Monument Nijemirdum

Lieux de memoire

Er waren weliswaar geen inwoners van Gaasterland betrokken bij de zinloze en onmenselijke executie van vijf personen op vrijdag 6 april 1945 bij de Sânfearderhoek aan de IJsselmeerkust onder Nijemirdum. Het waren leden van Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (NBS) en van de Knokploeg (KP) uit IJlst en Sneek. Maar deze gruweldaad verdient alle Gaasterlandse eerbied, aandacht en blijvende herdenking. De beschrijving van het onrecht dat zo dichtbij kon gebeuren, moet een les voor de huidige en komende generaties zijn, zodat dit nooit weer kan plaatsvinden.

Op 4 mei 1950 heeft de Verzetsgroep Gaasterland een monument onthuld op de executieplek. Omringd door een hek zijn de namen van de slachtoffers op een zuil van witte natuursteen geplaatst. Het gedenkteken is gemaakt door steenhouwerij Eijgelaar uit Wolvega. Basisschool ‘De Stapstien’ uit Nijemirdum heeft in 1988 dit monument geadopteerd en houdt er jaarlijks in april met de schoolkinderen een herdenking.

Het was vrijdagmiddag 6 april 1945 en de bevrijding van het Duitse juk kwam steeds dichterbij. De bezettende macht werd steeds zenuwachtiger, omdat het besef steeds sterker werd dat de nederlaag op korte termijn onafwendbaar was. De vrees dat er slachtoffers zouden vallen in gevecht met de oprukkende geallieerden nam steeds meer toe. Ook was er angst voor de confrontatie met de ondergrondse leden van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. De Duitsers realiseerden zich dat de geallieerden hulp zullen krijgen van grimmige NBS leden, die gesteund zouden worden door een woedende burgerij. Nog meer angst was er voor de berechting die ging volgen als de beulen werden gepakt en berecht. Bang waren ze voor de gemartelde gevangenen die hun verhaal voor de rechter zullen doen.

Dit laatste was wellicht mede de aanleiding om - zonder enige vorm van proces - de executie van de vijf mannen op deze vrijdag 6 april 1945 te laten doorgaan.  Het was de Duitsers bekend dat er het laatste half jaar nogal wat wapens door de geallieerden in Noord-Nederland gedropt waren. Het was ook hun frustratie, omdat de wapenopslagplaatsen bij lange na niet zijn gevonden en zulks riep om wraak. Het werd Strobels wraak: dagenlang was de Sicherheidsdienst in Sneek in alle staten geweest. Bij zoekacties waren weliswaar wapens aangetroffen, maar uit de verhoren van verzetsmensen, die na verraad waren aangehouden, was gebleken dat rond het Sneekermeer nog meer belangrijke opslagplaatsen van illegaal schiettuig lagen. Bij een razzia was in het riet een woonscheepje gevonden. Even hadden de SD’ers gedacht eindelijk een mooie slag te slaan, maar de bewoner was verdwenen en de buit aan wapens bleef beperkt tot een stengun, een paar handgranaten en wat pistolen. Geen wapens? Dan maar gevangenen had de getergde Strobel besloten.

Er werden vier gevangenen uit de gevangenis gehaald in Sneek en zij werden naar het Duitse radarpeilstation Eisbär in Sondel gebracht. In Sondel zat ook Gerrit Vlietstra opgesloten, nadat hij op Goede Vrijdag 30 maart 1945 was opgepakt. De executiecommandant Max Reinhold Strobel vroeg in deze ‘Funkstelle‘ om een stille geschikte executieplaats. Hij wou “niet op de handen gekeken worden”.

Max Reinhold Strobel was geboren 15 juli 1912 in Oelnitz/Vogtland dichtbij de Tsjechische grens. Zijn geboortedatum werd ook vermeld als 15 juli 1913. Hij was al eerder in Gaasterland betrokken geweest bij een executie op 27 februari 1945 in Oudemirdum waar Jacob Wilbers en Johannes Wissink werden gedood. Een dag na dit drama in Nijemirdum gaf hij bij een inval in Makkum het bevel ‘Feuer’ waarbij zes NBS’ers werden gedood. Hier waren twee mensen niet direct overleden en Strobel schoot beiden nog een kogel door het hoofd. Begin 1942 was Strobel vanuit Gestapo Düsseldorf in Maastricht geplaatst en later naar Venlo. In Limburg heeft hij nog eens zeker 45 moorden gepleegd. Strobels plaatsvervanger, de SD’er Erich Elsholz, noemt hem later tijdens politieverhoren een “sadist zonder rechtsgevoel, achterbaks, vals en gewetenloos”. “Eentje die op eigen houtje moordde”, verklaart een ander. Strobel was klein (1,60 à 1,65 meter), rossig, had een “priemende blik” en een opvallend achteruitstekend zitvlak”. Als 20-jarige heeft hij zich bij de SS aangemeld. Hij stond bij vriend en vijand te boek als een uiterst fanatieke, gedreven nazi. “Hij zag zijn slachtoffers als echte vijanden van zijn land. Ze stonden de eindoverwinning in de weg”, aldus een SD ‘er. “Met zijn vrachtwagen reed hij “rücksichtslos” voor mens en dier door de straten”, zegt een volgende. ”Hij wilde aantonen dat hij de machtigste man van heel Limburg was”. Eind 1944 werd hij naar Sneek overgeplaatst omdat de geallieerden vanuit België oprukten en daardoor te dichtbij waren gekomen. In Friesland blijkt hij verantwoordelijk te zijn voor minstens 25 executies. Hij verrichtte zelf 37 standrechtelijke executies. Er staan 3500 arrestaties op zijn naam gedurende een verblijf van twee en een half jaar in Maastricht met behulp van twintig Duitse en twaalf Nederlandse medewerkers. Max Reinhold Strobel is bij de bevrijding over de Afsluitdijk gevlucht. Hier eindigt de terreur van Strobel en begint zijn mysterie. De Duitser weet als enige van de SD-ploeg uit Maastricht voor altijd in de mist te verdwijnen. De meeste SD ‘ers uit de ploeg van Strobel melden zich als Fallschirmjäger (parachutisten) voor krijgsgevangenschap bij de Canadese politie in IJmuiden. Strobel zelf weet zich onder een valse naam – Max Starke of Max Walther – als “onschuldige” parachutist te laten overbrengen naar een interneringskamp in het Duitse Norden. Daar wordt hij uit krijgsgevangenschap ontslagen. Ondanks naspeuringen is Strobel nooit gevonden. (Leeuwarder Courant 7 en 8 oktober 2016). Er is veel te doen geweest over zijn achternaam of dat nu Ströbel of Strobel was. De laatste bleek de juiste te zijn.

