Joden in Gaasterlân-Sleat

Op donderdag 3 oktober 1940 voerden de Duitsers landelijk enkele maatregelen in met een anti-Joods karakter. Eén daarvan was dat voortaan in uitgaansgelegenheden borden moesten worden neergezet of opgehangen met de tekst: Voor Joden Verboden.

Wanneer was iemand nu een Jood? In haar in 2006 verschenen boek Theesurrogaat voor Sneek  schrijft Jantje Engelina Bazuin:

,,De Duitsers hadden in een verordening bepaald wie nu eigenlijk joods was. Dat was ten eerste iedereen die tenminste drie naar ,,ras” voljoodse grootouders had. Ook wie uit twee ,,voljoodse” grootouders stamde en tot de joodse kerkelijke gemeente behoorde, of wie twee ,,voljoodse” grootouders had en zelf met een joodse man of vrouw getrouwd was, gold als joods. Om verwarring te voorkomen bepaalde de verordening ook dat grootouders als ,, voljood” golden wanneer ze tot de joodskerkelijke gemeente behoorden of hadden behoord. Criterium voor het behoren tot het ,,joodse” ras is dus eigenlijk de ,,kerkelijke” binding. Deze inconsequentie ten spijt was dit criterium van de nazi’s in het vooroorlogse Duitsland zeer bruikbaar gebleken. Daar onderscheidde men Volljude (vier of drie joodse grootouders), Mischling I (twee Joodse grootouders) en Mischling II (één Joodse grootouder). De kerkelijke registers werden veel geraadpleegd bij het onderzoek naar de vraag wie er allemaal als jood moesten worden aangemerkt. In het vervolg zouden de bezettingsautoriteiten vrijwel steeds de definitie van deze verordening volgen. De joden zelf gebruikten echter een heel ander criterium dan de Duitsers. Van oudsher was je joods als je een joodse moeder had, of na intensieve studie en oefening onder erkende rabbinale leiding als jood ,,uitgekomen” en toegelaten was. Dat criterium wordt nog steeds gehanteerd in orthodoxe kringen. De laatste decennia erkennen liberalen en niet-godsdienstigen ook ,,vaderjoden” en iedereen die zich om wat voor reden ook joods voelt en als zodanig aangemerkt wil worden."

Kerkelijke Jodenhelpers

Veel joden werden in oorlogstijd de helpende hand toegestoken om zich aan het nazibewind - en dus aan vernietiging te onttrekken. Jantje Bazuin wijdt in bovengenoemde haar boek hieraan een apart hoofdstuk met als titel: De kerken en de Joden: een heet hangijzer.

“En toen de deportaties begonnen, dachten veel kerkmensen: de joden hebben Christus gekruisigd, en dat kruis moeten zij sindsdien zelf dragen, maar ze blijven toch Gods volk. Zo kon het gebeuren dat de gereformeerden, acht procent van de bevolking, een kwart van de ondergedoken joden verborgen. Daar had het voor het begin van de oorlog eerst niet op geleken. In de Gereformeerde Kerken overheerste een ander beeld en beleid. Daar liet Prof. Dr. H.H. Kuyper, die pro-Duits was en anti-Engels, zich voor de oorlog gelden. Zijn zoon zou later sterven als vrijwillige SS’er aan het Oostfront.

H.H. Kuyper was een zoon van de roemruchte Abraham Kuyper, theoloog, predikant, publicist, grondlegger en Tweede Kamer vertegenwoordiger van de Anti Revolutionaire Partij, die tenslotte Minister-president werd (1901-1905). Zijn bijnaam was ,,Abraham de Geweldige” (1837-1920). Hij was in zijn tijd meer op de hand van de Duitsers geweest, dan van de Engelsen, die immers onze ,,stambroeders” in Zuid-Afrika bestreden. Hij was kritisch op joden, die volgens hem de liberale pers beheersten en de liberale onderwijspolitiek steunden, die hij juist bestreed.

In 1936 hebben de Gereformeerde Kerken en de Rooms-Katholieke Kerk voor hun leden het lidmaatschap van de NSB afgewezen”. Na de invoering van de Jodenster stuurden de kerken een fel protest aan Seyss-Inquart, de Duitse leider in Nederland. Hierin werd aangekondigd dat op 26 juli 1942 de protestbrief zou worden voorgelezen vanaf de kansels samen met een Herderlijk Schrijven, dat onder anderen repte van de roeping van de overheid en de betekenis van het volk Israël. ,, Een overheid die haar grenzen overschrijdt en iets verlangt dat tegen Gods gebod is, ontaard in tirannie”.

De voorzitter van de Hervormde Synode werd ontboden bij de bezetter en hij kreeg te horen dat alle hervormde christen joden gespaard zouden worden als dit telegram niet voorgelezen zou worden. Voorzitter Dijckmeester ging akkoord. De katholieken hielden hun rug recht. Prompt werden zij gestraft met het onmiddellijk deporteren van alle katholieke joden. Een klein deel van de hervormde joden overleefden door het gebaar van de bezetter de oorlog, maar dat ging wel ten koste van de solidariteit van de Ned. Herv. Kerk met alle Joden.”

In Gaasterland zijn Jodenhelpers bekend die uit alle geledingen van de bevolking kwamen. Eén daarvan was Benjamin Herre Steegenga uit Balk die de schuilnaam Kuiper als eerbetoon aan Abraham Kuyper gebruikte. Ook de firmanten van de grossierderij in levensmiddelen in Balk, Cornelis de Vries en Bouke van der Wal hebben 70 joden naar Gaasterland gehaald en ondergebracht.

Cornelis de Vries, werd geboren op 23 februari 1904 in IJlst als zoon van Jan de Vries en Geertje Nauta. Hij was van beroep grossier. Godsdienst Ned. Hervormd. Hij trouwde 9 mei 1928 in Workum met Anneke Mink, geboren op 4 januari 1903 als dochter van Johannes Mink en Oedske Bakker. Zij woonden in de Raadhuisstraat 8 in Balk. Cornelis de Vries overleed 24 december 1962 in Balk en Anneke Mink op 12 februari 1963 in Leeuwarden.
Er werden 5 kinderen geboren: Anneke Oedske; Geertje; Johanna; Jan IJbele en Oeke Trijntje.

Cornelis de Vries schreef in een verslag dat zijn illegale activiteiten bestonden uit het helpen van onderduikers, geld ophalen en het verspreiden van het illegale blad Frontnieuws.  Hij was daartoe aangezocht door Leo van Gelder en later door Boonstra en Wiersma, beiden uit Joure. Hij schreef direct met illegaal werk begonnen te zijn en vanaf 1 mei 1943 in georganiseerd verband. Zijn motief was het bestrijden van het Nationaal Socialisme. Hij werkte in georganiseerd verband voor de LO District Sneek en was daarin bestuurslid van de afdeling Gaasterland en Sloten. Hij had daarbij voor District Sneek als contactpersonen Leo, Sjoerd, Dries en iemand waarvan de naam onleesbaar is. Hij schreef eerst dat hij achtendertig onderduikers had geplaatst en verzorgd. Dat aantal streepte hij weer door en daarvoor vulde hij in: ‘Onbekend’. Zij kwamen uit Leeuwarden, Amsterdam, Arnhem, Zwolle en Haarlem.

Daarbij waren ook belangrijke onderduikers geweest. Ook gaf hij aan dat hij valse persoonsbewijzen had verstrekt maar hij wist niet precies hoeveel. Ook het aantal ,,Z-kaarten” en bonkaarten wist hij niet precies meer en daarom vulde hij daarbij het woord ‘veel’ in. De bonkaarten ontving hij van het kantoor in Balk. Ook gaf hij aan piloten te hebben verzorgd. Tenslotte schreef hij dat hij over al deze zaken contact kon hebben met het districtsbureau, het arbeidsbureau, het gemeentehuis en het politiebureau allemaal in Balk. Hij had regelmatig gelden ingezameld voor de LO, NSF, illegale Pers en B.B.C. nieuws (voor al het Frontnieuws). Voor het BBC nieuws had hij f. 3000,00 ingezameld (€ 1350) en voor LO en NSF f. 50.000,00 (€ 22.000).

Bouke van der Wal werd op 12 maart 1902 in IJlst geboren als zoon van Durk van der Wal en Weltje Nooitgedagt. Hij trouwde 20 april 1927 in Hemelumer Oldephaert en Noordwolde met Eelkje de Goede. Zij woonden aan de Harichsterzijde 45, Balk. Zijn beroep was grossier. Zij vertrokken naar Joure op 16 juni 1967.
Kinderen: Durk; Jan; Marijke; Weltje; Okke; Nellie Bregtje en Trijntje Anna.

Bouke van der Wal hielp bij de verspreiding van het Frontnieuws, het plaatsen van onderduikers, haalde geld op en begon op eigen houtje een radioluisterpost al vanaf het begin van de bezetting. Hij was betrokken bij het georganiseerd illegaal verband als penningmeester van LO Gaasterland en Sloten. Hij sloot zich hiervoor aan bij Leo van Gelder en later bij Boonstra en Wiersma uit Joure. Van der Wal is nooit ondergedoken en sliep weliswaar niet thuis maar wel in Balk. Hij had een vals persoonsbewijs op naam van Haring Hoekstra. Hij wekte anderen op om illegaal te werken zoals Petronella Kuiper, Piet de Jong (Distributie) en Simon Helder (secretarie). Hij had een onbekend aantal onderduikers geplaatst. Volgens zijn verklaring had hij 37 Joden geplaatst en verzorgd.

Het waren Joden uit Leeuwarden, Amsterdam, Arnhem, Zwolle en Haarlem. Ook heeft hij legio persoonsbewijzen gewijzigd of laten wijzigen, alsmede een niet te tellen aantal bonkaarten die van het distributiekantoor in Balk afkomstig waren. Ook had hij piloten verzorgd. In 1943 verstrekte hij onderdak aan belangrijke onderduikers van LO- en de KP centrale. Tenslotte zamelde hij regelmatig geld in voor LO, NSF en Frontnieuws. Voor het BBC-nieuws verzamelde hij maar liefst f. 3000,00 (€ 1.350,=) en vóór 1 april 1944 een bedrag van f. 30.000,00 (13.500) voor LO en NSF. Na 1 april 1944 was dat f. 20.000,00 (€ 9000).


Uit het archief van meester Twerda
Hendrik Twerda, schoolhoofd in Bakhuizen heeft uitstekende Friestalige archieven nagelaten betreffende Bakhuizen en de directe omgeving. In de Tweede Wereldoorlog was Twerda zelf ook bij diverse illegale activiteiten betrokken in Bakhuizen. Hij heeft over de Joden in Gaasterland onderstaand verhaal geschreven in de Friese taal dat hieronder in het Nederlands wordt weergegeven. In de Balkster Courant werden regelmatig de aantekeningen van Twerda gepubliceerd in de rubriek: ,, Út it argyf fan master Twerda”. (Uit het archief van meester Twerda). In zijn verhaal over de Joden noemt Twerda geen namen. De namen van de door hem beschreven “beide mannen uit Balk” zijn Cornelis de Vries en Bouke van der Wal. Zij waren levensmiddelengrossiers in Balk in de Dubbelstraat naast het oude raadhuis.

De Joden
Geen bevolkingsgroep waar het er zo voor op aan kwam in de tijd dat Hitler hier de baas was, als voor de Joden. Eerst in Duitsland, toen in Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije en later in Polen.
Ja, overal waar de Nazi-man Hitler zijn voet zette, zorgde hij voor maatregelen om het oude Joodse volk totaal uit te roeien. Geen enkel middel werd daartoe geschuwd.  Elke nieuwe maatregel was nog wreder dan de vorige. Maar dat hinderde hem niet want het Joodse volk moest volgens hem uit Europa verdwijnen. De Joden hadden volgens Hitler de meeste schuld aan al het leed, aan al het lijden, dat door de eeuwen heen over Duitsland gekomen was.

En daarbij kwam het onverteerbare vredesverdrag van Versailles in Frankrijk, waardoor Duitsland de oorlog van 1914-1918 niet als overwinnaar had kunnen afsluiten. Daarom moest het Joodse volk vernietigd worden. Niemand van hen mocht van Hitler in leven blijven. Vele rijke Joden in ons land zagen het zwerk drijven en vertrokken al voor de inval op 10 mei 1940 naar Palestina en naar Amerika, want zover zou de lange arm van Hitler voorlopig wel niet reiken.  Echter, het waren maar enkelingen die vertrokken. Toen legde Hitler zijn wrede hand ook op Nederland, waardoor het niet lang duurde of de Joden zaten in de hoek waar de klappen vielen. Hun bezit, hun beroepen, hun rechten moesten ze langzamerhand allemaal inleveren. Alle Joden moesten als herkenningsteken een grote gele ster op de borst dragen. En zo kwamen er steeds meer maatregelen. En uiteindelijk – nadat de Duitsers de adressen van bijna alle Joden op papier hadden staan – begonnen de deportaties naar de vernietigingskampen.

Aan deze persoonsadministratie hadden goedbedoelende ambtenaren meegewerkt die met mooie woorden de ogen waren dichtgeplakt. De Joden werden eerst naar het grote kamp Westerbork in Drenthe vervoerd en van daaruit naar Duitsland, Polen en Oostenrijk. Mannen, vrouwen en zelfs kleine kinderen. En wat gebeurde er dan? Wat zou er met hen gebeuren?  Heel Nederland werd er koud van. Wat hadden de Joden toch gedaan? Wat hadden de Nederlandse Joden Hitler aangedaan? Waarom moest dat onschuldige bloed worden vergoten? En meerdere mensen, al waren het er niet genoeg, staken de handen uit om te helpen. Het was gevaarlijk werk, ,,want”, zo zei Hitler, ,, die het voor de Joden opneemt, die wordt tot Jood gerekend”.

Ook in Gaasterland kwamen de Joden. Wanneer dat precies geweest is, is niet te zeggen omdat het allemaal zo stiekem moest gaan. Rondom heerste er het gevaar om verklikt te worden en niet in de allereerste plaats door de Duitsers. Och nee, die had in dit land van bossen en hoogten wel andere bezigheden. Maar een nieuwsgierige buurman of kletsende bodes konden ongewild veel meer kwaad doen. Echter sinds begin augustus 1943 ontstond er langzamerhand een begin van een organisatie. Dat kwam zo.

Eén van de twee Balkster firmanten in levensmiddelen moest rond die tijd voor zaken naar IJlst. Hij ging tijdens deze reis zijn moeder bezoeken. En natuurlijk kregen ze het al snel over de tijd van onderduikers en Joden. Toen zei de moeder: ,,ik neem een Jodin”. De Balkster firmant zei daarop: ,, wel nu, ik wil er ook wel een hebben”. En zo werd dat afgesproken. Toen hij weer thuiskwam sprak hij erover met zijn medefirmant en die besloot ook de deur open te zetten. En bij deze beide mannen bleef het niet. Zij werden gezamenlijk het adres voor de Joden in Gaasterland. Leo ten Brink, een Jood, was het contact tussen de organisaties in Sneek en Balk. De Sneker organisatie had de taak op zich genomen om de Joden uit het westen van Nederland hieronder te brengen. De meesten kwamen uit Amsterdam. Twee inwoners uit Joure, die nogal wat aandurfden, ondernamen zeer regelmatig de reis naar Amsterdam met de auto en zorgden dat alles vlekkeloos verliep voor de terugreis naar Friesland. Als het niet te zien was dat de medereiziger een Jood was, dan lieten zij op eigen initiatief en verantwoordelijkheid hem of haar naar Joure, Scharnegoutum of Sneek reizen.

De anderen namen zij zelf mee in de auto. Dat gebeurde niet met de boot maar met de auto omdat dat veiliger was. In de havenplaatsen Lemmer en Stavoren was veel controle door Duitsers en Landwachters op inkomende en uitgaande personen op de boot. Vanuit Joure, Scharnegoutum of Sneek werden de Joden ondergebracht in de Zuidwesthoek van Friesland. Zo kwamen er ook Joden in Gaasterland waarbij de meesten uit Sneek kwamen. De beide eerdergenoemde firmanten uit Balk hadden hier de organisatie vast in handen. Zij gingen meestal eerst op zoek naar onderduikplaatsen. En had men weer iemand gevonden die met zijn eigen leven als inzet de arme stakkers wilde helpen, dan werd direct telefonisch contact gezocht met de onderduikcentrale in Sneek met de vraag: ,,Kunt u ook een kostuum, een mantelpakje, een meisjesjurk of een paar jongenspakjes op zicht naar ons toesturen. En daarna duurde het niet zo heel lang of de auto kwam voor de zaak van de firmanten te staan en dan kwamen er weer één of twee van het ,,oude volk” uit de auto. Die auto kwam vaak, te vaak. Het werd in die tijd gewoon te zeggen: ,,zie, daar heb je de auto van de ,,Geheime Dienst” alweer. Daarom werd uiteindelijk maar gestopt bij de buren, Hotel Boonstra. Dat was wel zo veilig. De meeste Joden gingen naar Balk, Harich en Wijckel. Daar hadden de beide Balkster zakenlieden de meeste zakelijke contacten.

