Militair Hette de Kroon uit Oudega

Dienstplichtig militair Hette de Kroon (foto) uit Oudega heeft zijn interessante oorlogsavonturen in de meidagen van 1940 aan het papier toevertrouwd. Het is een ongedateerd verslag geworden van de vlucht na de Duitse binnentreding en de strijd rondom de stelling Wons bij de Afsluitdijk. Het geeft ook aan dat Nederland al op 9 mei precies wist hoe laat en waar de Duitsers de volgende dag zouden binnenvallen. Alles is letterlijk in hedendaagse spelling overgenomen. Het document is welwillend beschikbaar gesteld door het Kazemattenmuseum en voorzien van aantekeningen door hoofdconservator Jacob Topper.

 

“MIJN HERINNERINGEN AAN DE OORLOGSJAREN

 Het is donderdagavond 9 mei 1940 en bijna 7 uur. De nieuwe wacht staat aangetreden en de oude wacht stelt zich op voor het houden van de wachtparade. Nog enkele ogenblikken en ook wij hebben onze plicht weer gedaan en zullen worden afgelost. We verheugen ons er reeds op om deze nacht eens lekker te kunnen slapen want in twee nachten hebben we onze strozakken al niet gezien. Na nog een klein wandelingetje te hebben gemaakt in de prachtige omgeving van Emmen, begeven we ons om ongeveer 9 uur te ruste. Niets en niemand zou ook maar kunnen vermoeden dat deze rustige avond de vooravond zou worden van de vreselijke oorlog die de volgende dag over onze grenzen zou komen. Vermoeid dat wij waren door de lange wacht, sliepen wij weldra in. ‘t Zal echter niet een lange nacht worden.

Het is nog maar nauwelijks elf uur om haastige voetstappen komen naar boven toe.

‘t Is de luitenant1 en hij beveelt “Vlug jongens, opstaan, alles ontvangen en beneden aantreden; zakboekje bij je steken en de penning waarop je naam staat ontvangen”. Nog nimmer hadden wij dit gehad en nu deden we het. Er werd niet gesproken en er werd niet gemopperd; waar kwam dit door? Er klonk iets vreemds, iets eigenaardigs in de stem van de luitenant. We gaan naar beneden. ‘t Is kil en donker buiten. Door het dichte geboomte rondom het hoofdpostkantoor fonkelt slechts een enkele ster aan het firmament. Het is alles even rustig en kalm. Zo af en toe wordt de stilte verbroken door het geluid van een van de nachtdieren uit het dierenpark dat nabij gelegen is. Verder niets te bespeuren, waarom moest dit toch? Ook de jongens die op wacht zijn weten niet wat er aan de hand is. Alleen in het kantoor is er een ongewone drukte want de telefoon rinkelt alsmaar door.

Even later komt een sergeant naar ons toe om ons te zeggen dat we wel weer naar boven konden gaan om te rusten. Wel moeten we alle kleren aanhouden. Enkelen meenden dat dit een oefening was om te zien hoe vlug we eigenlijk wel kunnen aantreden. Doch bij de meesten wil dit er niet in en ook ikzelf had een vreemd voorgevoel. Weer gaan er een paar uren voorbij en het loopt tegen één uur. Weer dezelfde voetstappen en de ons zo bekende stem, waarin nu iets vreemds klinkt, gaat ons wekken met de woorden “Vlugger dan ooit jongens, alles inpakken en naar beneden brengen”.

Mijn naam werd hierbij genoemd om dadelijk mee te gaan naar het kantoor. De andere jongens moeten er voor zorgen dat ook mijn spullen beneden komen. In het kantoor ging de luitenant het mij zeggen wat ik voor de andere makkers moet verzwijgen. “Tegen drie uur zullen de Duitse troepen de Nederlandse grenzen oversteken.  Jouw taak is deze”, zo ging de luitenant verder,” zorg te dragen over het wapen. Ik vertrouw het je toe, je vuurt wanneer je het nodig acht. Uit dat kistje daar in de hoek kun je vier handgranaten nemen, misschien dat je ze nodig hebt”. Met deze opdracht kon ik naar de mitrailleur gaan. Hoog in de lucht horen wij het geronk van één of meerdere vliegtuigen. Al spoedig gaan mijn makkers vragen wat of de luitenant te zeggen heeft gehad. Hierop antwoordde ik dat ik dat niet mocht zeggen en dat het straks wel gezegd zou worden. Weer is er een uur verstreken en het begint lichter te worden. Het is net of de lucht vol zit met vliegtuigen. Velen vragen zich af of het misschien zou wezen dat... maar nee, ze willen het zo ook niet hebben.

