Gebeurtenissen in Hemelumer Oldephaert cs.

Verslag van het verzet in de gemeente Hemelumer Oldephaert en Noordwolde.

In het archief van de Vereniging Sneek 1940-1945 bevindt zich onderstaand verslag. Er staan zeer interessante feiten in over b.v. Oudega. Het is ongedateerd en niet voorzien van een handtekening. Eveneens is niet de naam te vinden van de samensteller. Waarschijnlijk is dit de heer Dr. Ypma geweest die voor de Vereniging Sneek 1940-1945 na de oorlog meerdere interviews door heel Friesland heeft afgenomen. In het verslag wordt gesproken met Theunis de Vries uit Koudum, Auke de Groot en de heren Osinga en Kuipers uit Oudega.

Het verslag begint met Teun de Vries

“Osinga en De Vries van Koudum zijn hier het eerst begonnen op eigen houtje. Het eerste nummer van Vrij Nederland is hier gedrukt bij Hofstra en verzorgd door Wim Speelman die 19 februari 1945 op 26-jarige leeftijd bij Halfweg is doodgeschoten. Walda zat toen in Hindeloopen en had contact met Wim Speelman. De eerste nummers van Vrij Nederland hebben wij gehouden, dat was Simon Aukema van Warns, die later bij de provinciale Vrij Nederland groep kwam en later overgeschakeld is op Trouw. Het was toen 1942 en de onderduiking kwam hier sporadisch voor. Ik was het onderduikcontact van Aukema, die het Provinciaal regelde en toen kwamen er ook al verschillende andere dingen zoals financiën en onderduiking. Later is dat allemaal beter geregeld toen wij overgingen van de Vrij Nederland groep naar het blad Trouw. De strijd tussen die beide kranten is in 1943 geweest en toen kwam het onderduiken meer in de mode. Eén van de eerste jongens die ik ondergebracht heb was een jongen die getekend had voor de Kriegsmarine. Hij kwam van Nederhorsttenberg. Door Ds. Touwen ben ik er gekomen en door Van der Zee uit Bolsward bij Wiersma in Joure gekomen. In de wasserij ben ik de vervanger van Wiersma geweest. Toen kwamen ook de Joden en toen kregen wij ook de bonkaarten. De Joden kregen wij voornamelijk uit Amsterdam waar wij een aparte groep Joden hadden. Wim Glashouwer, Jan Zweed en Koen van Mekeren hadden contact met Hindeloopen door middel van een inspecteur van politie, een oud-Hindelooper die later de hele zaak beduveld heeft, zoals geldenverduistering en bonkaartenzwendeling. We hadden de zaken toen verdeeld en de Hindeloopers waren reuze jongens, maar waren reuze voorzichtig. Met de eerste Joden moesten wij de bonkaarten kopen en toen zagen ze mij aan voor een zwarthandelaar. We kochten ze eerst voor 25 gulden per stuk kopen maar toen sloegen ze op en moesten wij 60 gulden betalen. Ik vertelde die zaak aan Nico, het provinciaal contact van Trouw. Trouw, de groep ervan, verzorgde toen al een groep Jodenkinderen en daarvan heb ik eerst 5 gekregen en later 20 en later toen kon ik zoveel bonkaarten krijgen als ik nodig was. Dit zal in 1943 geweest zijn, in de tijd van de Meistaking. Na de Meistaking is de zaak veel intenser geworden. We kregen het toen zo, dat ik voor de bonkaarten zorgde en dat de andere Heren voor de rest zorgden en later hebben wij nog gehad om de Jodenzaak af te werken.
Met medewerking van de secretarie hadden wij stamkaarten voor de Joden gekregen, een 20 stuks, waarmede wij naar het distributiekantoor gingen en er gewoon de distributiebescheiden op kregen. In die tijd kregen wij zo langzamerhand meer actie en toen is Musselaar, het latere contactpunt erbij gekomen. Die zei direct: “Hoe is het met de financiën”. Ik zei direct dat ik dat niet wist, want je was toen nog een beetje bang om je direct te uiten.
Ik zeg dat we eens moesten praten en dan moesten wij die zaken een beetje meer systematisch aanpakken en de organisatie moest een beetje beter geregeld worden. Musselaar had contact met Sneek. Toen kreeg ik bericht van Trouw dat op het platteland, speciaal bij de boerderijen, een razzia zou worden gehouden op onderduikers. Ik ben ’s morgens om vier uur, het was laat toen ik dat bericht kreeg, naar Warns gegaan en heb daar de mensen gewaarschuwd en heb daar Smits uit zijn bed gebeld. Hij kwam met een benauwd gezicht en vertelde dat hij al een bericht had gekregen. Later hoorde ik dat Musselaar de oudste brieven in Sneek had en dat hij de meeste contacten had met o.a. Jo Weersma, die kwam van IJlst. Aukema was hier het hoofdcontact toen de zaak op springen stond. Ik ben toen in contact gekomen met Steegenga uit Balk en die bracht mij in contact met Boonstra en Wiersma en die lui maakten mij nog banger voor de organisatie dan ik al was, want die hadden zulke drastische plannen. Boonstra zei dat wij de hele zaak radicaal moesten omzetten. Trouw mocht alleen maar de pers hebben. Wanneer ik de bonkaarten en het geld wilde hebben, dan moest ik dat maar zeggen en nog meer van die krachttermen vertelde hij. Mijn vrouw waarschuwde mij en zei dat ik niet met die kerels moest beginnen. Steegenga kwam er ook bij en toen kreeg ik de opdracht een K.P. te vormen die dan in samenwerking met andere groepen kon optreden, bijvoorbeeld wanneer er Joden gearresteerd waren enz.

