140 Duitse militairen verblijven tijdens de V-2 lanceringen in het Rijsterbos.

Als coördinator zal Benjamin H. Steegenga uit Balk bericht hebben gekregen dat er een groep evacuees op weg was naar Gaasterland. Uit het archief van Halbe Bearnts van der Goot in Oudemirdum is een brief bewaard gebleven van Steegenga.

De groep uit Oudemirdum. Op de achterste rij, de 4e van rechts met pet, de heer Monkelbaan. In zijn schuur werd een kapel gemaakt. Links op de foto naast Monkelbaan priester Th. Welsing. Op de voorste rij in het midden Joop Postma uit Oudemirdum, de latere notarisklerk uit Bakhuizen. Staand 2e van rechts de heer Sprangers en daarvoor zijn vrouw. (Foto Joop Postma

Halbe B. van der Goot was niet alleen wethouder – buiten functie – van Gaasterland, maar ook lid van de evacuatiecommissie in Oudemirdum. In deze brief kondigde Steegenga aan dat de tweede groep waarschijnlijk op zondag kwam en hij hoopte dat dit niet waar was. Deze opmerking zal als achtergrond hebben gehad dat Steegenga als gereformeerde op zondag geen werk wilde verrichten en de zondagse kerkgang en het daarbij behorende eigen gezinssamenzijn niet wilde missen. Toch kwam de twee groep op zondag in Rijs aan.

In Rijs worden zij opgevangen en lichamelijk verzorgd door meerdere vrijwilligers uit Gaasterland. Er was gezorgd voor dokters en verpleegsters. Dit blijkt vanwege lang verblijf in kelders, stations en kampen in Duitsland en de primitieve treinreis erg nodig omdat er zieken zijn die o.a. schurft, dysenterie of hoofd- en kleerluizen hebben. Er is deze opvangdag geen eetgelegenheid voorhanden maar de Centrale Keuken (gaarkeuken) uit Balk zorgt voor de voedselverstrekking en krijgt hiervoor distributiebonnen als vergoeding. Deze verstrekking wordt geregeld door Tjalke de Boer uit Balk namens de vereniging van Plaatselijk Belang ,,Vooruit” uit Balk. Hij heeft deze dag de gratis assistentie van 9 jongedames uit Balk gekregen. De gemeentelijke distributiedienst verleent medewerking en verstrekt de gaarkeukencommissie de nodige etensbonnen. De gehele opvang in Rijs wordt geregeld door de Gaasterlandse Evacuatiecommissie onder leiding van verzetsorganisator Benjamin Herres Steegenga uit Balk met Bouke van der Wal, Thijs van Hout en Jan de Vries, als Balkster commissieleden.  De toegetreden commissieleden zijn mensen die op de hoogte zijn van bestaande onderduikadressen. Dit heeft als voordeel dat deze adressen niet gevraagd worden om ook nog eens hongerevacuees op te nemen omdat zij vanwege onderduikers al mee-eters hebben.

Maar het zou in de betrekkelijk kleine gemeenschap van Gaasterland opvallen als de commissieleden zo’n adres zouden overslaan. Om geen argwaan te wekken wordt er toch nog weleens bij een onderduikadres en om opvang gevraagd. In Oudemirdum zijn R. Feenstra, A. Tuinier en Pieter de Jong lid van deze evacuatiecommissie. Deze mannen vragen kort voor de komst van de Limburgse evacués huis-aan-huis of men een of meer gasten wilden opnemen. Het blijkt dat er veel begrip is bij de Gaasterlanders, maar wel met het nodige voorbehoud. De evacuatiecommissie krijgt ook wel afwijzende reacties.