De Duitse ondercommandant wees de plek aan achter de hoge IJsselmeerdijk bij de Sânfearterhoeke onder de IJsselmeerkust bij Nijemirdum. Niemand zou op deze manier iets in de gaten hebben. Het terrein was voor de Sondeler soldaten als oefenbaan een bekende schietplaats, omdat daar wekelijks door de soldaten van het peilstation met geweren geoefend werd op het land van boer Jan Jorritsma aan de Heaburgen. Bij de oefeningen werden luchtballonnen gebruikt waarop gericht kon worden. Niemand zou daarom de geluiden van de executie opmerken, omdat de geweerschoten bekend voorkwamen. Jan Jorritsma en zijn vrouw Johanna Maria Jorritsma - Muurling verklaarden later wel de legerauto te hebben gezien, maar had er verder geen aandacht aan geschonken. Het schieten hadden ze ook wel gehoord, maar ze dachten dat de Duitsers wel weer op eenden zouden schieten, want dat gebeurde vaker. Strobel en Nitsch hadden het vuurpeloton opgelegd dat ze zouden zwijgen over deze executie. Maar op op 18 oktober 1946 maakte Nitsch de executieplaats toch bekend tijdens een rechtbankzaak. .

Wytze Stellingwerf uit Balk heeft in 2016 met een metaaldetector de omgeving van het schietterrein afgezocht. Rechtsonder is het IJsselmeer te zien en het oorlogsmonument. Zijn metaaldetectorvondsten heeft hij op bovenstaande kaart aangegeven.

Hij had de gevonden hulzen op de foto hiernaast gezet. Hieruit blijkt wel dat hier meerdere malen geschoten is en dat dus hier het Duitse schietterrein was geweest.

De ondercommandant ging zelf in een vrachtwagen met het executiepeloton mee naar de plaats des onheils. Toen men daar arriveerde waren er al enkele militairen met het graafwerk bezig. Nadat de vijf gevangenen uit de vrachtwagen waren gestapt, kregen zij de opdracht om het gemeenschappelijk graf verder uit te graven. Op een bepaald moment vond commandant Strobel het genoeg en hij gaf de vijf mannen tien minuten tijd om zich voor te bereiden op hun terechtstelling. Eén van de vijf mannen ging voor in gebed. Het vuurpeloton nam een positie in op acht meter van de mannen. Zij stelden hun machinegeweren op snelvuur in. Toen gaf Max Reinhold Strobel het commando: ‘Feuer’. Alle vijf mannen zakten in elkaar, maar twee van de vijf mannen waren niet direct overleden, waarop commandant Strobel en de beide Duitse militairen Hans Conrad en Willy Schütt naar de beide nog levende mannen toe gingen en hun het genadeschot gaven. Commandant Strobel tenslotte stapte voor de zekerheid nog even het graf in ter controle. Dat de twee mannen niet direct gedood waren kwam waarschijnlijk doordat alle leden van het vuurpeloton in het kamp van Sondel de nodige alcohol hadden ingenomen. Dit zal ook de reden zijn geweest dat het graf van de mannen maar met 25 centimeter aarde was bedekt. Bij de opgraving vond men het eerste lichaam met een nog omhoog gestoken hand. Nadat de lichamen waren gekist, werden ze overgebracht naar de gemeentelijke begraafplaats in Nijemirdum. Van hieruit werden de begrafenissen van de vijf mannen in hun eigen woonplaats geregeld.

Deze avond bleek dat de SD-groep behoorlijk veel alcohol had genomen. Zij waren nu op de terugweg van hun moordpartij en kwamen vlak voor Sloten politieagent Scholten tegen. Scholten, die in uniform was, werd aangehouden en hij moest zijn papieren laten zien. Op dat ogenblik beschikte hij niet over een vergunning om na spertijd buiten te zijn, want die vergunning was ter verlenging opgestuurd naar Groningen. “Diese sogenannte Polizisten sind ja alle Terroristen!” kreeg Scholten te horen en de nazi’s wonden zich steeds meer op. Voor Scholten was het ook moeilijk omdat hij nog niet zo lang geleden een vervelende tijd had gehad door de Duitse behandeling als nasleep over de verdwijning van een grote fietsenvoorraad in Sloten. Uiteindelijk kreeg Scholten een paar stevige porren met de loop van een machinepistool. Omdat die stoten niet bepaald zachtzinnig waren geweest, werd Scholten kwaad en gaf het stel een koekje van eigen deeg. Hij zette een enorme grote mond op en schold ze de huid vol. “Waar halen jullie de moed vandaan om mij een terrorist te noemen? Alle mitkommen! Sofort hier ins Buro!”. Scholten zou weleens een boekje opendoen over hun gedrag bij de chef van de heren. “Sie sind allen besoffen!” Zover kwam het echter niet en tot Scholtens opluchting verdween het stel.

Bij de executieplaats lag een ijzeren praam. Daarop lagen grote bomen die nog gebruikt konden worden voor de kachel of om mooie planken te zagen. Na de executie moesten de Duitsers zich kennelijk afreageren, want ze gooiden handgranaten in de praam. Zij hadden succes, want de praam verdween onder water. Het Verzet in Gaasterland had eerder nog geprobeerd deze praam binnen te halen, maar die was te groot om door de sluizen van Tacozijl te varen.

Het vuurpeloton bestond uit:

Unterscharführer (wachtmeester): Johannes Wilhelm Hoffmann
Scharführers (sergeant) : Willy Schütt en Bernhard Wilhelm Berg
Hauptscharführers (sergeant-majoor): Richard Herbert Robert Fiebig en Richard Heinrich Georg Nitsch*
Sturmscharführers (adjudant) : Hans Conrad en Hans Schneider
SD-SS-Hauptscharführer : Max Reinhold Strobel.

* Richard Heinrich Georg Nitch (geboren 1 november 1908) was de ondergeschikte van Strobel. Hij is tot levenslang veroordeeld en in 1960 ons land uitgezet. Van 24 moorden werden hem er tien ten laste gelegd en bewezen verklaard. Onder zijn leiding groeide de marteling van arrestanten uit tot een wetenschappelijke methode. Collega's noemden hem de "koppensneller" van Maastricht.

Hieronder de foto van de SD Maastricht. Links staat ondercommandant Nitch en 4e van links is commandant Max Reinhold Strobel. Hij wordt omschreven als een “iel mannetje van 1.65 meter”.  Foto: www.mestreechonline.nl

De SD Maastricht. Links ondercommandant Nitch en 4e van links commandant Max Reinhold Strobel Foto: www.mestreechonline.nl

De vijf gefusilleerde mannen


 

GERRIT VLIETSTRA

Gerrit Vlietstra werd geboren op 2 januari 1922 in Drachtstercompagnie nr. 7 in het gebied De Scheiding. Dit is het overgangsgebied van Friesland en de provincie Groningen. Zijn ouders waren Bastiaan Vlietstra (1896-1994) en Trientje Vlietstra - Veenema (1881-1939). Zijn vader was los-arbeider en begon later een eigen bedrijf. Moeder verdiende er wat bij door een winkeltje te runnen. Zijn moeder had uit een eerdere relatie al een dochter Baukje gekregen in 1898.
Gerrit was de tweede – en laatste - uit de nieuwe relatie.  Vijf jaar eerder was zijn broer Bastiaan geboren. Zijn ouders waren niet getrouwd, maar doen dat alsnog op 10 september 1921 in de gemeente Smallingerland toen bleek dat er een tweede kind op komst was. En dat werd Gerrit Vlietstra. Op 15 maart 1926 werd er nog een levenloos kind geboren.