Toen het de tijd was van die arrestaties heb ik mij afzijdig gehouden. Ik heb Simon Munniksma gepolst. Wiersma was er familie van en hij wilde wel als zijn vader er maar niets van wist. Boonstra en Wiersma zijn nog een paar keer geweest en die liepen met plannen rond die veel later zijn uitgekomen. Na die tijd is Karel Boomsma in Sneek gekomen en die is toen hier gekomen om die contacten een klein beetje bij elkaar te brengen. Wiebe kreeg zijn klanten van Koos, de leider van de K.P., dien Boscoper. Wij zijn toen bij elkaar gekomen en hebben toen de zaak met ons vieren gezamenlijk opgetrokken. Het contact is toen gekomen in Hemelumer Oldephaert en Noordwolde. Wij hebben toen een vergadering gehad met mensen van iedere plaats uit deze gemeente H.O.N. Toen hebben wij afgesproken, dat Musselaar, die genoeg tijd had, gemeentelijk contact zou worden. In die tijd was de centrale van Sneek er al met Karel Boomsma. Daar is de organisatie verder voortgezet. Wij hebben toen de zaken verdeeld. De stamkaartverstrekking regelde ik toen in de gemeente, omdat ik de oudste contacten had. Het personeel van de secretarie was van goeden wille. De onderduikers werden verzorgd door Munniksma en Osinga. De organisatie van Trouw breidde zich ook uit en ik was het hoofdcontact in de Zuidwesthoek.
De zaken zijn toen doorgegaan tot Augustus 1944, toen ik moest onderduiken in verband met de tweede overval op het distributiekantoor. Ik ben toen met mijn gehele gezin ondergedoken tot de bevrijding toe.”
Tot zover Teun de Vries.

Auke de Groot begon in de tijd van de krijgsgevangenen in 1943.

“Ik hielp toen De Boer met de verspreiding van Trouw, maar met de Meistaking van 1943 zijn we eigenlijk pas goed begonnen. De eerste onderduikers die wij kregen waren lui die zich moesten melden voor krijgsgevangenschap. Meester De Boer heeft toen gesproken over de bonnen en over de centen. Toen kregen wij eerst contact door Jo Weerstra die met Musselaar kwam. Jo Weerstra werkte vanuit Sneek van wie wij ook bonkaarten kregen op het laatst. Die kwam geregeld in Staveren, elke bonperiode. Wat wij toen nodig hadden, was weinig. Toen kregen wij Leo ten Brink en die wilde hetzelfde als Boonstra en Wiersma. Op een keer had Sietse Gorter een anoniem schrijven gekregen dat hij in Staveren moest komen. Hij vertrouwde het niet erg.
Het bleek dat dit schrijven van iemand was gekomen die met Lammers in verbinding stond. Wij hebben hem gevangengenomen en verhoord. Hij bleek een zwakkeling te zijn. Hij kende Gorter zei hij en wilde hem waarschuwen dat hij bekend was bij de S.D. (Sicherheidsdienst) als illegale werker. Wietse fouilleerde hem en hij bleek een tekening in zijn zak te hebben van het huis van de burgemeester van Hindeloopen en van Sietse zijn huis. Hans Deinum en Bonnema zijn toen ondergedoken. Hij waarschuwde Sietse ook nog omdat hij kans had dat hij opgepakt zou worden. Dat was op dezelfde dag dat toen de overval op Workum gebeurde en dat was in de zomer van 1944. De eerste overval was 4 weken eerder dan de tweede overval die in begin juli 1944 was. Later hebben wij nog een geval gehad met een S.S.-man die wij zijn wapen hebben afgenomen. Willem Homans nam het wapen af dat Osinga gekregen heeft. Nog later werd de stationschef met een boer opgepikt. Die mensen hebben wij bevrijd.”
Tot zover Auke de Groot.