Zondag 28 januari 1945 kwam de tweede groep evacués aan in Gaasterland en ook zij werden opgevangen in de Boerenschool te Rijs. Als iedereen ook hier weer enigszins opgekalefaterd is, gaan zij een dag later naar adressen in Oudemirdum, Nijemirdum, Sondel en Oudega. Het is natuurlijk niet altijd goed gegaan tussen de gastgezinnen en de evacuees. Er ontstonden spanningen en wrijvingen doordat men samen moest leven in betrekkelijk kleine woningen. Er was aanzienlijk verschil tussen taal, geloof en cultuur. Als de spanning echt te snijden was, dan zocht de evacuatiecommissie weer naar een nieuw adres. Dat viel niet mee omdat Gaasterland al betrekkelijk vol zat met onderduikers en Joden. Er was een hele barrière te overwinnen tussen Gaasterlanders en Limburgers. Oorlogshistoricus Jan J. van der Veer uit Elahuizen schrijft in zijn artikel: ,,De bevrijding is op komst”: ,,Zaterdag 24 maart 1945.  Montgomery is over de Rijn getrokken. De bloemetjes heb ik daarom met twee vrienden even buiten gezet. Wij zijn uit enthousiasme van Elahuizen naar Oudega getippeld, helemaal tot aan de Bokkelaansbrug toe. Oudega was dicht bevolkt met Limburgers, die een vreemd taaltje spraken en er eigenaardig uitzagen”.

Ook de verbroken familiebanden speelden natuurlijk een grote rol tijdens het verblijf. De ontwrichting van het gezinsverband gaf nog wel eens aanleiding tot problemen. Voor de laagste sociale niveaus en voor grote, armlastige gezinnen bestond een aantal zogeheten werkverruimingskampen. Groningen bezat hiervan twee kampen, Drenthe had vier kampen en Friesland bezat twee kampen. Het ene kamp was Witte Paal bij Joure en het andere lag in Gaasterland. De locatie hiervan zal het kamp Elfbergen zijn geweest of die van de Nederlandsche Arbeidsdienst op de Wyldemerk.

De Boerenschool (Mooi Gaasterland) in oorlogstijd. Rechts de slaaponderkomens

Na een nacht van heerlijke rust in Rijs nabij de Gaasterlandse bossen werden de evacués zaterdag 27 januari 1945 op een open boerenwagen naar hun opvangadressen gebracht in Bakhuizen, Mirns, Rijs. Het was deze zaterdag een koude dag en het sneeuwde. Het was natuurlijk niet alleen koud voor de (ziekelijke) evacués maar ook voor de leden van de evacuatiecommissie waren het koude en zware dagen. Zij waren wel gedwongen om met de evacuees de gehele dag in de koude temperaturen en in de sneeuw te lopen. Als een evacuee was ondergebracht dan moesten de commissieleden weer verder de kou in.

Zondag 28 januari 1945 kwam de tweede groep evacués aan in Gaasterland en ook zij werden opgevangen in de Boerenschool te Rijs. Toen iedereen ook hier weer enigszins opgekalefaterd was, gingen zij een dag later naar adressen in Oudemirdum, Nijemirdum, Sondel en Oudega. Het was natuurlijk niet altijd goed gegaan tussen de gastgezinnen en de evacuees. Er ontstonden spanningen en wrijvingen doordat men samen moest leven in betrekkelijk kleine woningen. Er was aanzienlijk verschil tussen taal, geloof en cultuur. Als de spanning echt te snijden was, dan zocht de evacuatiecommissie weer naar een nieuw adres. Dat viel niet mee omdat Gaasterland al betrekkelijk vol zat met onderduikers en Joden. Er was een hele barrière te overwinnen tussen Gaasterlanders en Limburgers. Oorlogshistoricus Jan J. van der Veer uit Elahuizen schrijft in zijn artikel: ,,De bevrijding is op komst”: ,,Zaterdag 24 maart 1945.  Montgomery is over de Rijn getrokken. De bloemetjes heb ik daarom met twee vrienden even buiten gezet. Wij zijn uit enthousiasme van Elahuizen naar Oudega getippeld, helemaal tot aan de Bokkelaansbrug toe. Oudega was dicht bevolkt met Limburgers, die een vreemd taaltje spraken en er eigenaardig uitzagen”.

