Het jaar 1944 (2)

ZATERDAG 1 JULI 1944

  • Er vindt vandaag een grenscorrectie plaats tussen de gemeente Gaasterland en de gemeente Lemsterland. Het gaat om een oppervlaktecorrectie van 547 hectare, 36 are en 2 centiare. Daarin is niet het gedeelte opgenomen van het IJsselmeer dat mee gecorrigeerd wordt. Van dit watergedeelte kan de gemeente Gaasterland de oppervlakte niet bepalen. Tacozijl en enkele boerderijen die gisteren nog bij Wijckel behoorden, zijn vanaf vandaag bij de gemeente Lemsterland ondergebracht. De sluis op Tacozijl wordt aangemerkt als gemeentegrens waardoor het Joodse kerkhof in de gemeente Lemsterland komt te liggen. Burgemeester Schwartzenberg van Gaasterland had op 10 februari 1942 een brief geschreven naar de Staatsraad waarin hij uiteenzette dat hij een felle tegenstander van de voorgenomen grenscorrectie was. Hij schreef dat hij met verwondering van de plannen had gelezen. Hij durfde zelfs te schrijven dat het niet uitgesloten is dat “bij het aanbreken van normale tijden” ter plaatse meer woningen zullen worden gebouwd.Verder schrijft hij: ,, Mocht echter om de een of andere, echter voor mij ondenkbare reden, grenswijziging ter plaatse gewenscht zijn, dan zou een veel minder ingrijpende grensverandering de voorkeur verdienen, nl. om de grenslijn tussen Lemsterland en Gaasterland te doen loopen in de rechte lijn ten Oosten van het stroomkanaal naar het Stoomgemaal tot het IJsselmeer welke een zeer juiste en natuurlijke grens zoude zijn”. Schwartzenberg geeft vijf ernstige overwegingen om het voorstel tot grenswijziging niet door te laten gaan:
    1. Dat de noodzakelijkheid tot grenswijziging in het voordeel van de gemeente Lemsterland niet aanwezig is.
    2. Dat de (financiële) belangen van de gemeente Gaasterland zich tegen de ontworpen grenswijziging verzetten.
    3. Dat het willekeurig veranderen van grenzen van gemeenten niet dan bij hooge noodzaak behoort plaats te hebben.
    4. Het is uit historisch oogpunt wenselijk dat het stoomgemaal geheel tot de gemeente Gaasterland komt te behoren.
    5. Dat het politietoezicht hetzelfde is, onverschillig tot welke gemeente de schutsluis e.o. zal behooren”.
  • De brief van Schwartzenberg heeft niet geholpen. De grenscorrectie gaat gewoon door. Hierdoor verhuizen er administratief 70 personen in 13 woningen van Gaasterland naar Lemsterland.
Naam: Oud adres: Beroep:
Fam. Pieter van der Meer Sondel 2 machinist
Fam. Kornelis de Groot Sondel 3 machinist
Fam. Jan Heeres Sondel 4 chef-stoker
Fam. Jochum Bakker Sondel 5 veehouder
Fam. Doede Kok Sondel 6 stoker stoomgemaal
Fam. Hermann Martin Krekt Sondel 7 smid-bankwerker
Fam. Tjalling Postma Sondel 7a veehouder
Fam. Wiebe Lootsma Sondel 7b veehouder
Fam. Jan Deinum Sondel 9 smid-hulpmachinist
Fam. Jan Hartstra Sondel 10a veehouder
Fam. Willem van der Tempel Sondel 11 veehouder
Fam. Jan Tijsma Wijckel 69a veehouder
Fam. Franciscus Boersma Wijckel 70 veehouder

VRIJDAG 7 JULI 1944

Voor de eerste keer wordt het stadhuis van Workum gekraakt door het verzet. Hier was Piet Kramer bij betrokken. Het was zijn eerste grote operatie. In de tweede helft van juli 1944 kreeg hij de leiding van het verzet en zou daardoor latere provinciale Friese KP-leider worden. Hij had ook de leiding bij de spectaculaire gevangeniskraak in Leeuwarden op 8 december 1944 waarbij 51 gevangenen konden worden vrijgelaten. Bijna 14.500 bonkaarten worden ‘s morgens door 10 KP leden meegenomen. Ook worden 3800 tabakskaarten, 5000 rantsoenbonnen, 1000 Z-kaarten, een dienstpistool FN 9mm684 en een gedeelte van het bevolkingsregister meegenomen. Bij deze kraak is ook ambtenaar Jacob Krooijenga betrokken die zich later in Balk zou vestigen. Hij had de knokploeg plattegronden en andere belangrijke gegevens verstrekt. Na de overval is Jaap met zijn ouderlijk gezin ondergedoken. De SD’er Lammers had het maar vreemd gevonden dat Krooijenga juist op de dag van de overval vrij had genomen.

  • In zijn dagboek schrijft Hâns Samplonius uit Sondel: “Er waren ‘s middags schietoefeningen van de Duitsers en ‘s avonds was er een beetje regen”.

DONDERDAG 13 JULI 1944 

In Sneek komen ‘s avonds om halfacht ongeveer 35 NSKK-mannen in een autobus vanuit Leeuwarden. Zij schieten ‘s nachts als represailles voor de gefusilleerde SD-medewerker Geale van der Kooij uit Sneek vijf burgers neer waarbij er vier overlijden. Deze represaille krijgt de naam “De Sneker Bloednacht”. Sommigen zijn in uniform en anderen in burgerkleren. In Sneek splitsen zij zich in twee groepen. De eerste groep had geen “succes”. Op alle adressen waar men kwam was de gezochte afwezig of hield zich verscholen. Toch maakte deze groep een slachtoffer en dat was de 44-jarige en ongehuwde Jan Tekelenburg. Door de drukte gewekt, ging hij voor het raam staan. Deze nieuwsgierigheid werd zijn dood. De moordenaarsbende zag hem staan en hij werd gesommeerd de deur te openen. Nauwelijks had hij dat gedaan of hij werd dodelijk neergeschoten.

De tweede groep had meer “succes”. Eerst werd 50-jarige broodfabrikant Jan Hendrik Bakker doodgeschoten.  Kleermaker Feike van der Heide, 30 jaar,  was het tweede slachtoffer. Hier is Jan Ale Visser de moordenaar. De derde is gemeentesecretaris Ludolf Rasterhoff. Ook hier is Jan Ale Visser bij betrokken. Plotseling schiet hij Rasterhoff van achteren een kogel achter het oor, maar Rasterhoff overleeft de aanslag. Vanuit de deuropening worden nog twee schoten in het wilde weg binnen in de gang afgevuurd. Eén kogel mist doel, de andere treft Mevrouw G. Rasterhoff – Tinga, de echtgenote van de secretaris, in haar hand. Op de bevrijdingsdag van Sneek (15 april 1945) werd Ludolf Rasterhoff benoemd tot waarnemend burgemeester van Sneek en in 1946 werd dat definitief. Hij zal daar die functie 25 jaar blijven vervullen. In 1971 en 1972 was hij tijdelijk burgemeester van Sloten. Rasterhoff overleed 6 mei 1975 op 70-jarige leeftijd.

Bij de slachtoffers bevond zich ook Klaas Koelstra (zie foto) die op 3 maart 1914 in Balk geboren was. Hij wordt om half drie ‘s nachts in zijn woning aan de Troelstrakade nr. 9 door NSKK’ers uit bed gebeld. Er werd in de deuropening gezegd dat hij voor controle mee moet naar de Duitse Ortscommandant omdat zijn functie als distributieleider niet op zijn persoonsbewijs stond. Zijn vrouw, Antje Koelstra - Koster, vraagt nog aan de NSKK-ers: “Doen jullie mijn man niks?” De aangewezen groepsleider – en felle nazi-aanhanger- Jan Ale Visser antwoordt: “Ik weet het niet, God weet het”. Toen Koelstra nog afscheid wilde nemen van zijn schoonouders kreeg hij daartoe geen toestemming. De bende had haast. Tegen vier uur was immers de spertijd afgelopen en dus de geschikte tijd om nog in de duisternis te verdwijnen. Even later hoort Mevrouw Koelstra een satanische lach die haar door merg en been gaat. Haar man wordt dan door diezelfde Visser op de Leeuwarderweg doodgeschoten door een kogel in het achterhoofd. Koelstra is die nacht het laatste slachtoffer.

Links; Klaas Koelstra circa 14 jaar oud, met zijn fiets op de Meerweg met op de achtergrond de fabriek van zijn vader aan de Lytse Side in Balk.

Klaas Koelstra was een zoon van fabrikant Hendrik Koelstra en Geeltje van Hout uit Balk.  Klaas was leider van het distributiekantoor in Sneek en lid van de LO, de landelijke hulp aan onderduikers. Hij zorgde voor de huisvesting van onderduikers.  Koelstra was een van de 25 Snekers die op de dodenlijst voor deze nacht stonden.  Door een ondergeschikte van de distributiedienst is hij waarschijnlijk op de dodenlijst geplaatst. Klaas Koelstra is begraven op de gemeentelijke begraafplaats van Sneek, vak 1, rij 7, nummer 4627. Zijn naam staat op een houten gedenkpaneel in het Oosterkoor van de Grote of Martinikerk. Vanaf 2007 staat zijn naam op een plaquette op het oorlogsmonument bij deze kerk in Sneek.

Het complete gezin Koelstra voor hun woning aan de Pypsterstikke in Balk 1915. V.l.n.r.: Johannes(1905), Anke (1898), Jan (1907), Hendrik(1872), Zwaantje (1896), Elisabeth (Betsje) 1911, Geeltje (1872), Gijsbert (1899), KLAAS (1914), Ida (1910), Johanna Syberta (Joke) (1901) en Jikke (Jitske) (1904). Foto: www.langsdeluts.nl

ZATERDAG 15 JULI 1944 

  • Hâns Samplonius uit Sondel schrijft in zijn dagboek “Russen voor de Duitse grens, is het een praatje?”.

Na D-Day op 6 juni 1944 gloort er alweer hoop op een snelle bevrijding. De hoop wordt aangewakkerd als er op donderdag 20 juli 1944 een aanslag op Hitler wordt gepleegd door de Duitse Graaf Von Stauffenberg. De aanslag mislukt maar de hoop op bevrijding wordt wel weer aangewakkerd.

 MAANDAG 24 JULI 1944

  • Flight Luitenant Reginald J.H. Dix van de Royal Air Force schiet om 00.10 uur vanuit zijn Mosquito F.B. VI van Squadron 169 een Duitse Messerschmitt Bf100 neer. De piloot van het Duitse toestel is de 25-jarige Feldwebel Heinrich Karl Lahmann. Piloot Dix is met zijn navigator, officier “Sammy” Salmon op intruderpatrouille boven Nederland. Enkele Britse nachtjagersquadrons zijn gespecialiseerd in dit werk: in een cirkel rondvliegen boven een bepaalde sector van het bezette gebied, of van de Heimat zelf, en het de vijandelijke nachtjagers en hun bases zo lastig mogelijk maken. Deze avond was de route Hindeloopen-Stavoren-Lemmer-Wijckel-Workum. Jan J. van der Veer in Elahuizen lag in bed en hoorde een Duitse jager Me-110 komen en gaan. Opeens was er een tweede machine bij en dat was ook een Duits vliegtuig want ze vlogen netjes met elkaar op.

    Tussen Lemmer en Wijckel hoort men kanon- en mitrailleurvuur gedurende niet meer dan een halve seconde. Het Engelse vliegtuig heeft het Duitse toestel van achteren aangevallen. Doordat er in het Duitse vliegtuig een explosie plaats vindt, raken de motoren en de benzinetanks in brand. De motoren vallen onmiddellijk uit, zodat het toestel snel hoogte verliest. De Messerschmitt komt met een grote klap terecht in de Lutsoever bij Balk, op slechts 10 meter van een paar woningen en een brandstoffenpakhuis van Boâke Lyklema. Deze buurtschap werd ook wel De Helling genoemd met onder andere het opslagterrein van de gemeente.  Het vliegtuig was scheef met zijn neus in de grond geboord. Hierdoor was er ruimte ontstaan waardoor de mitrailleurs door het vuur ontploften en verschrikt liepen daardoor de mensen weg. Het pakhuis begint in brand te raken, maar de brandweer van Balk weet het vuur snel te blussen. In de woning van de familie Johannes van der Werf, Lytse Side 14, is er ook direct paniek. Het vliegtuig was rakelinks over de woning gevlogen, ronkend en brandend, Vader Johannes van der Werf is ondergedoken bij zijn zuster Rinkje op de boerderij in Sint Nicolaasga en moeder Hinke van der Werf - de Jong ligt met haar kinderen Janny (1940) en Frans (1941) in bed. Zij wordt wakker van het helse kabaal. Zij denkt dat dit haar levenseinde zal worden. Ze durft het risico niet aan om naar buiten te gaan. Vanuit het raam van haar woning ziet ze dat er vuur is en dat er mensen op dit voorval afkomen.