De heer Osinga van Koudum:
“Ik ben eigenlijk op mijn eigen houtje begonnen en dat kwam zo: mijn zwager had een oproeping gekregen om zich te melden in krijgsgevangenschap in 1942 voor de Kerstdagen. Mijn zwager ging niet en dook onder. Toen moesten er meer jongens naar Duitsland en ze vroegen of mijn zwager ook gegaan was. Ik heb toen gezegd van niet en dat zij ook niet naar Duitsland moesten gaan. De jongens moesten toen ook onderduiken en ik heb ze daarbij geholpen. Ik behield de stamkaarten en stuurde hen de bonkaarten toe. Later was er een tijd dat dit niet meer mogelijk was en toen kreeg ik de bonkaarten van Anne van Tjalke de Boer van Hindeloopen. Maar al gauw kregen wij de bonkaarten weer op de inlegvellen van de distributie. Dit ging via Sipke Deinum, Jaap Krooijinga en de distributie van Workum. Toen de jongens de bonkaarten niet meer konden krijgen kwam Veninga die er alles om heeft afgereisd en toen was het klaar.
Toen het klaar was zei mijn vrouw: dat is een keer, maar nooit weer. Hij kreeg de distributiekaarten van Wymbritseradeel. De 2e keer kwam Nico bij mij en zei: ,,Hoe moet het straks”. Hij belde een distributiekantoor in Utrecht op en wij konden er 40 inlegvellen heen sturen. Ik stuurde ze op en de hele zaak kwam daar niet aan, dat was bij die distributie niet in orde en toen zijn we weer in Sneek terecht gekomen bij Gerben Meijer en ik dacht, dat is een boffer, want wij konden geen kaarten krijgen omdat die boel weg was en de meesten liepen hier de boel plat.
Wieben en Krooijinga hebben er toen voor gezorgd. Door de onderduikers ben ik het eerst in contact gekomen met Ds. Van Dijk in Koudum die jongens uit Holland haalde en ze hier en daar plaatste. Hij reisde stad en land af. Hij had hier een jongen die erg onvoorzichtig was en altijd op pad was, dat was Bert van der Ploeg, die gedoken was bij Gosse Wieringa. Op een dinsdagmorgen staat er een vrouw bij mij in de winkel die zegt: ,,De S.D. is naar Gosse toe om hem op te halen”. Ik ben vlug de winkel uitgegaan en ben eens bij die boer gaan kijken wat of er gebeurde. Eerst heb ik de dominee gewaarschuwd en toen ging ik naar die boer. Ik heb even met de vrouw staan praten, maar die jongen was al weg. De Duitsers waren wel bij hem en ik heb even met die boer staan te praten. Hij wist wel waar die jongen was en de Duitsers hadden al gedreigd hem mee te nemen, zei hij, maar ik heb hem gezegd dat dat wel zo’n vaart niet zou lopen en dat hij de kop er maar voor moest houden. Ik moest mijn persoonsbewijs laten zien en toen moest ik verdwijnen. Ik was nog niet op de weg of die boer moest met de moffen in huis. Hij moest beloven dat hij die jongen aan de politie zou afdragen en dat deed hij. De Duitsers gaan weg en die onderduiker zegt tegen die boer: ,, Je levert mij aan de politie uit want dan ben je overal van af” en hij sprak meteen met zijn kameraden die hem uit het politiebureau zou halen.