 Het is 10 mei 1940 en bijna kwart voor drie ‘s morgens. De luitenant komt naar buiten en commandeerde “verzamelen”. Nadat alles is opgesteld, gaat hij meedelen dat binnen enkele ogenblikken de Duitse troepen Nederland zullen binnendringen en dat wij staan voor een harde en moeilijke strijd. Hij deed een beroep op al de militairen die onder zijn bevel staan om het vaderland met alle kracht te verdedigen. Enkele minuten later en het eerste kanonschot klinkt en daarbij onmiddellijk gevolgd door een tweede schot. De inwoners van Emmen komen allen naar buiten gerend en het is een ware paniek. Het duurt dan ook nog al even voor de orde en de rust weer hersteld is. Grote autobussen en vrachtauto’s rijden voorbij vol met manschappen van de Koninklijke Marechaussee. Eensklaps is er een geweldige explosie. De Genie had een grote brug opgeblazen waarbij vele ruiten het moesten ontgelden. Onze taak was om de goederen en de gelden die zich in het postkantoor bevonden in veiligheid te stellen. Voor dit doel worden een aantal vrachtauto’s gevorderd. Snel werd alles ingeladen en weg gingen we, nagewuifd door velen. Het ging langs een binnenweggetje. De hoofdweg konden we niet langs daar deze geheel versperd was. We reden langs een kanaal. Verderop moest een brug wezen waar we over konden. Toen we er kwamen was die juist opgeblazen. Wat nu? Weer verder naar een volgende brug, ook deze stond reeds in lichte laaie. Meerdere bruggen waren er niet.

We zaten lelijk in de val. Wij stonden vóór het water en de vijand was achter ons. Er komt iemand aan fietsen. De luitenant vraagt hem of er ook nog een uitweg is. “Een eindje verder”, zegt hij, “moet nog een klein bruggetje wezen”. Hier konden wij met de auto’s niet over heen. Dan daar maar heen. Het is evenwel een gevaarlijke onderneming, want we rijden nog steeds de vijand tegemoet. Boven ons langs gaat een Duitse bommenwerper, zeer laag vliegend en vreselijk gehavend. Ik twijfel of hij een vliegveld heeft bereikt. We komen bij het bedoelde bruggetje. Hier hebben we de auto’s met onze goederen moeten achterlaten. Alles wat door de vijand zou kunnen worden buitgemaakt, wordt in het water gegooid. Kisten vol munitie en handgranaten worden in het water geworpen en verdwijnen in de diepte. Alleen de wapens moesten mee.

Nu gaan we weer half lopend en half dravend verder. Niet snel, waarschuwt de luitenant anders kunnen jullie het nooit volhouden. Een troep soldaten komt ons achterna fietsen. Hijgend en buiten adem roepen ze ons toe. “Vlug jongens, want ze zijn niet ver meer af”. We beginnen sneller te lopen. Hier ligt een helm en even verder een ransel. Er knallen schoten, een gemotoriseerde afdeling van de vijand komt naderbij. We gaan ons dekken. Het terrein leent er zich uitermate geschikt voor. Veel bos en boomwallen en daar gaan we achterlangs. We bereiken de stelling Noord-Sleen. Daar zitten ze klaar in loopgraven en kazematten. Ze moesten trachten de vijand op te houden om zodoende de aftocht van ons en anderen te dekken. We zijn nog maar nauwelijks gepasseerd, of daar branden geweren en mitrailleurs los. Deze stelling heeft zich dapper gehouden. Naar ons later is meegedeeld zijn hier velen in de strijd gebleven. Wij hebben inmiddels het dorp bereikt. Er komt een grote vrachtauto aan met daarop een keukenwagen. We houden hem aan om mee te rijden. De wapens worden er op gelegd en we nemen zelf hierop plaats. Weg gaat het weer met een geweldige snelheid verder Drenthe in. Deze rit zal ik nimmer vergeten. Door de plaatsen welke wij langs reden, stonden steeds vele mensen geschaard door welke wij uitbundig worden toegejuicht. Die duizenden -zij beseften waar het over ging - en het wordt een ieder steeds duidelijker dat er veel en vaak grote offers moeten worden gebracht voor het Vaderland dat ons allen zo lief is.