Als er ’s avonds tijdens spertijd niemand meer de weg op mocht, dan brachten zij de Joden naar het onderduikadres na eerst de politie gewaarschuwd te hebben. Die wisten dan wat er aan de hand was. In het prille begin viel het onder dak brengen niet mee. Ieder had daarvoor een bepaalde angst. Een gewone onderduiker, ja dat was meestal zomaar klaar. Maar een Jood? Nee, dat werd te gevaarlijk. Had men eenmaal iemand wel een onderduikadres kunnen geven dan bleef die daar ook, want de Gaasterlanders konden het over het algemeen goed met de Joden vinden. Natuurlijk waren er wel Joden die teveel in de openbaarheid kwamen. De meeste Jodinnen deden het voor de Friese vrouwen, waarvoor zij werkten, lang niet altijd goed, omdat zij vaak aan de ruige kant waren. Maar met anderen zaken ging het prima.

Vooral met de mannen, want zij pakten alle werkzaamheden aan die voor handen waren en zij sloegen zich er het beste doorheen. Had men de Joden eenmaal een onderdak kunnen geven dan was al het werk daarvoor nog niet klaar. Hun persoonsbewijzen moesten in orde zijn en de bestaande bewijzen leken nergens naar. Gelukkig maakten de beide Balkster mannen dat ook voor elkaar. Zij zorgden dat de ambtenaren in het gemeentehuis van Balk de nieuwe inwoners inschreven in het Bevolkingsregister met een nieuwe naam. Daarmee kregen de Joden een nieuw persoonsbewijs met een stamkaart, inlegvellen enz. Vooral de bonkaartenverstrekking gaf veel drukte want die haalden onze beide Balkster mannen zelf op. Dat was veel vertrouwder. En de verstrekking van persoonsbewijzen was ook zomaar nog niet klaar. Zo moest de vingerafdruk op het persoonsbewijs worden gezet en dat gebeurde meestal thuis. Dat kon omdat de gemeenteambtenaren in Gaasterland niet alleen vertrouwd waren, maar ook hielpen daar waar dat mogelijk was. Wat sommigen van de Gaasterlandse gemeenteambtenaren in die tijd gedaan hebben voor de verdrukten en verdrevenen, dat moet niet te licht worden geacht.

Zonder hun hulp had de Jodenaktie voor een groot gedeelte moeten mislukken. Want wie durfde het in die tijd aan om een Jood in huis te nemen zonder dat diens papieren in orde waren? Dat waren maar enkelen omdat het een erg gevaarlijke zaak was. Vooral in het laatst van 1944 toen de landwachters in Gaasterland omzwierven en hun intrek namen in het Gebouw voor Christelijke Belangen te Balk. Vanaf dat moment durfde niemand het meer aan. Wat gebeurde er als men de Duitsers en Landwachters eens op bezoek kreeg en de schuilplaats zou daarbij worden ontdekt: wat dan?

Toen werd er voor een paar Joden een nieuwe schuilplaats gezocht. Het werd wel niet een geriefelijke plaats maar wel een veilige plaats. Het was boven het plafond van de Hervormde Kerk in Balk. De kerk stond dichtbij het Gebouw voor Christelijke Belangen waarin de Landwachters waren gehuisvest. Maar geen landwachter die eraan dacht zo dichtbij eens even in de kerk te speuren naar Joden. Dat was maar goed ook want zelfs de ernaast wonende verantwoordelijke dominee (Ds. Schweitzer) was in die gevaarlijke tijd hiermee niet op de hoogte gebracht. Dat kreeg men pas door toen het gevaar voorbij was. Later, in begin 1945, werd het nog gevaarlijker. In heel Gaasterland kwam de Grüne Polizei om huiszoeking te doen. Zij doorzochten alles op onderduikers, wapens en Joden. In die periode van begin 1945 brachten de hongerevacuees de redding. Alle Joden kregen een vluchtelingenverklaring. Deze Joden werden voortaan aangeduid als hongerevacuees uit Roermond, Arnhem enz. Deze evacuees waren plotseling gevlucht en zonder persoonsbewijs en stamkaart van huis weggegaan. Zoiets kwam regelmatig voor. Op deze vluchtelingenkaart konden voortaan ook de bonkaarten gehaald worden.

Maar men moest nu wel elk moment op de hoede zijn voor gevaar. Dat wist zo langzamerhand iedereen die aan het stille verzet meedeed tegen de vreemde overheerser. Zoiets begrepen zelfs de kinderen. Zo was er eens iemand uit Gaasterland die een tijd lang drie Joden in zijn huis verborg. Bij hem in huis was een Jodin die als werkster fungeerde en nog twee anderen Jodinnen.

Deze twee laatsten kwamen nooit tevoorschijn. Toen kreeg hij op een avond visite van zijn schoondochter en zij zou een paar dagen blijven. Zij mocht natuurlijk helemaal niets weten van de aanwezigheid van de drie Joden. De schoondochter zou dit eens kunnen verraden. De volgende dag zou zijn dochter, een kind van ongeveer 12 jaar, de Jodin die als werkster optrad, een kopje thee brengen. Nadat ze dit gedaan had kwam ze terug en zei dat tante Truus zich niet goed voelde, want ze wilde direct nog graag een kopje thee. Even later was het 12-jarige kind al weer terug en zei dat tante Truus nog wel een derde kopje thee wilde om aan te sterken. Zij moest dus wel ziek zijn. Maar van dat tweede en derde kopje thee heeft tante Truus geen druppel gedronken. Zij had de kopjes heel stil naar boven gebracht naar het kamertje waar de beide andere Jodinnen zaten. Deze bezorgprocedure had het 12-jarige kind zelf uitgevonden.

 Toen de schoondochter na drie dagen weer vertrok, had zij helemaal niets gemerkt van de beide Jodinnen hoewel beide dames op tijd hun natje en hun droogje kregen. Voor iedere Jood werd kostgeld betaald. Voor een man en een vrouw gezamenlijk werd honderd gulden per maand vergoed, voor ieder kind een bedrag van veertig gulden per maand. Wie van de Joden dat zelf kon betalen die deed dat. Voor de anderen regelde de Jodenorganisatie het kostgeldbedrag. Het kostgeldbedrag was laag, het was bijna niets wat er voor Joden uit het westen van het land werd gevraagd. Maar het was onze Gaasterlanders dan ook niet om het kostgeldbedrag te doen maar om te redden wat er te redden viel. Van de ruim 100 Joden in Gaasterland en in Sloten die in Gaasterland waren ondergebracht zijn er 70 door de beide eerdergenoemde mannen uit Balk hier gebracht. Je kunt je voorstellen dat het een heel bedrag is geweest dat betaald moest worden. Er moest niet alleen geld voor Joden komen maar ook voor andere onderduikers. Daarom werd al snel het N.S.F. opgericht, het Nationale Steunfront. Deze organisatie zorgde ervoor dat in geheel Nederland geld werd ingezameld voor het illegale werk. De leiders van de organisaties in Gaasterland en Sloten deden alles gezamenlijk. Voor het verbergen van Joden en onderduikers hebben ze nooit een vergoeding gevraagd of gekregen. Zij hebben alle financiële zaken zelf geregeld. Vanaf halverwege 1943 tot aan de bevrijding hebben zij zestigduizend gulden bij elkaar gebracht. Voor Gaasterlandse gevallen werd tweeënvijftigduizend gulden uitgegeven. Er bleef dus nog achtduizend gulden over dat naar de ondersteuning van oorlogsslachtoffers is gegaan.

Hulde voor al dit werk.

Verklaring van niet-Jood zijn
Donderdag 3 oktober 1940 voerden de Duitsers landelijk twee maatregelen in met een anti-Joods karakter. In de eerste plaats moesten voortaan in uitgaansgelegenheden borden worden neergezet of opgehangen met de tekst: "Voor Joden Verboden". Als tweede maatregel werden alle overheidsdienaren verplicht tot het inleveren van een niet-jood verklaring. Ook de gemeenteambtenaren van Gaasterland ontkwamen er niet aan. Zij werden allemaal opgeroepen om een verklaring van niet-jood zijn te ondertekenen, ook wel Ariërverklaring genoemd. In deze verklaring moest door middel van een handtekening worden verklaard, dat betrokkene zelf, de ouders en grootouders niet tot de joodse geloofsgemeenschap hoorden of behoord hadden. Er was wel enige ophef hierover, omdat door het zetten van de handtekening werd meegewerkt aan het opzetten en het in standhouden van een systeem dat de Duitsers zou helpen tot het in kaart brengen en vernietigen van alle joden. De ondergrondse pers publiceerde in oktober 1940, naar aanleiding van de gevraagde Ariërverklaring, een brochure: Bijna te laat!. De circulaire werd in een oplage van 50.000 exemplaren verspreid. De samenstellers van dit rondschrijven zagen dus al na vijf maanden bezetting in, dat het lot van de joden bezegeld was. Op 24 oktober 1940 werd door zes samenwerkende protestantse kerken een protestbrief geschreven aan de Duitse leiding in Den Haag.

Uiteindelijk tekenden alle 37 Gaasterlandse gemeenteambtenaren deze verklaring en met de documenten opgezonden naar het Departement van Binnenlandse Zaken en wel:
1 verklaring van burgemeester G.W.C.D. Baron Thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg.
5 verklaringen van de gemeentesecretarie.
1 verklaring van de gemeente-ontvanger.
1 verklaring van de controleur steunverlening/gemeentebode.
1 verklaring van het burgerlijk armbestuur
1 verklaring van het bosbedrijf  met 9 verklaringen van de afdeling Openbare Werken (architect, wegwerkers, straatschoonmakers, brugwachters en schoonmakers gemeentehuis).
5 verklaringen van de gemeenteveldwachters.
2 verklaringen van de afdeling belasting (deurwaarder en controleur vermakelijksbelasting)
3 verklaringen van de volksgezondheidsambtenaren ( 1 van de keuringsveearts en twee van doktoren).
5 verklaringen van het onderwijspersoneel ( openbare ULO school en openbare lagere school).
3 verklaringen van de distributiedienst.

Joden in Gaasterland

De Joodse onderduikers waren veilig in Gaasterland en verraad was er nauwelijks. Een voorbeeld is dat twee ondergedoken Joodse kinderen, een jongen – Josje - en een meisje in Nijemirdum gewoon tussen de andere kinderen op het schoolplein meespeelden. Als de Duitsers dat hadden opgemerkt, dan zou dat voor het verantwoordelijke schoolhoofd Folkert Jurjen Ringnalda niet goed aflopen. Gelukkig hebben Josje en het meisje de oorlog goed overleeft.  De ondergedoken Joden werden niet in het bevolkingsregister ingeschreven. Van één persoon is bekend dat dit wel is gebeurd maar met een geheel andere naam en valse persoonsgegevens. Het betrof de Joodse onderduikster Catella Jessurun Geraldine Korthals-Spinossa. Zij was ondergedoken bij het gezin van de familie G.W.C.D. Baron Thoe Schwartzenberg en Hohenlandsberg, de burgemeester van Gaasterland. Je moet dat als burgemeester maar aandurven, terwijl de Duitsers op de meest gekke momenten bij je kunnen aanbellen voor diverse oorlogszaken. Maar de inschrijving gebeurde op een zeer gewiekste manier door met buitenlandse woonplaatsen te werken waar de Duitsers niet konden controleren. Bewijsstukken van bv. geboorte en huwelijk konden niet worden geleverd.

In het Friesch Dagblad van 5 februari 1946 werd een artikel gewijd aan de aanwezigheid van Joden in Gaasterland. Er liep een rechtszaak hierover tegen fotograaf Tjeerd de Vries uit Bakhuizen. Hij had foto’s gemaakt van personen met Joods bloed ten behoeve van het door de gemachtigde van het Afstammingsonderzoek te verrichten rassenonderzoek. Door foto’s te maken van deze Joden ontstond er voor hen meer gevaar voor deportatie. Maar nu kwam met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast te staan dat De Vries de Joden, of diegenen waarvan men dacht dat ze het waren, op eigen verzoek had bezocht, al of niet in gezelschap van dr. Haring Tjittes Piebenga, die een zekere vermaardheid als rassendeskundige genoot.  Dr. Piebenga kreeg de opdracht van deze mensen, die of gevaar liepen, of reeds opgesloten waren, hun niet-Joodse afkomst te bewijzen en de Vries maakte foto’s van hen. Zijn verdediger, Mr. A.W. Haan, was dan ook van oordeel, dat er helemaal geen reden bestond om op beschuldigde de Vries, die geen   NSB-‘er was, enige maatregel toe te passen. Het Tribunaal wilde nog een desbetreffende verklaring van Dr. Piebenga hebben. In afwachting hiervan werd de  onmiddellijke invrijheidsstelling gelast.

Op onderduiklijsten komt de naam van onderduikverlener Noordwal voor uit Balk. In zijn familie waren vele familieleden Joden en Noordwal was zelf ook van Joodse afkomst. De familie was in het laatste gedeelte van de 19e eeuw in Balk komen wonen en langzamerhand weer vertrokken. Zijn gehele afkomst in Gaasterland staat in onderstaand schema aangegeven.
In het concentratiekamp Auschwitz werd 15 oktober 1942 de Joodse kleermaker Izaak Noordwal uit Amsterdam vergast. Wat was zijn relatie met Gaasterland? Izaak was op 12 maart 1873 in Balk geboren als zoon van koopman Hartog Philippus Noordwal, geboren 21 december 1824 in Gorredijk en zijn moeder was de Joodse Ester Izaaks Keizer, geboren 8 juni 1835 in Amsterdam. Hartog en Esther waren 15 juni 1864 in de gemeente Blokzijl getrouwd en op 9 februari 1869 in Balk komen wonen.

De vader van Izaak was voor de eerste maal op 21 januari 1857 in Leeuwarden getrouwd met Sara Le Grand, geboren op 14 oktober 1827 in Leeuwarden met haar (tweeling-)broer Abraham. Zij overleed op 23 oktober 1857 in Leeuwarden in het kraambed bij de geboorte van Philippus Noordwal. De ouders van Sara waren koopman Mozes Salomons Le Grand en koopvrouw Betje Berend de Vries. Het echtpaar had zich in Balk gevestigd en daardoor telde Balk één Joods gezin. Vader Hartog en zoon Izaak vertrokken op 24 mei 1889 naar Amsterdam. In Balk werd Hartog Philippus herinnerd als een lange, brildragende en moeilijk lopende man.
Izaak was dus uit het tweede huwelijk van vader Hartog Philippus geboren. Izaak trouwde op 21 december 1904 in Arnhem met Heintje Nenk, geboren op 27 januari 1872 in Arnhem als dochter van Jacob Nenk, slager, en van Betje Vredenburg. Hun zoon Hartog Noordwal, op 3 januari 1906 in Amsterdam geboren, van beroep boekbinder, was op 16 augustus 1942 in Auschwitz om het leven gebracht. Op 12 oktober 1942 zijn Izaak Noordwal en zijn vrouw Heintje beiden op transport gezet van Westerbork naar Auschwitz en beiden op 15 oktober 1942 vergast in Auschwitz. Izaak leefde voort in de herinnering als een zwijgzame, stille man die fysiek niet tot de sterksten behoorde.

Izaak Noordwal had een oomzegger in Balk. Dat was kaashandelaar en drogist Aldert Noordwal, geboren 5 september 1884 in Balk als zoon van de op 16 december 1880 in Balk getrouwde ouders -kleermaker- Philippus Noordwal en Iettje Klazes, geboren op 10 maart 1857 in Balk als dochter van Eelke Wiebes Klazes en Judith Alderts Ottema.
Aldert was getrouwd met Grietje Kuipers, geboren 20 maart 1886 in Driesum. Zij overleed op 10 december 1957 in Balk. Daarna vertrok Aldert Noordwal naar Den Haag. In Haarlem overleed hij op 21 februari 1965. Zowel de man als de vrouw zijn op het kerkhof in Wijckel begraven.