Gerrit was achttien jaar toen de oorlog uitbrak en heeft dan al enkele jaren bij een boer gewerkt als arbeider. Hij zocht langzamerhand naar meer spanning en avontuur in zijn leven. Hij greep daarom in 1942 zijn kans en meldde zich aan bij de later berucht geworden politieschool in Schalkhaar. Hij werd aspirant-agent. Gerrit kreeg daar een volledige opleiding als nationaalsocialist en dat bevredigde hem niet. Toen hij klaar was met de opleiding werd hij naar Brabant uitgezonden en van daaruit naar de politie in Den Haag als marechaussee. Bij de politie werd hij ingezet bij de jacht op Joden en onderduikers. Daar begon bij Gerrit de overtuiging te ontstaan dat hij zich daarmee niet kon verenigen. De juiste omslagdatum daarvan is niet bekend geworden maar na Dolle Dinsdag op 5 september 1944 dook hij onder. Hij was lid van de KP-Den Haag en had daardoor contacten in de illegaliteit.

In een bewaard gebleven brief van 20 oktober 1944 bedankte hij de familie Kiestra in Friesland voor de distributiebonnen. Hij ondertekende de brief met: “Zwabber in de mist”. Hij was dus teruggekeerd in Friesland en vond een schuilplaats in Sneek. Hier werd hij lid van de Sneker Knokploeg (KP). Tijdens een door Max Reinhold Strobel opgezette razzia vonden de Duitsers drie brieven van NBS leden die met een kaastransport naar Holland meegegeven zouden worden. In die brieven werden illegale adressen vermeld. Daarbij was ook een brief van Gerrit Vlietstra. Waarschijnlijk door verraad werd hij nog dezelfde dag - op Goede Vrijdag 30 maart 1945 - door het Duitse Sondercommando op zijn Sneker onderduikadres bij doodgraver G. Tonkens opgepakt. Het Haagse dienstpistool dat Gerrit gebruikte als lid van de Sneker sabotageploeg werd daar gevonden.

Twee meter hoge en smalle zuil bekroond met een gebeeldhouwde vlam en Nederlandse leeuw in reliëf, genaamd: “Toortsen branden op de terpen”.

Zijn eigen daden gaf hij toe, omdat hij begreep dat hij zijn leven al verloren had. Hoewel nog maar kort terug in Friesland bleek hij zich goed geweerd te hebben, onder anderen met wapenvervoer en de ontruiming van de woning van de burgemeester uit IJlst. Gerrit werd overgebracht naar het Radarpeilstation Eisbär in Sondel. Daar bleef hij tot aan zijn executie.

Met zijn 23 jaar was hij het jongste slachtoffer. De burgemeester van Gaasterland, Baron Thoe Schwartzenberg en Hohenlandsberg, doet als burgemeester van de bevindgemeente op 18 oktober 1946 aangifte bij de burgerlijke stand van het overlijden op 6 april 1945 om 17.30 uur met de standaardzin: “hij verklaarde daarvan uit eigen wetenschap kennis dragende”.  De gemeente Gaasterland stuurde dit bericht door aan de gemeente Diepenveen die op 20 november 1946 het overlijden inschrijven in de burgerlijke stand en het verwerken in het bevolkingsregister. Diepenveen zal de laatste officiële woongemeente van Gerrit zijn geweest. Gerrit Vlietstra is herbegraven op de Protestantse Begraafplaats bij de kerk in Drachtstercompagnie, rij D-nummer 2.

In de Leeuwarder Koerier van 24 oktober 1946 werd kort melding gemaakt van zijn herbegrafenis in Drachtster Compagnie. Verschillende sprekers hadden hierbij het woord gevoerd met o.a. vertegenwoordigers van de Politie te Den Haag; van de voormalige illegaliteit in Sneek en van Drachtstercompagnie. De Evangelisten Schoppert en Van Kooten spraken als vrienden van de overledene. Ds. P.P. Miedema van Rottevalle had de leiding. De belangstelling was groot.

Zijn vijf jaar oudere broer Bastiaan, roepnaam Bas, (geboren 5 november 1916 en overleden 29 december 2008 in Driebergen)) was een totaal andere weg ingeslagen. In 1934 ging hij werken bij boeren in Duitsland en in 1936 keerde hij naar Nederland terug om als hospik zijn dienstplicht bij de Geneeskundige Troepen te vervullen. Na de dienstplicht ging hij weer naar Duitsland, maar kwam terug toen Nederland ging mobiliseren in 1939. De Duitse inval maakte hij mee in het Groningse Termunten. Hij vluchtte na een dag oorlog in burgerkleren op een gestolen fiets naar huis. Thuis kon hij het niet vinden en hij ging weer naar Duitsland terug. Daar bleef hij tot het moment dat hij zich vrijwillig aanmeldde in Den Haag bij de Nederlandse Ambulancedienst. Deze organisatie was opgericht als een aparte Nederlandse medische eenheid voor het Oostfront, los van het Rode Kruis. In het voorjaar van 1942 vertrok de eerste eenheid van ongeveer 250 vrijwilligers vanuit Den Haag naar Kiev. Het waren medisch specialisten met verplegend en ondersteunend personeel zoals koks en chauffeurs. De dienst stond onder commando van de Waffen-SS. De medische staf bestond voor een groot deel uit overtuigde nationaalsocialisten. Bastiaan koos voor deze dienst, omdat hij op deze manier weer verpleger kon worden. Bastiaan hoorde niet bij de eerste 250 uitgezondenen, want door een administratieve fout werden hij en zes anderen eerst als militair ingedeeld. Hij kreeg een militaire opleiding in de SS-kazerne Sennheim die noordelijk van Berlijn was gelegen. Hij droeg daar het gehate uniform met de Wolfsangel, een echt nazisymbool. Uiteindelijk vertrok hij ook via omwegen naar Kiev, de standplaats van de Nederlandsche Ambulancedienst.

Zijn broer Gerrit had dat gehoord en schreef daarom: “Wat mijn oudste broer betreft, die zal wel een vreemde voor mij worden. Iemand die zich vrijwillig met zulke praktijken bezighoudt, kan ik niet als broer beschouwen”. Bastiaan keerde eind mei 1945 naar Nederland terug nadat hij de politieke opsporingsdienst in Leeuwarden had geschreven dat hij schoon schip wilde maken. Voor zijn daden wilde hij zich in Nederland verantwoorden. Hij kwam in oktober 1948 weer vrij. Toen uit zijn huwelijk met Anna Annes na twee dochters nog een zoon werd geboren, kreeg die de naam van Gerrit Vlietstra.

 

foto: www.archiefijlst.nl

JURJEN HOOMANS

Het was 5 april 1913 toen in het Duitse Eppinghoven Jurjen Hoomans werd geboren. Zijn ouders waren Johannes Jurjens Hoomans (1877–1937) en Aaltje Douwes Griepsma (1884 –1919). Jurjen werd omschreven als ongehuwde los arbeider in IJlst en woonde op het adres Uilenburg 44. Hij sloot zich aan bij de Knokploeg (KP) Scharnegoutum en bij de Binnenlandse Strijdkrachten (BS). Jurjen Hoomans werd op zijn 32e verjaardag - 5 april 1945 - door verraad opgepakt. Bij een SD-razzia in Sneek werd hij gepakt in IJlst vanwege het vervoer van Engelse wapens die afkomstig waren van een dropping in de nacht van 30 op 31 maart 1945 bij Waterloo nabij Woudsend. Ook zijn metgezel Hendrik Huizenga werd daarbij gearresteerd. De wapens waren bedoeld voor de eigen verzetsploeg. De woningen werden doorzocht maar men heeft niets kunnen vinden. Jurjen werd naar de gevangenis in Sneek gebracht evenals zijn broer Klaas.