Ook de verbroken familiebanden speelden natuurlijk een grote rol tijdens het verblijf. De ontwrichting van het gezinsverband gaf nog wel eens aanleiding tot problemen. Voor de laagste sociale niveaus en voor grote, armlastige gezinnen bestond een aantal zogeheten werkverruimingskampen. Groningen bezat hiervan twee kampen, Drenthe had vier kampen en Friesland bezat twee kampen. Het ene kamp was Witte Paal bij Joure en het andere lag in Gaasterland. De locatie hiervan zal het kamp Elfbergen zijn geweest of die van de Nederlandsche Arbeidsdienst op de Wyldemerk.

 

 

 

 

 

 

 

 

Joop Postma staat met priester Welsing voor de schuur van boer Monkelbaan in Oudemirdum. Deze schuur was tot misruimte gemaakt. Het toeval wil dat Joop Postma als Jozef te boek staat en dat de schuur dus naar hem was genoemd.

Ook in Warns werden de Roermondse evacués goed onthaald. Zo was hier de familie Corbaat met 2 dochters tussen 7 en 10 jaar. Vader Corbaat was een mijnwerker in Roermond en had last van stoflongen. De moeder verdiende haar geld in de wasserij. Het gezin was Rooms-Katholiek en ging elke zondag naar de kerk in Bakhuizen. Dit deden ze met paard en wagen, of de brik. Het was een kar, met twee paarden ervoor. Warnser Jan Jongstra noemde het “de gouden koets, maar dan zonder goud’. Twee mannen zaten voorop de brik op de bok te besturen en daarachter zaten dan de twee Roermondse meisjes, die vaak met de ramen begonnen te spelen tot groot ongenoegen van de mannen voorop. Er werd in Warns zelfs een houtschuur – ook wel houtstek – van de firma Krul omgebouwd tot een ruimte waar de zondagsmis kon plaatsvinden voor de vele evacués die vanaf januari 1945 vanuit Limburg in Friesland waren gevestigd. Daardoor hoefde men niet meer naar Bakhuizen. Pieter Dijkstra uit Warns had dit geregeld.  Er werd zand bij de familie Brouwer weggehaald, want het kapelletje moest wat hoger. Dit werd door hen met bolderwagens naar de houtschuren toe gereden. Deze houtschuur werd 16 april 1945 vernield bij het opblazen van de brug in Warns. Er was een groot brok ijzer van de brug dwars door het dak van de middelste houtschuur op “Op ‘e Wâl” gevlogen

Over het algemeen toonden de Roomse Limburgers en de overwegend protestantse Gaasterlanders veel begrip voor elkaars situatie. Het dorp Bakhuizen was grotendeels Rooms-Katholiek. Het bisdom Roermond was meegereisd en had in Leeuwarden een registratiebureau opgericht. Van hieruit werden vele vragen en problemen van de evacués opgelost. Er was begrip voor het feit dat de Rooms Katholieke Limburgers naar de Rooms Katholieke Kerk in Bakhuizen gingen. De R.K.-begraafplaats achter de R.K.-kerk in Bakhuizen is dan ook voor ieder de logische begraafplaats. Een voorbeeld van onderling begrip was de situatie in Nijemirdum, waar een Limburgs echtpaar bij een protestants gezin werd ondergebracht. Het echtpaar vloekte de eerste dag nogal wat en dat was niet naar de zin van de Nijemirdumer. Er werd afgesproken dat de Limburgers dit niet meer zou doen en daar hield men keurig aan gedurende het gehele verblijf.  Op het moment van afscheid bedankte het echtpaar de Nijemirdumer familie en toen vloekte de Limburger wel 10 keer achterelkaar. ,,Dit moest er even uit”, zei hij. Bij de familie Ds. Albert de Kleine, Oudemirdum nr. 77 verbleef de ongeveer 15-jarige Elian Geomini uit Venlo. Haar broer John verbleef met de beide ouders bij de familie Boersma aan der Star Numanweg 8 in Oudemirdum. Toen de Canadezen op 17 april 1945 in Oudemirdum kwamen, zat Elian al heel snel tussen de Canadese militairen op een tank. Maar Ds. De Kleine wist haar daar al weer snel af te halen. De familie Dirk Jan de Kleine heeft een dochter naar Elian vernoemd. Er zijn bij meerdere families dankbewijzen achtergebleven. Eén voorbeeld daarvan is van Agnes Kraus die verbleef bij de familie van Dominee A. de Kleine in Oudemirdum.