Eindelijk komen we in Heerenveen. Hier hebben we een kwartiertje gestaan om ons van het nodige te voorzien. Veel nieuwsgierigen kwamen om de auto heen. De een vroeg dit en de ander dat. Moeders kwamen informeren naar hun zoons; vrouwen naar hun mannen die ook ergens aan de grens waren gelegerd. Toen we dan ook wegreden, stonden door geheel Heerenveen een dichte haag van mensen. Het ging op Sneek aan. Hier moesten we een andere groep van onze compagnie weghalen. Hier was mijn vriend Hille de Koe ook bij. Hij keek vreemd op toen ik daar zo plotseling voor hem stond. Al spoedig waren we in druk gesprek over de avonturen bij de grens vandaan. Nadat we ons eerst eens flink hadden gewassen – want we hadden meer van een nikker dan van een blanke – zijn we in een hotel gaan eten. Nadat ook hier alles was ingepakt, werd onze reis vervolgd in een grote vrachtauto van D.C. ‘t Ging in de richting van de Afsluitdijk. We bereikten de stelling Wons. Deze vormde met Makkum en Zürich de voorposten van de Afsluitdijk. We hadden gedacht door te reizen naar Holland maar dat bleek niet het geval. We moesten in Wons blijven.

Die nacht hebben we in de barakken geslapen totdat we de volgende morgen gewekt werden door een ontploffing, veroorzaakt door het springen van de bruggen in Rijksweg 43. We staken ons in de kleren en gingen naar buiten. Hier zag ik toen mijn verbazing vijf autobussen staan van de firma Hoekstra en De Jong. In een van de bussen zaten de chauffeurs bij elkaar te praten. Na hen vlug iets verteld te hebben en even geïnformeerd te hebben hoe of het in Oudega leek, ben ik dadelijk weer weggegaan omdat de mitrailleur in stelling gebracht moest worden. Dat gebeurde in eerste instantie aan de oostkant van Wons.

Deze dag is kalm verlopen. In snelle draf gingen vele paarden bespannen voor munitie en veldkeukenwagens de nieuwe weg langs om over de Afsluitdijk naar Holland te gaan. Nog een vijfhonderdtal soldaten uit Bellingwolde is gepasseerd. Van zaterdag 11 mei op zondag 12 mei zijn we bij een boer in het hooi gaan slapen. Reeds vroeg in de morgen werden we gewekt. Heel in de verte kwamen wielrijders aan; een vijandelijke patrouille. Ze kwamen dichterbij; de fietsen werden neergelegd en ze gingen zich verspreiden.

Het eerste schot in de vroege morgen van zondag 12 mei 1940 klonk over het verdronken land rondom Wons, gevolgd door mitrailleurvuur. Zo snel ze konden, namen de overgebleven Duitsers de vlucht. Dit was echter nog maar een begin van wat zich deze dag zou afspelen. Nadat we door anderen waren vervangen, en onze mitrailleur hadden opgesteld,  voor luchtdoel, kwam er activiteit in de lucht. Hevig werd er gevuurd, vooral de kop van de Afsluitdijk was het doel van de vliegers. Verderop hoorden we hoe kanonnen bulderden. Het duurde dan ook niet lang of de vijand ging over tot de beschieting van Wons. Vlak in onze nabijheid ontplofte een projectiel. Een onzer makkers2 die vlak naast het wapen stond om de patronen op te voeren, kreeg een scherf door zijn keel. Hij zeeg ineen terwijl het bloed uit de wond stroomde. Vlug is hij door een Rode Kruis soldaat verbonden en bij burgers binnengebracht.