Ook IJlster Hendrik Huizenga moest mee. Klaas Hoomans kwam na enkele dagen weer thuis. Op 6 april 1945 ging moeder Hoomans naar de gevangenis in Sneek om een pakje te bezorgen, maar dat werd zonder toelichting geweigerd. Achteraf is het niet moeilijk te raden waarom de weigering was. Al een dag na de gevangenneming werden Jurjen en Hendrik doodgeschoten. Van Jurjen Hoomans en Hendrik Huizenga werd niets meer vernomen. De familie leefde tussen hoop en vrees en deed daarom allerlei naspeuringen die geen resultaat opleverden.  De burgemeester van IJlst stuurt op 30 mei 1945 een brief naar de administratie van het landelijke politieblad. Hij verzoekt tot plaatsing van de oproep met foto om op de hoogte te worden gebracht van de verblijfplaats van Jurjen Hoomans en Hendrik Huizinga.

Hij schrijft daarin: “Na 5 april 1945 is niets meer van hen vernomen. Het signalement van Jurjen Hoomans luidt: Lang ongeveer 1.73 meter, blauwe ogen, blond haar, gezet postuur, gekleed in donkerbruine overjas met van binnen een grote ruit gevoerd, blauw colbertjasje, gestreept overhemd onder witte trui van schapenwol, zwarte sokken met witte ondereinden, lichte pet en klompen”.  Het is pas 18 oktober 1946 als beide families bezoek krijgen van politieman Van Dalfsen en nog een agent. Zij deelden de familie mee dat er 95% zekerheid was dat de beide lichamen gevonden waren. De volgende avond kwamen zij weer om te vertellen dat er nu 100% zekerheid was. Bij de families verdween daarmee de stille hoop dat ze nog in leven waren.

Op 23 oktober 1946 vond de herbegrafenis in IJlst plaats, voorafgegaan door een indrukwekkende rouwdienst in de Nederlands Hervormde Kerk. De predikant stond even stil bij de woorden uit 2 Samuel 1: 19-27 “Hoe zijn de gevallenen”. Zij werden met militaire eer begraven. Het meeleven onder de bevolking was groot. Koningin Wilhelmina betoonde schriftelijk haar meeleven. Er is een straat in IJlst naar Jurjen Hoomans vernoemd zodat zijn naam en verzetswerk langdurig in het geheugen zal blijven.

Gezamenlijke gedenksteen op de Gemeentelijke begraafplaats IJlst

Jurjen Hoomans
en
Hendrik Huizenga

De graven hebben een 2 meter hoog en smal zuiltje, bekroond met een gebeeldhouwde vlam en de Nederlandse leeuw in reliëf, genaamd: “Toortsen branden op de terpen”.
De tekst op de zuil luidt:

FALLEN YN 'E STRIID
TSJIN ÛNRJOCHT EN SLAVERNIJ
DAT WIJ YN FREDE FOAR
RJOCHT EN FRIJDOM WEITSJE

GEVALLEN IN DE STRIJD
TEGEN ONRECHT EN SLAVERNIJ
OPDAT WIJ IN VREDE VOOR

RECHT EN VRIJHEID WAKEN

 

HENDRIK HUIZENGA

foto: www.archiefijlst.nl

IJlst werd op 26 november 1909 een inwoner rijker door de geboorte van Hendrik Huizenga. Zijn vader was sigarenmaker Tjalling Huizenga en zijn moeder was Catharina Huizenga – Wallinga. Zijn beroep werd binnenvisser. Hij was ongehuwd en woonde op Eegracht 82 in IJlst.  In de illegaliteit kreeg Hendrik de schuilnaam Taeke. Hij was lid van de LO-IJlst. In 1945 werd hij de laatste van de 14 onderduikers bij koerierster en tuinder Diete Hofman in Wijckel. De moeder van Hendrik was in Wijckel  geboren zodat er connecties waren. Het onderduiken gaf aan dat Hendrik de nodige verzetsactiviteiten gedaan zal hebben tegen de Duitsers, want anders was hij niet ondergedoken. Het verzetsverhaal van Hendrik gaat vanaf 5 april 1945 gelijk op met dat van Jurjen Hoomans.

Omdat niemand na de oorlog weet waar Jurjen Hoomans en Hendrik Huizinga gebleven zijn, stuurt de burgemeester van IJlst op 30 mei 1945 een brief met foto naar de administratie van het landelijke politieblad in Nederland. Daarin beschrijft hij het signalement van Hendrik Huizinga: "Lang ongeveer 1.78 meter, grijze ogen, lichtblond haar, gekleed in een donkere jas, manchester broek, donkere alpinomuts, groene trui, gekleurd overhemd, blauwe ondertrui, jaegeronderbroek en idem hemd, blauwe en zwarte sokken over elkaar aangetrokken, witte klompen met naam – gebrand of analine potlood – “H.Huizinga”. Hij was in het bezit van een nikkelen horloge, waaraan bevestigd een stukje visserskatoen no.60”.

Hendrik werd begraven op de Gemeentelijke Begraafplaats in IJlst, rij 31 nummer 537. Er werd een straat in IJlst naar hem vernoemd, zodat zijn naam en  verzetshouding langdurig in het geheugen zal blijven.

 

De gezamenlijke rouwdienst voor Jurjen Hoomans en Hendrik Huizenga op woensdag 23 oktober 1946.

Een droeve plechtigheid te IJlst.
De Grote Kerk van IJlst was overvol toen Ds. Jansen, Nederlands Hervormd predikant, de kansel besteeg. Niettegenstaande de grote belangstelling heerste er diepe stilte, alleen verbroken door de zachte treurmuziek van het orgel. Vele gewapende militairen hadden zich rondom het hek geschaard. Ds. Jansen bepaalde zijn gehoor bij drie Schrift-gedeelten. Uit Davids klaagzang bij het sneuvelen van Jonathan haalde hij aan: Hoe zijn de helden gevallen! Uit psalm 42 bracht hij het neerbuigen der ziel en het hopen op God naar voren. Uit Openbaringen 21 predikte hij de vertroosting dat God alle tranen van onze ogen afwissen zal. Deze twee jonge mannen zijn gevallen in de worsteling om de vrijheid van Koningin en Vaderland, voor God en de gaven die Hij ons schenken wil. Wij zijn door de hand des Almachtigen uit druk en tirannie gered en daarom mogen we vandaag nog danken. De waardige rouwdienst werd besloten met het gemeenschappelijk zingen van Psalm 42:7

O, mijn ziel! Wat buigt g’ u neder?
Waartoe zijt g’ in mij ontrust?
Voed het oud vertrouwen weder,
Zoek in ’s Hoogsten lof  uw lust:
Menigwerf heeft Hij uw druk
Doen verandren in geluk.
Hoop op Hem, sla ’t oog naar boven;
Ik zal God, mijn God, nog loven!