De boer levert de jongen uit en die jongen zei toen tegen de burgemeester: ,, moet ik direct al in het hok?”. Als hij beloofde dat hij ’s avonds terug zou komen dan mocht hij wel zo lang vrij. Hij kwam ’s avonds terug met een breekijzer en een beitel in zijn zak en nachts begon het feest. Hoornstra begon aan de buitenkant en hij hielp aan de binnenkant en zo kwam hij eruit. Dat was feitelijk het eerste feest voor ons in Koudum. Die jongen zwierf hier in de omgeving rond en kwam eerst bij Jacob de Boer waar hij niet blijven kon. Hij is toen vertrokken naar de Wieringermeer. Diezelfde dag dat dat gebeurde zou Ds. Van Dijk twee onderduikers krijgen, één uit Wageningen en één uit Baarn. Ik zeg tegen de dominee:,, Wanneer die jongens komen dan moet u ze maar naar mij sturen” en zo ben ik met de eerste vreemde onderduikers begonnen. Dat ging zo door met de onderduikers en de bonkaarten en ik werkte op eigen houtje door. Ik had een vriend in Holland zitten, die mij een paar onderduikers stuurde. Ds. Van Dijk kreeg van verschillende dominees de onderduikers, want dat was toen nog niet georganiseerd. Op een keer komt Ds. Van Dijk bij mij en zegt tegen mij dat er 2 Heren bij hem waren die alle illegale werkers bij elkaar wilde brengen en dit was in het najaar van 1943. Het waren Karel en Leo. De een hier wist van de ander niets af. Er werd gesproken dat er hier 8 mensen illegaal werkten en men vroeg aan mij wie dat waren, maar ik wist het niet.
Doordat ik die jongens van Ds. Van Dijk had aangenomen, wist hij iets van mij af. De zaken zijn toen bij elkaar gebracht en zo kwam de landelijke beweging tot stand. Karel en Leo zijn toen nog bij Teun de Vries geweest. Wij hebben toen als rayonhoofd Klaas gekregen en onder leiding van Gerben Oppewal, de marechaussee van Franeker is hier in Koudum een K.P. gevormd. Hij werd commandant van de K.P., groot 6 man. Wij hebben ook meegewerkt aan de tweede kraak van Workum, met behulp van Sneek. De baas van de 2e kraak was Wietse. In mei kregen wij meester Steenhuis die allerlei koeriersdiensten heeft verricht. Hij kwam hier vreemd, maar wist gauw de weg en was overal mee behulpzaam. Na augustus 1944 is hier niet veel meer beleefd. Wij hebben ook nog een paar vliegeniers gehad.

We hebben nog gewerkt met het verkassen van de K.P.-auto. Toen wij hier de overval van de S.D. hebben gehad, hebben wij geprobeerd een nieuwe K.P. op te richten met als commandant Auke, een marechaussee-politieman. Hij werd achterna gezeten, vluchtte, en daarna hebben wij nooit meer iets van hem gehoord. Na die tijd hebben we de zaak weer op gang gebracht en allerlei mogelijk illegale werkzaamheden opgeknapt. In het laatst van 1944 ontdekten wij hier een jongen die op zijn eigen houtje was ondergedoken. Hij had hier een meisje en nam intrek bij haar ouders. Het was toen zo dat wij niemand meer rechtstreeks aannamen, wij kregen alles van de Centrale. Wij wantrouwden die jongen. Hij was ondergedoken bij mensen die vurig anti-Duits waren en ik sprak er eens met die man over. Die man vertelde dat hij wel goed was en dat namen wij dan ook maar aan, maar vertrouwden hem toch niet. Tot op een avond toen ik bij een paar spoorwegmensen was geweest, werd ik aangehouden door een bakkersknecht, dat die jongen mijn naam had genoemd als illegale werker en had het gezegd tegen een van der Veen, die Duits aanvoelde. Ik maakte mij eraf en toen ik thuiskwam, dacht ik er even over na en ging naar die bakker waar hij werkte. Die bakker had het ook al van hem gehoord. Hij had mij willen waarschuwen, maar er was nog niets van gekomen. Hij wantrouwde die jongen ook. Ik zat praktisch alleen omdat Munniksma en De Vries weg waren. Bij Auke de Groot hadden de moffen het huis ook al leeggehaald. Die jongen had lakens beloofd en toen vroegen de mensen aan hem hoe hij eraan kwam.

Hij zei dat hij een vriend had tussen Hemelum en Bakhuizen en dat die weleens pakjes kreeg. Sjerp Praamsma is naar Hemelum gegaan en naar Bakhuizen maar nergens woonde een vriend De Vries van hem. Wij zeiden toen dat die lakens afkomstig waren uit het huis van Auke de Groot. Ook was hij eens gekomen met steenkool die hij ook van de moffen had gekregen. Wij dachten toen dat hij geregeld bij de moffen zat. Er werden toen ook twee onderduikers opgepakt en zo’n klein broertje van één van die jongens die gepakt waren, gaat naar de S.D. te Staveren en ziet daar die knul, Arend Klee, bij de moffen in Staveren zitten. Hij had een tekening met rode strepen en stippen en hij vertelde aan die kleine jongen dat hij daar was om zijn broer vrij te maken. Die jongen kwam hier in Koudum en vertelde dat. Die nacht zijn er vier onderduikers opgehaald, waarvan ik drie jongens verzorgde. Ik ben naar die mensen, waar ze ondergedoken waren, geweest en vroeg hun wie er bij hun geweest waren.
Het bleek toen dat hij daar bij allemaal geweest was om melk te halen. Toen viel weer de verdenking op hem. Wij zeiden: ,, We zullen hem ophalen” maar we misten onze K.P. Wij gingen naar de districtscommandant en die zei: ,, Het is natuurlijk weer hetzelfde oude liedje, die en die wantrouwen jullie en later blijkt er niets van aan te zijn. Ik heb toen tegen hem gezegd, dat als zij mij mochten pakken, dat ik er niet voor in stond, dat ik zijn naam niet zou noemen. Hij zei toen dat wij hem maar moesten proberen te pakken. Wij kregen het voor elkaar dat wij het direct mochten doen. De sabotagegroep van Hemelum kwam hier om hem te pakken, maar het ging mis, die jongen smeerde hem. De hele volgende week hebben wij hem in de gaten gehouden en toen is hij één keer in Staveren geweest. Hij heeft toen gezegd tegen die jongen van Hoekma, dat Osinga een illegale werker was. Die jongen vroeg wat of hij daarmee wilde zeggen. Wij gingen weer naar districtscommandant Simon de Jong in Balk en zeiden hem dat die jongens van Langweer hem maar moesten pakken.