Kleermaker Philippus – uit het eerste huwelijk van Hartog Philippus - had zich bekeerd tot het christendom. Verder was hij actief geweest in de gemeentepolitiek in Gaasterland tussen 1900 en 1914. Er is een anekdote dat Philippus in de gemeenteraad regelmatig een grote mond opzette. In een raadsvergadering had hij burgemeester Gaaikema gevraagd “of die soms dacht dat het in Philippus zijn hoofd allemaal niet meer aanwezig was”. De burgemeester moet ad rem opgemerkt hebben dat “het in Philippus zijn hoofd alles nog wel aanwezig was maar dat het binnenin wat schots en scheef stond”.

Schema              

Hartog Philippus Noordwal 1824-1897
1e huwelijk met Sara Le Grand
2e huwelijk met Esther Izaaks Keizer

Uit het eerste huwelijk werd één zoon geboren:
Philippus Noordwal (1857 – 1914). Hij trouwde met Iettje Klazes
Uit dit huwelijk werden 10 kinderen in Balk geboren:
1. Eelke Noordwal, geboren 10 oktober 1881 en 27 januari 1890 in Balk overleden.
2. Hartog Noordwal, geboren op 18 januari 1883. Hij vertrok op 24 februari 1906 naar Gosen, Noord Amerika.
3. Aldert Noordwal***, geboren 5 september 1884. Hij werd drogist in Balk.
4. Alexander Benjamin Noordwal, geboren 9 juli 1887. Hij werd 10 juni 1913 uitgeschreven naar Augustinusga. Zijn huwelijk was op 13 juni 1923 in Leek met Johanna Klevringa. Op 3 maart 1948 in Den Haag overleden.
5. Judith Noordwal, geboren op 24 september 1889. Op 27 december 1928 was zij getrouwd met Otto Boersma uit Mirns en Bakhuizen. Zij vertrokken op 18 mei 1929 naar Standisch in Noord-Amerika. Hir overleed zij in januari 1932.
6. Eelkje Noordwal, geboren 27 oktober 1891 om 13.00 uur. Zij overleed op 3 november 1891 in Balk.
7. Sara Noordwal, geboren 27 oktober 1891 om 13.30 uur. Zij vertrok op 23 juni 1921 naar Den Haag.
8. Ytje Noordwal, geboren op 27 oktober 1891. Zij overleed op 31 oktober 1891 in Balk.
9. Eelkje Noordwal, geboren op 28 maart 1894. Op 18 oktober 1922 trouwde zij in Balk met Johannes Oosterhout. Zij vertrokken op 4 april 1923 naar Boemfontein in Zuid-Afrika.
10.Philippus Noordwal, geboren op 2 augustus 1901. Hij overleed op 19 augustus 1901 in Balk.

3**. Aldert Noordwal en Grietje Kuipers kregen ook 1 zoon: Philippus Noordwal, geboren op 2 juli 1925 in Leeuwarden. Hij ging als militair naar Nederlandsch-Indië. Daarna naar Nieuw-Zeeland en in 1963 woonde hij in Paramount, Californië.  Daar kreeg zijn vrouw B. Noordwal-Boersma op 1 oktober 1963 een zoon Aldert Hartog Noordwal.

Uit 2e huwelijk van Hartog Philippus en Esther Izaaks Keizer werd 1 zoon geboren:
Izaak Noordwal (1873 – 1942) Hij trouwde met Heintje Nenk.
Zoon: Hartog Noordwal, geboren 3 januari 1906 in Amsterdam. Hij werd 16 augustus 1942 in Auschwitz omgebracht.

Op 6 april 1946 werd bekend gemaakt  dat fotograaf Tjeerd de Vries uit Bakhuizen geheel werd vrijgesproken, omdat uit de getuigenverklaring van Dr. Piebenga bleek, dat dit fotograferen geschied was op verzoek van de betrokkenen zelf.

Hoeveel Joden er totaal in Gaasterland waren is niet exact aan te geven. Uiteraard was hiervan geen centrale administratie aanwezig. Volgens opgave van de Vereniging Friesland 1940-1945 hebben zich 1.914 joden aangemeld bij één van de vijf districten waarin de Friese L.O. verdeeld was. In Sneek waren dat er 870, in Dokkum 464, in Drachten 320, in Leeuwarden 200 en in Stiens 70.

Het district Sneek besloeg bijna de helft van het provinciaal grondgebied met de gemeenten Baarderadeel, Bolsward, Doniawerstal, Gaasterland, Haskerland, Heerenveen, Hemelumer Oldephaert en Noordwolde, Hindeloopen, Lemsterland, Rauwerderhem, Sloten, Sneek, Weststellingwerf en Wonseradeel. Wel moet hierbij worden opgemerkt dat in het rayon Sneek nog niet de helft van het Friese inwoneraantal was gevestigd: veel gemeenten waren slechts dun bevolkt. Er zijn twee lijsten bekend waarin gegevens over in Gaasterland verblijvende Joodse onderduikers staan geschreven. Het betreft een lijst van Benjamin Herre Steegenga uit Balk, de verzetsleider van Gaasterland. De tweede lijst is een opsomming van in het district Sneek ondergedoken Joden. Deze lijst is afkomstig uit de archieven van de Vrienden van Sneek 1940-1945. De auteur is onbekend. De beide lijsten zijn hieronder samengevoegd. Buiten deze lijsten is er soms nog een aanwijzing van Jodenonderduik. In het zomerhuis Ma-ly-wi-ja in Rijs verbleven drie Joodse onderduikers. Toen de Duitse officieren de woningontruiming kwamen aanzeggen voor soldatenverblijf bij V2-lanceringen in september 1944, zaten de drie onderduikers met de rug naar het raam. Zij bogen hun hoofd ver naar voren om zo weinig mogelijk op te vallen. En dat is hun gelukt.

Tenslotte is gebruik gemaakt van de onderduikerskaarten in Friesland bij Tresoar. De overige zijn door eigen onderzoek aan deze lijst toegevoegd.

Naam Geboortedatum Afkomstig van Ondergebracht bij
Aardewerk, Louis 2-11-1918 Amsterdam de Vlugt, Wijckel 191A
Idem Idem Idem J. Faber, Wijckel
Agnesens, Hans 19 jaar Beitske van der Werf, Bakhuizen
Aron, Minnaa 14-3-1920 Amsterdam R. van Dijk, Ruigahuizen
Bakker,Mozes 26-04-1868 Hattem R. Duister, Nijemirdum
Bamberg, Esther 12-11-1891 Midwolda Oosteinde 16,Balk
Barend, Philip 13-03-1917 Groningen J. de Vries, Oudega
Barend, Abraham 3 jaar idem
Barend-v.d. Kar, Betty M 5-3-1917 Idem Idem
Blokland-Pater, Celine Jan Schotanus, Elfbergen, Oudemirdum
Boas, Levie 19-7-1892 Den Haag Westerend Harich 149
Boas-Alter, Rebecca 11-10-1918 Idem Idem
Boekdrukker, Alize 4 jaar H. Hoogeveen, Balk
Bommel, Dora Jan Schotanus, Elfbergen, Oudemirdum
Bouscher, Alex 5-1-1880 Zwolle J.B. Schurink, Rijs
Bruin, de, -Italie, Henriette 17-8-1894 Leeuwarden Jac. Strikwerda, Balk 17
Bruin, de,  Bettie 12 jaar A.de Boer, Wijckel
Captein en echtgenote Jouke van der Zee, Oudemirdum
Captein, Anton 17 jaar idem
Cats, A 16-03-1889 Schippers, Wijckel
Cats-Teybets (of Trijbits), Alida 24-02-1887 Schippers, Wijckel
Cats, David M 4-2-1898 Rotterdam V.d. Vlugt, Wijckel
Cats, Elli
Coevorden, van, Mina, Pier Dolsma, Harich
Cohen, Ellen 1-8-1925 Bakhuizen
Cohen, Ewald 16 jaar H. Postma, Nijemirdum
Cohen, Joseph 21-7-1890 Amsterdam A. Groen, Harich 82
Cohen-Jans, Lena 9-9-1892 Idem Idem
Cohen, K
Cohen, Max
Cohen, Robbie 12 jaar Boomsma, Sondel
Cohen, Rotie
Colthof en echtgenote H.Dobma, Oudega
Dam, van, Freddie 15 jaar Sj. Faber, Wijckel
Dam, van,  (e.v. Worms), Rosette 25-2-1915 Amsterdam De Vries, Balk 350
Dasberg, Herman 14 jaar Herre van der Wal, Harich
Dias Vaz, Benjamin M. /ook Vaz Dias 26-7-1907 Maarn Van der Wal, Balk
Dias Vaz-Noch, Wilhelmina Willy (ook Vaz Dias 10-3-1912 Idem Idem
Gelder, van, David Lauwerse, Wijckel
Gelder, van- e.v. van Bever, Elizabet Lauwerse, Wijckel
Halberstadt, Louis 23-05-1903 Amsterdam Wijckel 67
Halberstadt-Van Naarden, J 25-09-1909 Idem Idem
Jacobs, Asser 15-02-1886 Leeuwarden Balk, Oostende 16
Jacobs-Bramberg, Esther 12-11-1891 Leeuwarden Idem
Jansens en echtgenote en 1 kind
Jonker, Herman 3 jaar Y. de Jong, Wijckel
Katz, Elly K. Boomsma, Sondel
Kisch, Hartog Herman 31-08-1895 Amsterdam Jet van Hes, Oudemirdum
Kisch-van Vlijmen, Belia 18-6-1900 Idem Idem
Klein, H.P. 10 jaar Konst, Bakhuizen
Koppels, Arend 27-05-1901 Naarden J.A.de Vries,Oudemirdum
Koppels-Laurie, Sadie 8-8-1902 Idem Idem
Koppels, Jack 6 jaar Van der Velde
Korthals-Spinossa, Catella Jessurun G 21-07-1896 Den Haag Burgemeester Schwartzenberg
Krant, Samuel 12 jaar Jac. De Graaf, Balk
Krant, Emanuel 13 of 15 jaar S. Bokma, Harich
Logcher, Siegfried 6-4-1906 Rijswijk Hotel Jans, Rijs
Logcher-Kalker, Reina 17-04-1907 Idem Idem
Maykels, Elisabeth 15-10-1917 Idem Idem
Maizot, Elizabet (ook wel Maikot) B. Hoekstra, Balk
Mok, Philip 6-8-1910 Amsterdam v.d.Veer, Bakhuizen MB168
Naarden, van, Louis 5-5-1908 Amsterdam Bokma, Harich 158
Naarden, van, -de Jong, Elisabeth E 22-3-1913 Idem Idem
Noach, Aaron G. Boukes, Nijemirdum
Nierop, van, Maggie 15 jaar P. Postma, Rijs
Nogendorff, Paul 12 jaar Terwisga, Balk
..as,Rebecca 29-12-1876 Amsterdam Wijckel 67
Oosterhout, Philippus Drogist Noordwal, Balk
Polak, Sander Dominee Everaars, Sloten
Pomerans, Jozef 12 jaar H. Postma, Nijemirdum
Preger, Levi 50 jaar J. Stegenga, Boegen, Oudemirdum
Preger, NN 13 jaar idem
Preger, Lenie 18 jaar idem
Przyroroski, Flora 10 jaar H. Sinnema, Nijemirdum
Roos, Abraham David 20-09-1896 Amsterdam-Z Hotel Jans, Rijs (†17-05-1976)
Roos-van Zanten, Rebecca 16-02-1905 Amsterdam-Z Hotel Jans, Rijs
Rijnsdorp, Rebecca J. de Ruiter, Harich
Sanders, Louis (kunsthandelaar) 13-02-1905 Leeuwarden Everaars,Sloten; de Boer, Wijckel; Piet de Boer,Balk
Sanders-Polak, Froukje 30-05-1907 Idem Idem
Sluis, van der, en echtgenote A. Piersma, Balk
Stad, Hijman (roepnaam Herman) 14-12-1940 Amsterdam Y. de Jong, Wijckel
Trijbits, Alida 24—2-1887 Balk B382
Vadias, B B.v.d.Wal, Balk
Vecht, Abraham H 21-05-1926 Rotterdam Hotel Jans, Rijs
Verduin, Emiel 10 jaar P. Klijnsma, Ruigahuizen
Verduin, Inneke 11 jaar Harm Sinnema, Nijemirdum
Vries, de, Louis Abram 23-05-1915 Amsterdam Voorstreek 115, Sloten
Vries, de, -Scheffer, Elisabeth 28-02-1916 Amsterdam Idem
Vissel, Izaäk(Blankenstein) 24-08-1890 Bussum Tj. Albada, Mirns
Vissel-Wans, Esther 21-04-1893 Bussum Idem
Vissel, Jacob Karel 3-5-1927 Bussum Idem
Vissel, Henrica Mia 27-09-1928 Bussum Idem
Vissel, Nico Bert 31-7-1934 Bussum Idem
Vromen, A W. Lootsma, Harich
Vromen, A zijn echtgenote Idem
Wolf, Helena 18-11-1921 Den Haag Veenstra, Balk
Wijnbergen, Abraham 12 jaar Huisarts v.d.Bijllaardt, Balk

Bij de opgave van in de gemeente aanwezige Joden deed Burgemeester Schwartzenberg  daarbij ook een verplichte opgave van Joodse bedrijfseigenaren. Daarin noemde  hij de naam van drogist Aldert Noordwal uit Balk. Schwartzenberg schrijft daarbij dat Noordwal van Joodse komaf is en dat hij nu bij de Nederlands Hervormde Kerk behoort. Het gezin is in Balk ongemoeid gelaten. Maar de schrik was groot toen het bericht kwam dat in het concentratiekamp Auschwitz  op 15 oktober 1942 de Joodse kleermaker Izaak Noordwal uit Amsterdam was vergast. Wat was  zijn relatie met Gaasterland?

Izaak was op 12 maart 1873 in Balk geboren als zoon van koopman Hartog Philippus Noordwal, geboren 21 december 1824 in Gorredijk en zijn moeder was de Joodse Ester Izaaks Keizer, geboren 8 juni 1835 in Amsterdam. Hartog en Esther waren 15 juni 1864 in de gemeente Blokzijl getrouwd. Het echtpaar had zich in Balk gevestigd en daardoor telde Balk één Joods gezin. Het gezin van Hartog Philippus vertrok met zijn gezin op 24 mei 1889 naar Amsterdam. In Balk werd Hartog Philippus herinnerd als een lange, brildragende en moeilijk lopende man.

De ouders van Izaak: Hartog Philippus Noordwal was op 21 januari 1857 in Leeuwarden getrouwd met Sara Le Grand uit Leeuwarden, oud 29 jaar. Zij overleed op 23 oktober 1857 in Leeuwarden in het kraambed bij de geboorte van Philippus Noordwal. De ouders van Sara waren Mozes Salomons Le Grand en koopvrouw Betje Berend de Vries.
Izaak was dus uit het tweede huwelijk van vader Hartog Philippus geboren. Izaak trouwde op 21 december 1904 in Arnhem met Heintje Nenk, geboren op 27 januari 1872 in Arnhem als dochter van Jacob Nenk, slager, en van Betje Vredenburg.. Hun zoon Hartog Noordwal, van beroep boekbinder, was op 16 augustus 1942 in Auschwitz om het leven gebracht. Op 12 oktober 1942 zijn Izaak Noordwal en zijn vrouw Heintje beiden op transport gezet van Westerbork naar Auschwitz. Dezelfde dag is ook Heintje Noordwal – Nenk vergast in Auschwitz. Izaak leefde voort in de herinnering als een zwijgzame, stille man die fysiek niet tot de sterksten behoorde.

Izaak Noordwal had een oomzegger in Balk. Dat was kaashandelaar en drogist Aldert Noordwal, geboren 5 september 1884 in Balk als zoon van kleermaker Philippus Noordwal en Iettje Klazes. Hij was getrouwd met Grietje Kuipers, geboren 20 maart 1886 in Driesum. Zij overleed op 10 december 1957 in Balk. Daarna vertrok Aldert Noordwal naar Den Haag. In Haarlem overleed hij op 21 februari 1965. Zowel de man als de vrouw zijn op het kerkhof in Wijckel begraven.

Kleermaker Philippus – uit het eerste huwelijk van Hartog Philippus - had zich bekeerd tot het christendom. Verder was hij actief geweest in de gemeentepolitiek in Gaasterland tussen 1900 en 1914. Er is een anekdote dat Philippus in de gemeenteraad regelmatig een grote mond opzette. In een raadsvergadering had hij burgemeester Gaaikema gevraagd “of die soms dacht dat het in Philippus zijn hoofd allemaal niet meer aanwezig was”. De burgemeester moet ad rem opgemerkt hebben dat “het in Philippus zijn hoofd alles nog wel aanwezig was maar dat het binnenin wat schots en scheef stond”.