Gang ten grave
De bevolking was reeds voorgegaan toen de lange stoet van familieleden en genodigden zich in beweging zette, aangevoerd door een twintigtal straf en statig marcherende militairen. Langs de Galamagracht, besloten door de twee huizenrijen, ging het naar het eindpunt van het langgerekte stadje waar het hoge, kale kerkhof ligt. Eén enkele rondgang en toen stonden allen om de gapende groeve waarin de beide wapenbroeders gezamenlijk ter ruste gelegd zouden worden. Onder het klagende roffelen van de befloerste trom zakten de kisten één voor één omlaag, terwijl de geweren gepresenteerd werden. En daarna klonken de drie vuursalvo’s fel, dreigend en verbeten… De oorlog, het wrede spel van de dood, stond al de aanwezigen weer in zijn volle verschrikking voor de geest.

Toespraken
De heer de Jong, groepscommandant der N.B.S. te IJlst, voerde daarna het woord. Ook luitenant Reeskamp, die majoor Camping verving, sprak als vroeger districts-operatie-leider en commandant van de Knokploeg; spontaan brachten hij en zijn mannen hun makkers een laatste groet. De waarnemend burgemeester, mr. Oppedijk van Veen van Workum voegde zijn uitingen van medeleven daaraan toe; hij deelde mee dat de namen van deze ondergrondse strijders in een gedenkraam bewaard zullen blijven. Ds. J.M.C. Jansen besloot met het bidden van het “Onze Vader” en bedankte iedere aanwezige namens de familie en verwees met nadruk naar de enige troost in leven en sterven. Het graf werd met een dubbele driekleur en talloze kransen bedekt. De kinderen keken verbaasd naar de bloemenweelde in de koude herfstwind. Langzaam keerde de stoet terug en de talrijke oud-illegalen van heinde en ver opgekomen, verspreidden zich weer naar hun woonplaatsen.

In IJlst heeft in 2023 een glas-in-lood verzetsraam uit 1946 een plek gekregen in Museum Houtstad. Het raam was eerst geplaatst in het oude stadhuis van IJlst. Daarna verhuisde het naar het gemeentehuis van Wymbritseradeel aan de Stadslaan. Op het raam zijn o.a. de namen van Hendrik Huizenga (er staat Huizinga) en van Jurjen Hoomans te lezen. Verder staan er de namen van verzetsman Rinnert Gerrit Anema en van Jan Nooitgedacht die op 14 mei 1940 was gedood bij een Duitse luchtaanval op zijn kanonneerboot Hr. Ms. Johan Maurits van Nassau. In het midden bovenaan staan de namen van de op 10 april 1943 verongelukte Canadese bemanningsleden Roland Montgomery Bull en John Edward Leach.


DURK DIJKSTRA

 

Op 26 april 1915 begon in Terzool het leven van Durk Willems Dijkstra. Hij ging de kost verdienen als groenteboer. Zijn bijnaam werd dan ook “Durk Appeltje”. Hij trouwde met Freeke Grietsje Bouwman. Ze kregen twee dochters, geboren in 1942 en in 1943. De echtgenote was in verwachting van het derde kind toen Durk Dijkstra werd doodgeschoten. In 1936 was hij naar een bijeenkomst geweest in Sneek waar hij - met anderen -  een bijeenkomst van de NBS-leider Anton Mussert in het honderd had gejaagd. In 1942 was hij begonnen met de bezorging van illegale blaadjes die hij in zijn groentekar verborg.  Tijdens de bezetting sloot Dijkstra zich aan bij het verzet van LO-Rauwerderhem. Hij werd daar Commandant van de sectie Binnenlandse Strijdkrachten. Durk  hield zich vooral bezig met het vervoer en verbergen van gedropte wapens vanaf oktober 1944. Ook zorgde hij voor huisvesting van onderduikers. In januari 1945 was Durk Dijkstra al eens gecontroleerd door de Duitsers. Hij had toen nog kogels in zijn overjas, maar bij controle hadden ze niet in zijn zakken gevoeld, wat zijn geluk was. Als gevolg van verraad door Arjen de Leeuw werd op 29 maart 1945 bij Durk in de vroege ochtend aangebeld. Er stonden drie heren van het "verzet" om hem te waarschuwen voor een razzia. “Zijn de wapens al weg”, vroegen ze. “We hebben geen wapens”, zei Durk. Herre Winia was intussen naar beneden gekomen. Toen was de comedy voorbij en Kurt Koenraad Klone, Unterscharführer bij de SD Sneek, trok zijn pistool evenals zijn Duitse collega’s H. Conrad en W. Mayer. Debora, de vrouw van Herre Winia, was hierbij.  Dijkstra en Winia werden geboeid en moesten toezien dat het gehele huis overhoop werd gehaald op zoek naar wapens. De handwapens lagen onder het kippenhok maar werden niet gevonden. Durk en Herre moesten mee op de fiets naar Sneek. Hier hoefden ze niets te zeggen. SD’er Nitsch zei dat hij alles al wist door een V-man (Vertrouwensman).  De volgende dag ging de bezetter weer naar Terzool. Het interieur van Dijkstra's woning werd vernield met een handgranaat. De waardevolle spullen werden meegenomen. Mevrouw Dijkstra, de kinderen en mevrouw Winia zijn dan al elders ondergebracht. Op 1 april werd het huis van Durk Dijkstra opnieuw door de Duitsers opgezocht en nu met een paar handgranaten vernield.

Durk Dijkstra werd 24 oktober 1946 opnieuw begraven op de Nederlands Hervormde begraafplaats in Terzool, zuidkant nummer 3. In dit dorp is ook een straatnaam naar hem vernoemd. In het Friesch Dagblad van 24 oktober 1946 stond een verslag van de herbegrafenis. “In Terzool werd de algemeen geachte en beminde verzetsman Durk Dijkstra onder groote belangstelling ter aarde besteld. De rouwdienst werd geleid door Ds. A. Plaatsman. Deze sprak naar aanleiding van Romeinen 8 37: “Door dit alles zijn wij meer dan overwinnaars." Dijkstra was verzetsman uit principe. Zijn vertrouwen was op God. Thans is hij meer dan overwinnaar, nu hij mag juichen voor Gods troon. Na het gebed zong men Psalm 27 : 7

“Zoo ik niet had geloofd, dat in dit leven
Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou.
Mijn God! Waar was mijn hoop, mijn moed gebleven?
Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.
Wacht op den HEER, godvruchte schaar! Houdt moed;
Hij is getrouw de bron van alle goed:
Zoo daalt zijn kracht op u in zwakheid neer;
Wacht dan, ja wacht; verlaat u op den HEER”.

De waarnemend commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten (B.S.) , district IX, de heer G. Oppewal, schetste Dijkstra als een waardig strijder. De illegaliteit zal noch hem noch zijn gezin vergeten. Daarna werd de met de driekleur gedekte kist door leden van de B.S. grafwaarts gedragen. De heeren Leenstra, Gütte, W. Dotinga, Piersma en J. Abma spraken bij de geopende groeve van het groote vertrouwen op God, waarvan de overledene meermalen getuigde. Ds. A. Plaatsman zei de Apostolische Geloofsbelijdenis, waarna de oudste broer van den overledene namens de familie dankte voor de deelneming. Weer zijn er wandaden van den S.D. aan het licht gekomen. Weer hebben we vrienden moeten begraven. Het Nederlandsche volk mag deze mannen nimmer vergeten, noch hun achtergebleven gezinnen „in hunnen rampspoed groot". Er rust een plicht op Nederland!”. Op het lichaam van Durk Dijkstra was bij opgraving in Nijemirdum een bijbeltje gevonden.