    Inwoners van Balk hebben achter Balk rode en groene lichtkogels de lucht in zien gaan en denken dat het een Engels vliegtuig is. Maar wanneer ze dichter bij het vliegtuig komen, schrikken ze van de Duitstalige verwensingen. Piloot Lahmann is met zijn parachute hard en pijnlijk neergekomen in een weiland tussen Balk en Wijckel. Hij heeft de lichtkogels afgeschoten. De Balksters doen evenwel niks en gaan weer weg. Door de harde landing heeft de 25-jarige piloot Lahmann zijn been gebroken.

Foto's beschikbaar gesteld

door Gerard Woltjer

De radiotelegrafist-onderofficier Willi Huxsohl, geboren 11 maart 1923 in Lenningen, is bij het neerkomen door de voorruit naar buiten geslingerd en tegen een muur geslagen, waardoor hij dodelijk gewond is geraakt. Volgens Groepscommandant Hoving van de politie zaten de hersens nog aan een muur. Jongeman Herman Mous uit Balk (de latere fietsenmaker) vond een laars met een gedeelte van een been.

Huxsohl wordt aanvankelijk begraven op de Noorderbegraafplaats in Leeuwarden. Op 12 maart 1959 wordt hij herbegraven op de Duitse militaire begraafplaats in IJsselstein, vak AT, rij 11, nr. 269.

In de loop van de 24ste juli worden Feldwebel Lahmann en de vliegtuigresten opgehaald door militairen uit Kamp Sondel. De cockpitkap van het Duitse toestel wordt dezelfde dag nog gevonden bij Trophorne. Bemanningslid onderofficier Günther Bouda – 21 jaar – wordt gezond en wel aangetroffen bij het gebouw De Volharding in Balk. Hij verklaart dat het toestel niet door Engelsen is neergeschoten, maar dat de oorzaak lag in een technisch mankement. Bouda laat verder weten dat dit zijn vierde parachutelanding was. Voor het grote raam van slagerij Sonsma, vlak bij het rampgebied, hing een bordje met als opschrift: “Tob niet – het komt toch anders”, een bedekt soort optimisme over de goede afloop van de oorlog. De etalageruit van Sonsma was aan diggelen op straat gevallen. Tussen de scherven lag dat bordje “Tob niet, het komt toch anders”.    In 1966 zijn nog brokstukken gevonden van het bewuste Duitse vliegtuig toen er graafwerkzaamheden voor de bouw van een loods werden verricht. Jan J. van der Veer uit Elahuizen werd er bijgehaald en kon met enkele van deze relikwieën een relatie in Engeland blij maken.

 DINSDAG 25 JULI 1944

De avondklok wordt vastgesteld op 22.00 uur. Daarna is verblijf buitenshuis verboden.

WOENSDAG 26 JULI 1944 

In het huis en in de fabriek van bouwondernemer Harmen Kingma uit Leeuwarden wordt voor de tweede maal een inval gedaan. Opnieuw wordt er niets en niemand gevonden. De eerste overval was op 15 juli 1944 geweest. Een dag van tevoren was Kingma voor deze overval gewaarschuwd en was halsoverkop met gezin en huisraad naar een woonarkje vertrokken dat voor de fabriek in de Dokkumer Ie lag. Hiermee vluchten ze naar Houtwielen bij Gytsjerk. Na deze tweede overval verhuist het gezin van Harmen en Annie Kingma met vier kinderen - waaronder zoon Ale en dochter Aukje - naar Bakhuizen waar Tinus Mous, fabrikant en verzetsman, voor hun een grote woning tot beschikking heeft. Kingma zit daar veilig tot het moment dat er een grote razzia komt in Bakhuizen waarbij huis-aan-huis wordt gezocht. Kingma staat voor het dakvenster en ziet duidelijk twee personen staan die hem zeker zullen herkennen. Gelukkig klinkt plotseling het verzamelfluitsignaal voor de Duitsers om weer bij elkaar te komen. In het grote huis in Bakhuizen blijft Kingma doorgaan met verzetsactiviteiten. Ook zette hij samen met vissers uit Laaxum een voedsellijn op naar het hongerende Amsterdam. Als de 31-jarige provinciaal leider van het verzet in Friesland, Krijn van der Helm, op 25 augustus 1944 wordt doodgeschoten in Amersfoort, vertrekt de zwangere weduwe Jo Van der Helm – Logtenberg met haar 4-jarig zoontje en het 4-jarig Joods onderduikkind “Donsje” naar Tinus Mous en naar Kingma in Bakhuizen. Zij werden daarbij begeleid door koerierster Ruth de Jonge uit Leeuwarden.
Een dag na de bevrijding in Gaasterland vertrekt het gezin Kingma weer naar Leeuwarden. "Donsje" wordt door haar vader meegenomen naar Amsterdam. Later zal zij naar Engeland verhuizen en haar naam is dan Freddy Kater.
Het timmerbedrijf van de broers Harm en Marten Kingma aan de Leeuwarder Oldegalileën speelde in de Tweede Wereldoorlog een sleutelrol in de hulp aan neergeschoten vliegtuigbemanningen in de Noordoostpolder. Het wordt het eerste hoofdkwartier van het Friese verzet. Er zijn 100-120 werknemers en daardoor is er heel veel komen en gaan van mensen waardoor het niet opviel dat deze fabriek een knooppunt wordt van activiteiten, een doorgangshuis  “voor alles wat moest verdwijnen”. En daar komen de verzetsdraden samen van de Friese KP onder leiding van de kopstukken Krijn van der Helm, zijn opvolger Piet Oberman en Douwe Witteveen. In de Noordoostpolder bouwen de gebroeders een nevenvestiging in Vollenhove. Daardoor bouwen zij veel boerderijen en krijgen daarbij hulp van smid Tinus Mous uit Bakhuizen. Ook in Vollenhove worden veel onderduikers ondergebracht. Het was een hard gelag dat de vestiging in Vollenhove tot de laatste spijker werd leeggeroofd en het andere filiaal in Slootdorp geheel werd vernietigd.  Op 28 april 2019 werd in de omgeving van hun vroegere timmerbedrijf in Leeuwarden een straatnaambord voor het echtpaar Kingma onthuld: “Harmen en Annie Kingmaplantsoen".
Voor koerierster en verzetsvrouw Ruth de Jonge werd op 30 mei 2023 een straatnaambord onthuld in Leeuwarden met de naam “Ruth de Jongepad”. Het verhaal van Ruth de Jonge kreeg pas in 2019 bekendheid tijdens het onderzoek van het project De terugkeer van Joodse kinderen. De Joodse Ruth dook in de oorlog onder in het gezin van de Leeuwarder verzetsman Krijn van den Helm. Ze zette zich in voor het verzet en zorgde ervoor dat honderden Joodse kinderen bij Friese gezinnen ondergebracht konden worden. Ze bracht hen bonnenkaarten en andere noodzakelijke spullen. Ze was er ook bij toen Krijn van den Helm in 1944 werd geliquideerd. Na haar emigratie naar Amerika zweeg Ruth over wat er in Fryslân gebeurd was. Pas toen ze 98 jaar oud was, hoorden haar familieleden welke rol zij in de oorlog had gespeeld. In 2020 overleed De Jong. Zij werd in stilte begraven vanwege corona zonder de aanwezigheid van familie en vrienden.

Hillegonda Alida Annetta van der Laan zag op 17 augustus 1909 het levenslicht in Wijckel. Haar ouders waren predikant Ebel van der Laan en Anna Antje Posthumus. Zij zou de oudste worden van het in totaal 5 kinderen tellende gezin. Tenslotte zou er nog een levenloos kind geboren worden. Met haar ouders vertrok zij op 20 februari 1912 naar Onstwedde. In de tweede wereldoorlog woonde zij – evenals haar broer Eduard Ebel (1910 Wijckel) in Rijnsburg waar haar broer huisarts was en een leidende functie had in het verzet. Zijn aandeel in het verzet is in deze serie beschreven op 23 juli 1943. Het is niet precies bekend wat de activiteiten zijn geweest waardoor zij gevangen is genomen. Wel heeft zij eens haar persoonsbewijs afgestaan aan koerierster Betty Trompetter. Zij zal dus erg betrokken zijn geweest bij het illegale werk van broer Eduard Ebel.
Hillegonda heeft vanaf 26 juli 1944 gevangen gezeten in Kamp Vught. Haar beroep werd bij binnenkomst omschreven als “sociaal arbeiterin”.  Van 8 september 1944 tot 15 oktober 1944 zat zij gevangen in Kamp Ravensbrück. Op deze laatste datum werd zij getransporteerd naar Agfacommando met nog 165 personen. Vanaf 3 november 1944 was Kamp Dachau de volgende halte.  Dan is te vinden dat zij op 13 november 1944 met 134 personen van Ravensbrück teruggaat naar Dachau. Zij heeft de oorlog overleefd want zij stierf op 13 september 2002 in Apeldoorn.

ZATERDAG 29 JULI 1944

  • Gerlof Kramer, geboren in Balk op 8 september 1894, is als hulpwerkman tussen 1900 en 1910 met zijn ouders, broer Willem en zuster Joukje ambtshalve uitgeschreven uit het bevolkingsregister van Gaasterland wegens vertrek naar Duitsland. Op 17 december 1903 werd in Mühlheim aan de Ruhr een zoon Wibrand Kramer geboren. Die liet zich in 1937 tot Duitser naturaliseren. Gerlof trouwde met Maria Katharina van Groningen. Hij overleed vandaag aan longtuberculose in zijn woonplaats Mülheim a.d. Ruhr, Hauskampstrasse 50, en is daar begraven in vak F-nummer 237. Zijn ouders waren schipper Hendrik Kramer, geboren 3 oktober 1857 in Balk, en Berber Niemarkt, geboren 3 februari 1869 in Grouw. Zij woonden in Balk B172 dat later werd omgezet in het (niet meer bestaande) adres Gaaikemastraat 6.

AUGUSTUS 1944

  • Enkele groepen NSB Jeugdstormers hebben een kampweek samen met de Boerenschool in Rijs. Een paar jongens uit de omgeving komen naar het terrein bij de Boerenschool en stellen voor om een voetbalwedstrijdje te organiseren tussen de Jeugdstormers en jongens uit de omgeving. Op de geplande avond komen de Gaasterlandse jongens niet opdagen want zij durven niet meer omdat de Landwacht de wegen onveilig maakt. Als een dag later die Landwacht verdwenen is, gaat de wedstrijd alsnog door maar nu bij de ingang van het Rijsterbos. Wat de eindstand geworden is, kan niet meer worden achterhaald.

DONDERDAG 3 AUGUSTUS 1944

De tweede kraak van het distributiemateriaal van Workum vindt plaats door de Knokploeg (KP) van Sneek onder leiding van Gerben Oppewal. Als uitvloeisel van de eerste overval op 7 juli 1944 moest al het distributiemateriaal veiliger opgeborgen worden. De kluis van de Boterfabriek De Goede Verwachting werd hiervoor aangewezen. Ambtenaar Krooijenga, later wonende in Balk, werkt van harte mee aan de tweede overval. De KP rijdt met 6 mannen in een auto zonder achterlichten naar het huis van de directeur van de boterfabriek R. Bouma. Hier krijgen ze de kluissleutels. De buit bestaat nu uit 13.000 volledige bonkaarten en een groot aantal andere bonkaarten waaronder 3800 tabakskaarten.