Hartog Philippus Noordwal 1824-1897

1e huwelijk met Sara La Grand
zij krijgen één zoon: Philippus Noordwal (1857 – 1914). Deze trouwt met Iettje Klazes; uit dit huwelijk worden in Balk geboren:

Eelke Noordwal, geb. 10-10-1881,  overleden 27-01-1890
Hartog Noordwal, geb. 18-01-1883
Aldert Noordwal, geb. 05-09-1884, trouwt Grietje Kuipers, krijgen ook één zoon: Philippus Noordwal, geboren 2 juli 1925 Leeuwarden
Alexander Benjamin Noordwal, geb. 09-07-1887
Judith Noordwal, geb. 24-09-1889
Eelkje Noordwal, geb. 27-10-1891, overl. 03-11-1891
Sara Noordwal, geb. 27-10-1891
Ytje Noordwal, geb. 27-10-1891 en overl. 31-10-1891
Eelke Noordwal, geb. 28-03-1894
Philippus Noordwal, geb. 02-08-1901

 

2e huwelijk met Esther Izaaks Keizer
Zij krijgen één zoon Izaak Noordwal (1873 – 1942), Deze trouwt met Heintje Nenk en krijgen samen één zoon:

Zoon: Hartog Noordwal, geb. 03-01-1906 Amsterdam, Overl. 16-08-1942 Auschwitz.

Het echtpaar Asser Jacobs en Ester Jacobs–Bramberg

De Leeuwarder Courant van 29 april 2017 heeft op bladzijde 7 van de bijlage "Sneon en Snein" aandacht besteed aan het echtpaar Jacobs-Bramberg, die vanaf 1943 waren ondergedoken op het Oosteinde 16 in Balk bij de familie Jacob de Graaf (1902) en zijn echtgenote Trijntje de Graaf-de Kroon(1900). Ze worden genoemd in het verhaal over het handelen in de oorlog van Ida Jetskalina (Iet van Dijk), geboren op 18 oktober 1919 in Winschoten. Zij smokkelde meer dan 100 Joodse kinderen van Amsterdam naar Friesland.

Het echtpaar Jacobs–Bramberg kwam uit Leeuwarden. Hun mooie woning aan de Emmakade was door de NSB’ers opgeëist. In Balk werden ze als twee "familieleden" in het gezin van de familie de Graaf opgenomen. De kinderen noemden hen oom Kees en tante Margje, maar de buren wisten wel dat Jacob en Trijntje een Joods echtpaar onderdak verschafte. Er waren hen valse identiteitsdocumenten verschaft met de namen Kees Dijkstra en Margje Dijkhuis. Dankzij die papieren konden ze vrij bewegen, in ieder geval in huis. In tijden van acuut gevaar zaten ze verstopt in een geheime ruimte onder de vloer. Die ruimte was zo groot dat ze daar konden staan. Nachts kon het echtpaar soms wel even naar buiten voor een wandelingetje.

Zij waren alles kwijtgeraakt en na de oorlog kregen ze de woning niet terug. Er werd hen een woning aangewezen aan de Bijenhofstraat. Het werd een teleurstelling want deze woning was van een aanmerkelijke mindere stand. In 1946 kwam het echtpaar Jacobs er achter dat ze een kleinzoon in Amsterdam hadden. Hun beide dochters bleken te zijn omgebracht. Dochter Bep was in begin 1944 bevallen van een zoon en daarna verraden. Onder politiebewaking werd zij met haar zoon naar het St. Elizabeth Gasthuis in Haarlem overgebracht. Het verzet slaagde er alleen in het jongetje te redden. Bep Jacobs wist nog op weg naar Westerbork een briefje uit de trein te gooien met de mededeling dat haar zoon Arthur Jacobs moet gaan heten. Daarna werd zij vermoord in Auschwitz. De Jodenhelpster Iet van Dijk wierp zich op als zijn moeder en schreef hem in met de namen Steven Johannes van Dijk. Dit alles gebeurde dus in een tijd dat de grootouders van Arthur in Balk verbleven. Toen zij daarna vanuit Balk weer naar Leeuwarden vertrokken, kregen zij het bericht van een nog levende kleinzoon. Arthur kwam bij hun inwonen en werd in de Joodse traditie opgevoed. Hij heeft er voor gezorgd dat het echtpaar de Graaf-de Kroon postuum op woensdag 25 september 2019 in Leeuwarden de Yad Vashem (Rechtvaardigen onder de Volkeren) oorkonde en medaille kreeg uitgereikt. De zonen Albert en Hette de Graaf namen de onderscheiding aan uit handen van een diplomaat van de Israëlische Ambassade.
Naast het echtpaar Asser uit Bloemendaal was ook de 12-jarige Samuel Krant (schuilnaam Jan Haga) meegekomen en ondergebracht bij de familie de Graaf. Alle drie personen waren slechts met enkele koffers naar Balk gekomen.  Aan de achterkant van de woning aan de Meerweg was een kamer gebouwd waar de onderduikers woonden. Timmerman Dijkstra had er onder een grote kelder gemaakt waar ze zich konden verstoppen. Het echtpaar Jacobs had daarin zijn eigen huishouding. Jan Haga draaide gewoon mee in het gezin en dat kon omdat hij niet een echt Joods uiterlijk had.Samuel Krant vertrok na de bevrijding naar Amsterdam en later naar Amerika.

Dinsdag 10 mei 2005 werd de onderscheiding Yad Vashem postuum uitgereikt aan het echtpaar Herre van der Wal en Rimke van der Wal – Hoekstra, destijds met hun kinderen Klaske (1929), Johannes (1936) en Pieter (1940). Het gezin woont in de boerderij aan Westerein 13 in Harich met twaalf koeien. Deze hoogste onderscheiding van de staat Israël werd door hun kinderen in ontvangst genomen. Het 13-jarige Joodse onderduikkind van november 1943 – september 1945 was professor Chaim Dasberg (schuilnaam Herman). Herre van der Wal is donker van uiterlijk met een niet al te grote lengte. In het begin gaat Herman met Klaske en Johannes naar School maar al snel blijkt dit toch te gevaarlijk. Herman helpt mee op de boerderij en spreekt al snel Fris. Dan breekt er een gevaarlijke tijd aan als de actieve verzetsman Tjalke van der Wal (broer van Herre) in Koudum wordt doodgeschoten. De Duitsers hebben ontdekt dat daar onderduikers zijn. Herman blijft zitten waar hij zit in Harich want hij hoort bij het gezin. Tot november 1945 blijft hij in dit gezin. In 1949 vertrekt hij met zijn moeder en zusje naar Jeruzalem waar hij zijn voornaam verandert in Chaim. Hij wordt hoogleraar in de psychiatrie en heeft enorm bijgedragen aan het onderzoek naar en de zorg voor overlevenden van de Holocaust. Voor de uitreiking van de Yad Vashemonderscheiding is hij speciaal overgekomen met echtgenote, kinderen en kleinkind. Dasberg vertelde dat hij vijf onderduikadressen had gehad voordat hij bij de familie van der Wal kwam. Hij voelde zich daar veilig en werd als een eigen zoon en broer opgenomen. Er werd een vervalst trouwboekje gemaakt waarin hij als Herman van der Wal stond ingeschreven, geboren in 1930. “Ik draag Herre en Rimke altijd mee in mijn hart”.

Dochter Michal Dasberg sprak namens de familie een dankwoord in het Hebreeuws dat door Chaim werd vertaald. Zij sprak: “Wij gaan een bomentuin planten in ons thuisland en een boom wordt benoemd met de naam Klaske, vernoemd naar de zus van mijn vader. Bomen geven schaduw en luwte. Zij zijn het symbool voor bescherming. De bescherming die door jullie heldenmoed in de oorlogsjaren aan mijn vader is gegeven”.

Na deze uitreiking gaan de beide families naar het kerkhof van Harich. Bij het graf van Herre en Rimke neemt Chaim Dasberg op Joodse wijze afscheid van zijn Friese Heit en Mem. Hij spreekt het gebed voor de overlevenden uit. Vervolgens leggen Chaim, zijn vrouw en hun drie kinderen naar Joods gebruik een kiezelsteentje op het graf. Ook werd de onderduikboerderij op de Westerein bezocht. De namen van Herre en Rimke van der Wal zullen voor altijd gebeiteld staan in de muur van Yad Vashem in Jeruzalem.

Alize Boekdrukker

In de Balkster Courant van 13 december 2018 stond dat Alize (Liesje) Boekdrukker van 1942 – 1945 ondergedoken was bij de familie Hans Hoogeveen en Geertje Hoogeveen-Bakker op het adres Lytse Side 12 in Balk. De familie Hoogeveen had daar een metaalbedrijf. Alize Boekdrukker was in 1940 in Amsterdam geboren.

DRIE ACTIES VAN FREDERIK TH. ROETERS VAN LENNEP

Frederik Th. Roeters van Lennep was in 1944 onderduiker bij de families Dijkstra en Koopmans in Harich. Op 25 september 1991 was er in de ontvangsthal van het gemeentehuis in Balk een grote bijeenkomst met personen met daarbij allerlei Joodse organisaties. Uit dankbaarheid aan de families Dijkstra en Koopmans voor zijn onderduiktijd bood hij de gemeenschap van Gaasterland een bronzen beeld aan van de schrijfster Etty Hillesum. Zij was op 29-jarige leeftijd in Warschau omgekomen. Zij had in de oorlog ook een dagboek bijgehouden. Het door kunstenaar Peter van Starreveld gemaakte beeld werd onthuld door de familie Steegenga. De heer Benjamin Steegenga had voor zijn onderduikadressen in Gaasterland gezorgd.

Mevrouw Joke Keij-Alta uit Oudemirdum onderhield contacten met Roeters van Lennep die in “Petit Bellaria” in La Tour-de Peilz in Zwitserland woonde. Zij hoopte dat hij medewerking wilde verlenen aan het verlenen van een Yad-Vashem voor de totale gemeente Gaasterlân-Sleat. Nog nooit eerder was een Yad-Vashem onderscheiding aan een gebied gegeven. Roeters van Lennep liet weten niet in de beoordelingscommissie te zitten. Mevrouw Keij schakelde daarna de Israëlische Ambassade in Den Haag in voor het idee van de redactie van het boek “Gescheurd Land”. De Ambassade liet 30 juli 1991 schriftelijk weten niet mee te werken. Van ieder die onderduik hadden verleend moesten toestemmingen komen evenals van de onderduiker zelf. De gemeente Gaasterlân-Sleat liet schriftelijk ook weten hieraan niet mee te werken. Het antwoord was 15 november 1991: “Een ieder binnen de gemeentelijke organisatie is wel tot de slotsom gekomen dat een dergelijk Yad-Vashem aanvraag ontzettend veel werk met zich meebrengt, waarvoor wij op dit moment geen arbeidstijd kunnen vrijmaken. Het naspeurwerk zal intensief zijn, omdat nu na 45 jaar de betrokken mensen of wel een aantal keren verhuisd zijn of reeds zijn overleden. Daarbij komt dat de gemeentesecretaris K.A. de Groot over deze zaak nog een gesprek heeft gehad met de heer Roeters van Lennep. Hij schijnt in de beoordelingscommissie te zitten en was vrij resoluut over het weigeringscriterium “foute” Nederlanders. Aangezien binnen de gemeente in die tijd ook wel “foute” Nederlanders woonden, lijkt de kans van slagen klein te zijn. Wij hebben dan ook besloten in dezen niet actief te zullen zijn. Mochten er initiatieven bij andere ontstaan om deze zaak op te nemen, dan zijn wij bereid om hier en daar de helpende hand te bieden”.
Daarmee was het initiatief ter ziele.

Op initiatief van Roeters van Lennep is in de negentiger jaren van de 20e eeuw een groot bos met naald- en fruitbomen aangelegd in de Negev woestijn in Israël. Een deel van dit bos heeft de naam gekregen van “Gaasterlân-Sleat park”. De gemeente Gaasterlân-Sleat had hiervoor op 15 november 1991 een bedrag van f. 1000,00 geschonken. Roeters van Lennip had via de AMRO Bank in Balk een rekening hiervoor geopend. Hierop kunnen zijn Joodse relaties over de gehele wereld gelden storten om bomen te schenken voor dit park.

Wreedheden
In het Vrije Volk van 4 mei 1948 is een artikel gewijd aan iemand die wreedheden beging tegenover twee Joden die in Balk waren gepakt. De slachtoffers waren vader en zoon Jozeph en Juda Levie. Van deze beide Joden is in Gaasterlandse boeken, geschriften en verhalen niets bekend.

“Toen de 24-jarige Gerrit Klut voor de eerste maal voor het Bijzonder Gerechtshof te Rotterdam verscheen, eiste de procureur-fiscaal de doodstraf tegen hem. Een vonnis werd toen nog niet tegen hem uitgesproken; het Hof liet een psychiatrisch rapport over de man samenstellen en maandagmiddag werd zijn zaak opnieuw behandeld. Nu luidde de eis twintig jaar gevangenisstraf. Klut was opgegroeid in een vurig NSB-milieu. Als jongen van zestien jaar meldde hij zich reeds voor de SS. Dat was in het begin van de oorlog. Hij kreeg zijn “opleiding” in München; werd naar het front gestuurd; streed voor de Duitsers in Polen; werd daar gewond en na veel omzwervingen kwam hij terug in Nederland. Daar maakte hij zich nuttig voor de Groot-Germaanse gedachte als SD-er. Hij was feller dan menige Duitser en toen de SD nabij het Friese plaatsje Balk weer eens een goede vangst hadden gedaan, - twee ondergedoken Joden, Jozeph en Juda Levie, vader en zoon – mishandelde hij hen in Zwolle waar toen zijn standplaats was. Hij draaide de boeien van de zoon zó geniepig aan, dat het vlees er uit werd geperst; hij sloeg de vader zó hard in het gezicht dat het gebit van de man werd verbrijzeld…

Mr. Donker, de procureur-fiscaal, gevoelde ook nu eigenlijk het meest voor de doodstraf, maar omdat Klut wel niet tot die straf zou worden veroordeeld, eiste hij ditmaal twintig jaar gevangenisstraf”.

Philip Mok

Uit www.oorlogsbronnen.nl is onderstaand verhaal overgenomen. Het is de beschrijving van een oorlogsmonument op de begraafplaats in Koudum.

Een grafmonument in Koudum (gemeente Súdwest-Fryslân) is opgericht ter nagedachtenis aan Simon van der Veer en zijn vrouw Grietje Draaijer, die tijdens de Tweede Wereldoorlog met gevaar voor eigen leven een joodse onderduiker in huis namen. Met het gedenkteken uit de familie Mok uit Israël haar dankbaarheid voor de geboden hulp. De gedenksteen is op het graf aangebracht na de dood van Grietje Draaijer.

Tijdens de bezetting moest Philip Mok, een joodse vertegenwoordiger in textiel uit Amsterdam, met zijn gezin (bestaande uit echtgenote Jeanette Cohen en hun 6-jarige zoon Nico) onderduiken. In mei 1943 ging Mok, die onder de valse naam Jan de Boer leefde, 'kwartier maken' bij de familie Van der Veer in Mirns. De volgende dag keerde hij opgetogen naar huis terug, omdat de familie van der Veer zich bereid had verklaard het joodse gezin onderdak te verschaffen op hun boerderij in de Wiel, nummer 168 in Mirns. De schok was enorm, toen hij vernam dat zijn gezin door de bezetter tijdens een razzia was opgehaald en op transport was gezet naar het doorgangskamp Westerbork. Moeder en kind stierven in het vernietigingskamp Auschwitz. Philip Mok keerde alleen terug naar Mirns en bleef op de boerderij tot de bevrijding. 'Omke', zoals de vier dochters van de familie Van der Veer hem noemden, hertrouwde in 1947 met Alida Jeanette van Weezel. Zij kregen een zoon  Nico (naar zijn grootvader), een zoon Simon (naar Simon van der Veer) en een zoon Max (naar de broer van zijn moeder).

Philip Mok, ondergedoken in Bakhuizen

Louis Abram de Vries en Elisabeth de Vries-Scheffer

In Sloten zat op het adres Voorstreek 115 het onderduikersechtpaar Louis Abram de Vries, geboren 23 mei 1915 en Elisabeth de Vries – Scheffer, geboren 28 februari 1916. Zij kwamen van Amsterdam. Mevrouw Zelda Nieuwenhuis, kleindochter van het echtpaar, gaf in 2021 schriftelijke informatie over het verblijf in Gaasterland en Sloten van haar grootouders.