De onderlinge verbondenheid tussen de evacuees bleek ook uit het verhaal van een inwoner uit Oudemirdum. Een oude manke vrouwelijke evacuee bij een gastgezin in Oudemirdum wilde persé een begrafenis van een evacuee in Bakhuizen bijwonen. De afstand Oudemirdum – Bakhuizen is plm. 5 kilometer en zij moest dat ook nog doen zonder goed schoeisel. Zij wilde hiervoor geen hulp aanvaarden. Een dag voor de begrafenis ging zij moeizaam lopend naar Bakhuizen en een dag na de begrafenis kwam zij met bebloede voeten terug bij het gastgezin in Oudemirdum.

 

 

 

 

Foto gemaakt bij de familie Ruurd Atsma, Aldewei 1 in Oudega. Links op de foto staat Ruurd Atsma en 2e van rechts is Hiltje Visser-Atsma. Daar tussenin staan de Limburgse evacués, de familie Janssen met de kinderen Bartje, Aukje en ?.

Op de achtergrond de boerderij ,,Veenwijk” die zaterdagavond 23 november 1946 is afgebrand. De plaats is nu Ige Galamawei 6 in Oudega.

Op de foto v.l.n.r.: Evacué?, Jitske Elgersma-Winia (moeder van Lieuwe Elgersma), evacué Knoop-Timmermans en de dienstmeid Henriëtte van der Wal. Op de achterzijde van de foto staat: ,,Voor Lieuwe. Uit dankbaarheid en ter herinnering van Uwe Limburgse vrienden. Maasniel, 3 november 1947. Fam. Knoops-Timmerman”.

DE TERUGREIS
Nadat Gaasterland op 17 april 1945 door de Canadezen was bevrijd, wilde ieder natuurlijk zo snel mogelijk terug naar de eigen Limburgse omgeving. Limburg was 9 maart 1945 al bevrijd en dus lag de weg naar huis weer helemaal open.

Een enkeling was het wachten moe en keerde te voet of op de fiets huiswaarts. Het wachten duurde nog 1½ maand. Het westen was nog niet bevrijd en leed op grote schaal honger. In Duitsland was de oorlog nog in volle gang. Dit was de reden dat de vluchtelingen niet meteen huiswaarts konden keren, ze zouden het militaire verkeer ernstig hinderen. Midden mei werd er een repatriëringscomité opgericht. Deze had zich als taak gesteld, de terugkeer van de vluchtelingen zoveel mogelijk in goede banen te leiden. Er werd besloten om eerst ambachtslieden, vaklui en landbouwers terug te laten keren. Deze waren het hardst nodig voor de wederopbouw van het zwaar geteisterde gebied. In werkelijkheid keerden de burgers met de best gevulde portemonnee het eerst huiswaarts, veelal tegen hoge woekerprijzen, buiten het georganiseerd vervoer om. Het comité regelde vrachtwagens, en weldra kwam het vervoer op gang. Een probleem hierbij was echter de benodigde brandstof, deze was schaars. Ook met de kwaliteit van de vrachtauto's was het niet best gesteld. De eerste transporten gingen dan ook met vele hindernissen gepaard, een retourreis duurde dan ook wel 7 uur tot 2 dagen. Er werd veelal in konvooi gereden. In een open vrachtauto zaten tot wel 40 personen.