Alles wordt opgeslagen bij Groene Kruis wijkverpleegster Trijntje Scheeringa in Koudum (zie foto). Zij was een goede bekende in het verzet. Bij haar waren ook al twee Joodse mensen ondergedoken. De kraakbuit wordt bestemd voor het Westen van Nederland. Daarvoor zullen mensen uit de illegaliteit komen om alles uit Koudum op te halen. Een pasje van een doormidden gescheurd stuk papier was, wordt aangemerkt als identificatiemiddel. De ene helft blijft in Koudum en de andere helft gaat naar Utrecht. De persoon uit het Westen moest dan zijn helft laten zien en die helft moet dan passen aan het Koudumer exemplaar

  • De hele plaats Balk wordt omsingeld door leden van de Sicherheidsdienst (SD) en Landstormers zodat niemand meer Balk in of uit kan. Verzetsstrijder Jan de Vries had bericht gekregen dat er een razzia aanstaande was. Dat bericht was uit Leeuwarden gekomen. Hij had meerdere gevaarlijke spullen in zijn huis en wilde dat nachts verbergen in de tuin bij de volkstuinen. Daar vlakbij werd hij bijna overlopen dat zes Duitse soldaten met een snelvuurgeweer. Zij liepen richting Harich en waren dus al bezig om Balk te omsingelen. Gelukkig kon De Vries vroegtijdig in een greppel wegduiken. Het totale aantal Duitse militairen en Landstormers werd geschat op honderd man en zij zijn hier gekomen met 7 of 8 overvalwagens en met de nodige zijspanmotorvoertuigen. Op meerdere plaatsen bij de ingang naar Balk worden controleposten neergezet zoals bijvoorbeeld op de driesprong Trophorne-Woudsend – Elahuizen. Van hieruit speuren zij de gehele omgeving af met verrekijkers. In Balk wordt Willem Weerman ( geboren 9 augustus 1924) opgepakt; de bossen bij de Balkster ijsbaan worden doorzocht en er wordt dwars door de korenvelden geschoten. Alle gemeenteambtenaren verdwijnen spoorslags naar huis of naar hun schuilplaats. Gemeentesecretaris Hendrik van der Wal houdt het hoofd koel en plakt een stuk papier op de raadhuisdeur met de tekst: “Ansteckende krankheit. Besmettelijke ziekte”.
  • De 21-jarige elektricien Jan van der Heide uit Balk weet aan de omsingeling te ontkomen. Als elektromonteur was hij deze dag werkzaam bij Hotel Boonstra in Balk. Daar waren plotseling acht S.D.-mannen binnengestormd voor huiszoeking. Jan van der Heide had daar ook van hem gehoord dat dat er een paar Duitse politieofficieren kamers opeisten om een paar dagen te logeren. Van der Heide gaat naar huis en van daaruit vliegensvlug naar buiten en hij doet zich voor als landarbeider. Hij trekt een blauw werkjasje aan; zet een pet op het hoofd en gaat met een hooivork over zijn schouder de landerijen in. Hij loopt door tot de Sleattemermar en daar is visserman Hendrik Strampel die hem overzet richting Harich. Jan van der Heide vervolgt zijn voettocht en passeert op 200 meter afstand de Duitse wachtposten op de driesprong bij Waterloo. Hij loopt door tot aan It Swin. Daar krijgt hij in het riet contact met onderduiker Jan J. van der Veer uit Elahuizen die hiernaar toe was gevlucht nadat hij hoorde dat er razzia’s op komst waren. Verder had hij contact gehad met een groepje Harichster jongens in een boot. Via Oudega en het Flinkeboskje loopt hij via een omweg naar Harich. Daar wordt hij bij boer Douwe Koopmans buiten in een tent ondergebracht tussen de rogge. Hier komt zijn zwager bij hem.
  • Het is nu oppassen geblazen bij de Harichster boeren, want zij krijgen ook Duitsers en Landwachters op bezoek voor controle. Een Harichster boer kan ternauwernood ontsnappen als hij op het land aan het zichten is. Jan J. van der Veer uit Elahuizen hoorde als onderduiker vlakbij het Zwin dat er tweemaal geschoten werd uit de richting van de Harichsterdyk op een afstand van 1500 meter. De groep Harichster jongens was ‘s morgens om elf uur uit Harich gevlucht naar het meertje It Swin tussen Harich en Elahuizen. It Swin had een oppervlakte van 29 hectare en het natuurgebied bestond uit 70 hectare hooi- en weiland. Voor de oorlog lagen er nog regelmatig kleine vrachtboten die hier afgegraven terpmodder hiernaartoe brachten voor de bemesting van de landerijen rondom It Swin. Koeriersters hadden de boodschap overgebracht dat Balk was omsingeld. De Harichster groep jongens komt samen in De Dollen en de Wijde Rijn. Hier zijn ze aan het oog onttrokken door hoge rietvelden en veilig voor Duitse achtervolgers met verrekijkers. Overdag is het prachtig augustusweer en het is zelfs drukkend. Een praam dient als dag- en nachtverblijf.  De boot is van het Waterschap De Luts en ligt aan een zware ketting bij Pangwar (naam voor klein bosje bij natuurgebied De Dollen en It Swin), maar die ketting levert voor de jongens geen probleem op om met de boot te varen en hem als dag- en nachtverblijf te gebruiken. Max Mandemaker verricht koeriersdiensten en zorgt voor aanvoer van eten en voor een groot dekzeil. Bij toerbeurt houden de acht knapen de wacht. Het verblijf is nachts erg onaangenaam vanwege de vele moerasmuggen. De groep bestaat uit Trinus Verf, Bauke Mandemaker, Piet Baukema, Eeuwe Verf, Harm Gerding, Luitjen Duijff, Johannes Hijlkema en Dirk Volbeda. Op zondagnamiddag 6 augustus 1944 gaat de groep weer naar huis. Het bericht is toen binnengekomen dat de groep Duitsers deze morgen Balk heeft verlaten.

    Maar ‘s avonds om tien uur komt de groep weer bijeen omdat koeriersters hebben verteld dat de Duitsers terug zijn gekomen, want zij zijn nu in Oudemirdum gesignaleerd. De volgende dag krijgt de groep het bericht dat ze nu gerust thuis kunnen komen, want het bericht van gisteren blijkt loos alarm te zijn geweest. Het zouden gewone Wehrmachtsoldaten zijn geweest die in Oudemirdum in spertijd op konijnenjacht waren geweest.

De Harichster groep. V.l.n.r.: Trinus Verf, Bauke Mandemaker, Eeuwe Verf, Harm Gerding, Johannes Hylkema en Dirk Volbeda. Foto: Balkster Courant

  • Domineeszoon Joop Schweitzer uit Balk ziet kans deze dag zijn ouderlijk huis te ontvluchten en vlucht naar de pastorie van Dominee Brouwer in Elahuizen. Hij zal daar een dag later worden doodgeschoten op een afstand van hemelsbreed 1000 meter van de schuilplaats van de Harichster jongens. Voor het gehele verhaal over Joop Schweitzer klik hier.
  • In de gehele gemeente wordt het nu de komende dagen onrustig. In Rijs wordt het gehele Rijsterbos afgezocht met speurhonden met als resultaat dat er twee onderduikers opgespoord worden. Een derde onderduiker ontkomt aan de razzia. Er wordt drie keer op hem geschoten maar zonder resultaat. In Nijemirdum wordt een onderduiker gepakt en in Ruigahuizen valt Hendrik Veltman in handen van de Duitsers.In Wijckel is het ook doorgedrongen dat de Duitsers en Landwachters in Gaasterland met Balk als centrumplaats een grootscheepse razzia houden. Men gaat ervan uit dat Wijckel zeer zeker niet zal worden overgeslagen. Zeven Wijckeler mannen vluchten naar een boot van de heer Visser in de Swannepôle in het Wikeler Hop. Daar liggen nog enkele boten gecamoufleerd wat gemakkelijk kon door het hoge riet. Het zijn schepen van de families Deinum, Pander en Verhoeff, allen uit Sloten. Ook ligt er een schip van de familie Pietersma. De schippers met hun gezinnen waren ook onderduikers omdat hun boten met bemanning door de Duitsers gevorderd waren om vracht voor de Duitsers te vervoeren. Op een bepaald moment zijn er in totaal twintig onderduikers aan boord van de gecamoufleerde boten.

    Achter de boerderij van de familie Faber in Wijckel is een zandgraverij met een aarden wal waarin op een kunstige manier een noodverblijf is gemaakt voor onderduikers. Er kunnen ongeveer 6 personen plaatsnemen in een provisorische ruimte die gestut wordt door balken en asbestplaten die met grasplaggen bedekt zijn. Vanaf de weg is het niet te zien. Er is twee jaar lang regelmatig hiervan gebruikt gemaakt.  Stukadoor Sake Bosma en zijn vrouw Margje Bosma-Bos uit Balk zorgden steeds voor onderduikers in hun huis maar ook bij onderdak in deze schuilplaats bij buurman Faber aan de Jachtlustweg. Met name Mevrouw Bosma was actief in het verzorgen van onderduikers. Zij fietste regelmatig met bonnen en ander materiaal door Wijckel en naaste omgeving. Zij waarschuwde steeds als er gevaar dreigde om naar deze schuilplaats te gaan en dat was ook nu gebeurd. Er werd veelvuldig gebruik van gemaakt door anderen Rinke Bosma, de zoon van Sake en Margje, en een Joodse onderduiker Abraham Vroom. Deze was eerst ondergedoken bij Lootsma in Harich maar moest daar verdwijnen omdat hij was herkend. Een controleur had gezegd tegen Lootsma dat hij een Jood bij hem op het land aan het werk had gezien. “Dat kan niet” had Lootsma gezegd “want een Jood kan niet melken”. Toch had de familie besloten dat het beter was dat Vroom naar een ander onderduikadres ging. Alle dagen wordt er melk gehaald bij boer Fedde Visser. Hij woonde in een boerderij waar later camping ‘t Hop zich vestigde. De Wijckeler jongens zijn H. Visser; K. Visser; A. Visser; Jogchum Oenema. De overige drie zijn de onderduikers Jacob Klijnsma; J. Breemer en Chris waarvan de achternaam onbekend is. Zij brengen de dagen door met zwemmen en kaarten. De vader van Jacob Klijnsma komt zondag 6 augustus het bericht brengen dat de kust weer veilig is. Iedereen gaat weer naar huis om te eten maar ze gaan toch weer ‘s avonds naar de boot, omdat er geruchten zijn dat de Duitsers teruggekeerd zijn. Dat blijkt achteraf niet zo te zijn zodat iedereen maandagmorgen definitief weer naar huis terugkeert.

    Niet alleen Harich en Wijckel hadden bootvluchtelingen maar ook Sloten. In de Banco bij de Brekkenpolder lag een bootje verscholen met meerdere Slotenaren. Daarin zaten onder anderen Piet Vader, Herman Roodhof, Siebe Leentjes, een zoon van slachter Nijholt en enkele mannen van Poepjes. Het verblijf was daar goed te noemen. De ligplaats was goed gekozen want men kon in de verte al zien wie hen wilde opzoeken en dus konden ze zich eventueel snel verstoppen. Eten was er voldoende en er was iedere dag een volle melkbus. Boer Hogeterp was zo vriendelijk daar voor te zorgen. Tot aan het eind van de oorlog was het bewoond.

In het gebouw voor Christelijke Belangen in Balk zetelden de Landwachters. Geheel rechts het “Lokaal voor.Christelijke Belangen”waar de Landwachters zetelden. Dit was het centrum van de razzia-acties. Daarnaast kledingzaak van Benjamin H. Steegenga. Tussen het Lokaal en Steegenga een nauw steegje waar de Landwachters dagelijks doorheen moesten. De familie Steegenga moest door de voordeur van de winkel.

  • ZONDAG 6 AUGUSTUS 1944 
  • In Gaasterland keert de rust enigszins weer als blijkt dat alle razzia houdende Duitsers vertrokken zijn.

DINSDAG 8 AUGUSTUS 1944 

  • Deze dag staat in het teken van de teraardebestelling van Joop Schweitzer. Er is enerzijds een verhaal dat een Duitse officier de ouders van Joop Schweitzer het aanbod heeft gedaan om de lijkkist te betalen. De familie heeft dat geweigerd.  Anderzijds is er het verhaal van Jan van der Heide uit Balk die vertelde dat de dader Diemer Jongeling aangeboden had de kist te betalen.