Douwe Kalma schreef een gedicht voor zijn plaatsgenoot Durk Dijkstra. Dat gedicht heeft hij gemaakt op 18 oktober 1946 in de tijd dat hij in het interneringskamp te Sondel verbleef.

Dou haste, doe’t men jimme
alhiel hjir hinne brocht,
mei jim fiven yn in auto
dou hast it doe wol tocht.

Dou haste beve en freze,
it meast oan mem en bern,
dy ûre to trochwraks’ljen!
dou soest har net wer sjen.

Jinsels in kûle grave,
djip yn it giele sân;
tofolle om oan te tinken,
hjir holp gjin koel forstân.

Doch hat dy Immen holpen!
Dou biddend klear en fêst!
Tichter as ea tofoaren
hat Kristus by dy west!

foto: www.beeldbankwo2.nl

Verzetsmonument Raard met onderaan Herre Winia en daarboven Durk Dijkstra

 


HERRE (Harry) WINIA

Herre Winia werd op 4 november 1910 in Amsterdam geboren. Hij trouwde op 23 juni 1937 met Debora Catharina Wilhelmina Bruijgom (geboren 10 augustus 1913). Zijn beroep was chauffeur/monteur op de luchthaven Schiphol in Amsterdam. In de meidagen van 1940 was hij sergeant in het Nederlandse leger. Hij wilde niet voor de Duitsers werken en dook met zijn vrouw onder bij groenteman Durk Dijkstra in Terzool. Als gevolg van verraad door Arjen de Leeuw werd hij samen met Durk Dijkstra op 29 maart 1945 opgepakt door de Grüne Politzei uit Sneek. Binnen het verzet was hij wapeninstructeur, pelotonscommandant en districtsoperatieleider voor de Binnenlandse Strijdkrachten in Terzool en Hempens. Hij gaf onder meer wapeninstructies. Tijdens zijn verhoor in Sneek is hij zwaar mishandeld.

Bij de fusillade op 6 maart 1945 had Herre Winia aan Max Strobel en aan Nitch gevraagd te mogen bidden. Dat werd toegestaan. Herre heeft ongeveer 10 minuten gebeden, wat door allen, ook door de Duitsers, stilzwijgend werd aangehoord.

Bij de kerk in Raard is een monument geplaatst. Herre Winia werd herbegraven eerst in Amsterdam en later   op het ereveld van de Oorlogsgravenstichting in Loenen vak D-nummer 232.

Dankbetuiging van de familie in het Friesch Dagblad op 11 november 1946


Tsjitse Dotinga was betrokken geweest bij deze wapendroppings en schreef daarover uitvoerig met daarin het aandeel van Herre Winia en Durk Dijkstra. Hij beschreef hoe er met de lading gedropte wapens werd omgegaan. Zijn verhaal is erg ingekort:

Na de dropping van de wapens op drie december 1944 in de Deelen, tussen Oldeboorn en De Tynje, hebben Ferdinand Keulen en Pieter Sikkema onder zeer barre weersomstandigheden deze opgehaald met een praam. De praam moest met de boom worden voortbewogen, of lopend met een lijn worden getrokken vanaf de wal. Keulen en Sikkema gingen via de Brekken door het Terzoolster sluisje langs Terhorne naar Akkrum, vandaar naar Oldeboorn en naar de Deelen, waar zij zich moesten melden bij de woonboot van Popke Zwerver. Daar ontvingen zij de voor District IX bestemde wapens. Natuurlijk werden deze goed gecamoufleerd, eerst onder een laag riet, daarna onder een laag turf. Zo konden beide mannen voor turfhalers doorgaan…
Op de terugweg ging het eerst naar Grou, daar werd het deel van de wapens bestemd voor de Grouster BS overgenomen door Sikke Bangma en Pieter Eisinga. Die hebben de wapens bij boer Hendrik van der Meer te Goëngahuizen ondergebracht (helaas hebben de Duitsers deze partij later in handen gekregen). Daarna naar Akkrum. Dat was bepaald niet zonder gevaar, want zij moesten de spoorbrug tussen Grouw en Akkrum passeren die bezet was door Duitse bewakers. Gelukkig was de camouflage van turf voldoende om ongemoeid te worden gelaten. Ze werden opgewacht en gewaarschuwd dat er een razzia in de Lege Geaën gaande was en dat dominee Boerlage in Rauwerd was opgepakt. Dit moet ongeveer rond 12 december 1944 gebeurd zijn. Ferdinand en Pieter hebben toen gewacht tot het donker was en zijn vervolgens naar de boerderij van Age Dijkstra op de Kleine Wieren gevaren, waar het grootste deel van de wapens onder het hooi werd verborgen. Een klein gedeelte (1 brengun, 7 stenguns en 30 revolvers met bijbehorende munitie werd meegenomen en in een hooiberg verstopt (bij M. Tjeerdsma in Sijbrandaburen?). Als gevolg van de arrestatie van de Gewestelijk Operatieleider kapitein Pander en zijn adjudant F. Wierda, in de avond van 3 februari 1945 in Tjerkwerd, waren de Duitsers in het bezit gekomen van gegevens over de gehele organisatie van het Friese verzet. Wierda had de bewapening en de opslagplaatsen van de tien districten geregistreerd. Gelukkig heeft een aantal commandanten hun wapens meteen op andere plaatsen ondergebracht.

Toen bekend werd wat er in Tjerkwerd was gebeurd, werd groot alarm geslagen en zochten velen een ander adres. Ook Herre Winia, onze Districts-operatieleider (DOL) die bij de Terzoolster groenteman Durk Dijkstra ‘gast’ was, verdween en sloot zich aan bij de KP-groep in Hempens. Eerst gebeurde er niets. Maar de 8ste februari was het raak. De Duitsers voerden een grote reeks goed voorbereide arrestaties uit. In Terzool vernam men op een bepaald moment, van onder andere Pieter Sikkema, die aan de Duitsers was ontkomen, dat de wapens die bij Age Dijkstra onder het hooi zaten van plaats moesten veranderen. In de nacht van 9 op 10 februari hebben Pieter Sikkema, Durk Dijkstra, Hette Keulen en waarschijnlijk Leen Poot de wapens bij Age Dijkstra opgehaald en naar een boot gebracht, die achter het land van de boerderij van Bouwe Elzinga lag. De boot was afgedekt met een dekzeil van de Gebr. Sikkema, gecamoufleerd met bossen riet, verscholen achter de polderdijk, omringd met riet en onder een begroeiing van een dichte haag van kruipwilgen haast onzichtbaar geworden. Toch werden de wapens ook daar niet veilig geacht. Bovendien waren ze te ver van de groep verwijderd. Ze zijn toen in de nacht van 17 op 18 februari door Durk Dijkstra en Jelle Feenstra met een te kleine boot opgehaald. Door de duisternis en het hoge water – alles was één grote watervlakte – raakten zij de weg kwijt. Bovendien maakten ze water. Ze zagen zich genoodzaakt de wapens overboord te zetten, de plaats werd gemerkt. Ze hebben toen boer Elzinga uit bed gehaald en zijn daar wat op verhaal gekomen. De volgende nacht hebben ze de wapens weer opgevist en naar Sijbrandaburen bij Mintje Tjeerdsma gebracht. Daar werden ze in een mestbak in het varkenshok opgeborgen. De Duitsers visten achter het net. Geen wapens en geen gevangenen, die hen konden informeren. Die waren immers op 11 februari ontkomen. De Duitsers wisten dat er wapens waren, maar waar? Mintje Tjeerdsma maakte zich zorgen dat de wapens zouden gaan roesten, vooral de stens. Via de koerierster Reino van der Veer werd ‘Cor’ daar bericht van gedaan en gevraagd maatregelen te treffen. ‘Cor’ en ‘Witte Jaap’ gingen die avond naar Tjeerdsma om de wapens te drogen en opnieuw in te vetten. Tjeerdsma was al heel vroeg betrokken bij de verzorging van joden en onderduikers. Hij was de contactpersoon van de LO. Ook had hij een Duitse jood in huis wiens drie kinderen in de omgeving waren ondergebracht. Bovendien waren er sinds november ’44 twee Duitsers bij hem ingekwartierd. Beide hadden gediend in de Eerste Wereldoorlog. Een van hen was 71 jaar, maar toch, beide mannen waren in de kamer aan de andere kant van de gang. De situatie was verre van aangenaam, schrijft Piet Stavast.

