Wapendroppings in Gaasterland

 

 

 

De leiding van het ZBV Commando.

v.l.n.r.: Haubtscharführer Rozendal; Sturm- scharführer Warning; Sturmscharführer Dolzansh; Haubtsturmscharführer Kronberger; Sturmscharführer Nauhein en Scharführer Hanot.

 

 

Erich Kronberger

Wolfgang Schlegel

Herman Rozendal

Walter Czunczeleit

De wapendroppings

Het bureau voor ,,Speciale Opdrachten” (Special Operations Executive, SOE) in Engeland had tot taak om het verzet tegen de Duitsers in Europa te organiseren. Ook het leveren van instructeurs en materiaal behoorde tot hun taak. Het was geen gemakkelijke opgave om een goedgekeurd wapendroppingsterrein te vinden. Het SOE in Engeland eiste voor de veiligheid van de vliegtuigbemanningen en de verzetsmensen op de grond de nodige waarborgen:

  1. De terreinen moesten afgelegen liggen. Het terrein moest vlak zijn en 700 x 700 meter groot zijn, met zo weinig mogelijk bomen en sloten.
  2. In de omgeving mochten geen hoge obstakels staan zoals fabrieksschoorstenen en watertorens. Een gebied van 15 kilometer rond het terrein moest vrij zijn van Duitse luchtafweerstellingen.
  3. Tot op 5 kilometer van het droppingsterrein mochten geen objecten zijn waarbij de Duitsers wachtposten hadden geplaatst.
  4. Bij het terrein moest een onopvallende bergplaats zijn, zoals een schuur of hooiberg, zodat de parachutisten en het afgeworpen materiaal tijdelijk opgeslagen konden worden.
  5. Het terrein moest over de weg of het water goed bereikbaar zijn.
  6. Voertuigen zoals karren, kruiwagens, paard en wagen, een boot en in uitzonderlijke gevallen een vrachtwagen, moesten er op, of vlakbij onopvallend kunnen worden geplaatst of gemeerd.
  7. Als het verzet de terreinkeuze had bepaald, dan voerden geallieerden vooraf een verkenningsvlucht uit om te kijken of het aan de voorwaarden voldeed en om luchtfoto’s te maken voor de latere navigatie.

Als deze speciale opdrachtendienst geheim agenten wilden laten springen boven bezet gebied, dan werd daarvoor meestal de hulp gevraagd van verzetsgroepen. Deze groepen zochten een geschikt terrein uit en zorgden voor de opvang en een eerste schuilplaats voor de agenten. Verzetsgroepen hielpen graag mee aan de droppings van mens en materiaal, want zij maakten ook graag gebruik van de hulp van geheim agenten-telegrafisten en van de contacten met Engeland als zij wapens, springstoffen en ander materiaal nodig hadden. In onderling overleg werd dan de plaats, datum en het tijdstip en een code vastgesteld. De geallieerden maakten dan op de dag van de dropping in een gecodeerde boodschap zowel de slagzin als het droppingstijdstip bekend. Dat gebeurde altijd via de Engelse BBC Radio genaamd Radio Oranje in Londen. Dit was het Nederlandstalige programma. Na de BBC uitzending van Radio België was de eerste oproep om 13.30 uur en voor de tweede maal in de uitzending van Radio Oranje om 20.30 uur. De eerste uitzending betekende “Stand By” ( d.w.z. Houdt U gereed). Dan was het ’s avonds de spanning of de zin herhaald zou worden. Als dat wel het geval was, dan ging de dropping door in de komende nacht. Voorbeelden van gebruikte slagzinnen op 1 april 1945 zijn:

  1. Is de melkboer al geweest?
  2. Zeilen is een gezonde sport.
  3. Meer voorzichtigheid is geboden.
  4. Alles is duister.
  5. Wees niet bang voor de toekomst.
  6. De boerin heeft alle eieren gebroken.
  7. De wereld is veel te wijs.
  8. Zij sprak in volle waardigheid.
  9. Vier ogen zien meer als twee.
  10. Het ijzer is heet.

Zodra de slagzin was uitgezonden, moest de commandant van de verzetsgroep tot actie overgaan. Zijn taak was de helpers te mobiliseren en te instrueren.

Hij moest er ook voor zorgen dat tijdens de dropping paard en wagen, karren of een boot aanwezig waren, of een vrachtwagen voor de afvoer van de wapens. Indien het terrein dichtbij een riviertje was gelegen dan moest er ook materiaal zijn om bruggetjes te leggen. Dan was het wachten op de definitieve mededeling dat er een vliegtuig zou komen. Als de middagboodschap werd herhaald tijdens de avonduitzending van Radio Oranje in Londen om 20.30 uur dan ging de operatie definitief door. Natuurlijk diende men ook ongeveer de tijd te weten, waarop de dropping zou plaatsvinden. Ook daarvoor waren codezinnen zoals:

20-22 uur: “De dagen worden korter, de nachten langer” of “Het huis is te huur”.
22-24 uur: “Niets is dierbaarder dan de vrijheid” of “Zwaluwen komen terug in de lente”.
24-02 uur: “De rekening is nog niet betaald” of “Bericht van Pedro: doe mijn complimenten aan uw vader”.
02 – 04 uur: “Het is niet prettig op bed te liggen” of “Tijd en vloed wachten op niemand”.