ZATERDAG 12 AUGUSTUS 1944

In de late avond valt een ploeg Landwachters het dorp Bakhuizen binnen voor een grote razzia. Harm Kingma ( "Frank van der Meer") uit Leeuwarden was met vrouw en dochtertje als onderduikers in Bakhuizen ondergedoken vanaf 14 juli 1944 bij Mous Sr. en schrijft in zijn verslag: “Wij stonden voor een open dakvenster en konden alles volgen en al spoedig bleek mij dat het zeer waarschijnlijk dezelfde Leeuwarder ploeg was die twee weken eerder ons huis in Leeuwarden hadden doorzocht. Er was in dit huis geen schuilplaats en er was geen vluchtweg. Maar wij werden als een wonder gespaard. Juist toen enige van “de mannen” voor ons huis stonden te overleggen - waarbij we woord voor woord konden verstaan, - ging het fluitje “verzamelen” en trokken ze weg. Later bleek ons dat in Bakhuizen drie huizen verschoond waren gebleven van bezoek en waaronder ons onderduikhuis van de familie Rinke Mous”.

 MAANDAG 14 AUGUSTUS 1944

  • In Koudum verschijnt een Duitse Sicherheidskommando. Zij hebben zich als knokploegleden verkleed. Zij komen om de buit van de tweede kraak op 3 augustus 1944 in het distributiekantoor van Workum op te halen. De Duitsers hebben deze informatie gekregen doordat zij een pas in handen hadden gekregen waarop alle gegevens stonden. De pas was bemachtigd op 9 augustus 1944 in Utrecht bij de arrestatie van Mevrouw Cornelia J. van den Berg – van der Vlis (schuilnaam Annie Westland). Zij was de hoofdkoerierster in de top van de L.O. (Landelijke Hulp aan Onderduikers).  Op 8 september 1944 is zij in het Drentse Vries gefusilleerd. In Leeuwarden is een straat naar haar genoemd. Annie Westland kon worden gepakt doordat zij verraden werd door Miep Oranje, een andere koerierster. Miep Oranje was al eerder opgepakt en met de dood voor ogen in contact gekomen met een slechte SD’er. Hij kreeg haar geheel in zijn macht en dan vooral in erotische zin. Zowel in de liefde als op andere wijze werd zij zijn slaaf. Miep van Oranje herkreeg haar vrijheid op voorwaarde dat zij terug in het verzet zou gaan, maar ze moest dan wel alle gegevens aan deze SD’er melden. Op deze wijze werd Annie Westland verraden. Bij de arrestatie van Annie Westland werd een zeer belangrijke pas gevonden. Hierop stonden de namen van de Koudumers Th. De Vries en W. Munniksma. Deze namen zouden kunnen doorverwijzen naar de verzetsleider Gerben Oppewal. Van twee verschillende kanten werden de Koudumers gewaarschuwd dat er gevaar dreigt. Er worden maatregelen genomen: W. Munniksma duikt onder, Th. De Vries is op vakantie en leider Gerben Oppewal is toevallig voor zaken in Balk.
    Verzekeringsagent Gerben Ypma uit Leeuwarden (schuilnaam Klaas, ook wel “grutte Klaas”) was leider van de KP (Knokploeg) in Workum en hij was één van de distributiebureaukrakers.
    Hij onderhield met Benjamin H. Steegenga uit Balk oorlogscontacten. Deze morgen heeft hij bij Steegenga in Balk nog koffiegedronken en de verzetszaken doorgenomen. Om 7 uur ‘s avonds hebben de beide mannen nog telefonisch overleg gehad en daarbij niet wetende dat Ypma even later zal worden opgepakt. Het toeval wil dat Ypma de als KP verklede mannen in hun auto tegenkomt. Op verzoek van deze mannen geeft hij hun het adres van Gerben (schuilnaam Gerard) Oppewal. Daarbij wordt het ontbrekende stuk papier getoond dat bij de tweede distributiekraak in Workum op 3 augustus 1944 in tweeën was gescheurd. De pas wordt geaccepteerd en de bonkaartenbuit kan worden overgedragen. Gerben Ypma vertrouwd de mannen volledig en hij wijst ze de woning van de wijkverpleegster Trijntje Scheringa* in Koudum aan. Met elkaar laden zij de bonkaarten in de auto. Gerben Ypma blijft de als KP leden verklede mannen helpen met het zoeken naar Gerben Oppewal. En dan opeens leggen de Sicherheidsmensen aan Ypma uit wie ze zijn. Zij arresteren hem en ook wijkverpleegster Scheringa en haar beide Joodse onderduikers. Plaatsvervangend KP Rayonleider Ewinus Setinus Steenhuisen uit Koudum verklaarde echter schriftelijk dat “A. Osinga uit Koudum, Gerben Oppewal en Steenhuisen de halve nacht zijn doorgegaan in het huis van zuster Scheringa om het huis verder te onderzoeken.
    Ook hebben zij verschillende zaken eruit gehaald zoals een Jodin en een dame met twee kinderen”. Van Ypma is bekend dat hij naar het beruchte SD-bolwerk Scholtenshuis in Groningen is overgebracht waar hij gemarteld is om aan informatie te komen maar geen inlichtingen had verstrekt. Hij had zich gehouden aan de afspraak binnen het verzet die luidde dat je de eerste twee dagen de namen van je verzetsvrienden verzweeg. Dan konden zij immers een veilig heenkomen zoeken. De anderen worden daar ook naartoe gebracht. Wijkverpleegster Scheringa wordt hier stevig ondervraagd. Daarna heeft ze gevangen gezeten in een concentratiekamp op het Duitse Waddeneiland Borkum. Na de bevrijding is zij in Koudum teruggekeerd. De blijdschap was in Hindeloopen zo groot dat het Groene Kruis haar een Hindeloper wandkastje heeft aangeboden. Op de achterkant van deze kant staat: ,,Welkom met Uw behouden Thuiskomst. Hindeloopen 14 juni 1945”. Eén van de twee Joodse onderduikers bij Trijntje Scheringa was mejuffrouw Cis van Rhijn. Zij woonde op 20 januari 1949 op het adres: Via Livorno 36 Int. 12bis te Rome. Op dat adres kreeg zij een ansichtkaart van P. Wiersema en M. Wiersema-van Stam uit Koudum. Van de andere onderduiker is nooit meer wat vernomen. Leider Gerben Oppewal is dus de dans ontsprongen en adviseert alle medewerkers van de kraak om zo snel mogelijk te vertrekken. Iedereen doet wat Oppewal zegt, behalve Tjalke van der Wal, de kostbaas van Oppewal. Eind augustus krijgt LO-rayon Koudum een nieuwe leider in de persoon van “Dick” (Sjerk Praamsma). Hij blijft tot en met de bevrijding hier werkzaam.

Trijntje Scheringa werd geboren op 31 maart 1901 in Hoogkerk. Zij was in ieder geval al wijkverpleegster in Koudum in 1936. (stempel op ansichtkaart). Tussen 1946 en 1948 was zij directrice van het Algemeen Ziekenhuis in Woerden. Op 25 juni 1946 is zij vanuit het bevolkingsregister naar Woerden overgeschreven. (op een ansichtkaartstempel vanuit Woerden staat de datum 17 juli 1948). Tussen 1948 en 1955 was ze hoofdverpleegkundige in het Academisch Ziekenhuis te Groningen. Zij trouwde rond 1955 met Lammert Smit en ging in Amsterdam wonen. Ten gevolge van een misdrijf is ze op 21 januari 1983 in Amsterdam overleden.  Een verslaafde Amsterdamse junkie, die bezig was met roof van geld en kostbaarheden, had haar met een mes doodgestoken. Haar man was al op 3 juni 1981 overleden. Beiden zijn op de begraafplaats Westerveld in Driehuis begraven.

DINSDAG 15 AUGUSTUS 1944

  • In het Poolse Warschau overlijdt Gerben van Solkema, afkomstig uit Nijemirdum nummer 142. Dit adres is later veranderd in Wissebuurt 4. Gerben van Solkema overlijdt in veldlazaret 29 als Sturmmann Waffen SS-vrijwilliger. In de Duitse overlijdensverklaring staat dat hij gewoon soldaat Veiligheidsdienst" was. Hij was geboren op 27 augustus 1913 in Oudemirdum. Zijn vader was Okke van Solkema, geboren 10 december 1871 in Echten en overleden op 31 december 1944 in Sondel. Vaders beroepen waren koetsier, chauffeur, veehouder en omnibusondernemer. Okke was eerst getrouwd geweest met Jantje van der Veer, geboren op 13 oktober 1867 in Koudum en overleden op 5 juli 1907. Uit dit huwelijk werden twee kinderen geboren.  Okke hertrouwde met de moeder van Gerben en dat was Sjieuwke Grouwstra, geboren op 17 april 1891 in Ruigahuizen en overleden op 24 december 1956 in Sondel. Gerben was de oudste van drie broers en vijf zusters. In het bevolkingsregister van Gaasterland staat Gerben van Solkema als boerenarbeider te boek. Hij kreeg op 15 maart 1935 een paspoort waarmee hij op 12 mei 1935 naar Duitsland vertrekt. Het is 16 maart 1938 als hij een betrekking krijgt bij boer Wilhelm Hölscher in Serkenrode. In 1942 vertrekt hij daar.
    Gerben maakte deel uit van de vijfde SS-pantserdivisie Wiking. Zijn onderdeel was in juli 1944 ingezet in het grensgebied van de Oekraïne en Polen. Daar is enorme strijd geleverd tegen de Russen. Eind juli moest de divisie zich terugtrekken in westelijke richting waarbij de Russen ervoor zorgden dat de divisie tot dichtbij Warschau werd teruggedreven. In de nacht van 9 op 10 augustus 1944 breken de Russen door de divisieverdediging. Hierbij raakt Gerben zwaargewond en komt daardoor enkele dagen later te overlijden.
    Op 16 oktober 1944 krijgt de burgemeester van Gaasterland het officiële doodsbericht in een brief van de “Fürsorgeoffisier Waffen-SS in den Niederlanden”. Hierin staat dat Gerben op 15 augustus 1944 is overleden. Niet lang daarna, op 31 december, overlijdt de vader van Gerben. Gerben is met meerdere onbekende slachtoffers begraven op het militaire kerkhof van Pulawy in Polen.

De 5e SS-Panzer-Division Wiking (overgenomen van www.5sswiking.com)

De 5. SS-Panzer-Division Wiking was een pantserdivisie van de Waffen-SS. De divisie werd opgericht in december 1940 en gaf zich over aan het Amerikaanse Leger in mei 1945. Ze stond bekend als een fanatieke en harde divisie en bestond voor een groot deel uit buitenlandse vrijwilligers. De 5e SS-Panzer-Division heeft de hele oorlog aan het oostfront gevochten, in verschillende regio’s. Het symbool van de Wikingdivisie was een cirkelvormige swastika op een schild. Als onderdeel van de Waffen-SS werd de divisie schuldig bevonden aan oorlogsmisdaden tijdens de processen van Neurenberg.

Swastica

In het boek: “Dienen Onder Het Hakenkruis, Friezen in Duitse Krijgsdienst”, worden naast Gerben van Solkema nog enkele Gaasterlanders genoemd.

Lucas van Dijk uit Oudemirdum was van half maart 1941 tot en met 1945 bij de Waffen-SS. Hij maakte een veldtocht mee naar het Oostfront in Rusland. Hij is door het Naziregime in totaal zes keer onderscheiden.

Albert de Ruiter van Mirns was lid van de NSKK, Nationalsozialistisches Kraftfahrerkorps. Dit korps had als taak om alles te regelen voor de aan- afvoertroepen van de Duitse Krijgsmacht. Leden waren opgeleid als chauffeur en niet als militair. Een goede bewapening voor hun eigen veiligheid was daarom een verplichting. Toen op 6 juni 1944 de geallieerde invasie begon in Normandië, kocht Albert de Ruiter daar een pistool voor zelfverdediging. In maart 1945 deserteerde hij en dook onder. Hier gooide zijn wapens en kleding weg. Hij was al in het bezit van meegenomen burgerkledij en zodoende kon hij onderduiken.

Hielke Dijkstra uit Wijckel was ook lid van de NSKK. In juli 1942 had hij zich daarvoor aangemeld in Brussel. Hij ging nu bouw- en oorlogsmateriaal vervoeren naar het front in Rusland. Hij verklaarde: “In de maand juni 1944 ben ik als Polizeiangestellte in dienst getreden bij de S.D. in het concentratiekamp Westerbork. Ik heb aldaar gekleed in uniform van de S.S. en gewapend met een pistool tot aan de bevrijding verschillende diensten verricht”. Hij had o.a. wachtgelopen bij het crematorium van het kamp en meegeholpen bij het graven van een massagraf.