De kachel werd flink opgestookt en het wapentuig werd uit elkaar gehaald, gedroogd en opnieuw ingevet, tot diep in de nacht zijn ze met z’n vieren bezig geweest. Een paar dagen later zijn de wapens door Durk Dijkstra en Jelle Feenstra met de bakfiets opgehaald en naar de zuster van Feenstra in Offingawier gebracht en daar verstopt. Onze groep had 27 maart, ’s middags, wapeninstructie bij Durk Dijkstra, onder leiding van Herre Winia. Jaap van het Zet en Bauke van der Weit waren onze instructeurs. Aanwezig waren Anne Hoekstra, Yme Raap, Freerk Abma, Leen Poot, Albert Hogedoorn en ikzelf. Hoewel we zoveel mogelijk van verschillende kanten kwamen, is het haast onmogelijk dat dit onopgemerkt is gebleven. We kregen uitleg over het geweer, de sten en de handgranaat. Het was een geweldige ervaring, wapens in handen te hebben waarmee je je zou kunnen verdedigen. Spannend! We werden echter de 29ste maart weer geconfronteerd met de harde werkelijkheid. Het werd een rampdag voor onze groep. In de vroege ochtend werden Durk Dijkstra en zijn ‘gast’ Herre Winia van bed gelicht. Winia was na een kort verblijf in Hempens weer teruggekeerd naar zijn vorige adres bij Dijkstra in Terzool. Of het toeval is geweest of dat de Duitsers over nieuwe informatie beschikten zal altijd wel een raadsel blijven. Dezelfde morgen probeerden zij ook Jelle Feenstra in Gauw te arresteren. Maar dat liep anders. Jelle, hoewel gewond, ontkwam en wist de boerderij van Elzinga te bereiken. Daar vertelde hij dat hij ontkomen was aan de SD, maar dat Durk Dijkstra en Herre Winia in de vroege ochtend van bed waren gelicht.

Hij maakte zich grote zorgen over zijn zuster in Offingawier en de wapens die hij samen met Durk een paar weken eerder bij haar had gebracht en die in haar kelder waren opgeslagen. Deze moesten daar zo snel mogelijk vandaan. Er was al een bericht door een van de meisjes van Elzinga naar het dorp gebracht, maar daar zag men toen direct geen oplossing, omdat er zeer intensief door de Duitsers werd gepatrouilleerd. Bovendien was Age Schuurmans net terug van een lang niet ongevaarlijk avontuur. Nadat Durk en Herre waren gearresteerd is mevr. Dijkstra naar Schuurmans gegaan, omdat de wapens die gebruikt waren voor de instructie nog verborgen zaten in hun kippenhok. Schuurmans is toen samen met vermoedelijk Leen Poot met die wapens naar Gauw gefietst, met de bedoeling deze bij Feenstra te brengen. Maar toen ze bij de oprit naar de woning kwamen – Jelle woonde een honderd meter van de weg af – en deze wilden inrijden, hoorden ze dat er geschoten werd. Hals over kop zijn ze teruggefietst en hebben de wapens achtergelaten bij boer Minne Jansma in Sijbrandaburen. Dus het was te begrijpen dat zij de schrik nog in de benen hadden. Wat nu? Ik stelde voor om de wapens met een boot op te halen. Een roeiboot was te klein, zei Feenstra, dat hadden zij al ondervonden! Mijn idee was een melkpraam (een Giethoornse punter) te gebruiken, deze voer licht en had voldoende ruimte. Dit werd uitvoerbaar geacht. Wij, dat wil zeggen Freerk Abma, J. de Ridder (een evacué) en ik gingen naar Terzool en vorderden a.h.w. de praam. Daarmee gingen we via de Oudvaart richting Sneek-Offingawier, na ongeveer een uur waren wij vlakbij het dorp, we spraken af dat ik me zou melden omdat Froukje, de zuster van Feenstra, mij wel kende. Maar wij werden al verwacht.

Elzinga was per fiets naar Offingawier gegaan om haar op de hoogte te stellen. Terwijl Freerk en De Ridder de wapens uit de kelder haalden liep ik met twee handgranaten in de zak van het ene naar het andere eind van het dorp om te zien of de kust veilig was.

Niets te zien, meldde ik, maar toen we met de stenguns van het huis over de weg naar de boot wilden lopen, kregen we de schrik van ons leven. Op de weg stond een Duitse soldaat, het geweer op de boot gericht. Hij was op eendenjacht en schoot op een eend, die hij maar half raakte en die achter de kerk verdween. Toen hij weg was hebben we zo snel we konden de wapens ingeladen en zijn er vandoor gegaan. Door de anderen werd voorgesteld via het Sneekermeer terug te gaan, maar ik kon ze ervan overtuigen dat we dezelfde route moesten nemen als we gekomen waren, dan hadden we betere vluchtmogelijkheden. Nauwelijks buiten het dorp zagen we een overvalcolonne van de Duitsers aankomen. Een auto reed voorop, daarachter twee motoren met zijspan waaraan touwen waren gebonden, met aan weerskanten fietsers.

Terwijl Freerk de boot duwde en De Ridder aan de lijn trok, vulde ik de stenhouders met patronen en maakte een aantal stens schietklaar. Het miezerige weer ging over in mist en weldra waren wij vanuit de dorpen niet meer te zien. Bij Gauw gingen we richting het Sneekermeer en naar de Gauwster sluis, dit om een dwaalspoor uit te zetten (ik wist hier goed de weg, omdat ik er was opgegroeid). Bij de Gauwster sluis zijn we via de Dijksgracht richting Terhorne gegaan en bij de Terzoolster sluis afgezwaaid naar de boerderij van Elzinga. De wapens zijn ’s avonds door Elzinga naar de Tolhuisbrug gebracht en door Jochem Postma en Pieter Sikkema overgenomen en bij Kooistra op Harstaburen ondergebracht.