Toen is Theo op een vrijdagavond naar Langweer gefietst en kreeg een adres waar hij moest zijn. Zaterdags kwam hij met 4 kerels terug. Ze waren drijfnat, want het had van Langweer tot Koudum geregend. Die lui hebben bij ons gezeten. Wij hebben plannen gemaakt omdat zij hier niet bekend waren, want als hij weg moest, dan moest hij er stil uit. Wij hebben heel Koudum uitgetekend en een van die jongens ging erop uit en zei dan weer dat hij daar en daar geweest was. De klok had nog geen 6 geslagen, of zij werden wild en vlogen op hun prooi af. Zij gingen heel kalm op de deur af en vroegen of Arend Klee hier ook was. Ik stond er niet ver vanaf en zag dat ze heel netjes waren. Hij kwam bij de deur en zei: ,, Hier ben ik”. Ze zeiden: ,, daar staan twee vrienden van je uit Steenwijk te wachten”. Hij wilde dadelijk mee. Hij had hoogstwaarschijnlijk een vuurwapen. Hij trekt zijn jas aan en gaat mee. Zij zijn op de eerste hoek en zeiden, wat is het hier een rare plaats, is er nog een hoek, ja, dat was er. Zij gaan bij Koudum over het kruispunt. Eén van de jongens uit de kapperszaak ziet hem lopen en zegt, hè, dat is eigenaardig. Hij tussen 2 mannen in en 2 man erachter en dat klopt niet. Zij hadden twee ijzeren staven bij zich. Zij zouden hem bij Galamadammen in het water laten vallen. Die jongen dacht dat het landverraders waren en waarschuwden hem. Toen zegt één van die jongens: ,, donder op”. Toen nam Arend Klee een sprong, maar één van die vier mannen sprong er achter aan. Hij kon schieten, maar liet hem gaan. Het was ’s avonds 7-8 uur en het was druk en hij raakte hem kwijt en ze kwamen weer bij mij, maar ze zouden terugkomen. Ze zouden hem dan wel halen en ik moest uitzoeken waar hij zat. Zondagsmorgens na de koffie loop ik de straat op en zie twee ondergedoken jongens op de hoek.
Zij keken mij aan net of ze dachten dat ik er meer van wist. Ik dacht, jullie zijn mijn jongens en ik ging vragen wat er met Arend geweest was. Hij zei dat er landwachters geweest waren. Arend was bij mijn oom gekomen en was over de naaimachine gestruikeld en had gezegd dat ze hem wilden doodschieten. Eén van de jongens had zijn fiets laten vallen en toen werd er gevraagd of dat nu een groot machinegeweer was aan die fiets, want het hele stuur was verbogen en dat kwam door die ijzeren staven. Zondagsmiddags wist ik dat hij bij zijn oom was en daar was hij nog.
Die jongens moesten zo gauw mogelijk Koudum uit want ik wilde de aandacht niet op mij gevestigd hebben. Ik heb het zover gekregen dat Arend Klee de deur niet uit mocht en zijn vader moest een duikplaats zoeken die ik hem zou verstrekken. Maandags om 9 uur kwam die man weer bij mij en ik zeg: ,,Daar zit hij”. De tekening kwam weer op tafel en al gauw hadden ze het door en ze zeiden dat ze hem direct zouden ophalen. Ik zei dat zoiets direct niet ging. Hij zei: ,,Wij blijven niet de gehele dag zitten voor die kerel”. Hans zei: ,,ik heb met diezelfde kerel op het vliegveld gewerkt en toen verraadde hij de arbeiders bij de moffen. Ik zei tegen de jongens dat zij eerst naar diezelfde man moesten gaan waar ze eerst geweest waren en daar moesten ze zeggen dat zij hem al heel lang zochten en dat het een slechte kerel was.