  • Petrus Homme (Piet) Witteveen is twintig jaar en woont bij zijn ouders op de boerderij in Mirns. Er wordt vandaag viermaal op hem geschoten als hij probeert aan de razzia van o.a. landwachters te ontkomen. Een goede Duitse militair in Mirns had hem hiervoor al gewaarschuwd maar hij vertrouwt erop dat het niet zo’n vaart zal lopen. Het is te mooi weer om niet aan het werk te zijn. Hij gaat aan het werk met ontbloot bovenlichaam op een stuk land waar ruimte was om eventueel te kunnen vluchten. Plotseling hoort en ziet hij razziadeelnemers uit het bos komen. Hij hoort ook dat de landwachter en ex-Slotenaar Klaas Delfsma zegt: “Dat is een goede Fries want een goede Fries heeft haar op zijn borst”. Petrus draaft weg in de richting van het Rijsterbos maar hij wordt door de Duitsers en landwachters opgemerkt. Op het tumult is de moeder van Petrus afgekomen en zij gaat voor de Duitsers staan en probeert zo het schieten te voorkomen. Toch worden er nog schoten gelost maar Petrus kan ongeschonden het bos bereiken. Als hij in het bos verdwenen is, wordt er met schieten gestopt. De razziagroep laat de boodschap achter dat Petrus zich de volgende dag moet melden bij de Duitsers. Doet hij dat niet dan wordt de boerderij in brand gestoken. Petrus heeft zich niet gemeld en de boerderij is niet in brand gestoken.

WOENSDAG 16 AUGUSTUS 1944

  • ‘s Morgens om ongeveer zes uur fietst de ongeveer 15-jarige boerenknecht Tjitte Folkertsma nietsvermoedend door Koudum om de koeien te gaan melken in een weiland aan de Dammenseweg. Bij het begin van de Dammenseweg in het dorpscentrum ziet hij enkele Duitse SD-soldaten die verzetsman Tjalke van der Wal uit zijn woning halen en meenemen. Later zal blijken dat zij van der Wal gevraagd hebben om even mee te gaan naar het gemeentehuis. Tjalke van der Wal had het advies van twee dagen geleden om te vertrekken in de wind geslagen. Bij de aanhouding van Tjalke van der Wal zijn in ieder geval de beruchte Nederlandse oorlogsmisdadigers Klaas Carel Faber en zijn broer Pieter Johan Faber* betrokken. Tjitte schrikt hevig en uit angst stapt hij van de fiets en verstopt zich achter een boom. Hierdoor wordt hij ongewild getuige van de executie van Tjalke van der Wal door de Duitsers.  Het dodelijke schot in zijn hoofd dichtbij de oren, wordt gelost door de Nederlander Pieter Johan Faber. Ook heeft de Duitser Helmut Schäfer geschoten. P.J. Faber was dezelfde man die in 1942 de Koudumer drukker en boekhandelaar Johannes Hoekstra een pistool tegen de nek drukte.Op de plaats van het misdrijf aan de kant van de pastorie aan de Dammenseweg is een revolverpatroon gevonden van 7,65 millimeter, merk R.W.S. Er werd ook nog een losse kogel aangetroffen van hetzelfde kaliber. Tjitte Folkertsma vindt later de sporen van kogels in een van de boomstammen.  Tjalke van der Wal was 13 september 1891 in Kolderwolde geboren als zoon van Johannes van der Wal en Froukje Steigenga. Hij trouwde met Ymkje Hoekema. Zijn beroep was notarisklerk en secretaris-ontvanger van het waterschap “Ymedam”. Van der Wal hoorde bij de verzetsgroep huisvesting van de LO en KP Friesland. Hij zorgde voor onderduikadressen voor Joden. Onderduiker, politieman en verzetsman Gerben Oppewal kreeg bij hem ook onderdak.  Tjalke van der Wal is begraven op het gemeentelijk kerkhof van Koudum in vak A, rij 5, nr. 1. Op deze begraafplaats is zijn naam op in oorlogsmonument bijgeschreven. In Koudum is de naam van Tjalke van der Wal voor eeuwig vastgelegd in de Tjalke van der Walstraat.Na deze moord gaan de Duitsers op weg naar drukker en boekhandelaar Johannes Hoekstra. Het gezin was al wakker. De Duitsers ondervragen Hoekstra naar een onderduiker met de naam Jan, een lid van het verzet. Hoekstra merkt dat de Duitsers meer weten en ontkennen heeft geen zin. Hij laat de slaapplaats van Jan zien en dat kan hij rustig doen omdat Jan al vertrokken is. Hoekstra wordt naar buiten gebracht naar een woning aan de Hoofdstraat in Koudum om te worden doodgeschoten. Een van de gebroeders Faber richt zijn revolver op Hoekstra en precies op het moment dat hij vuurt, wordt de geweerloop door een Duitse meerdere opzij getrokken. De kogel scheert nu langs het hoofd van Hoekstra. De officier zegt in het Duits tegen Faber: “Wij schieten niet iedereen dood”. Hoekstra wordt vrijgelaten en vertrekt naar huis. Hij wil nog persé de overlijdenskaart drukken van Tjalke van der Wal en vertrekt daarna onmiddellijk naar het onderduikadres bij de Freule Van Swinderen in Rijs.
  • Gerben Ypma was als zoon op 30 december 1920 in Huizum geboren in het gereformeerde gezin van Jan Ypma en Aafke van Sluis. Gerben werd in zijn dagelijks leven gekenmerkt als een gelovige en standvastige jongeman. Hij woonde in Leeuwarden en was onderduiker bij de familie H. Kuiper, elektromonteur in Koudum. Zijn beroep was boekhouder en verzekeringsagent. Het waren beroepen die volgens familie precies bij zijn aard pasten omdat hij een serieuze pietje-precies was. Daarnaast was hij een gepassioneerd voetballer en trainer van Blauw Wit ’34. Hij overleefde de meidagen van 1940 als militair in Middelburg. Hij kwam naar Friesland terug. Hij werd onderduiker toen hij te horen kreeg dat de Sicherheidsdienst hem zocht en vertrok naar een boerderij in Drenthe. Door het zware boerenwerk – met zijn kantoorhanden - vertrok hij hier weer naar Friesland. Gerben Ypma was lid van het verzet en rayonhoofd van de LO en KP in Koudum. Een rol die bij hem paste want hij kon goed plannen en dingen regelen. In de beginnacht van 16 augustus 1944 werd Ypma door de Gestapo vanuit zijn gevangenschap teruggebracht naar zijn onderduikadres aan de Zwarteweg in Koudum. Daar werd hij wreed gemarteld. Hij moest nu alle adressen aanwijzen van mensen die bij de tweede distributiekraak in Workum betrokken waren geweest. Ypma deed dat niet en daarom werd hij uiteindelijk naar zijn onderduikkamertje gebracht. Hier werd hij op meerdere plaatsen in zijn benen geschoten en steeds hoger totdat hij uiteindelijk wordt doodgeschoten door de Duitse Gestapo uit Groningen onder commando van de Duitse majoor Knorr. Een schot treft doel boven het rechteroog en een ander schot komt in de hartstreek terecht. Op de plaats van het misdrijf wordt later een kogel gevonden van 9 millimeter, merk R.W.S. De wanden van het kamertje zitten onder het bloed. De martelingen zijn ook duidelijk zichtbaar voor Douwe de Jong die belast is met het ophalen van het stoffelijk overschot.Gerben was toen nog maar twee weken verloofd met Aaltje Boot uit Pieterburen (zomer 1921 - 30 januari 2022). Die verloving was gevierd in de berm langs de weg Bolsward-Sneek met enkele verzetsvrienden en met wijn en taart. Aaltje werkte in een limonadefabriek in Groningen waar ze ontslag nam toen ze hoorde dat de fabriek in Duitse handen zou overgaan. Ze wilde nooit voor de Duitsers werken nadat een vriendje door de bezetter was doodgeschoten. Zij kwam bij een onderduikgezin in Sneek terecht waarin ze bij het verzet werd betrokken. Aaltje werd koerierster en kreeg nu Ineke als voornaam. Deze nieuwe voornaam zou ze haar hele lange leven behouden voor alle bekenden uit de bezettingstijd. Zij fietste door weer en wind door geheel Gaasterland om bonkaarten en valse persoonsbewijzen over te brengen. Er waren dagen dat ze 100 kilometer per dag aflegde. Het verzet in Sneek schakelde haar ook in om ter plekke poolshoogte te nemen van de omgeving waar Jacobus Boomsma op 6 november 1944 werd doodgeschoten. In 1946 trouwde zij met verzetsstrijder Pieter Jan Stavast.Onderduiker, politieman en verzetsman Gerben Oppewal kreeg bij Gerben Ypma ook onderdak.  Gerben Ypma werd eerst begraven op het kerkhof in Huizum en enkele jaren later op de erebegraafplaats van de Noorder begraafplaats in Leeuwarden, vak 4, rij 1-E, nr. 3. Bij zijn graf is een herinneringssteen geplaatst van der Stichting Friesland 1940-1945. Op 13 maart 1984 is aan Gerben Ypma postuum het Verzetsherdenkingskruis uitgereikt. In Koudum is zijn naam voor eeuwig verbonden aan een straatnaam. En niet alleen daar maar ook in Leeuwarden kreeg hij een straatnaam. Op 28 april 2019 – bijna 75 jaar later – werd hij in Leeuwarden geërd met de straatnaam: Gerben IJpmaweg.*De gebroeders Faber zijn na de oorlog opgepakt, en in 1947 veroordeeld tot de doodstraf. Alleen Pieter is daadwerkelijk gefusilleerd. De straf van Klaas Faber is omgezet in levenslange opsluiting. In 1952 ontsnapte hij met zes anderen uit de Koepelgevangenis in Breda en leefde sindsdien in vrijheid in Duitsland. Oorlogsjournalist Arnold Karskens schreef een boek over Klaas Carel Faber getiteld Het Beestmensch. Faber was de laatste voortvluchtige ongestrafte oorlogsmisdadiger uit de Tweede Wereldoorlog. De Nederlandse justitie wilde dat hij alsnog de gevangenis in ging. Justitie was daarom bezig met een uitleveringsverzoek aan Duitsland. "Mensen bleven het onrechtvaardig vinden dat hij nog steeds vrij rondliep", aldus een woordvoerder van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD). "Hij hoorde op een of andere wijze zijn straf uit te zitten." De Duitse justitie was bereid om Faber te vervolgen als er nieuwe feiten getoond werden, feiten waarvoor hij nog niet was veroordeeld. Bij deze nieuwe feiten moest sprake zijn van ernstig geweld. In 1947 is Klaas Carel Faber veroordeeld voor het plegen van zeker 22 moorden, maar daaronder waren niet de in Koudum gepleegde delicten. Het was voor de Nationale Recherche aanleiding om in Koudum nader onderzoek te doen, om te kunnen voldoen aan de voorwaarden van de Duitse justitie. In het Album van Koudum vond men de verklaring van ooggetuige Tjitte Folkertsma, welke samen met een verklaring van een andere nog levende ooggetuige is toegevoegd aan het dossier van Klaas Carel Faber dat naar de Duitse justitie is gestuurd. Maar tot een veroordeling kwam het niet want Klaas Carel Faber is op 26 mei 2012 op 90-jarige leeftijd overleden in een ziekenhuis in het Zuid-Duitse Ingolstadt. (info: www.histoaryskkoudum.nl).  Arnold Karstens beschrijft Klaas Carel Faber in zijn boek “Het Beestmensch” als: “Uit niets blijkt dat Klaas Carel Faber lui is. Hij voetbalt, speelt hockey en doet aan boksen. Ook is hij niet achtergesteld qua uiterlijk. In latere processen-verbaal roemen vrouwelijke tegenstanders, ook die door hem zijn gearresteerd, zijn goede verschijning: lang, slank, achterovergekamd golvend haar, grijsgroene ogen, spitse neus, slanke vingers. “Hij was zo knap van uiterlijk dat een vrouw eenvoudig weg was van die man”. (Proces-verbaal Trijntje Scheringa, 6 mei 1950. 

VRIJDAG 18 AUGUSTUS 1944 

Acht dagenlang gaat er nu een hittegolf door Nederland. Daarin zitten drie dagen met tropische temperaturen van 30 graden Celsius of meer. Met 34,7 C is 23 augustus de warmste dag.