“In 1944 tot en met begin juni 1945 hebben zij ondergedoken gezeten bij de moedige en gastvrije Gereformeerde dominee, de heer Johannes Cornelis Everaars en zijn vrouw mevrouw Anna H. Everaars - Rebel.

Louis Abram de Vries

Elisabeth de Vries -Scheffer

foto www.langsdeluts.nl

Mijn moeder Eva Anna Tiertje* is zelfs op 2 juni 1945 met hulp van oud-verpleegster mevrouw Everaars geboren in de pastorie op de Voorstreek 105 in Sloten. Fantastisch natuurlijk! Anna was vernoemd naar de onderduikmoeder Anna Everaars uit Sloten en Tiertje was vernoemd naar de andere onderduikmoeder Tiertje de Boer–Meijer uit Balk. Voordat zij in Sloten zijn ondergedoken, waren zij in de bakkerij van Piet de Boer in Balk ondergedoken. Mijn grootvader werkte daar in de bakkerij bij het bakken van het brood en oma hielp in de winkel. Dat kon omdat zij geen Joods uiterlijk had. Hier bleven zij totdat zij verraden werden. Van een verblijf in Wijckel is mij verder niets bekend en zijn niet in de verhalen van vroeger doorgekomen.

Grootvader is begin juni 1945, eerder dan mijn oma, naar Amsterdam teruggegaan om zowel zakelijk de drukkerij (dat was zijn beroep) als privé (huis) in orde te maken en hun eerste kindje Henriëtte op te vangen dat zij in 1941 via het verzet in Amsterdam hebben laten onderduiken. Grootvader Louis Abram de Vries kwam uit een drukkersgeslacht en hij en zijn vader waren werkzaam en directeur van de beroemde joodse Amsterdamse Joachimsthal die in 1941 werden gedwongen om het Joodsche Weekblad te drukken i.p.v. het Nieuw Israëlitisch Weekblad dat ze tot dan drukten. Het Joodsch Weekblad werd het communicatiekanaal, onder redactie van de Joodse Raad, om de joden te informeren. De drukkerij is gezwicht voor de druk van de Duitsers om het Joodsche Weekblad te drukken onder voorwaarde dat alle medewerkers en gezinnen een Sperr zouden krijgen. Deze Sperren hebben tot ca. medio 1943 gewerkt. Daarna helaas niet meer. Daarom zijn mijn opa en oma naar Friesland gegaan. Mijn overgrootvader en zijn vrouw (Isaäc de Vries en Jetje de Vries–Goud) zijn opgepakt en hebben drie maanden in Westerbork gezeten. Wonder boven wonder zijn ze medio september 1943 vrijgelaten en direct daarna in Amsterdam ondergedoken. Mijn oma overleed – 41 jaar oud - op 4 juli 1957 in Amsterdam. Grootvader Louis Abram overleed – 78 jaar oud - op 22 februari 1994 in Amsterdam”.

* De drie voornamen van de jonggeborene op 2 juni 1947: Eva is genoemd naar joodse traditie: Anna naar de Gereformeerde domineesvrouw en Tiertje naar de Hervormde bakkersvrouw.

Ondergedoken in Friyslân

 Op www.ondergedokeninfryslan.nl staan van plm. 1600 onderduikers in Fryslân de persoonsgegevens met foto. Hiervan zijn 17 personen met foto die in de gemeente Gaasterland verbleven. De bruine horizontale streep op de pasfoto is van het verroeste nietje op de pasfoto.

Alex Boucher, ondergedoken in Rijs

Henriëtte de Bruijn-Italië, ondergedoken in Balk

Mozes Bakker, ondergedoken in Nijemirdum

Rosette van Dam, ondergedoken in Balk

Elisabeth de Vries - Scheffer en Louis Abram de Vries Echtpaar verbleef in Wijckel en Sloten

Hartog Herman Kirsch en Belia Kirsch - van Vlijmen. Echtpaar verbleef in Balk

Familie Roos. Zij verbleven in oorlogstijd als onderduikers in Hotel Jans in Rijs. Tweede van rechts is hotelhouder Jans. Foto; Archief van A. Olivier.

Lena Cohen - Jans en Joseph Cohen. Echtpaar verbleef in Harich

Louis Sanders en Froukje Sanders - Polak.

Het  echtpaar had een kunsthandel aan de Leeuwarder Sint Jacobsstraat. In 1937 had Louis ( ook wel als Salomon aangeduid) de winkel van zijn ouders overgenomen. Op 5 november 1941 moest op last van de Duitse bezetter de winkel dicht. Zij nemen de valse achternamen Zandstra en Van der Pol aan. In de onderduiktijd verhuizen zij 19 keer van adres en wisten zich meermalen door een overhaaste vlucht uit handen van de jodenjagers te houden. De bevrijding beleefden zij in  Sloten bij de familie Assueres de Boer en Anna Maria Gezina de Boer-Spitzen. Zij vertrekken weer naar Leeuwarden om hun winkel opnieuw te openen.

Tragiek bij deze oorkonde is dat het is gedateerd op 1 november 1989, de dag van het hoogfeest van de Allerheiligen. Het is op deze dag dat beiden bij een auto-ongeluk om het leven zijn gekomen.

Het kinderloze echtpaar de Boer was vanaf 1936 boer en boerin op de boerderij aan de Jeen Hornstraweg 24 in Wijckel. Assueres de Boer was drager van de Pauselijke onderscheiding “Pro Ecclesia et Pontifice”.

 

 

Assueres de Boer en Anna M.G. de Boer-Spitzen.
Trouwfoto 27 augustus 1936.

In het boek ” Friesland 1940-1945” (uitgifte 1980) is het volgende nog aan hun verhaal toegevoegd: “Het joodse echtpaar Sanders uit Leeuwarden begon op 3 februari 1943 aan een bange onderduikperiode die tot in de aprildagen van 1945 duurde. Zij hadden hun vege lijf weten te redden mede dankzij de hulp van legio mensen in geheel Friesland die hun voor een kortere of langere duur een schuilplaats verschaften. Tenslotte kwamen zij in de Zuidwesthoek terecht. De angsten en ontberingen die zij beleefden waren onbeschrijflijk. De familie van zowel man als vrouw zijn welhaast geheel door de Duitsers en hun handlangers uitgemoord. De heer Sanders overleed in 1963 en zijn echtgenote sloot de kunsthandel vier jaar later en vertrok naar Naarden”.

Joodse dankdienst in Balk

Op 9 mei 1945 organiseerde Benjamin Vaz Dias, een Joodse onderduiker bij Bouke van der Wal in Balk, een dankdienst in de Nederlands Hervormde Kerk in Balk om 14.00 uur. Hiervoor waren alle ondergedoken Joden in Gaasterland uitgenodigd. Vaz Dias ging als eerste in deze dienst voor en daarna kwamen de voorgangers van de kerken uit Balk. De orde van dienst is in de familie van Vaz Diaz bewaard gebleven. ( Met dank aan Miriam Vaz Dias)

Benjamin Vaz Dias en Wilhelmina Vaz Dias - Noach. Echtpaar verbleef in Balk

Beschikbaar gesteld door Miriam Vaz Dias

Moeder en dochter ondergedoken in Gaasterland

In de Tweede Wereldoorlog is van eind 1943 tot en met de bevrijding op 17 april 1945 moeder Henriette de Bruin–Italie en haar dochter Betty de Bruin ondergedoken geweest in Gaasterland. Moeder verbleef in Balk en dochter Betty in Wijckel.

Dit verhaal is in de eerste plaats een samenvatting van de uitgebreide familiewebsite: http://jadeboer.nl/BettydeBruinInl.htm. Daaraan zijn gegevens toegevoegd van de website: www.allefriezen.nl. Tenslotte is het verhaal aangevuld met gegevens van de moeder uit het boek Gescheurd Land.

Henriette-de-Bruin-Italie

Betty de Bruin

Het gezin De Bruin

Vader: Aron de Bruin, geboren op 14 april 1890 in Leeuwarden. Aron werd op 30 september 1942 om het leven gebracht in Oswiecim (Auschwitz), Polen.
Moeder: Henriette de Bruin – Italie, geboren 17 augustus 1894 in Amsterdam. Aron en Henriette trouwden op 23 oktober1918 in Zaandam.
Zij kregen drie kinderen:

  • Dora de Bruin, geboren 10 april 1921 in Leeuwarden. Zij werd verpleegster. Gedood op 28 april 1944 in Auschwitz.
  • Herman de Bruin, geboren 16 april 1923 in Leeuwarden. Stierf op 3 februari 1945 tijdens de “Dodenmars” in het Poolse Gross Rosen.
  • Betty de Bruin, geboren 23 juni 1931 in Leeuwarden.

Vader Aron had een zakkenhandel in Leeuwarden. Zijn pakhuis stond aan de Noordersingel en de Paul Krügerstraat 39 in Leeuwarden was het woonadres. Hier werd Betty geboren. Betty had een zeer normale jeugd. De straat was voor de kinderen die dan ook altijd buiten speelden. Er stond maar één auto voor een deur. Ze tolden, knikkerden en sprongen touwtje naar hartenlust. Vervelen deed ze zich nooit. De school, waar ze naar toe ging op zesjarige leeftijd, was de openbare lagere school 7, ook wel 'Túnsjeskoal' genaamd. Ze kreeg van huis uit een liberaal Joodse opvoeding mee.

De oorlogsdreiging in Europa nam toe en was ook in Leeuwarden het onderwerp van gesprek. Betty, die zoals de meeste kinderen tegen haar vader opkeek, hoorde hem zeggen dat de oorlog niet naar Nederland zou komen. Zij geloofde dat onvoorwaardelijk. Toch kwam de Duitse inval.

Vanaf 20 oktober 1941 moesten alle joodse kinderen uit Friesland naar één Joodse school aan het Jacobijnerkerkhof. Daar waren twee lokalen in gebruik: één lokaal voor de klassen 1 t/m 3 en één voor de klassen 4 t/m 6. Betty moest hier ook heen en kreeg op woensdagmiddag Hebreeuwse les. Nadat haar vader door de Duitsers was weggevoerd, nam Dora, die in een Amsterdams ziekenhuis werkte, maatregelen om niet aan de Duitsers uitgeleverd te worden.

Voor Betty had zij een plaatsje in een weeshuis gereserveerd in Amsterdam wel te verstaan. Met de Jodenster op, moest de 11-jarige Betty met haar zus per trein naar Amsterdam. Daar kwam ze in het Joods meisjesweeshuis aan de Rapenburgerstraat terecht waar ze niemand kende. Er heerste hier difterie, een besmettelijke ziekte die de Duitsers op een afstand moest houden. Heel af en toe kwamen haar tante en zus op bezoek. Ze kreeg verschrikkelijke heimwee. Nadat Dora een bezoek aan haar oom en tante in Leeuwarden had gebracht, kreeg ze daar een adres om onder te duiken. Betty reisde tot haar grote opluchting terug naar Leeuwarden. Hier verbleven ze eerst een paar nachten bij de familie Klaas van Wieren, die een horlogezaak had in Leeuwarden, om op verder vervoer te wachten.

Het was 10 december 1942 toen agent Halma met Betty achter op zijn fiets naar Rinsumageest ging om haar bij rijksveldwachter Pals onder te brengen. Wel had ze eerst al haar speelgoed aan haar vriendin Boukje Evenhuis in bewaring afgegeven.  Na de oorlog kreeg ze van haar alles weer terug. Het serviesje staat nog altijd in een vitrine in haar woonkamer.

Pals zorgde weer op zijn beurt dat Betty onderdak kreeg bij de familie Wijma in het dorp. Dora was daar nu ook. Betty kreeg de onderduiknaam van Betty de Wit en moest de hele dag binnenblijven. Het onderduiken voor Betty was echt begonnen…

Moeder Henriette en dochter Betty samen ondergedoken

Moeder Henriette was inmiddels uit veiligheidsoverwegingen in Huizum opgenomen in de particuliere Borniakliniek voor patiënten met psychische problemen. Maar dat vertrouwde dochter Dora niet meer door ervaringen met haar opgepakte tachtigjarige oma in een Amsterdams bejaardentehuis. Daarom werd er in februari 1943 voor moeder een onderduikadres in een afgelegen arbeidershuisje van Jan de Roos (1918-1957) en Pietsje de Roos–Dijk (1917-2009) gevonden in Sybrandahús. Zij kon daar de eenzaamheid niet aan en daarom kwamen Dora en Betty bij toerbeurten een weekend bij haar. De afstand was geen probleem want het was maar een uur lopen.

Na enige tijd ging Betty bij haar moeder in Sybrandahús wonen en Dora bleef in Rinsumageest achter. Moeder Henriette en Betty moesten weer - tijdelijk – verhuizen want Pietsje moest bevallen van haar tweede kind. Ze kregen daarom onderdak bij de ouders van Pietsje in Birdaard. Na de bevalling keerden ze weer terug. In de kamer voor Jan en Pietsje waren de beide bedsteden nu in gebruik. Moeder Henriette en Betty moesten naar de zolder van het bûthús (koestal) verhuizen. Dat gebeurde via een smalle ladder en op de zolder stond een tweepersoonsbed voor moeder en Betty. Als ze naar toilet moesten dan gebeurde dat in een pot op bed. Het geluid werd door de dekens gesmoord. Het was voor onderduikmoeder Pietsje een hele opgave om het eten op de zolder te krijgen. Alles moest ongemerkt gebeuren en dat leverde eenmaal een gevaarlijk moment op als er plotseling bezoek kwam en Betty een kriebelhoest kreeg die in bed moest worden gedempt.

De onderduiktijd ging enige tijd goed totdat op 21 oktober 1943 Jan de Roos ’s morgens lijkbleek en buiten adem thuiskwam. Hij had gehoord dat er een razzia in Rinsumageest gaande was doordat er verraad was gepleegd. Betty en haar moeder moesten direct vertrekken. Jan de Roos kende in Dokkum een taxichauffeur (Van der Woude?) die boven een garage woonde en van de “goede kant” was. Betty en moeder gingen lopend op weg en Jan kwam er op de fiets met een tasje achteraan. Wel werd Dora opgepakt en tegelijk met het Joodse echtpaar Van Minden naar Leeuwarden overgebracht om van daaruit naar Duitsland getransporteerd en omgebracht te worden.

Bij de taxichauffeur zijn ze een paar weken geweest. Dat duurde niet lang want het was te gevaarlijk omdat Duitse soldaten de garage regelmatig in- en uitliepen. In Leeuwarden had Betty het adres van de familie Cuperus aan de Vegelinstraat gekregen via haar broer Herman. Dat verblijf werd geen succes omdat gastheer Cuperus nerveus en doof was en omdat hij steeds meende dat er Duitsers aanbelden. De L.O. (Landelijke Hulp aan Onderduikers) nam maatregelen en vond voor hen een tijdelijke opvangplaats in Scharnegoutum bij boer Marten de Jong. Ze moesten met z’n tienen in een soort van hooiberg verblijven. Er was een prachtige schuilplaats gemaakt dat bestond uit een grote kamer van pakken stro met daaroverheen een mestvaalt. Er was al een Joods meisje en daarom was er voor Betty geen plaats. Na een paar dagen vertrokken ze weer want boer De Jong kon hen er niet bij hebben.

Door bemiddeling van “Reade” Rinke de Boer – een onderduiker en tevens ijverig verzetsman in Gaasterland en afkomstig van Scharnegoutum – werden Betty en haar moeder nu naar Wijckel gebracht waar beiden bij de familie Teun Visser en een oma werden ondergebracht. Ze kregen een eigen kamer. Als ze de WC in de stal niet konden gebruiken, dan moest de eigen ontlasting in de kachel worden opgestookt. De ontstane geur was niet aantrekkelijk. De oma bij Visser kon de situatie niet aan en werd zeer nerveus. Weer moest er worden verhuisd en in Sloten was een nieuw onderduikadres geregeld bij de familie Koopman en hun 2 kinderen Joke en Jaap. Stoffel Koopman sprak haar altijd aan met de naam Jetske in plaats van Betty. Zoon Joop Koopman werkte in Duitsland maar toen hij met verlof thuiskwam, wilde hij niet meer terug en besloot onder te duiken.   Hierdoor was het adres van de familie Koopman niet meer vertrouwd en weer moest er weer verhuisd worden.

Menno van Coehoornweg 17 in Wijckel

Er werd contact gezocht met de onvermoeibare verzetsman en jodenhelper Benjamin Steegenga in Balk. Die wist het echtpaar Ate de Boer en Geeske de Boer-Postma (zie trouwfoto 3 juli 1941) in Wijckel aan de Menno van Coehoornweg 17 zo ver te krijgen dat zij Betty in huis namen.