Daar door de vijand een aanval over land werd ondernomen, hebben we ons wapen zonder de minste dekking om de hoek van een huisje in stelling gebracht. Hier hebben we gezeten tot we de laatste patroon afgevuurd hadden. Toen kwam het bevel om met de bussen te vertrekken om zodoende aan de vijand te ontkomen. Over de dijk konden we al niet meer omdat deze onder vuur stond. Na eerst verscheidene versperringen te hebben opgeruimd, zijn we in de richting van Makkum gegaan. Hier was niet een Nederlandse soldaat meer. Deze hadden nog juist kans gezien de Afsluitdijk te bereiken. We zaten echter lelijk in de val en door de vijand omsingeld. Naar Gaasterland gaan, zo meenden we. Hier zouden we een veilig heenkomen hebben om schuil te houden in het bos. Omdat de brug vernield was, konden we met de auto’s niet verder. Deze werden allemaal in het water gereden om maar niet buit gemaakt te worden voor de vijand. De meesten gingen nu lopende, of laat ik zeggen dravende, in de richting van Workum. Een van mijn kameraden en ikzelf had een fiets weten te bemachtigen. Zo bereikten wij, om beurten fietsend, de plaats Workum. Nu naar Koudum, maar wat zagen we daar op de zeedijk? We zien beide een Duitse wacht staan. Wij gaan bij de laagte neer en met een flinke snelheid zijn we hem zo gepasseerd. Hij laat ons gaan hetwelk hem ook geraden is, want ik geloof niet dat mijn schot gefaald zou hebben. We besluiten echter om maar niet verder te fietsen maar het land in te gaan.

Zo zijn we dan de dans ontsprongen. Velen zijn echter gevangen genomen. Dinsdagavond 14 mei heeft de Opperbevelhebber van de Nederlandse Weermacht besloten tot capitulatie over te gaan. Het kon ook niet anders tegen dit grote gemotoriseerde leger. Ons kleine leger bleek met zijn verouderd wapentuig hiertegen niet bestand”.

Luitenant H. Winsemius
Dit bleek Romke Slink uit Kollum te zijn. Hij heeft het overleefd.

De heer Jacob Topper uit Leeuwarden heeft als destijdse hoofd-conservator van  het Kazemattenmuseum een gesprek met de heer Hette de Kroon gehad naar aanleiding van bovenstaand verhaal. Topper heeft vastgelegd dat De Kroon met het verhaal een vrij compleet beeld schetst maar er zijn enkele aanvullingen bij te plaatsen.

  1. De Kroon is in het begin van 1940 bij het 9e Depotbataljon op de Frederikkazerne te Leeuwarden opgekomen. Begin mei werd hij – deel uitmakende van een groep van 14 militairen – geplaatst bij een bewakingsdetachement van het telefoonkantoor in Emmen. Zij stonden onder bevel van luitenant Winsemius en behoorden tot het 9e Depotbataljon.
  2. De sterkte van de groep wordt door De Kroon gesteld op 14 personen. Deze groep is na het uitbreken van de vijandelijkheden teruggevallen op de Wonsstelling. Hier hebben zij in het dorp Wons met een zware mitrailleur luchtafweersteun verleend aan de daar gelegerde troepen. In diverse publicaties wordt gesproken dat de luitenant Winsemius met ongeveer 70 man en 2 zware mitrailleurs luchtafweersteun verleend heeft.
  3. Van de 2e mitrailleur is bekend dat deze steun verleend heeft bij de betonbrug in de Rijksweg.
  4. Het aantal van 70 personen kon door de heer De Kroon niet bevestigd worden. Mogelijk dat andere onderdelen van het 9e Depotbataljon in de loop van de eerste oorlogsdag bij de groep van luitenant Winsemius zijn ingedeeld.
  5. Van de luitenant Winsemius is verder bekend, dat deze zich, toen de Nederlandse militairen zich weer voor krijgsgevangenschap moesten melden, vervoegde bij De Kroon in Oudega om daar onder te duiken. Daar op de boerderij van De Kroon geen passende gelegenheid was, is hij ondergebracht in een huisje in Rijs in het Gaasterlandse bos. Wat naderhand van hem geworden is, is bij De Kroon niet bekend.

Hette de Kroon vluchtte met een dienstmaat op de fiets naar huis. Die maat was de heer Hendrik Smit. Met hem heeft Jacob Topper een gesprek gehad in Grou en de woorden van Smit op papier gezet.