  • In Vught eindigde vandaag het leven van Uilke Boonstra uit Joure voor een Duits vuurpeloton. Hij was met Sjoerd Wiersma uit Joure de grote animator geweest bij de oprichting van de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers. Zij hadden in de Zuidwesthoek van Friesland een organisatie opgebouwd waarin men Benjamin Steegenga uit Balk had betrokken. Honderden Joden werden uit Holland opgehaald en ergens in de grote Zuidwesthoek ondergebracht. Het illegale werk van Boonstra en Wiersma was door verraad bekend geworden bij de Duitsers en daarom had Benjamin Steegenga het gezin van Boonstra laten onderduiken in Nijemirdum en later in Ruigahuizen. Boonstra had Steegenga regelmatig thuis opgezocht.

ZONDAG 20 AUGUSTUS 1944

Omstreeks deze dag kwam “Frans” uit Leeuwarden bij de onderduikfamilie Kingma in Bakhuizen op bezoek. Kingma en “Frans” probeerden nu gegevens te verzamelen over de activiteiten in het Kamp Eisbär te Sondel.

DINSDAG 22 AUGUSTUS 1944 

  • Op deze warme dag staan in Oudega bij landbouwer Hendrik Dobma (23 juni 1906 in Vrouwenparochie geboren) en bij zijn vrouw Akke Dobma-Reijenga (geboren 23 augustus 1906 in Wymbritseradeel) vier Landwachters voor de deur. Dobma is niet thuis want hij is aan het werk; zijn vrouw en de Joodse onderduikers zijn wel thuis waarvan de mevrouw een duidelijk Joods type is. De familie Dobma met vijf kinderen heeft het Joodse echtpaar Coltof in huis als onderduikers. Hun schuilnaam was Kolderhof. De familie Dobma woont nogal achteraf in de landerijen tussen Elahuizen en Oudega. De Landwachters zijn dwars overgestoken en over sloten gesprongen. Ze zijn eerst bij de buren geweest en hun arbeider heeft gezegd dat ze eerst weer de openbare weg moeten opzoeken om bij de familie Dobma te komen. De Landwachters doen dat niet want de afstand is hun kennelijk te groot.Maar als mevrouw Dobma de Landwachters ziet aankomen, is het begrijpelijk dat ze daar erg van schrikt. Ze weet eigenlijk niet wat ze moet doen omdat haar echtgenoot niet thuis is. Gelukkig gaat ze direct naar de Joodse onderduikers om ze op de hoogte te brengen van het naderende gevaar. Die worden bijna gek van angst en weten niet waar ze zo snel naar toe moeten want een goede schuilplaats is er niet. Het echtpaar besluit om naar het meer te gaan. Het echtpaar Levie Coltof (62 jaar) en Aleida Coltof – Norden (62 jaar) vlucht in de richting van de Fluezen omdat de boerderij daar dicht tegenaan ligt. Ze zouden er naar toe wandelen maar het wordt hollen in het open veld. De Landwachters zien dat gebeuren. Zij fluiten naar het echtpaar maar daar reageren ze niet op. Twee Landwachters blijven bij mevrouw Dobma en twee Landwachters zetten de achtervolging in. Mevrouw Dobma wordt verder bevraagd en krijgt uiteraard de vraag wie die twee vluchters zijn. “Zij gaan naar het meer om te zwemmen” is haar antwoord. Inmiddels hebben de overige twee Landwachters het echtpaar achter het riet van de polderdijk gevonden. Daar begint de commandant van de Landwachters ook met vragen stellen. De onderduikers hebben twee verschillende persoonsbewijzen en welke zij bij zich dragen op hun vlucht weet mevrouw Dobma niet. Ze zegt op goed geluk iets. De Landwachters vragen eerst wie het zijn. Zij zegt dat het een oom en een tante zijn. Daarna wordt gevraagd naar de namen en waar ze vandaan komen. En weer gaan twee Landwachters naar de onderduikers en daar begint het echtpaar zich enorm aan te stellen. Er wordt hun gevraagd waarom zij zo bang zijn.  Het blijft wonderlijk – en een raadsel – waarom het Joodse echtpaar niet wordt meegenomen. Het is immers erg eigenaardig dat de Landwachters het Joodse echtpaar wel hebben achtervolgd, maar niet arresteren en zonder hen weer teruggaan naar de familie Dobma. De Landwachters vertrekken en laten zij verder alles met rust. Dobma komt van zijn werk thuis en waakt de gehele nacht voor zichzelf, zijn gezin en de onderduikers.

De familie Dobma en het Joodse echtpaar nemen een dag later afscheid van elkaar uit veiligheidsoverwegingen want misschien komen de Landwachters nog eens terug. Het echtpaar Coltof vertrekt naar Wolvega om vier uur ‘s morgens. Vijf weken voor de bevrijding op 4 maart 1945 overlijdt Mevrouw Coltof in Wolvega. Zij wordt op 20 juli 1945 herbegraven op de Joodse begraafplaats in Huisduinen. Na de bevrijding gaat manufacturier Levie Coltof naar Den Helder en trouwt aldaar op 2 september 1946 met Rachel Tafelkruijer. Tot aan het overlijden van Levie op 22 september 1960 is er nooit meer contact geweest tussen hem en Dobma.

Later is er bij de familie Dobma toch wel weer een razzia geweest. Zij hadden in die periode twee onderduikers waarvan er één juist een dag daarvoor weer was vertrokken. De Grüne Polizei vonden de onderduiker niet maar wel de luxeauto van de familie Dobma. Weer had de familie geluk want Dobma en zijn vrouw werden met rust gelaten omdat Mevrouw Dobma waarschijnlijk vanwege haar zwangerschap ziek op bed lag.

Landarbeider Hendrik Dobma en zijn vrouw waren vanuit Wijckel nr. 119 in Oudega nr. 70 komen te wonen. Later woonden zij in Oudega op de nrs. 96 en 95. Op 12 februari 1952 vertrekt het gezin met de vijf kinderen naar Ontario in Canada. De kinderen waren: Grietje, geboren op 11 april 1933 in Sloten; Wiebe, geboren op 1 december 1934 in Wijckel; Aukje, geboren 8 augustus 1938 in Oudega; Johanna, geboren 13 augustus 1942 in Oudega en Margje, geboren 19 april 1945 in Oudega.

DONDERDAG 24 AUGUSTUS 1944 

  • Leendert van Zandbergen wordt in Sondel opgepakt als 21-jarige onderduiker door vijf Landwachters in de boerderij bij de familie Wiebe de Vries. Hij wordt meegenomen. Op 17 oktober 1944 overlijdt hij in het Duitse concentratiekamp Neuengamme. Voor het hele verhaal over Leendert van Zandbergen klik hier.

VRIJDAG 25 AUGUSTUS 1944 

  • In 1943 kwam het bevel dat alle radiotoestellen moesten worden ingeleverd. De gemeente Gaasterland wil de ingeleverde toestellen niet langer bewaken. Daarom wordt aan de Directeur van het PTT Staatsbedrijf opdracht gegeven om de radio’s en de luidsprekers op te halen. De fa. Kühne & Nagel krijgt de opdracht alles naar Sneek te brengen met de boot Spess. Laatstgenoemde firma was een Duitse transportonderneming die in 1890 in Bremen was opgericht. Het bedrijf verzorgde ook het vervoer van inboedels van Joden en de afvoer van hun inboedels naar Duitsland.
  • De gemeente Utingeradeel (Grou) laat ook zijn radiotoestellen met materialen door Spess wegbrengen. In Sneek was het provinciale verzamelpunt en van daaruit werd alles naar Groningen gebracht.  Het eerst bekende transport vanuit Friesland naar Groningen was in juni 1944. Volgens opgave zijn er 248 radio’s uit Gaasterland met de boot meegegaan en 116 luidsprekers. Bekend is dat er destijds 255 zijn ingeleverd. Er ontbreken dus 7 toestellen en een verklaring hiervoor is er niet. In 1943 is één radio weer teruggegeven aan directeur Dijkstra van de Zuivelfabriek in Balk. Leden van de NSB waren vrijgesteld van inlevering en daar beriep hij zich op. De firma Kühne & Nagel hebben bijna 300.000 radiotoestellen met materiaal naar Duitsland gebracht. Er werd daarbij gebruik gemaakt van weg- en spoorvervoer maar het meeste vervoer ging met binnenvaartschepen.

 ZATERDAG 26 AUGUSTUS 1944

  • Bij Nijemirdum staan ‘s middags om vijf uur maar liefst 35 graanbulten in brand. De brandbulten staan flink in de fik want er staat geen wind. Het verzet in Gaasterland heeft zijn zin gekregen. Slagerszoon Tinus Sonsma uit Balk en Sep van der Wal waren op dit idee gekomen om deze graanbulten in brand te zetten met behulp van fosforbrandbommen. Het graan zou voor de Duitsers geweest zijn en door deze sabotage werd dit voorkomen. De Duitsers hebben geen tegenmaatregelen genomen.

Volgens het opgemaakte proces-verbaal heeft een 6-jarig kind in de landerijen een doosje met lucifers gevonden. Al spelenderwijs komt het vuur in het droge gras en in het hooi. Een jongen heeft een roggebult in de brand gestoken. Die jongen vraagt aan een zoon van een NSB-‘er een doosje lucifers om nog een andere roggebult in de brand te steken. Die jongen vertelt dat weer aan zijn vader en die vader vertelt het voorval aan de Landwacht. De jongeman en zijn zuster worden opgehaald. De ouders van de brandstichter zoeken contact met Benjamin Steegenga in Balk en die gaat met de ouders de Landwachters opzoeken die naast Steegenga zijn ingekwartierd. De commandant is er niet en dus vertrekken ze onverrichterzake. Later om 11 uur gaat bij Steegenga de bel en daar staat de Landwachtcommandant bij Steegenga voor de deur. Hij heeft gehoord dat Steegenga hem wilde spreken. Steegenga geeft hem een sigaar en zegt tegen hem dat de Landwacht een – dove en maar voor driekwart normale - “luciferjongen” hebben opgepakt. Steegenga zegt dat ze de jongen hebben opgepakt naar aanleiding van een gerucht. Het verhaal is dat de buren van de jongen NSB-‘ers zijn en dat die NSB’ers kans zagen om hun buren een hak te zetten. De jongen is volgens Steegenga praktisch een idioot. Dan zegt de commandant: “Ja, zulke idioten gebruikt de illegaliteit altijd, maar verstandige mensen zoals Steegenga konden ze niet gebruiken”. Als Steegenga dat hoort werd hij wat vrijer. De Landwachtcommandant zit met zijn rug tegen de spiegel waarachter bonkaarten en de illegale bladen van TROUW verborgen zijn.

  • Om halftwee ‘s middags zijn twee lege benzinereservoirs uit de lucht komen vallen op een perceel weiland onder Harich. Een lid van Landwacht Nederland doet daarvan aangifte bij de politie. Er is door deze val schade aangericht aan de bovengrondse leidingen van de elektriciteit. Groepscommandant Hoving zorgt ervoor dat de reservoirs achter het Gebouw voor Christelijke Belangen in Balk worden opgeslagen.

MAANDAG 28 AUGUSTUS 1944 

  • Hâns Samplonius uit Sondel schrijft in zijn dagboek: Landwacht heeft een fiets meegenomen. Verder is het droog, stofwolken en er is harde wind.

DINSDAG 29 AUGUSTUS 1944

Een formatie van drie of vier Engelse Supermarine Spitfirevliegtuigen heeft vanuit Coltishall in Norfolk heeft een verkenningsmissie uitgevoerd naar het Duitse Waddeneiland Borkum. Daar zijn bombardementsaanvallen uitgevoerd en enkele aanvallen op laag bij de grond. Op de terugweg maakt de formatie een patrouillevlucht tussen Egmond, Heerenveen en Meppel. Dan zijn er twee lezingen op welke wijze de Spitfire Mk.IX-MH907-9R-Z wordt aangeschoten.

Het ene verhaal is volgens het boek “De Luchtoorlog boven Zuidwest- Friesland” dat in de omgeving van Lemmer – Sondel de formatie van drie vliegtuigen wordt opgemerkt door het Peil- en Radarstation in Sondel. Daar schijnt om 19.45 uur met luchtdoelmitrailleurs vanuit het kamp geschoten te zijn en dat komt niet zo vaak voor. Kennelijk is men in het kamp bang voor een beschieting. Er wordt raak geschoten. Op de website van www.ongeland.nl wordt melding gemaakt van Duits afweergeschut. Het boek "Strijders, Onderdrukkers en Bevrijders" vermeldt over dit voorval dat het toestel werd getroffen door Duits luchtafweergeschut te Sondel.