Ate en Geeske hadden een zoon Johan van anderhalf jaar terwijl Geeske in verwachting was van haar tweede kind.

Ate de Boer (1915-1990) was in Oosthem geboren en op 1 januari 1934 in Sondel gekomen als onderwijzer aan de basisschool. Hier had hij zijn vrouw Geeske (1915-2000) leren kennen. Zij was de dochter van veehouder Klaas Postma en Klaske Mulder aan De Hege Bouwen in Nijemirdum. Hier verbleef al een onderduiker: Josef Pomeranz. Bij Ate en Geeske was alleen plaats voor Betty. De familie Postma heeft in 2006 de Yad-Vashemonderscheiding postuum uitgereikt gekregen op aanvraag van Josef Pomeranz.

Betty blijft in Wijckel en Moeder gaat naar Balk

Betty kwam op 4 februari 1944 bij de familie Ate de Boer en moeder Henriëtte kreeg onderdak in Meerweg 12 te Balk bij het gezin van de fouragehandelaar Jacob Annes Strikwerda, zijn vrouw Geertje Strikwerda – Burggraaf en kinderen. Hier werd moeder Henriëtte liefdevol in het vertrouwde gezin opgenomen zodat Betty zo nu en dan bij haar moeder op bezoek kon komen.

Meerweg 12, Balk (foto www.langsdeluts.nl)

Het gezin de Boer en Betty konden het goed met elkaar vinden. Al vrij snel beheerste ze de Friese taal. Met zoontje Johan, een buurmeisje van noodslachter Klijnsma en een ander joods onderduikmeisje Alie Meijers was ze regelmatig aan het spelen. Dat meisje was in februari 1945 meegekomen als onderduikster met de uit zes personen bestaande slagersfamilie Ynze de Jong uit Lemmer. Alie was een jaar ouder dan Betty. Ze sliepen bij elkaar. Op een nacht vroeg Alie aan Betty of haar familie nog terug zou komen na de oorlog. Betty zei dat ze zeker dacht van wel. Alie zei dat ze daarin niet geloofde. Betty schrok heel erg; misschien wel voor de eerste keer drong de verschrikkelijke situatie in zijn volle omvang tot haar door.

In de laatste weken van de oorlog verbleven er dus nu 13 personen in de kleine woning in Wijckel. Het was wel erg behelpen want er werd geslapen op 2 kleine slaapkamers en op zolder. Er werd gescheiden gekookt en ’s avonds zat men afwisselend bij elkaar. Betty kon zich redelijke vrijheid veroorloven omdat er verteld was dat zij een nichtje van mevrouw de Boer was. Beiden hadden donker haar en bruine ogen. Als gevolg daarvan kon ze regelmatig door het Wijckelerbos lopen om melk op te halen bij boer Fedde Visser. Maar op een bepaald moment had ze een jongen daar wat van haar personalia verteld en toen mocht ze er niet meer heen. Doordat er evacués uit Arnhem en omgeving in Wijckel kwamen met een donker uiterlijk, kon Betty zich ook meer op straat vertonen.

In de nacht van 16 op 17 april had Betty ‘s nachts vanuit haar slaapkamer lichtflitsen aan de hemel gezien. Dan is daar haar bevrijding op 17 april 1945 als ze de Canadese bevrijders door Wijckel ziet komen en met hen in contact komt.

Onderduikerskaart Henriette de Bruin

Onderduikerskaart Henriette de Bruin.

Mevrouw de Bruin had zich in de 15 maanden onderduiktijd bij het gezin Strikwerda in Balk leren kennen als een bijzondere vriendelijke en aangename gast. Ze hielp in de huishouding en de toen 20-jarige Setske Strikwerda herinnerde zich nog levendig de bakproducten van “tante” Henriette’s hobby. Omdat de Strikwerda’s een fouragehandel hadden was daar veel aanloop van klanten. Hoewel meerdere mensen iets gemerkt moeten hebben, is alles in die periode goed gegaan. Een paar huizen verderop was bakker Piet de Boer gevestigd.

Setske had wel opgemerkt dat daar een vrouw werkte die zij niet kende. En als zij als buurmeisje in de bakkerij kwam dan was daar een man die een enorme gelijkenis vertoonde met “tante” Henriëtte. Maar zij sprak daar niet over. Na de bevrijding bleek dat bakker De Boer onderdak had geboden aan het joodse echtpaar De Vries uit Amsterdam. De heer De Vries bleek een volle neef te zijn van mevrouw De Bruin. Zij hadden beiden maandenlang een paar huizen van elkaar vandaan ondergedoken gezeten zonder dat men dat van elkaar wist.

Naar huis

Zo snel als mogelijk, gingen moeder Henriëtte en Betty terug naar hun oude woonplaats Leeuwarden om weer in hun eigen huis te gaan wonen. Maar de teleurstelling was groot toen bleek dat er een andere familie in hun woning zat. Het was de familie Tjibbe Jacob Overdijk. Zij hadden het pand gehuurd van de familie Houbein die het op hun beurt hadden gekocht van de Stichting “Niederländische Grundstücksverwaltung”. Dat was een stichting die alle Joodse onroerende goederen overnam en beheerde op last van de Duitse bezetter. Zij werden weer tijdelijk door de familie Van Wieren in de Peperstraat opgevangen. Die woonden boven de winkel en telkens als de winkelbel ging, sprintte Betty naar beneden in de hoop dat haar vader, broer en zuster waren teruggekeerd. Dat gebeurde helaas niet want van het Rode Kruis was later bericht gekomen dat haar vader, zuster en broer gestorven waren.

Op 16 mei 1945 konden moeder en dochter toch weer in hun eigen Leeuwarder huis terecht in de Paul Krügerstraat 39. Tot aan 22 augustus 1948 hebben beide families in het huis aan de Paul Krügerstraat gewoond. Mevrouw de Bruin mocht de huuropbrengsten tot 12 mei 1948 ontvangen toen de familie Overdijk was vertrokken.  Moeder had na de bevrijding geen geld voor haarzelf en voor Betty, maar gelukkig was er een oom, Joop Cohen, die enkele jaren financieel voor hen zorgdroeg. Hij had een zakkenhandel in Frankrijk waar hij naar toe was gevlucht.

Terugziend op de onderduikperiode hebben ze veel geluk gehad en de ruimte om zich niet te vervelen. De gezinnen waren goed voor hen geweest en er was altijd goed voor hen gezorgd. Mevrouw de Bruin-Italie overleed op 15 februari 1991.

Yad Vashem onderscheiding

 Op 29 januari 2009 was er een plechtige bijeenkomst in de raadzaal van het oude raadhuis van de gemeente Gaasterlân-Sleat in Balk. Op verzoek van Betty de Bruin was de Yad-Vashemonderscheiding aangevraagd en postuum toegekend voor haar onderduikouders Ate - en Geeske de Boer.

Deze onderscheiding wordt uitgereikt door de staat Israël, als dank voor hulp van niet-Joden aan vervolgde Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Bij deze onderscheiding hoort de titel Rechtvaardige onder de Volkeren.

Alle gasten werden welkom geheten door burgemeester Willem Hoornstra van de gemeente Gaasterlân-Sleat. Het verhaal van Betty haar onderduiktijd werd voorgelezen. Joop Levy reikte de onderscheiding uit aan zoon Johan de Boer. Er werd een gedicht voorgedragen en er volgden toespraken door Betty zelf, familie, vrienden en bekenden. Het geheel werd omlijst door muziek van Bram en Nina, familie van Betty. Na afloop werd er gebruik gemaakt van een door de gemeente Gaasterlân-Sleat aangeboden receptie.

Het zat Betty dwars dat zij niet een onderscheiding had aangevraagd voor de familie Strikwerda waar moeder 15 maanden was ondergedoken geweest.

 

De familie Barend in Oudega

Er zijn meerdere verhalen geschreven over het verblijf van het onderduikersgezin van Philip Barend bij het kinderloze echtpaar Jelle de Vries en Jeltje de Vries – Haga in Oudega. Zij hadden een -inmiddels afgebroken - boerderijtje met 30, 35 koeien aan de Ige Galamawei in Oudega. Het verhaal is ook bekend geworden omdat de tv-persoonlijkheid Frits Barend (1947) een zoon is van het echtpaar Barend. Het eerste gedeelte is een samenvatting, samengesteld uit meerdere boeken en publicaties. Het tweede verhaal is overgenomen van de toenmalige site www.bevrijdingsverhalen.nl. Het is geschreven door de echtgenote van Frits,  schoondochter Marijke Barend–van Haeften.  Het derde verhaal is van Uilke de Koe die  als buurjongetje zijn ooggetuigenverslag heeft opgeschreven.

Jelle en Jeltje de Vries met Bert Barend

Bij een razzia,  op zoek naar onderduikers, in Oudega maart 1945, klopt een Duitse soldaat en een landwachter op de boerderijdeur van het echtpaar Jelle de Vries (1909) en Jeltje de Vries – Haga (1911). Jeltje opent de deur en aan haar wordt gevraagd of zij onderduikers in huis hebben. De landwachter ziet een vrouw achter Jeltje staan met een Joods uiterlijk. Hij zegt haar dat zij mee moet naar het politiebureau in Sneek. Deze vrouw is Betty Barend–van der Kar (1917). Met haar man Philip Barend en de zoon Abraham Philip “Bert” (september 1942) zijn zij hier bij dit echtpaar al vanaf 1943 hartelijk welkom geweest als onderduiker. Het gezin Barend is eind 1942 uit Amsterdam opgehaald door Bouke Van der Wal uit Balk, de groothandelaar in levensmiddelen. Deze werkt samen met de Jouster Jodenhelpers Sjoerd Wiersma en Uilke Boonstra.

De familie Barend is in eerste instantie gastvrij - en zonder vergoeding -  ondergebracht bij de familie Bosma in Wijckel; een gezin met 4 kinderen. Na twee maanden wordt een nieuw onderduikadres gevonden in Woudsend. Na vijf maanden vertrekken ze weer omdat ze zich daar niet meer veilig voelen. Daar komt nog bij dat ze daar moeten betalen. Dan horen zij de duikouders zeggen dat die het geld nu wel binnen hebben en dat ze daarom morgen maar moeten vertrekken. Zij gaan naar de familie Bokma in Harich en van daaruit naar het echtpaar Jelle en Jeltje de Vries - Haga in Oudega. Gelukkig wordt de familie De Vries bereid gevonden het gezin Barend op te nemen. Vanaf het begin is er bij zowel de familie De Vries als bij het gezin een warme en hechte band.

Bij haar aanhouding moet mevrouw Barend direct mee en ze wordt op een tandem gezet. Zij weigert daarbij om mee te trappen. Haar man, haar zoon Bert en Jelle de Vries zijn op het land aan het werk en zijn niet aangehouden. Mevrouw Barend is begin 1945 op transport gezet naar Westerbork waar zij tot aan de bevrijding gebleven is.
Direct na de bevrijding stapt Philip Barend op de fiets om in Westerbork te informeren naar de verblijfplaats van zijn vrouw. Hij komt daar niet aan want onderweg bij Wolvega komen ze elkaar al tegen. Mevrouw Barend is al lopend op weg gegaan naar Oudega. In de periode van aanhouding tot aan de bevrijding was zij sterk vermagerd, maar gelukkig was ze nog gezond en nu helemaal vrij.

Het portret door Marijke Barend–van Haeften

Frits Barend kreeg bij zijn geboorte in 1947 als tweede naam de naam 'Jelle' mee. Het is een verwijzing naar de oorlogsgeschiedenis van zijn ouders die lange tijd samen met zijn broertje Bert in Friesland ondergedoken zaten. Zijn moeder, Betty Barend-van der Kar (1917), werd in maart 1945 opgepakt en naar kamp Westerbork gebracht.

Betty van der Kar werd in 1917 geboren als eerste kind van Sophia Polak en Philip van der Kar. Na haar zouden nog een broer en zusje volgen, Sieg en Mary. Eerst later zal blijken dat haar ouders, Sieg en Mary diep in het verzet zaten.

Aan het begin van de oorlog trouwde ze met Philip Barend – roepnaam Flip. Dat was mede op aandringen van haar schoonouders, omdat allen toen nog hoopten dat een huwelijk een soort bescherming zou bieden tegen de praktijken van de nazi’s. De gedachte daarachter was dat Joodse families met eventuele kinderen bij elkaar zouden mogen blijven en ontzien werden in de “werkkampen” in Polen en Duitsland. Al was het huwelijk in januari 1941 dus een “oorlogshuwelijk” en hadden donkere wolken zich boven Nederland samengepakt, het werd ook in oorlogstijd uitgebreid gevierd. Vreugde gaat voor verdriet in de Joodse traditie en het was destijds net als nu weer gebruikelijk, groots uit te pakken met allerlei optredens en een mooi diner.

Het feest vond in Amsterdam plaats in het populaire gebouw Eik en Linde op de Plantage Middenlaan, vlak bij de Hollandsche Schouwburg en midden in de zogenaamde Jodenbuurt. Er werd een feestelijke “Mode-Show Revue” aan het bruidspaar aangeboden. Als ceremoniemeesters fungeerden de broers van de echtelieden, Sieg van der Kar en Maurice Barend. Een oom en tante van de bruidegom hadden de revue geschreven, terwijl een goede vriendin met de “revuegirls” diverse dansen en liedjes had ingestudeerd. De namen van alle genodigden die optraden, stonden in een draaiboek. Het is achteraf uiterst wrang om te weten dat nauwelijks twee jaar later al meer dan de helft van het revuegezelschap was vermoord. Kort na hun huwelijk verhuisde het jonge echtpaar Barend naar Groningen. Flip ging er als vertegenwoordiger van de Amsterdamse textielfirma Alex Meijer werken, het familiebedrijf van een oom. Abraham Barend, de vader van Flip, werkte er ook.

Halverwege 1942 al werden vader en zoon Barend naar een werkkamp voor Joden in Orvelte gestuurd, op vier kilometer afstand van doorvoerkamp Westerbork. Daar moesten ze heide ontginnen en aardappelen rooien. Sinds oktober 1941 hadden de nazi`s een veertigtal van dat soort kampen ingericht. Ze fungeerden in feite als wachtkamers voor verder transport naar Westerbork en de vernietigingskampen.

Betty was inmiddels zwanger en eind september 1942 uitgerekend. Daarom vroeg ze bij het Gewestelijk Arbeidsbureau tijdelijk verlof aan voor haar man, zodat hij aanwezig kon zijn bij de geboorte van hun eerste kind. Dat werd hem voor maximaal twaalf dagen verleend, van ongeveer drie dagen voor tot negen dagen na de geboorte.

In Groningen werd op 23 september in het ziekenhuis een zoon geboren.  Eenmaal in dat ziekenhuis “schonken” medici de jonge vader Flip een besmettelijke ziekte. Ze verklaarden dat het medisch onverantwoord was hem terug te sturen naar Orvelte en hielden hem uit voorzorg in quarantaine in een ziekenhuisbed. De Duitsers waren als de dood voor besmettingen en geloofden de artsen. Die redden daarmee uiteindelijk zijn leven. Betty’s schoonouders werden begin september al doorgestuurd richting Auschwitz en werden nog voor de geboorte van hun eerste kleinzoon vermoord.

Met man en kind verliet Betty na een paar dagen midden in de nacht het ziekenhuis. Twee dagen later werd de baby, slechts in aanwezigheid van zijn ouders, door een lokale moheel volgens de officiële rabbinale rituelen besneden en kreeg hij de naam Abraham Philip, roepnaam Bert. In de loop van 1943 begaf het jonge gezin Barend zich, op last van de bezetter, naar Amsterdam. Ze moesten op de Tugelaweg in Oost gaan wonen. Daar werden Joden van buiten de stad samengebracht omdat ze dan makkelijker opgehaald konden worden en naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. Die schouwburg fungeerde als verzamelpunt voor Joden die naar Westerbork werden doorgestuurd. Betty had al een koffertje voor haar zoon, man en zichzelf klaargemaakt, maar haar man overtuigde haar dat ze het huis moesten verlaten.  Hij zegt: ‘We laten ons niet ophalen; we gaan hier weg en lopen naar je ouders in de Molenbeekstraat.’