Zij gingen naar hem toe en vroegen hem of hij een goede vaderlander was of niet. ,, Ja”, zei hij. Harri vroeg: ,,Weet je wel wie je in huis hebt gehad? De grootste verrader van Friesland”. Hij vroeg of dit waar was. Toen vertelde hij dat hij bij zijn broer was. Hij zei dat ze erg voorzichtig moesten zijn, want zijn broer was erg voorzichtig. Hij vroeg waar hij precies woonde. Ik heb ze gevolgd toen ze er heen gingen. Ze hadden tegen de broer gezegd dat die jongen de deur niet uit mocht. Ze kwamen bij hem en Arend Klee brulde dat hij geen verrader was. In vijf minuten hadden ze hem de deur uit en toen gingen ze met hem naar de Galamadammen waar hij een kogel in zijn nek kreeg. Toen bonden ze de zware ijzeren staven om zijn lichaam en toen het water in. De moffen vertelden drie dagen later dat zij hier hun beste vriend verloren hadden. Dus wisten de Duitsers dat hij dood was, maar ze wisten niet waar hij zich bevond. Ze hebben toen gezegd dat ze naar Koudum moesten om tegen de ondergrondse te vechten. Hier was nog een verrader. Zaterdags was het gebeurd en dinsdags kwam ik hem tegen en hij werd lijkwit. Hij dacht toen zeker dat hij ook bijna aan de beurt was. Het is overgaan, maar wanneer de Duitsers bij een boer kwamen, wisten ze precies wie ze moesten hebben en hoe ze eruit zagen. Die 2e was ook een verrader, dat speelde zich af in de laatste helft van februari 1945. Op 9 februari 1945 doken wij onder door die liquidatie. Ze konden niet eerder komen, want ze zochten Bosma in Hemelum, dat was meer een wapentransport, anders waren ze eerst in Koudum geweest. Toen Arend Klee opgeruimd werd, sliepen wij niet meer thuis.

Op de nacht van 9 op 10 februari 1945 zijn ze bij ons geweest en vonden het huis leeg. Ze zijn toen naar een collega van mij gegaan. Ze forceerden bij mij de deur en hebben alles nagezocht. Ze hebben de vloeren opengebroken en ze gingen toen weg. Toen was het halfnegen dat wij weggingen. Verschillende dingen hebben wij die avond laten staan. Die jongen, die bij mij in huis zat en ook illegaal werkte, wilde blijven. Ik heb toen gezegd: als je zelfmoord wilt plegen dan blijf je hier. Als represaille zijn er toen 5 mensen opgehaald, ook wel mensen waar Arend Klee geweest is. Die mensen zijn twee dagen later door de Sneker K.P. uit het politiebureau uit Sneek gehaald. Toen ben ik ondergedoken. Ik ben nog een maand hier geweest om de lopende zaak af te werken. Ik kon weinig mensen vinden om in te schakelen. Van de Centrale hebben ze gezegd, als het kan, dan geen nieuwe.
Ik heb een maand bij een zwager van mij in Koudum gezeten. Daar deden ze een inval waar ze een foto van mij vonden. Zij wisten toen hoe ik eruitzag, maar ze hebben mij nooit persoonlijk gezien”.
Tot zover het verhaal van Osinga uit Koudum.

Kuipers van Oudega is begonnen in de staking van 1943.

“Hofstra zat voor Oudega en Nijega en had contact met De Vries en met Osinga. Het werd Hofstra te druk en hij kwam bij mij om hulp te hebben voor Oudega. Klaas is nog een keer bij mij geweest voor L.O.-werk. Later was het altijd Dick waarvan ik bonkaarten en onderduikers kreeg. Het ging allemaal via het rayonhoofd. Toen de stationschef van Staveren gepakt was en weer gevlucht was, kwam op zondagavond het rayonhoofd bij mij. Ik moest 8 plaatsen zoeken voor onderduikers. Ik ging door de sneeuw en het kwam klaar. ’s Avonds kwam politie Veenstra en zei: ,,Prinses Irene”, dat was het wachtwoord. Wij schrokken geweldig toen hij met zijn zware stem brulde. Later hebben wij een razzia gehad. Wij hadden een afwerpterrein, maar er zijn nooit geen wapens neergekomen. Ik was terreincommandant. De gewestelijk kapitein was kapitein Wierda, zijn adjudant was Pander. Hij was de gewestelijk operatieleider en had een standplaats gehad in Grouw, maar hij was weer teruggegaan naar zijn standplaats Tjerkwerd. Hij stond met al zijn papieren bij de tafel toen de moffen kwamen. Op die papieren stonden alle afwerpterreinen. Kuipers stond er ook op en toen kwamen ze ook bij Kuipers. Tot de nacht dat de wapens zouden komen, stonden de Duitsers ook bij het terrein, want ze hadden nog hoop dat die wapens zouden komen. Maar de zaak was al doorgegeven aan Engeland. Zij zagen licht bij de boer, vonden een bed beslapen en sloegen die boer een gat in zijn hoofd. De beide jongens Hielke en Auke werden naar Duitsland gebracht en zijn gelukkig weer teruggekomen. Zij vonden een verzetsauto en een radiotoestel. De wagen vonden zij onder het stro. Die boer wilde niet mee en daarom sloegen zij hem zo. De volgende dag kwamen zij weer. Ze hadden hem zo geslagen dat hij niet meer lopen kon.