In de geschiedenisverhalen van het 229e Squadron van de Royal Australion Air Force (www.basher88.nl) wordt beschreven dat de formatie met vier vliegtuigen bij Lemmer een groep van vier schepen heeft beschoten. Eén boot heeft drie boten op sleeptouw. Een bewapende trawler en een landingsboot zouden één van de Spitfires hebben geraakt. Eén Spitfire verlaat bij de Gaasterlandse kust de formatie en het lijkt erop dat de Spitfire in de Lemsterbaai zal neerstorten maar toch komt de machine verder weg van de grond, over de baai heen en stort brandend neer vlak over de dijk van de Noordoostpolder tussen Creil en Rutten in vak A14.

Frank Rene Malyon Cook

De op 8 september 1922 in Armadala geboren Australiër Flying Officer piloot Frank Rene Malyon Cook komt daarbij om het leven. Hij woonde in Melbourne en was op 21 juni 1941 al tot de RAAF toegetreden. Op 12 juni 1943 zou hij een Duitse bommenwerper hebben BF109 hebben neergeschoten. Dit wordt op zijn naam gezet.  Hij werd eerst als Spitfirepiloot bij het 130e squadron in Drem geplaatst en later overgeplaatst naar het 229e squadron. Hij was de ongetrouwde zoon van John Malyon en Jeane Cook. Cook is begraven op de gemeentelijke begraafplaats van Lemmer in vak C, rij 8 nummer 129.
Foto en gegevens: http://www.teunispats.nl/t3959.htm

ZATERDAG 2 SEPTEMBER 1944

De hoop op een spoedige bevrijding neemt weer toe. Via Radio Oranje wordt in opdracht van het geallieerde opperbevel opgeroepen tot een grote treinsabotage. Een dag later bericht deze radio dat Prins Bernhard benoemd is tot opperbevelhebber van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (NBS). Maandag 4 september 1944 maakt Radio Oranje bekend dat de geallieerde soldaten Breda bevrijd hebben. Dat blijkt later een vergissing te zijn geweest. Minister-president Gerbrandy houdt dan een toespraak waarin hij zegt dat de bevrijding nog slechts een kwestie is van een paar uur of hoogstens enkele dagen. Ook Duitsers en NSB’ers hebben dit bericht kennelijk gehoord en er ontstaat bij hen grote paniek. 

DINSDAG 5 SEPTEMBER 1944 

Deze dag is bekend gebleven als “Dolle Dinsdag”. De geruchten zijn dat de geallieerden eraan komen; Prins Bernhard zou al in Nederland zijn; in Rotterdam was men al aan het vechten; Arnhem zou al gevallen zijn; bij Utrecht waren parachutisten neergekomen en de Amerikaanse troepen zouden Duitsland al zijn binnengetrokken. Door die geruchten pakken 600 NSB’ers in Nederland hun koffers en slaan op de vlucht. Zij gaan op de nachtboot van Amsterdam naar Lemmer. Daar nemen zij de tramtrein met 15 wagens naar Heerenveen. De avondklok wordt door de Duitsers ingesteld om 8 uur. Wie dan nog buiten is zal worden doodgeschoten. 

WOENSDAG 6 SEPTEMBER 1944

  • In het Huis van Bewaring in Leeuwarden wordt veehouder Gerke Hoekstra uit Bakhuizen vrijgelaten. Hij was door verraad gearresteerd vanwege het in bezit hebben van een radio. Voor het gehele verhaal klik hier.

ZONDAG 10 SEPTEMBER 1944

In Workum wordt een begin gemaakt met de ontruiming van het Arbeidskamp van de Ned.Arbeidsdienst. Een reden was o.a. dat de commandant Simmers en 23 medestanders van de totale 38 kaderleden weigerden de invoering van het verplichte groeten met de Hitlergroet uit te voeren. Daarnaast was er het gerucht dat ze zouden worden overgeplaatst naar het kamp in De Lier om daar munitie voor de Duitsers te verwerken. Dat was voldoende voor een deel van de manschappen te vluchten. Wellicht zal dat ook in het Nederlandse Arbeidskamp op de Wyldemerk in Harich hebben gespeeld. De exacte ontruimingsdatum is niet bekend maar vanaf deze tijd zijn er geen activiteiten in Kamp Wyldemerk opgetekend. In januari 1945 kwamen al Limburgse evacuees in Kamp Wyldemerk.

 MAANDAG 11 SEPTEMBER 1944

  • De verzetsmannen Tinus Sonsma en Sep van der Wal uit Balk hadden op 26 augustus 1944 brandgesticht in 35 graanbulten met fosforbrandbommen in Nijemirdum. Vandaag doen zij dat weer en nu gaan er 25 graanbulten in de fik bij Kippenburg. De brand zet door ondanks de slechte weersomstandigheden. Twee dagen eerder maakte Hâns Samplonius uit Sondel melding van: “Geweldige regenval vannacht, noodweer, hagel en donder”. Enkele dagen later gaat in Harich een dorsmachine in vlammen op en dan is het genoeg voor de Duitsers en ze stellen een onderzoek in en nemen maatregelen. Mensen die naast graanbulten wonen krijgen opdracht om ‘s nachts wacht te lopen en er worden extra politiemensen in Gaasterland gedetacheerd om de zaak in de gaten te houden. Politieagent Scholten is nu van deze zaak op de hoogte en waarschuwt zijn groepscommandant Hoving. Hij zegt dat Hoving deze nacht niet in de actie hoeft te komen want het gaat voor een goed doel.  Maar de Duitsers roepen Hoving erbij en dan zegt Hoving hilarisch: “Die schöne geschenke Gods” (Die mooie gaven Gods). Bij Welgelegen in Harich, bij Kippenburg, bij de begraafplaats van Ruigahuizen, tussen Jan Jurjenssingel en Coenderssingel in Ruigahuizen en bij Wijckel stonden graanbulten. De gehele oorlog door hebben de Gaasterlandse boeren de verplichte graan- en hooiopbrengsten voor een groot gedeelte bij de Duitsers moeten inleveren. In het verslag van het verzet in Gaasterland is geschreven dat er gesprekken zijn geweest over dorsmachines met Boonstra en Wiersma, twee verzetsmensen uit Joure. Eén dorsmachine is al in brand gestoken en een andere zou verbrand worden door een KP-ploeg uit Joure. Zij hadden wel fosfor maar geen benzine bij zich. Hierdoor konden zij de fosfor niet in brand steken.
  • De KP’er Sijmon Cuiper (7 december 1917) uit Echtenerbrug schrijft in zijn memoires dat hij in de kop van Overijssel en door geheel Friesland sabotageactiviteiten heeft verricht zoals wapendroppings en overvallen. Daarbij hoort ook een overval op de gevangenis in Leeuwarden. Ook heeft hij meegedaan aan sabotage aan dorsmachines en hooipersen. Wellicht heeft hij dus een aandeel in Gaasterland. In maart 1945 is Cuiper aangesteld tot DOL. (Districtsoperatieleider NBS).Jan J. van der Veer uit Elahuizen schrijft in zijn dagboek dat er een doordringende brandlucht is waargenomen vanaf het Slotermeer. Het blijkt van een schip afkomstig te zijn dat vlas vervoert. Het schip zou door geallieerde jagers in brand zijn geschoten. 

WOENSDAG 13 SEPTEMBER 1944

Gaasterland werd al geplaagd vanaf juni 1944 met extra Landwachters. Nu komt vandaag vanuit Leeuwarden het als wreed bekendstaande Kommando aan van Hauptsturmführer Wilhelm Arthur Albrecht (zie foto) De groep bestaat uit 27 mannen en 1 vrouw. Zij zijn uit het Belgische Gent gevlucht vanwege de oprukkende geallieerden in België.  Tweederde van deze bende bestaat uit Belgen. Albrecht is geboren in Leipzig en is Kommandant van SD en Sicherheidspolizei Z.B.V. (Zur Besonderen Verwendung) en dus voor bijzondere opdrachten. Albrecht en zijn kornuiten zullen de gevangenen wreed verhoren en martelen, zowel in Leeuwarden als in Heerenveen.

Albrecht wordt uiteindelijk - tezamen met de Nederlandse SS’er Andreas Pieters - op 21 maart 1952 op de Waaldorpervlakte doodgeschoten. Hiervoor was toestemming verleend door de Minister van Justitie en Koningin Juliana. Albrecht en Pieters waren de laatste twee personen op wie de doodstraf in Nederland is toegepast. In totaal zijn er 39 oorlogsmisdadigers geëxecuteerd (38 mannen en 1 vrouw).

 ZONDAG 17 SEPTEMBER 1944

 Bij Arnhem en Nijmegen begint de geallieerde operatie “Market Garden”. Vanuit Engeland landen hier duizenden parachutisten. Het doel is om de grote bruggen bij Arnhem en Nijmegen te behouden zodat het bevrijdingsleger sneller vanuit Brabant de rivieren kan oversteken naar Duitsland. Het wordt een felle en bloedige strijd. De operatie Market Garden heeft gevolgen voor Gaasterland en dat wordt bij 19 september aangegeven. Het spoorwegpersoneel krijgt van de Nederlandse regering in ballingschap de opdracht om het werk neer te leggen. Het grootste gedeelte van de dertigduizend spoorwegmensen verdween in de illegaliteit. De Regering in Londen had deze dag een stakingsoproep bekend gemaakt via Radio Oranje in Engeland met de codeboodschap “De kinderen van Versteeg moeten allen onder wol”. De achterliggende gedachte was om de Duitse aanvoer van materieel en soldaten tegen te werken vooral nu de bevrijding aanstaande was door de ingezette operatie “Market Garden” bij Arnhem. Deze staking heeft tot het einde van de oorlog geduurd. Achteraf bekeken was de bevolking het grootste slachtoffer omdat hierdoor ook de aanvoer van voedsel en brandstof stillag en de Duitsers represailles uitvoerden. In Friesland hebben nog 5 spoorwegpersoneelsleden doorgewerkt en 650 deden dat niet.

  • De NSF (Het Nationale Steunfonds) moest zorgen dat er geld kwam voor het spoorwegpersoneel dat ondergedoken was evenals voor de 400 gepensioneerden. Vanuit Amsterdam stuurt de NSF op 13 oktober een koerierster naar Friesland met een contant bedrag van f. 300.000,00 (ongeveer € 135.000,00). Die koerierster was Johanna Marie Alta, geboren in Oudemirdum in Rinia State. Haar verhaal staat hier beschreven.

Een aantal busondernemingen doet ook aan de spoorwegstaking mee. De Zuidwesthoekbusonderneming in Balk doet dat ook. De Duitsers hebben dat vernomen en komen met een overvalcommando naar Balk. Eigenaar en directeur Tjalke de Boer wordt door hen buiten tegen de muur van zijn huis gezet. Onder dreiging met het geweer in de aanslag moet Tjalke de Boer de staking onmiddellijk herroepen. Als hij dat niet zou doen, dan zou hij ter plekke worden doodgeschoten. Tjalke de Boer besloot gehoor te geven aan de dreiging en geeft opdracht om de staking op te heffen. Tot aan de bevrijding hebben de autobussen nauwelijks meer gereden.

Tjalke de Boer.  Foto:www.langsdeluts.nl

MAANDAG 18 SEPTEMBER 1944

Willem de Jong werd geboren 5 mei 1897 in Balk als zoon van kruidenier en grossier Harmen Jans de Jong, geboren 4 februari 1843 in Sloten en Hendrika Taconis. Vader Harmen Jans was eerst getrouwd op 24 maart 1872 in Sloten met Tjitske Taconis, geboren 26 februari 1843 in Grou. Er werden zes kinderen geboren: een levenloos kind; Jan; Martje; Harmen; Marijke en Wiebe. Na overlijden van zijn vrouw op 26 april 1885 in Balk, trouwde hij op 5 juli 1888 met Hendrika Taconis, de zuster van zijn eerste vrouw, geboren op 6 mei 1856 in Aalsmeer. Zij overleed in Balk op 16 juni 1936.  Uit dit huwelijk werden vijf kinderen geboren: een levenloos kind; Tiete; Cornelis, Willem en Hendrik. Willem de Jong trouwde op 4 november 1925 in Balk met Louisa Berber Aninga, geb. 25 oktober 1902 in Leeuwarden. Het gezin (man, vrouw en 2 kinderen) vertrok laatstelijk op 2 oktober 1929 naar Ned. Indië. Zijn beroep was daar Gouvernementstuinbouwkundige 1e klas. Zij brachten gewoonlijk hun verlof door in Balk. De twee kinderen waren Hendrika Louise de Jong, geboren op 25 november 1926 in Pasoeroeau in Nederlands-Oost Indië en Cornelis Wim de Jong, geboren op 30 mei 1929 in Leeuwarden.