Wanneer ze daar een dag zijn, wordt er in de middag hard gebeld. Die ochtend had Betty’s jongere zuster Mary op straat een buurvrouw gesproken die vroeg hoe het met haar oudere zuster en haar kindje ging. Mary zei dat ze eigenlijk niets mag zeggen, maar de buurvrouw lacht om haar wantrouwen. Ze woont immers al een paar jaar op nummer 20 en kent de familie Van der Kar toch al van voor de oorlog. Dan fluistert Mary dat Betty met man en zoontje even naar het ouderlijk huis is gekomen en dat het goed gaat. Als Betty`s moeder Sophie opendoet, staan een Amsterdamse politieagent en een Duitser van de beruchte Grüne Polizei voor de deur. Ze hebben een tip gekregen dat de familie Van der Kar een Joods gezin dat zich had moeten melden onderdak heeft verschaft. De Duitser doorzoekt het huis, de Nederlandse politieagent moet van Betty`s moeder beneden op de stoep blijven staan. ‘Die Duitser is gestuurd, die kan er niets aan doen, maar jij moet het niet wagen mijn huis te doorzoeken’, zegt ze met een overtuiging die geen ruimte biedt voor twijfel tegen de Nederlandse diender. Dan voltrekt zich een wonder. De Duitser bekijkt eerst de benedenverdieping van het huis, ziet niemand en loopt vervolgens de trap op naar boven waar Betty`s zoontje in bed ligt. Hij opent de deur van de zolderkamer en moet daar de gezochte baby hebben gezien. Haar man Flip Barend is bij de huiszoeking meteen uit het zolderraam geklommen en via het platte dak en een open raam bij behulpzame buren naar binnen geklommen. Betty zelf heeft zich in een gammele zolderkast verstopt.

De Duitser doet de deur van de kamer waar de baby ligt dicht, gaat weer naar beneden en zegt tegen de wachtende Nederlandse agent dat er ‘keine Juden’ zijn. Hoewel de buurvrouw uit de Molenbeekstraat dus niet haar ‘kopgeld’ – f 7,50 voor iedere verraden Jood – heeft kunnen incasseren, wordt het gezin de grond in Amsterdam toch te heet onder de voeten en besluit het onder te duiken. De moeder, broer en zuster van Betty zitten in het verzet en hebben contact met een Friese verzetsgroep in Gaasterland die wordt geleid door Sjoerd Wiersma en zijn vriend Uilke Boonstra. Via deze groep worden de drie geholpen.

Betty wordt met man en zoontje Bert tijdelijk ondergebracht bij de familie Bosma uit Wijckel. De Bosma`s zijn gastvrij, zorgen goed voor de familie uit de grote stad en willen voor de opvang geen geld ontvangen. Maar de drie kunnen niet lang blijven bij het gezin dat zelf al vier zoons telt. Na twee maanden komen ze terecht bij een gezin uit Harich dat minder goede bedoelingen heeft. Daar moet worden betaald. Betty vertrouwt het na een paar weken niet meer en wil weg als ze in het Fries hoort zeggen: ‘We hebben het geld voor de kamer eruit, ze kunnen vertrekken.’ Na wat omzwervingen worden ze begin 1944 ondergebracht bij Jelle en Jeltje de Vries-Haga die in een afgelegen boerderij in de wei tussen Oudega en Kolderwolde wonen. Het blijkt een warm nest te zijn. Als ze midden in de nacht aankomen, treffen ze de tafel rijkelijk gedekt en staat een opgemaakte wieg klaar voor de kleine Bert.

Vooral Bert heeft het goed op de boerderij. Jelle en Jeltje hebben zelf geen kinderen en zijn dol op hem. En die genegenheid is al gauw wederzijds. Bertje wordt in hun trouwboekje door het verzet als zoon Albert bijgeschreven en dat hebben ze er nooit meer uit laten halen. Flip en heit kunnen het ook goed met elkaar vinden en de vertegenwoordiger in stoffen werkt gewoon mee op het land. Betty moet mem helpen in de huishouding. Met slootwater maakt ze melkgerei en melkbussen schoon.

Als beppe, de moeder van heit, in het najaar van 1944 overlijdt, verhuizen heit en mem met hun onderduikers naar haar boerderijtje aan de rand van Oudega.

Beppe de Vries, Jeltje de Vries en Betty Barend met Bert

Hoewel het hele dorp weet dat bij Jelle en Jeltje drie Joden zijn ondergedoken, heeft niemand hen verraden en, in Berts woorden, het "kopgeld" van f. 22,50 opgehaald. Dat was het standaardbedrag dat men kreeg voor iedere verraden Jood.

Maar in de eerste maanden van 1945 worden talrijke razzia`s in Friesland gehouden. De rossig-blonde Bert slaapt nog wel op de boerderij bij heit en mem, maar zijn ouders zijn uit voorzorg elders ondergebracht. Betty slaapt aan de overkant bij de familie De Koe met de dochter in één bed en Flip brengt samen met een zoon de nacht door in een skûtsje. Dat is expres aan de overkant van de vaart aangemeerd, omdat je er dan niet makkelijk bijkomt en het daar niet snel doorzocht kan worden. Dat hebben ze goed bedacht, want begin maart gaat het mis en wordt Betty opgepakt. Ze belandt op het politiebureau in Sneek, en wordt mishandeld en langdurig hardhandig ondervraagd. Maar ze laat niets los. Ze is een sterke vrouw en vreest dat, als ze iets vertelt, dat ernstige gevolgen zal hebben voor haar man en zoontje, de familie De Koe en Jelle en Jeltje de Vries.

Betty wordt naar Westerbork vervoerd, waar ze half maart 1945 aankomt. Ze moet meteen gaan werken en in de keuken aardappelen schillen. Omdat er na de spoorwegstaking uit september 1944 geen transporten meer naar de vernietigingskampen gaan, is het leven in het kamp relatief niet al te beroerd voor haar. Ze ontmoet er diverse oude bekenden en van een Duits-Joodse vriendin die in een geprivilegieerde positie in het kamp verkeert, krijgt ze wat extra eten dat boven op de spoelbak van de wc is gelegd.

Op 12 april wordt ze samen met zo`n 875 andere gevangenen door de Canadezen bevrijd. Op de kreet `De Tommy`s zijn er’, loopt iedereen het kamp uit om hen te verwelkomen. De bevrijders verrassen de kampbewoners met heerlijkheden als chocola en sigaretten. Hoewel de SS is vertrokken, moeten de gevangenen voor hun eigen veiligheid in Westerbork blijven, omdat nog niet heel Nederland is bevrijd. Zodra Friesland is bevrijd, vertrekt Flip op een oude fiets met harde banden naar Westerbork om zijn vrouw op te halen. Betty is vermagerd, maar beiden zijn gezond en vrij.

Het vertrek van de familie Barend uit Friesland is voor de Amsterdammers en de Friezen een traumatische aangelegenheid. Heit en mem brengen hun onderduikers naar de boot in Lemmer. Het gehuil van Jelle is, volgens Jeltje, tot aan de overkant van het IJsselmeer in Amsterdam te horen geweest. Hij is ontroostbaar en zit nog uren te huilen. In Amsterdam vragen Betty en Flip uit angst voor een nieuwe vervolging bij de burgerlijke stand voor hun zoontje Bert meteen een vergunning aan om zijn officiële, Joods klinkende naam Abraham te veranderen. Met Koninklijke toestemming wordt al in augustus 1945 zijn naam in Albert gewijzigd.

Jeltje de Vries, Betty Barend en Bert

Bert mist zijn heit en mem en het leven op het land intussen net zo erg als Jelle en Jeltje hem en zijn ouders missen. Daarom koopt Flip Barend in Amsterdam-West een melkzaak voor ze. De families zijn dan dichter bij elkaar en kunnen elkaar zien wanneer ze maar willen. Maar de twee geboren Friezen kunnen niet wennen aan het leven in de grote stad en na een tijdje vertrekken ze tot ieders teleurstelling weer naar Friesland.

In 1947 wordt Frits Jelle geboren. Frits, omdat dat eventueel voor de Duitse naam Fritz kan doorgaan en Jelle naar de Friese onderduikgever. Hoewel zijn ouders samen met zijn broertje de oorlog overleefden en hij na de oorlog nog is geboren, loopt hun huwelijk in 1953 spaak. Niet alleen laat Flip het gezin daarna financieel en emotioneel in de steek, ook aan heit en mem heeft hij op een afscheidsbriefje na nooit meer iets laten horen.

Betty van der Kar is na haar scheiding nooit meer hertrouwd en heeft keihard voor haar zoons moeten werken. Over de oorlog vertelde ze weinig, totdat kleindochter Barbara – toen negen jaar – in 1983 voor school een werkstuk over de Tweede Wereldoorlog maakte. Daarin heeft ze haar oma geïnterviewd. De eerste vraag luidde: ‘Wat kan je je nog herinneren van de bevrijding?’ Oma Betty antwoordde: ‘Er kwamen Canadezen, toen waren de Duitsers weggevlucht. We hoorden dat we bevrijd waren.’ Op de volgende vraag `wat is het eerste wat je deed toen je bevrijd was’, antwoordde ze:

‘We hebben overlegd wat we konden doen. Na twee dagen kwam mijn man me ophalen met de fiets. Toen hebben we er twee dagen over gedaan om naar Friesland te gaan. Toen ging ik naar mijn zoontje die niets van mij wilde weten, want hij kende me niet meer.’ In 1991 is ze met een glimlach op haar gezicht gestorven in het trotse bezit van twee zoons, vijf kleindochters – van wie de oudste naar Jeltje werd vernoemd – en een achterkleindochter. Haar tweede achterkleinzoon werd in 2006 geboren en draagt de naam Sam Frits Jelle Groot met ere.

In de Balkster Courant van 11 april 2019 is nog in een artikel het schuldgevoel van mem Jeltje beschreven. “Mem Jeltje worstelde op het einde van haar leven toch met het feit dat Berts moeder bij een razzia op het einde van de oorlog toch werd ontdekt en weggevoerd. Ze kwam gelukkig terug. Maar het vrat aan haar. “Mem was op dat moment aan het boodschappen doen en heit en Bert zaten net in het land. Onze moeder was alleen thuis en is toen opgepakt en vreselijk mishandeld in Sneek. Mem Jeltje leed echter enorm onder het gegeven dat Bert en Frits moeder alsnog werd weggevoerd en allerlei narigheid heeft moeten doorstaan. “Ze was liberaal gelovig, geloofde in het hiernamaals, maar ook in de hel. Ze dacht dat ze in de hel zou komen omdat ze onze moeder niet had kunnen beschermen. Toen heb ik haar hand gepakt en gezegd dat als er een hemel was zij daar sowieso naartoe zou gaan. Daardoor was zij gerustgesteld en is ze rustig heengegaan”, aldus Frits Barend.

Woensdag 10 april 2019 was er plechtigheid in de PKN-Kerk van Oudega waarin de symbolische grafrechten en de grafplichten werden overgedragen van het graf van Jelle en Jeltje de Vries – Haga. De gehele familie Barends was hierbij aanwezig. De ABSbasisschool van De Fluessen uit Oudega heeft het graf nu eeuwigdurend geadopteerd zodat het graf ook nooit geruimd zal worden.

In augustus 2020 heeft Uilke de Koe - als toenmalige buurjongen-  zijn ooggetuigeverslag geschreven over de familie Barends.

HET VERHAAL VAN UILKE DE KOE

Ik ben geboren op 22 september 1929 in Oudega als jongste zoon van Petrus de Koe en Maaike Smit. Mijn ouderlijk huis stond in Oudega dat toen hoorde bij de gemeente Hemelumer Oldephaert en Noordwolde. We woonden in nummer 3 en 4. Het waren twee huisnummers omdat het eigenlijk twee huisjes waren waar een tussendeur in was gemaakt. Boven waren twee zolders; één met een slaapkamer waar je met een ladder naar toe moest klimmen en de andere zolder werd gebruikt als turfzolder. Beneden waren een soort bijkeuken en woonkamer. We woonden er met mijn ouders, mijn zus Hiltje, mijn broers Gooitzen en Hille en ikzelf. Ik was de jongste. Mijn broers moesten eigenlijk naar Duitsland, maar zaten gewoon thuis “ondergedoken”. In Oudega was het op zich rustig in de oorlog. Het leven ging eigenlijk gewoon zijn gangetje. Er waren best veel onderduikers in het dorp en die leefden in relatieve vrijheid. Ze gingen bijvoorbeeld gewoon met elkaar zwemmen in het meer. In het arbeiderswoninkje tegenover ons, woonde de weduwe Harmke de Vries- Boersma. Zij overleed op 16 augustus 1944. Ze was de moeder van Hans, Ferdinand, Trijntje en Jelle de Vries. Na haar overlijden trokken zoon Jelle en zijn vrouw Jeltje in het huis. Ze kwamen uit de buurt van Harich, waar ze in het buitengebied woonden aan een oud riviertje met de naam “Rien”, gelegen op de grens van Gaasterland en Hemelumer Oldephaert en Noordwolde. Ik herinner mij dat er destijds een Amerikaanse windmolen stond. Op die plek, zo afgelegen, namen zij Joodse onderduikers in huis. Het betrof Flip Barend, zijn vrouw Betty van der Kar en hun tweejarig zoontje Bert. Zij verhuisden als onderduikers mee naar Oudega. Ook zij leefden in relatieve vrijheid. In Oudega wist iedereen wel wie onderduikers in huis had en ook van onderduikgevers Jelle en Jeltje was dat bekend. Verraad was er niet. Flip en Betty leefden rustig mee met het dorp. Flip zat soms bij ons in de kamer achter het spinnenwiel of maakte onder melkerstijd een praatje met Hans Keulen, een buurman. Betty hielp Jeltje mee in de huishouding.

Op een gegeven moment werd, om redenen die ik niet weet, besloten om het allemaal wat anders te regelen. Betty zou voortaan bij ons op zolder slapen, samen met Hiltje. Flip zou voortaan samen met Gooitzen in het skûtsje van Jan Baaima slapen dat afgemeerd lag achter het schiphuis van Dirk Hoekstra, maar wel aan de landkant. Je kon dus van de weg af niet op het schip komen. ’s Avonds om negen uur werd er tweemaal, drie keer op het raam geklopt. Dan wisten we dat het Flip en Betty waren. Wij zaten ’s avonds bij elkaar met een klein oliepitje als licht, want elektriciteit was er niet meer. De gesprekken gingen natuurlijk meestal over de oorlog. Om tien uur was het dan bedtijd. Betty en mijn zuster Hiltje klommen dan met een ladder naar de slaapkamer op zolder. Mijn zuster vertelde later dat Betty elke avond wel iets zei als: “was die rotoorlog maar voorbij, want ik houd het niet meer vol”. Flip en mijn broer Gooitzen gingen in het donker bij Jelte Dijkstra over de polderdijk naar het skûtsje. Hoe lang deze situatie geduurd heeft weet ik niet meer. In ieder geval tot de bevrijding hebben de mannen in het schip geslapen. Op een gegeven moment kwamen er Duitse soldaten in het dorp voor een razzia. Naar ik later hoorde was dat om wapens te zoeken. Deze soldaten waren gelegerd in Stavoren. Misschien naar aanleiding van een geplande wapendropping die niet doorging? Ik weet dat mijn broer Hille vergeefs heeft gewacht op deze dropping. De soldaten kwamen ook bij ons en één van de soldaten liep rond ons huis en doorzocht de schuren. Ik liep achter hem aan. Toen hij zijn ronde had gedaan, liep hij via de voordeur naar binnen. Ik volgde hem ook naar binnen. Betty zat nog bij ons aan tafel aan het ontbijt. Dat was de gewoonte nadat ze ’s nachts bij ons had geslapen. Na het ontbijt ging ze dan weer naar de overkant. Blijkbaar zag de soldaat iets aan haar uiterlijk, want hij zei meteen: “Aha, eine Judinne, kommen Sie mit!”. Ze mocht nog naar de overkant toe om naar het toilet te gaan. Twee Duitse soldaten hielden voor de wc de wacht. Of ze nog afscheid heeft kunnen nemen van iemand, kan ik mij niet herinneren.