Deze wapens zijn op de middag van de 14e april door Jan Kooistra op een wagen afgedekt met mest vanaf Deersum via de straatweg naar Wirdum gebracht. Hij moest met de wagen langs de Duitsers die zich terugtrokken naar de Afsluitdijk. In de wagen bevonden zich de wapens voor ongeveer dertig man, verzameld in de boerderij van Boonstra. Zo zijn ze uiteindelijk toch op het bestemde doel terechtgekomen en is de moeite niet voor niets geweest. De Duitsers in de overvalcolonne, bij Froukje Koldijk-Feenstra aangekomen, hadden Dijkstra en Winia bij zich. Er werd tegen haar gezegd: ‘Ontken maar niets, zij weten alles.’ Maar ze hield haar hoofd koel en wist de Duitsers op het verkeerde been te zetten. Ze stuurde de colonne in de richting van het Sneekermeer. Maar Terpstra bij de sluis kon niet anders zeggen dan dat er die ochtend niemand de sluis was gepasseerd, en dat was ook aantoonbaar, dus moesten de Duitsers onverricht ter zake naar Sneek terug. Ze gaven het echter niet op. Op vrijdag de 30ste hebben ze vanuit Sijbrandaburen de visser Scholten opgezocht, die met een woonark midden in het veld lag. Misschien dat zij daar wat konden vinden, of wellicht kon hij inlichtingen geven. Maar helaas voor hen, het was een vergeefse reis. Zonder dat ze het wisten, hadden ze ons wel weer de schrik op het lijf gejaagd. Wat was het geval? Toen ik bij Elzinga vandaan thuiskwam, vertelde ik mijn vader in het kort wat we uitgehaald hadden. Hij begreep meteen het gevaar, vertelde me dat toen hij ’s middags bezig was met werk achter in het land tussen beide dorpen, hij het al zo vreemd vond dat er iemand een hele tijd achter de mestvaalt waar hij bezig was, met een verrekijker de omgeving afzocht. We besloten naar Tjeerdsma te gaan en hem om raad en hulp te vragen. Ik ben daar tot 4 april gebleven. Op die bewuste vrijdag de 30ste kwamen de Duitsers, over het erf van de huisarts, recht op onze woning af. We schrokken hevig en wisten niet hoe vlug we in de schuilplaats moesten komen. Al snel bleek dat het niet om ons te doen was, maar dat ze naar de ark van visser Scholten wilden. Waar ze niets te weten kwamen. Toch leek het ons beter even weg te gaan. Achter de zuivelfabriek woonde oom Bertus, mijn vaders jongste broer. Met de roeiboot konden we om de zuivelfabriek heen naar hem toe varen.

De Paasdagen verliepen rustig, maar woensdag 4 april deden de Duitsers weer een poging om ons te pakken en natuurlijk de wapens. Wij, dat waren Tjeerdsma, oom Wim, de onderduiker Johannes, de buurman en ik. We zijn naar land gegaan dat een flink eind buiten het dorp lag, richting Sneekermeer, om turf te steken. Om twaalf uur gingen we terug naar huis voor de warme maaltijd en toen we vlak bij het dorp kwamen, zagen we net op tijd dat de Duitsers bij Hoekstra een inval deden. Ik heb me toen verscholen in de stal bij boer Deelstra. Het was om Anne te doen, maar hij had kans gezien om in de schuilplaats onder de vloer te verdwijnen. Gelukkig vonden ze hem niet. Verder ging het, naar het volgende adres, dat was de boerderij van Aant de Boer. Daar was het om Leen Poot te doen. Deze zag geen kans om op tijd in de schuilplaats te komen. Toen hij ze vroeg of hij z’n bril even kon halen, mocht dat. In de stal zette hij het op een lopen en werd doodgeschoten. Aant de Boer werd meegenomen. Het huis van Dijkstra werd ook nog bezocht en door een paar handgranaten van binnen vernield. Bij Catrinus Sysling, waar Yme Raap zat te spinnen, hadden ze meer geluk. Hij moest mee en Jentje Abma (de vader van Freerk) werd eveneens gepakt en in Sneek gevangen gezet.

In de vroege morgen van 12 april zijn alle gevangenen vrijgelaten, onder wie Yme, Jentje en vrouw Visser uit Irnsum met het joodse meisje Roos die ze een week tevoren bij een razzia hadden gepakt. We begrepen dat het langzamerhand behoorlijk gevaarlijk was geworden en besloten uit te wijken naar een oom van Freerk in Akmarijp, aan de overkant van het meer. Er was echter een gevaarlijk punt, dat was het passeren van de sluis. De bewaking liet ons ongemoeid en zo bereikten wij veilig Akmarijp. We zijn daar maar een dag gebleven. Daarna werden we naar de boerderij van Bakker langs het kanaal gebracht en zijn dinsdag 9 april weer teruggegaan naar Akmarijp, om ’s avonds met een bootje het meer over te varen naar de Gauwster sluis. Van Hallema, de sluiswachter, hebben we een roeiboot geleend en zijn naar Elzinga geroeid. We werden toen in de knechtenkamer boven de stal als het ware opgesloten, de kinderen mochten niet weten dat we er waren. Op een avond, toen het goed donker was, hebben we ons gemeld bij Ine Keulen, de zus van Ferdinand. Die joeg ons als het ware terug naar Elzinga omdat er doorlopend werd gepatrouilleerd. Daar hebben we ons schuilgehouden tot we zaterdag de 14e bericht kregen dat we een fiets moesten vorderen en naar Wirdum gaan. Daar zouden we worden opgevangen en naar boer Boonstra worden gestuurd. We fietsten twee bij twee via Rauwerd. Vandaar moesten we langs de straatweg naar Oosterwierum. Dat stukje straatweg was lang niet prettig, want het wemelde van de Duitsers met paard en wagen, fietsers bepakt en bezakt, allemaal richting Sneek. Daartussen reed Jan Kooistra met een wagen mest in dezelfde richting als wij.

Wij verbaasden ons daarover: op zaterdagmiddag nog aan het mesten, en dan met al die Duitsers om hem heen? Wat mankeerde die vent toch? Toen we al een tijdje in Wirdum waren, kwam Jan daar met de wagen mest het erf oprijden. Onze commandant Ferdinand Keulen zei: ‘Kom mannen, de schuurdeuren open, de wagen naar binnen, de kruiwagen erbij, de mest eraf.’ En daar kwamen de wapens tevoorschijn waar zoveel om te doen was geweest. Ieder kreeg zijn wapen en we werden ingedeeld in groepen met een commandant. De eerste wacht werd meteen uitgezet. Het was een blij weerzien. Ferdinand K., Pieter S., Jochem P. Maar we misten ook enkelen.

 

Op 6 maart was meester Tinkelenberg bij Dongjum vermoord. Over Durk Dijkstra en Herre Winia wist niemand iets, en dat zou nog een tijdje zo blijven. Pas ruim een jaar later, op 18 oktober 1946, werden ze gevonden op aanwijzingen van een van de leden van het vuurpeloton.

Oorlogsgraf H. Winia te Loenen. foto www.beeldbankwo2.nl