Als lid van de Stadswacht Batavia in de functie van sergeant 1e klas bij het KNIL werd Willem de Jong op 29 juli 1944 gevangengenomen door de Jappen. Willem de Jong zat als krijgsgevangene vanaf 15 september 1944 aan boord van het reeds behoorlijke roestige transportschip “Junyo Maru” – geëscorteerd door twee kleine oorlogsbodems - voor vervoer van Tandjong Priok naar Padong in Japan. Dit was een door de Japanners buitgemaakt stoomschip van 5065 bruto registerton van 135 meter lang en 18 meter breed. Het was in 1913 gebouwd op een scheepswerf in het Schotse Glasgow. Aan boord werden ruim 2200 krijgsgevangenen van verschillende nationaliteiten en 4500 romusha’s (= Indonesische dwangarbeiders) als haringen in een ton vervoerd. Zij waren allemaal ingescheept voor het werken aan de Pakan Baroe-Moeara-spoorweg van ongeveer 220 kilometer dwars door Sumatra.  Onder de krijgsgevangenen waren 485 Ambonezen en Menadonezen te rekenen.

Door zijn periscoop had de gezagvoerder van de Britse onderzeeër HMS Tradewin op 19 september 1944 de Junyo Maru ontdekt. Hij naderde het schip tot op een afstand van ongeveer 1750 meter ter hoogte van Benkoelen in Nederlands-Indië op 20 53S en 1010 11E aan de westkust van Sumatra. Om 15.53 uur vuurde hij vier torpedo’s af, waarvan er twee doel troffen. Binnen 20 minuten zonk de Junyo Maru naar de diepte van de Indische Oceaan, waardoor in totaal 5620 mensen verdronken waaronder Willem de Jong en 1369 Nederlanders. De overlevenden werden aan land gebracht en alsnog naar Pakan Baroe vervoerd. Er hadden meer mnsen gered kunnen worden maar het enteren van sloepen en vlotten werd belet terwijl de nacht na het torpederen de weersomstandigheden op zee slecht waren. Van de 4500 romusha's werden slechts 200 man gered, van de Ambonezen en Menadonezen 219 man en van de Europese krijgsgevangenen 680 man.  Het betrekkelijk grote aantal geredde krijgsgevangenen is te danken aan het optreden van een Japans patrouillevaartuig dat voor reddingspogingen tweemaal is uitgevaren.

Het gezin van Willem de Jong woonde in Ned. Oost-Indië.

*  Op blz. 187 van “Krijgsgevangenen in de Pacific-oorlog” door E. van Witsen, is  18 september 1944 als datum genoemd dat de Junyo Maru werd getorpedeerd. In de Balkster Courant is de datum van 19 september 1944 genoemd. Ook Jack Kooistra schrijft 18 september 1944 als verdrinkingsdatum in zijn boek “Een Laatste Saluut”.

Willem de Jong en Louisa Berber Aninga. foto Balkster Courant

  • Generaal Dr.-Ing. Hans (Heinz) Friedrich Karl Franz Kammler (zie foto) is de Duitse commandant van de V1 en V2 troepen. Hij geeft vandaag het bevel dat zijn ondergeschikten zich met de V2 raketten naar het Rijsterbos in Rijs moeten verplaatsen. Kammler had deze opdracht weer gekregen van het Duitse Weermachtopperbevel. Het zal altijd wel een vraag blijven wie Kammler op het spoor heeft gezet dat het Rijsterbos een geschikte lanceerplaats is. Het moet toch bekend zijn geweest dat vanuit het Rijsterbos Londen niet goed bereikbaar zou zijn. Op dat bevelmoment bevond de V2 batterij zich in het Zeeuwse Serooskerke.  Het gevaar was immers reëel aanwezig dat deze V2 batterij door de geallieerden tijdens de Operatie Market Garden rondom Arnhem en Nijmegen van Duitsland zou kunnen worden afgesneden. Wat is de voorgeschiedenis van dit duivelse wapen. De voorbereidingen waren duivels voor de dwangarbeiders en de uitwerking werd de hel op aarde.
    In het boek "Opdat wij niet vergeten" door Gerben D. Wijnja werd stilgestaan hoe de productie van de V1 en V2 tot stand kwam:"Korte geschiedenis van de V2. Sinds 1937 was in het Duitse Peenemünde in fabrieken gewerkt aan een nieuw oorlogswapen: de V1, wat stond voor Vergeltungswaffe 1. Dit was een soort onbemand straalvliegtuig met een springkop van 850 kilo aan boord. Het kon aanvallen over grote afstand mogelijk maken van 240 tot 400 kilometer. De geallieerden waren erg bevreesd voor de gevaren van dit wapen en zij bombardeerden in de nacht van 17 op 18 augustus 1943 de fabriek. De Duitsers gingen koortsachtig op zoek naar een nieuwe locatie; naar een plek die geen hinder kon verwachten van luchtaanvallen. De productie werd verplaatst naar Mittelbau-Dora, een reusachtige ondergrondse fabriek onder het Kohnstein-massief bij Nordhausen waar gifgassen, chemicaliën en brandstoffen opgeslagen lagen. Duizenden gevangenen moesten hier onder onmenselijke omstandigheden werken. Vanaf 28 augustus werden zij vanuit omliggende concentratiekampen als dwangarbeiders uit bezette landen in het gangenstelsel afgebeuld om de enge ruimten om te bouwen tot een wapenfabriek, het zogenaamde Mittelwerk. Dag en nacht werden zij opgesloten in de mijngangen om met dynamiet de tunnels te lijf te gaan. Menig arbeider liet het leven onder barre omstandigheden: de lucht was vervuild met gas en steenstof, terwijl de slaapplekken waren overdekt met gruis dat vrijkwam bij de talrijke explosies. Van slapen kwam nauwelijks iets terecht want ogen, neus en longen waren geïrriteerd geraakt, terwijl het geluid van boormachines onverminderd doorging. Daar lagen ze dan in houten kribben op vuile strozakken, vier mannen boven elkaar met onderling een tussenruimte van 60 centimeter, de breedte van de tussengangen. Ze konden zich hier niet wassen. Ten einde raad urineerden sommigen in hun handen om vervolgens het kalkstof van hun gezicht te wassen. Er liep wel een waterpijp door de tunnels, maar als de mannen pogingen ondernamen wat lekwater op te vangen, dan werden ze meedogenloos geslagen door de SS-bewakers. Doorgezaagde benzinevaten deden dienst als primitief privaat, maar daar waren er veel te weinig van zodat de ruimten ook in dit opzicht vreselijk vervuilden. In het eerste jaar stierven er hier zo’n 2800 gevangenen. Die hadden een gemiddelde leeftijd van 30 jaar en stierven door stoflongen, diarree, mishandeling en executies. Er waren dagen waarop meer dan honderd slachtoffers in het crematorium werden verbrand. Dat grote aantal bleef niet onopgemerkt: Kamp Dora was berucht onder de gevangenen van andere concentratiekampen. Het was een hel op aarde. Na de winter werden de omstandigheden overigens iets minder vreselijk. Er was toen in het diepste geheim begonnen met de productie van de V2, de opvolger van de V1, die nu als raket functioneerde. Toen het lente werd, verrezen er barakken in de buitenlucht. Dat was al een stuk beter vergeleken met het dag- en-nacht vertoeven in het donkere, vuile en stinkende gangenstelsel. Op 3 en 4 april 1945 werd Nordhausen getroffen door een geallieerd bombardement. Dat luidde het einde in van Kamp Dora. Op 4 en 5 april 1945 werden er 40.000 gevangenen afgevoerd". Uit deze omgeving is alleen Leo Siardus Flapper uit Tjerkwerd bekend die in dit kamp gewerkt heeft. Hij heeft het niet overleefd. 

     

De grote landing van geallieerden op 17 september 1944 had dus gevolgen voor de Gaasterlanders en vooral voor Rijs.

Een Duitse Heinkelvliegtuig He-111 Nr. 610571 komt als een baksteen uit de lucht vallen. Geallieerde vliegtuigen zijn nergens te zien.  Het gebeurt op ongeveer 200 meter aan de noordkant van de begraafplaats in Scharl en op 20 meter afstand van een plek waar de boeren de koeien melken. Het vliegtuig was op de terugreis naar de vliegbasis Venlo. Het had op de Noordzee een V1 raket gelanceerd richting Engeland. Alle 5 Duitse bemanningsleden komen om het leven. Zij worden op 22 september 1944 begraven op het Algemeen Noordelijk Noorderbegraafplaats in Leeuwarden.
De vijf bemanningsleden waren:

Heinz Holze, geboren 19 december 1916 in Leipzig, feldwebel.
Herbert Just, geboren 6 maart 1920 in Wüstorf, feldwebel.
Erich Kärstner, geboren 3 januari 1925 in Lichtenheim, onderofficier.
Gerhard Sauermann, geboren 28 mei 1923 in Rudershof, onderofficier.
Herbert Schwitalla, geboren 16 september 1920 in Hindenburg, onderofficier.

WOENSDAG 20 SEPTEMBER 1944 

  • Bij boerenknecht Inne de Vries uit Oudemirdum nr. 107 (geboren 5 juli 1917 in Ruigahuizen, komt om 19.45 uur een lege metalen benzinereservoir naar beneden. Hij raakt het reservoir niet aan maar doet daarvan direct aangifte bij opperwachtmeester Harmen de Jong in Oudemirdum om 20.00 uur. De Jong gaat ogenblikkelijk op onderzoek uit. Het reservoir heeft een lengte van 3 meter en blijkt van Engelse oorsprong te zijn.
    Er staat een Engelstalige tekst op het reservoir: No. Step. Suitable Forinstallation on p-38 or p-47. Caution! Must Complij Wen used on P-47. Wing Re-Move, Fillei-Capand Blow out pressure-vent line Before installation. If used as Ferrijtank Follow Above. Procedure before each Flight. Caution. Discard Slicia-sel Andcontainen. Before using fuel tank. Capacitij 165, u.s. Gal, 137 imp. Gal.Suitable foar aromatig. Fuel”. Het reservoir wordt op last van de burgemeester overgebracht naar de Marechausseekazerne in Sloten.

DONDERDAG 21 SEPTEMBER 1944

  • De in Bandoeng, Nederlands-Indië, wonende Teeuwes de Boer, verdrinkt in de baai van Manilla door een Amerikaanse onderzeese torpedoaanval op het schip “Fuji Maru”. Hij is op 27 mei 1903 geboren in Mirns en Bakhuizen. In 1933 vertrekt hij als beroepsmilitair bij het KNIL, samen met zijn vrouw Anna de Boer uit Elahuizen naar Nederlands-Indië. Vlak voor het vertrek waren ze op 16 februari 1933 in Koudum getrouwd. Het gehele levensverhaal van Teeuwes de Boer en zijn vrouw is hier in een apart hoofdstuk opgeschreven.

In het Gelderse Renkum komt Waffen SS-Untersturmführer Paul George Scheers om het leven. Hij was 24 mei 1921 in het Groningse Noordbroek geboren en op 20 mei 1943 in Wageningen getrouwd met Hendrika Schrale, geboren 24 mei 1921 in Zwolle. In zijn oorlogsdocumenten staat dat hij gewoond zou hebben op het adres Harich 78, post Woudsend. Het vreemde is dat zowel in het bevolkingsregister van Gaasterland als van de gemeente Wymbritseradeel de naam en het adres onbekend zijn. In de overlijdensakte van Paul George Scheers (eerst 1950 ingeschreven in de burgerlijke stand) staat als woonplaats Wageningen beschreven.

VRIJDAG 22 SEPTEMBER 1944 

  • Opperwachtmeester van de marechaussee Harmen de Jong uit Oudemirdum vindt ‘s morgens om tien uur een leeg benzinereservoir in een sloot bij Oudemirdum. Het reservoir heeft dezelfde metalen constructie en heeft dezelfde tekst als die van het op 20 september 1944 gevonden reservoir. Ook dit reservoir wordt op last van de burgemeester overgebracht naar de marechausseekazerne in Sloten.