Uiteindelijk reden er 2x per week konvooien vrachtauto's, tussen Limburg en de noordelijke provincies op en neer. Ongeveer 20% van alle vluchtelingen waren op eigen gelegenheid huiswaarts gekeerd, veelal te voet of per fiets. Binnen een tijdsbestek van twee maanden was de repatriëring zo goed als voltooid. Evacué Frits van Suivenberg in Ruigahuizen schrijft in zijn boek ”’Oorlogsjaren”: “Wij waren een van de laatste groepen die weer naar huis mochten (3 juni 1945). Wij zijn uiteindelijk met de bus van Autobedrijf Zuidwesthoek van garage De Boer teruggebracht tot in Roermond. Het vertrek werd elke dag uitgesteld, omdat er wat met de bus was, zodat wij als laatste uit Friesland vertrokken”. Eenmaal thuis moest met beperkte middelen de ergste schade weer hersteld worden om de naderende winter weer door te komen. Het landbouwgebied lag bezaaid met mijnen en het moest weer opnieuw in cultuur worden gebracht. In een dagboekaantekening van een onbekend gebleven inwoner uit Sloten staat dat op 21 mei 1945 de ,,mijnwerkers uit Limburg” weer naar hun woonplaatsen zijn vertrokken.

Een lokaal van de Christelijke Lagere School in Sondel werd gebruikt voor Rooms Katholieke kerkdiensten voor de evacuees uit de omgeving van Venlo/Roermond. Zij staan voor de school in afwachting van hun terugkeer naar Limburg.

BEGRAVEN
In de gemeente Gaasterland (thans De Fryske Marren) en de nabuurgemeente Hemelumer Oldephaert en Noordwolde (thans Súdwest-Fryslân) waren in totaal 8 overlijdensaangiften geweest van Limburgse evacuees. Drie personen zijn overleden in de gemeente Gaasterland en de overige 5 in de gemeente Hemelumer Oldephaert en Noordwolde. Van zeven personen is bekend dat zij begraven zijn op de Rooms Katholieke begraafplaats bij de Sint Odulphuskerk in Bakhuizen. De andere overledene, Hendrikus Huijbers uit Harich was begraven op de R.K.-begraafplaats te Balk. Voor zover bekend zijn er van deze personen nimmer grafstenen geplaatst en is er niets meer op de begraafplaats van Bakhuizen en Balk wat aan de opvang van deze evacués herinnerd.

Er is weinig tot niets bekend gebleven in Gaasterland over deze gedwongen groep ,,asielzoekers”. En dat in een gemeente die in het verleden opvang heeft verleend aan Molukkers, Belgen, Russen, Fransen, Hongaren, Joden, Engelse, Canadese en Amerikaanse vliegtuigbemanningen, onderduikers. 

In Gaasterland en Hemelumer Oldephaert en Noordwolde overleden de volgende evacuees.

Overleden Begraven Naam Leeftijd Woonplaats Overleden te
15-02-1945 19-02-1945 Eggels, Godefridus Hubertus 65 jaar Swalmen Hemelum
17-02-1945 in Loenen Huijbers,Hendrikus 44 jaar Herten Harich
19-02-1945 21-02-1945 Dingelstad, Petronella Leonarda Maria 4 mnd Swalmen Hemelum
25-02-1945 28-02-1945 Heijnen, Johannes Hendrikus 69 jaar Swalmen Oudega
01-03-1945 05-03-1945 Theunissen, Peter Johannes Hubertus 7 mnd Beesel Hemelum
05-03-1945 07-03-1945 van Herten, Gertruda Hubertina Maria 2 jaar Maasniel Warns
16-03-1945 19-03-1945 Bartels, Maria Theresia Henrica 2 jaar Venlo Oudemirdum
22-03-1945 26-03-1945 Homs, Willem 62 jaar Roermond Oudemirdum

Er zijn 4 personen herbegraven en overgebracht naar Limburg. Dat zijn:
Eggels, Godefridus Hubertus
Dingelstad, Petronella Leonarda Maria
van Herten, Gertruda Hubertina Maria
Homs, Willem

Personalia van de overledenen, ontleend aan de overlijdensakten van de burgerlijke stand in de gemeente Gaasterland en Hemelumer Oldephaert en Noordwolde)

Huijbers, Hendrikus, geboren in Sint Oedenrode op 2 juli 1900,  van beroep boekhouder, is een zoon van Hendrikus Huijbers en Maria van den Boogaart. Hij is getrouwd met Johanna Ardinie Beekers.