We stonden met meerdere mensen op de straat om te praten over wat er allemaal gebeurd was, toen we Betty zagen aankomen. Zij zat achter op een tandem bij een Duitser. Ze had de voeten op de stang en liet de soldaat trappen. Ze lachte naar ons en wuifde ook nog. Uiteindelijk kwam ze via Stavoren en Sneek in kamp Westerbork terecht. Ondertussen zaten mijn broer Gooitzen en Flip verstopt in het schip. Ze hoorden dat er Duitsers in het schiphuis waren en kregen in de gaten dat die op zoek waren naar een plank of zo. Flip raakte volkomen in paniek en wilde het weiland invluchten, maar Gooitzen hield hem tegen en hield zelfs de hand voor de mond van Flip. De loopplank werd blijkbaar niet gevonden en zo konden de Duitse soldaten het skûtsje niet bereiken en was het gevaar voor de beide mannen geweken. Dat Betty was opgepakt was een schok voor Flip en natuurlijk ook voor de hele buurt. Het was een hele lieve vrouw. Veel later hoorde ik van Harmke Keulen de dochter van Hans Keulen, dat ze Bert achter op de fiets naar de schoonouders van Hille had gebracht. Daar is hij even geweest en hoelang weet ik niet. Op 15 april 1945 kwam voor ons de bevrijding. We hoorden dat er Canadezen in Warns waren en samen met Gooitzen en Flip gingen we daar naar toe. Flip was helemaal uitgelaten en onderweg schreeuwde hij naar iedereen die het maar wilde horen: “We zijn bevrijd!!”

Helaas kan ik me daar verder niet veel meer van herinneren, behalve dat we inderdaad Canadezen aantroffen in Warns. Flip leende de fiets van mijn vader. Hij wilde naar Westerbork om te kijken of Betty daar nog was. We hadden nog een oude fiets met cushionbanden en daarop is hij naar Westerbork gefietst. Zij bleek daar inderdaad nog te zijn en hij nam haar mee terug naar Oudega. Op de fiets zaten grote fietstassen die de schoenmakers maakten van oude skûtsjezeilen en bij zijn terugkeer had Flip deze tassen vol met luchtzeep*. Mijn moeder kreeg twee blokjes en verder ventte hij de zeep uit in het dorp voor een rijksdaalder per stuk. De familie Barend ging na de bevrijding al snel weer terug naar Amsterdam en Jelle en Jeltje verhuisden naar een boerderij verderop in Oudega. Frits werd na de oorlog nog geboren, maar daarna zijn Flip en Betty gescheiden. Het huisje staat er helaas niet meer. Het is afgebroken in 1956 en vervangen door een nieuw huis.

* Luchtzeep was heel licht van gewicht en gaf niet veel zeep. Een typisch oorlogsproduct.

Ron Noach.

Ron Noach, woonde in de oorlog in Aalsmeer, 15 jaar was hij en Joods. Zijn vader was weggevoerd. Ron was met zijn moeder en zijn beide broers ondergedoken. De ondergrondse vond het beter dat hij naar Friesland zou gaan. Ron kreeg een nieuw persoonsbewijs en een andere naam: Tony Wagenaar. “Ik kreeg te horen dat ik in Amsterdam naar dominee Johannes Jacobus Buskes moest gaan. Die zou me wel verder helpen. Dat is ook gebeurd, ik werd doorgestuurd naar de Heer Fedde Schurer, die toen op de Admiraalweg woonde. Hij zou me een kaartje voor de Lemmer boot bezorgen. Het lukte....” Ron kreeg een kaartje zo'n klein kartonnen dingetje. “Ik zie het nog zo voor me en of het echt was weet ik niet, maar ik kon nog niet weg. Het IJsselmeer lag vol ijs. De boten voeren niet”.

Het duurde een paar weken eer het ijs zover was verdwenen, dat de boten de oversteek konden maken. Ron had te horen gekregen dat hij met de eerste boot die naar Lemmer ging mee moest. Op de steiger stonden lange rijen mensen. Velen droegen een rugzak...etenhalers. “Mijn moeder en mijn broertje zwaaiden mij uit, maar op de steiger werd ik aangehouden. 'Ausweiss', trillend van angst gaf ik die Duitse soldaat mijn kaartje en persoonsbewijs. Of dit vals was? De hofmeester keek mij aan, "natuurlijk dat is wel in orde". Die Duitser geloofde hem niet ik moest mittkommen. De hofmeester liep echter ook mee. Op een gegeven moment pakte hij me beet en duwde me pardoes een deur binnen van wat de kajuit bleek te zijn, het zat er vol.

Veel vrouwen riepen héé jongen waar moet je naar toe? D'r zit wat scheef zeker? Ik werd onder een bank gefrommeld. De vrouwen gingen ervoor zitten en ik hield mij schuil achter hun rokken. Buiten vroor het dat het kraakte, maar warm dat ik het had, warm! Voor mijn gevoel heb ik daar eeuwig gelegen. Het duurde lang voor de boot vertrok. Ik wilde onder de bank vandaan komen, maar dat mocht niet. We moesten de oranje sluizen nog door en daar werd ook vaak gecontroleerd. Tijden heb ik daar gelegen, maar eindelijk ging de boot weer varen.

Ik. als de duvel onder de bank vandaan, die vrouwen heb ik bedankt en ik ben toen naar boven gegaan, frisse lucht moest ik hebben”. Aan dek raakte Ron, een klein wit mager mannetje, in gesprek met twee meisjes. Ze hadden roggebrood bij zich, van die grote roggebroden.” Zulke had ik nog nooit gezien. Het bleken dus Friese roggebroden te zijn. Wat zag dat er lekker uit. Ik had alleen maar een paar sneetjes brood en een paar winterwortels te eten. Maar moeder had me ook een paar stukjes zeep meegegeven. Goeie zeep wel te verstaan, ik dacht als ik nu zo'n stuk zeep kan ruilen tegen een stuk roggebrood ben ik klaar.

Ik raakte dus met die meisjes aan de praat, ze woonden in de buurt van Nijemirdum. Ik vertelde dat ik naar familie in Nijemirdum ging, wat helemaal niet waar was, want ik wist helemaal niet waar ik naar toe ging. Ik had alleen een brief bij mij, die ik moest afgeven bij dominee Pieter Verdam in Nijemirdum. (predikant Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband) Voor de rest wist ik niets. Nou, zeiden die meisjes dan kan je straks mooi met ons mee lopen”.

Ron ruilde zijn stuk zeep tegen een stuk roggebrood, heerlijk maar hij heeft het geweten. “Ik was dat brood helemaal niet meer gewend, dus ik bleef naar de wc lopen. Dat viel niet mee er stond steeds een lage rij mensen voor. Blij dat ik er dan op zat. Als je dan je vrachtje weer kwijt was ging je weer naar buiten, maar even later moest je al weer. Het was een overtocht om nooit te vergeten. Af en toe zag ik de hofmeester, maar die zag mij niet staan. Hij deed of hij mij nog nooit gezien had.

Het was druk aan boord. Verscheidene mensen hadden de oversteek al eerder gemaakt. En vertelden verhalen over luchtaanvallen en controle. Wij zijn niet beschoten maar wel moest er op een gegeven moment de lichten uit, herinnert Ron Noach zich. Er zaten Engelse jagers boven hun, ze waren bang dat die op hun zouden gaan schieten. Ik snapte er niets van. De Engelsen waren toch onze vrienden? Maar tja, je bent een jongen van bijna zestien jaar en had nauwelijks besef van angst. Ach ik stond er alleen voor, ik zag wel waar ik terecht kwam”.

Dat leek de Duitse cel te worden, want toen Ron in Lemmer van boord wilde gaan, wemelde het op de kade van de soldaten. “Ik schrok me dood. De passagiers werden bij de loopplank opgewacht. De mannen werden in rijen opgesteld, twee aan twee en bij elk koppel stond een soldaat. Ik dacht daar ga ik, 't is gebeurd met je”. Zenuwachtig werkte Ron zich in de rij naar achteren, maar op een gegeven moment moet je toch. “Dan is het jouw beurt, dan sta je voor de loopplank. Maar wat denk je, geen soldaat meer te zien. Ze marcheerden, net de hoek om met een stuk of wat mannen”.

Ai, wat was hij blij. Ron of Tony zoals hij op het persoonsbewijs heette, kwam eindelijk op de tuinderij van de familie Gosse en Anna Boukes – van Dijk op De Hege Bouwen in Nijemirdum aan. Daar heeft hij het einde van de oorlog afgewacht. Na de bevrijding is hij met de Lemster boot Jan Nieveen naar huis gebracht. “Ik wilde weten wat er allemaal gebeurd was. Je hoorde allemaal zulke rare verhalen. Maar ik trof ons huis aan zoals ik het verlaten had. Mijn moeder en mijn broers waren er ook nog. Maar ja, van de rest van de familie is er nooit meer iemand teruggekomen”.

Bron foto Ron Noach: www.communityjoodsmonument.nl
Iets aangepast en aangevuld verhaal overgenomen van www.spanvis.nl
Hij werd ook wel Aron Noach genoemd.

Onderduiker Joseph Pomeranz

Hendrik Postma en Geeske Postma-Bultsma

De boerderij aan De Hege Bouwen 39 in Nijemirdum werd in de Tweede Wereldoorlog door twee families Postma bewoond. Aan de rechterkant woonde Klaas Postma en zijn vrouw Klaske Postma – Mulder en aan de linkerkant hun zoon Hendrik, zijn vrouw Geeske en dochter Klaske (Karin). Deze laatsten gaven onderdak aan de joodse jongen Jos Poran. Zijn naam werd in de Gaasterlandse illegaliteit geschreven als Jozeph Pomeranz. De voornaam is afkomstig van zijn grootvader die Josef Leiser Pomeranz heette.
Omdat in de boerderij alles onder eén dak was, zullen Klaas en Klaske ongetwijfeld toestemming tot zijn verblijf hebben gegeven en dus mee in het complot zitten tegenover de Duitse overheerser. De toegekende Yad Vashem-oorkonde was postuum uitgereikt aan Hendrik Postma en zijn vrouw Geeske  maar straalde ook af op Klaas en Klaske.

Wie was Josef Pomeranz, ook wel Jos Poran genoemd?

Zijn vader was Salomon Pomeranz die in 1905 of 1906 in het Roemeense Chernowitz geboren was. Zijn overlijden was op 27 februari 1956 in Enschede en toen was hij vijftig jaar. De geboorteplaats werd later Tsjernovtsy of Tsjernivtsji genoemd en/of geschreven. Het ligt dichtbij Hongarije en Slowakije in een gebied dat de laatste eeuwen zeer onstabiel is geweest. Jos is vijf jaar als hij met zijn gezin naar Berlijn vertrekt. De moeder van Jos, Cycilia Bildner, kwam in 1910 op vijftienjarige leeftijd vanuit Polen naar Berlijn. Daar leerden Salomon en Cycilia elkaar kennen op school. Uiteindelijk resulteerde dat in een huwelijk in 1928. In 1930 stichtte Adolf Hitler de NSDAP. Deze partij won snel in aanzien en uitte zich in een agressief nationalisme en antisemitisme. Al in 1931 emigreerden ze naar Enschede waar ze met een klein textielbedrijf begonnen waar vooral stropdassen werden gemaakt. Jos (1932) en twee zussen werden daar geboren en kregen een liberaal Joodse opvoeding dat zich kenmerkte door wel naar de Sjoel te gaan maar meer voor de gezelligheid. Op de zondag kregen ze Joodse les.

Klaas en Klaske Postma met hun kinderen

Klaas en Klaske Postma met hun kinderen

Een jaar na het begin van de Tweede Wereldoorlog moest een jodenster worden gedragen. Dat had tot gevolg dat ze niet meer naar hun lagere school mochten en dat was vooral tegen de zin van het schoolhoofd die de boodschap met betraande ogen kwam brengen. Ook anderen in de omgeving reageerden bewogen. Meerdere mensen waren bij het zien van een jodenster van hun fiets gestapt en hadden hun hoed afgenomen. Omdat andere familieleden al waren weggevoerd, dook het gezin Pomeranz nu ook onder. De vader had tegengestribbeld. Hij was al een keer voor het opkomend nationaalsocialisme gevlucht en had wel in de gaten wat de Duitsers van plan warenDe familie was in contact gekomen met een verzetsgroep in Enschede rond Ds. L. Overduin. Deze zorgde ervoor dat zij in een kindertehuis te Maarn konden worden geplaatst. Vader en moeder Pomeranz doken toch onder en vonden onderdak in de buurt van Apeldoorn. Voor de beide zusjes van Jos was ook onderdak gevonden. Jos heeft het acht maanden durende verblijf in dat kindertehuis niet prettig gevonden.

De boerderij aan De Hege Bouwen

In augustus 1943 werd Jos naar Nijemirdum gebracht waar hij bij de familie Hendrik Postma op de boerderij werd ondergebracht. De boerderij lag zeer afgelegen aan een bosrand. Een zandweg verbond hen met de bewoonde wereld waardoor het een ideale schuilplaats werd voor Jos.  Wel was er op een hemelsbrede afstand van plm. 800 meter het Duitse Peil- en Radarstation “Eisbär” waar ongeveer 300 militairen verbleven. Zij hielden wel eens oefeningen rondom de boerderij en dan hield men het hart vast omdat in de hooiberg meerdere zaken verstopt waren. Gelukkig heeft dat nooit problemen opgeleverd.

In de woonkamer waren twee bedsteden. In de ene sliep Jos en in de andere sliep baby Karin. Er was volop voedsel voor iedereen. Waar Jos aan moest wennen was dat Hendrik na de warme maaltijd een hoofdstuk uit de Bijbel ging voorlezen. Hier moest iedereen zwijgend naar luisteren. Jos was dit niet gewend en begreep lang niet alles wat hij hoorde. Voor een jongeman was er altijd wel iets op een boerderij te beleven. Hij ging meehelpen met het werk in de stal, een 20-tal koeien melken, hooi van het land halen met paard en wagen, koeien verweiden en naar de koeien rijden om ze te melken. Hij hielp pleegmoeder Geeske met de was in het vuurhok. Hij legde dan de witte was op het grasveld om te drogen. Als de omstandigheden het toelieten ging Jos naar de lagere school. Hij leerde thuis en op school fries spreken en te verstaan. Op zijn beurt leerde hij in de winter pleegvader Hendrik het tellen in het Hebreeuws tijdens het watergeven aan de koeien in de stal. Er was over de veiligheid nagedacht en gesproken met Jos. De afspraak was gemaakt dat bij onraad de boerderij aan de boskant moest worden verlaten. Hij zou daarbij door het water van de sloot moeten lopen om eventuele Duitse speurhonden van zich af te schudden en zich in het bos te verstoppen totdat er iemand kwam op hem op te halen. Gelukkig heeft deze situatie zich nimmer voorgedaan. Tijdens zijn gehele onderduiktijd in Nijemirdum heeft hij nooit een Duitse soldaat gezien.

Van 25 september tot en met 20 oktober 1944 heeft hij in de stille bossen het angstaanjagende geluid gehoord van de plm. 75 V2-raketten die vanuit het Rijsterbos naar Engeland en later België werden afgevuurd.

De bevrijding van Gaasterland – en dus ook Jos – was op 17 april 1945 toen de Canadezen geen Duitse militairen meer aantroffen. Hij heeft aan deze dag geen herinneringen overgehouden. En dan komt bij hem en zijn pleegouders de vraag wat er nu moet gaan gebeuren.

Bijna twee maanden later op 11 juni 1945 zat Jos op een wagen met hooi op weg naar de boerderij. In de verte zag hij een man aankomen en wist instinctief dat dat zijn vader Salomon was die hij in bijna 3 jaar niet meer had gezien. Hun kerngezin was gespaard gebleven en hij ging met zijn vader terug naar Enschede. Dat was een reis die bijna een dag duurde.

Jos is niet ongeschonden uit de oorlog gekomen. Hij kreeg problemen met zijn identiteit. De schooltijd was niet gemakkelijk. Toen hij 18 jaar was, nam hij een kloek besluit door op de fiets te stappen naar Marseille en daar de boot te nemen naar Israël. “Die fietstocht heeft twee maanden geduurd maar vormden mij in de twee fijnste maanden van mijn leven. Ik was alleen en deed wat ik wilde”. In Israël is hij zijn leven lang gebleven. Hij is daar getrouwd en heeft drie kinderen gekregen en meerdere kleinkinderen.

Uitreiking van de Yad Vashem onderscheiding

foto Maikel Galama

Jos Poran had deze onderscheiding aangevraagd voor zijn onderduikouders. Zijn motivatie was geweest dat Hendrik en Geeske zijn leven hadden gered waar hij hen en hun nageslacht voor eeuwig dankbaar zou zijn. Dat was hem pas echt duidelijk geworden toen hijzelf vader was geworden.

Op 2 mei 2006 was in Workum de postume uitreiking geweest door de heer Joop Levy als afgevaardigde van de Israëlische Ambassade. Een dochter had de onderscheiding overhandigd gekregen.  De Yad Vashem-onderscheiding is op hun grafsteen aangebracht. De eretitel betekent: “Rechtvaardige onder de volken”.

Bron: www.jadeboer.nl