Die moffen kwamen ook op het afwerpterrein waar een zolderschuit lag en die stond ook bij hen op papier. Jan Wind heeft het gezien. Die had er wel niet veel mee te maken, maar het terrein was achter zijn boerderij en hij had de lampen verborgen. Hij heeft toen wat met de moffen geschermd.
Hier was een distributiekantoor te Workum, een filiaal in Koudum, Staveren en Hindeloopen. Het is hier distributiekring Workum. Het bijkantoor te Staveren was goed. De leider was vooral goed. Wanneer wij nummertjes inleverden dan kregen wij bonkaarten. In Koudum was niet zo, maar toen IJze Speerstra kwam, kregen we ze van dat meisje, maar dit ging buiten de leider om. Het gemeentehuis in Koudum was uitstekend en de zaak is er uitstekend vervalst. Burgemeester Reitsma stond op een afstand en zei: “jullie doen het maar, doch ik weet van niks”. Harm Visser was 3e ambtenaar van de gemeentesecretarie in Koudum. In Staveren was het later best, maar het ging buiten de burgemeester om. De samenwerking tussen het distributiekantoor en de afdeling bevolking heeft 1% opgeleverd.
In Koudum hebben ze er meer uitgehaald, omdat ze in Workum niet meewerkten. Het arbeidsbureau zat in Balk. Die kerels kwamen hier zelf. Dat was De Weerd die zeer slecht was. De politie-instanties waren best. In H.O.N. was de chef Van Dijk goed. De gemeentepolitie was eerst goed, maar toen de reorganisatie kwam kregen wij Van Oosterum en die was zeer slecht. Hij was ook bang. Van Oosterum was een zwarthandelaar, hij was een kerel van niets. Er kwam eens een piloot neer in Molkwerum en die lui belden de politie op. Zij kwamen met Van Oosterum en ze namen hem bij de armen en brachten hem op. De politieman Lijcklema heeft hier altijd gewaarschuwd wanneer er onderduikers of Joden gehaald zouden worden, net als de chef Van Dijk.
Met de N.S.-staking hebben wij geen drukte gehad. De P.T.T. was hier ook goed en hielpen ons berichten doorgeven wanneer er iets bijzonders was. De kantoorhouder in Koudum gaf direct alles door en op verzoek heeft hij ook brieven onderschept. De kantoorhouder in Staveren was erg bang en zijn vrouw was kletserig en de dochter ging met de moffen mee. De jongens, die ook dienstdeden, waren wel goed. De plaatselijk bureauhouder hier in Koudum was ontzettend slecht. Wij zijn eens bij hem geweest, want we hadden een stapel gele Ausweizen nodig. Theo ging naar hem toe en vroeg of hij ze wilde stempelen, maar dat wilde hij niet doen. Theo zei toen dat hij hem het stempel dan maar moest geven, maar toen werd hij woest. Theo heeft het toen toch gedaan in schafttijd. Op een avond zijn de Duitsers in Staveren gekomen en hebben de gehele boel afgezet en huis voor huis nagezocht. Ze zochten hoofdzakelijk wapens en radio’s. Ze hebben geen resultaat gehad. Niet één onderduiker werd gepakt.