  1. Wij zijn samen op 8 februari 1940 opgekomen bij de infanterie in de Johan van de Kornputkazerne te Steenwijk. Na ongeveer 6 weken zijn wij overgeplaatst naar het 9e Depotbataljon in de Frederikkazerne te Leeuwarden.
  2. Voor zover ik mij kan herinneren heb ik deel uitgemaakt van het bewakingsdetachement van het telefoonkantoor in Emmercompascuum.
  3. Na de inval zijn wij per vrachtwagen met het geld en de documenten van het postkantoor vertrokken. Wij hadden een zware mitrailleur bij ons. Op enig moment konden wij door een opgeblazen brug niet verder. Het geld en de documenten hebben wij in het water gegooid. Daarna zijn we het water overgestoken en met een andere vrachtwagen naar Wons gegaan. Wel weet ik dat ik ter hoogte van Roordahuizum (mijn woonplaats) tegen de luitenant Winsemius zei: “Laat mij maar naar huis gaan want hier woon ik”. In zijn ogen stond dat ongeveer gelijk met desertie. Ik ben mee naar Wons gegaan en daar hebben wij die vrijdagnacht in barakken geslapen. De zaterdag lagen wij bij een boerderij aan de noordzijde van Wons met een zware mitrailleur. Bij deze boerderij was ook een kazemat gelegen.
  4. Na het vallen van de Wonsstelling ben ik samen met Hette de Kroon ontsnapt. Wij hebben ons bij een boer (Hielkema?) omgekleed en zijn op een fiets richting Makkum gegaan. Het geweer hadden wij nog bij ons. Voorbij Makkum zagen wij 150 man als krijgsgevangenen afgevoerd worden naar de kerk in Gaast. De geweren hebben wij toen in de sloot gegooid. Omdat Hette in de streek vrij goed bekend was, zijn wij doorgegaan naar boer Marten Groenhof in het Heidenschap. ‘s Avonds zijn wij in een schouw het meer overgestoken. Vervolgens ben ik nog een week bij De Kroon gebleven en daarna op de fiets naar mijn woonplaats Roordahuizum vertrokken.
  5. Later ben ik met de politie nog naar de plaats gegaan waar wij het geld en de documenten van het postkantoor in het water hadden gegooid, maar wij hebben niets meer terug kunnen vinden”...

Voor de Lokale Omroep Radio Gasterlân vertelde Hette de Kroon op 5 april 1994 aan interviewer Kees van Strien nog meerdere details over zijn oorlogservaringen.

  1. Daarin kwam naar voren dat hij in de meidagen van 1940 twintig jaar was geworden.
  2. In dit vraaggesprek gaf De Kroon aan dat luitenant Winsemius niet alleen hem, maar ook een andere dienstmakker op 9 mei 1940 bij zich had geroepen om over de aanstaande Duitse inval te vertellen.
  3. Hette de Kroon wist zich drie chauffeurs te herinneren die de autobussen in het water bij de Afsluitdijk hebben laten rijden. Hij had daarbij Jacobus van Strien gezien, Brouwer en Jentje Oostenveld. Volgens De Kroon waren daar enkele nieuwe bussen bij. Ook hier werden munitie en ander oorlogsmateriaal in het water gegooid. De buschauffeurs hadden hun rijbewijzen eveneens in het water laten verdwijnen. Daarna zijn de chauffeurs lopend naar huis vertrokken en daar veilig thuis aangekomen.
  4. Op advies van luitenant Winsemius werd niet met bootjes – als schietschijf voor de Duitse vliegtuigen - over het IJsselmeer gevlucht maar richting Gaasterland vertrokken.
  5. Op de vlucht van Wons naar Gaasterland heeft de Kroon en zijn maat onderweg burgerkledij gekregen van een mevrouw. Haar man was ook nog onder de wapenen. Zij vond deze gift een plicht waarbij zij hoopte dat andere mensen ook haar man op deze manier zouden helpen.
  6. De Kroon weet te vertellen dat de gewonde soldaat Romke Slink nog uitbracht: “Nu zie ik mijn ouders nooit weer”.
  7. De rolverdeling van het fietsen was geweest dat Hette de Kroon voorop zat en Hendrik Smit op het pakjesdrager met het geweer in de hand.

De oorlog was voor Hette de Kroon nog niet afgelopen na zijn thuiskomst. Na enige tijd werden militairen verplicht zich weer bij de Duitsers aan te melden. Dat heeft hij gedaan. De eerste 14 dagen bracht hij door bij een boer in de Wieringermeerpolder met bietenverdunnen. Vandaar ging het op naar Leeuwarden en van daaruit naar Groningen waar hij maar liefst zes maanden ingekwartierd zat in het zogenaamdgn. “Engelse Kamp”. Hij kon toen vrijstelling krijgen voor personeel dat in de landbouw werkte.

De Kroon besloot dit vraaggesprek met een duidelijke opvatting over een leger omdat hij deel had uitgemaakt van een slecht bewapend leger tegenover het grote sterke Duitse leger.

Zijn opvatting was: EEN STERK LEGER ZORGT VOOR VREDE.