Eggels, Godefridus Hubertus is een zoon van Joannes Hubertus Eggels en Christina Bordina van Helden. Hij is bij overlijden getrouwd met Anna Elisabeth Schreurs.

Dingelstad, Petronella Leonarda Maria is een dochter van Wilhelmus Hubertus Dingelstad, van beroep schoenmaker en Elisabeth Anna Gertrudis Rulkens.

Heijnen, Johannes Hendrikus is een zoon van Jan Willem Heijnen en Agnes Maria van Heijnen. Bij overlijden is hij weduwnaar van Maria Catharina Curvers.

Theunissen, Peter Johannes Hubertus, geboren op 3 augustus 1944 in Beesel. Hij is een zoon van Andreas Lambertus Theunissen, geboren op 11 mei 1916 in Beesel, van beroep fabrieksmedewerker, overleden te Tegelen. Zijn moeder is: Johanna op den Camp. Het echtpaar was op 5 december 1940 in Belfeld getrouwd. Het gezin woonde aan het adres Markt 100 in Beesel. Peter Johannes Hubertus was enig kind. De ouders waren beiden vóór 2009 overleden.

van Herten, Gertruda Hubertina Maria is een dochter van Godefridus Joseph van Herten, van beroep slager en Wilhelmina Petronella Reulen.

Bartels, Maria Theresia Henrica is 25 november 1942 in Venlo geboren als dochter van Joseph Johannes Leo Bartels, van beroep kantoorbediende en Wilhelmina Petronella Gordebeke.

Homs, Willem, geboren te Roermond is een zoon van Willem Homs en Catharina Hubertina Bungeners. Willem Homs is op 14 september 1909 gehuwd met Cornelia Selder, geboren in Roermond als dochter van Johannes Hubertus Selder en van Anna Gertrudis Crompvoets. Het echtpaar had 1 erkend kind: Anna Gertrudis Homs, geboren 8 februari 1907.

Het uit 3 personen bestaande gezin verbleef bij de familie Jabik Stegenga en Okje Stegenga-van der Wal op de Boegen in Oudemirdum. Het gezin Homs bestond uit aardige, lieve en rustige mensen die de familie Stegenga de variant ,,Jokeren” van het kaartspel leerde. De kinderen van Stegenga zeiden zelfs Pake en Beppe tegen de heer en mevrouw Homs. Willem Homs is plotseling gestorven, waarschijnlijk aan een beroerte. Nadien is de familie Stegenga nog eens bij het gezin Homs op bezoek geweest in Limburg.

 

-0-0-0-0-0-0-0-0-0-0-0-0-0-0-

 

Een clubje vrouwen uit Bakhuizen verzorgt al jaren de graven van geallieerden en van de Belgische militairen uit de Gaasterlandse internering tijdens de Eerste Wereldoorlog  1914-1918.
Vlak na de oorlog werden in eerste instantie de graven van de vliegtuigbemanningsleden voorzien van een houten kruis. Later kwamen de graftrommels en de grafstenen.

1- Marie Hylkema 2-Jantje Konst 3-Gettje Molenaar 4-NN-5-NN 6 Hinke Melchers-v-d Hoff 7-Jantje de Lange-Nagelhout 8 Eke Mous 9-NN 10-Trientsje Konst 11- Trientsje Nijholt 12-Johanna Negenman 13- Janke Sikkes-v-d Werf 14-Aat Konst 15-Agatha Mous 16- Neeltje Konst 17-Wieke Bult de Jong

De dames Hinke van der Hoff en Trientsje Konst verzorgen de aankleding van de graven. Foto’s: Herman Melchers