In november 1944 hebben ze in H.O.N. om het andere huis huiszoeking gedaan en hebben toen 1 man meegenomen. In augustus 1944, toen ze die jongens hadden, hebben ze 2 mensen doodgeschoten. Ze zijn toen bij De Vries door het raam gestapt. Toen zijn ze hier om 6 uur ’s morgens gekomen met een wagen waar Klaas ook in zat. Het was toen 16 augustus 1944 en toen heeft Klaas moeten zeggen waar de commandant van de K.P. hier woonde en heeft toen het huis aangewezen. Hij heeft gedacht dat Gerard toch weg was, maar zijn kostbaas was niet weg. Gerard had het al tegen hem gezegd, maar hij zei dat hij nergens vanaf wist, hij had niets gedaan en bleef. Toen ze daar kwamen moest de vrouw weer in bed, maar hij moest mee. Een paar honderd meter van zijn huis hebben ze hem neergeschoten. Ze gingen weer weg, maar om halfacht kwamen ze al weer met een luxe auto voorop en erachter nog drie andere wagens en zijn toen naar het huis van De Vries gegaan en het huis van de zuster en het huis van Klaas en van Munniksma zijn vader en hemzelf. Klaas hebben ze in zijn kosthuis doodgeschoten, in zijn eigen kamer. Bij Hofstra, de drukker, hebben ze naar de K.P. gezocht. Klaas heeft alleen maar dingen gezegd waarvan hij zeker wist dat ze weg waren. Die bonkaarten van die kraak van Workum hebben ze ook gevonden, waarvan zij de koerierster hebben gepakt in Utrecht. Wij zijn toen in Woudsend ondergedoken en ’s morgens om vijf uur zou mijn zwager te melken en vroeg aan de knechts of het wel vertrouwd was, want het waren allemaal Duitsers op de weg.
Mijn schoonzuster ging op de weg en de melkrijder vroeg toen aan haar of Theunis de Vries daar ook was, want de Duitsers hebben naar hem ernaar gevraagd. Aan politie Attema hadden ze het ook al gevraagd. De politiemannen uit Lemmer stonden op de hoek toen de Duitsers kwamen, maar de politiemannen werden weggestuurd. Mijn vrouw heeft de auto’s en de motoren ‘s morgens om vijf uur al gehoord en mijn schoonzuster zei al dat ik weg moest. Zij hadden Klaas voorin gezien, geboeid en wel. Toen kwamen wij van bed af. Ze zijn toen ook bij de politie geweest en hebben toen gezegd dat ze een lijk konden opruimen, dat was de kostbaas van Gerben Oppewal. Ik smeerde hem toen nadat ze mij gewaarschuwd hadden. Toen die auto weg was, ging ik weer naar huis. Mijn vrouw had een ander adres. Het was goed 8 uur toen wij die overvalwagens met die moffen, die het geweer in de aanslag hadden, zagen aankomen. Ze gingen toen naar Koudum en zetten daar de zaak overhoop. Binnen een seconde hadden ze de zaak omsingeld.
Op Paaszondag 1944 is er een vliegtuig naar beneden gekomen dat wij weggehaald hebben en op de plaats gebracht waar ze moesten zijn. Later zijn er 2 Amerikanen gebleven die wij onder onze hoede hebben genomen. Johnny hebben wij gehad van 1 augustus 1944 tot aan de bevrijding.

Na de oorlog hebben wij nog een bewijs van verraad gekregen van een jongen die altijd zijn Ausweisz liet verlengen, waarvoor hij mensen verraden heeft. Bosma en Sietsma, illegale werkers uit Hemelum, zijn gearresteerd geweest. Sietsma was een serieuze man. Met Weersma was het een rommel, zijn financiën waren geheel in de war. Wij van H.O.N. hebben de vuile was van Bakhuizen opgeruimd. Toen wij onderdoken is Sietsma gepakt in Echten en toen is hij een dag voor de bevrijding uit Crackstate gehaald en is toen doodgeschoten. Gerben IJpma en Sietsma zijn de gesneuvelde illegale werkers van Hemelum. Wij hebben hier gehad Theo Steenhuizen van Bergum, dat was een koerier die veel voor ons gewerkt heeft en Annie, ook een koerierster. Theo deed het in het rayon en Annie ging iedere morgen van Staveren naar Sneek met de post. Ze heeft altijd goed gewerkt en nooit geen malheur gehad. Met de Meistaking van 1943 staakte alles spontaan. Hier zijn toen geen Duitsers geweest. In de hongerwinter hebben wij geregeld met de visauto en met schepen tochten gemaakt naar Amsterdam. Het kwam bij een adres van de illegaliteit, daar zorgde Wim Homans voor.
De Vries heeft het weleens gehad dat er vijf verschillende contactpunten kwamen die van elkaar niets mochten weten. Zijn vrouw wist daardoor niet waar zij ze bergen moest. Eén keer ben ik in gevaar geweest. Dat was op een nacht toen ik de Amerikanen door het land bracht en toen ik met ze over de vaart zou. Het was een heel smal rank bootje en zei tegen hen dat ik ze één voor één zou overbrengen. Ze verstonden niet veel Fries, maar ze dachten dat ze er allemaal tegelijk in moesten. Ik zat er al in en toen sprongen ze er alle twee tegelijk in. Ik dacht, daar gaan we. Ze wisten niet wat water was, maar ze voelden wel dat zij niet veel konden uithalen. Ze bleven heel stil zitten en ik roeide ze heel voorzichtig over. De boot was nog niet aan de overkant en de voorste sprong er al uit, aan de kant in het water. Een wonder dat die boot niet kantelde. Een keer zaten ze op een duikadres met van voren en van achteren water. Zij konden dat niet volhouden, want ze konden niet tegen het water.”