Ook een dubbele dropping, zoals die vooral in de laatste maanden voorkwam, of het meekomen van parachutisten, werd vooraf aangekondigd.
Wanneer de slagzin bv. was: “Is vader klaar met het lezen van twee Franse romans?” of “De afwezigheid van Henry en Pierre is nogal lastig”, dan wist men dat er een dubbele dropping verwacht kon worden. Door de verzetsgroep werd dan begonnen met een onopvallende verkenning van de omgeving en de bewaking van het terrein. De lichten werden in orde gebracht. Daarvoor werden meestal sterke zaklantaarns gebruikt of een fiets met een dynamo op het achterwiel. Hiervoor werden de fietsen op de kop gezet en de voorlampen losgemaakt en van een verlengsnoertje voorzien. Door dan aan de trappers te draaien was er stroom en licht. Nadat de lampen waren gecontroleerd, werden daar later de lichtsignalen mee gegeven en de afgesproken code geseind.

Hoe zag een droppingsterrein er uit?

 

In bovenstaand voorbeeld komt de wind uit het noorden. Het vliegtuig vliegt tegen de wind in en in dit geval dus van zuid naar noord. Licht C staat midden in het droppingterrein. Licht A geeft aan waar de wind, ten opzichte van de vliegkoers B – D vandaan komt. Het licht staat links omdat de vlieger links in de cockpit zit.

Zodra het vliegtuig boven de lijn A en B is, wordt de lading uitgeworpen. Wanneer de tijd te kort is om alles uit te gooien, maakt de vlieger nog een tweede rondje. De afstand tussen de lichten A en B is 15 meter en die tussen B, C en D is 200 meter. Met uitzondering van de mensen die de lichten bedienen, staat iedereen op een afstand van 300 meter uit het midden van het veld. (toelichting en tekening overgenomen uit het boek Noodlanding bij Stavoren door Vic Klep).

In de omgeving van de Zuidwesthoek hebben enkele wapendroppings en enkele pogingen daartoe plaatsgevonden. Zo heeft in de nacht van 20 oktober 1944 bij Pankoeken nabij Witmarsum de eerste dropping plaatsgevonden. Alles verliep uitstekend. Bij de tweede dropping viel een container op een veulen dat gedood werd. De onwetende boer gaf het dode veulen aan bij de politie, zodat het terrein als wapendroppingsterrein moest vervallen. Bij beide droppings kwamen 26 containers met wapens naar beneden. In iedere container zaten 4 brens (mitrailleurs), tweehonderd geweren, honderd stens en springstof: handgranaten, slagkoord en plastiek.

Bij Tjerkwerd – in de driehoek tussen Allingawier, Beabuorren en Rytsebuorren, zuidelijk van Exmorra en precies aan de andere kant van het Van Panhuijskanaal – werden drie droppings gehouden, waarbij de eerste twee goed verliepen al moest daarbij tijdens een heldere sneeuwjacht het ontvangstcomité zich in lakens en lichte regenkleding steken. De derde keer ging het mis door verraad. De wapens werden uiteindelijk niet meer verstopt in boerderijen, maar in de Hervormde Kerk van Allingawier, zonder dat de kerkvoogden het wisten.

Het verhaal gaat nu verder met de wapendroppings bij Haskerhorne, omdat van daaruit wapens werden vervoerd naar boerderijen in Gaasterland en naaste omgeving. De linkerfoto hieronder verwijst bij Haskerhorne naar de droppingsplaats. De rechterfoto is het weiland waar de droppings plaatsvonden. Hier vonden in totaal 4 droppings plaats waarvan de eerste op 19 oktober 1944 was. Een Stirling MK 4LK567 loste de eerste lading op het door de N.B.S. uitgezocht weiland nadat het terrein eerst door de R.A.F. fotografisch was onderzocht.

 

In NBS district IV (de gehele Zuidwesthoek met Balk als centrum) waren 5 door Engeland goedgekeurde afwerpterreinen, maar er werd uiteindelijk geen enkel wapen gedropt. De sabotageploeg van district IV heeft vanaf dinsdag 3 oktober 1944 maar liefst 5 nachten op wapenvoorraad uit de lucht gewacht, omdat steeds de slagzin doorkwam: ,,Lusten jullie wel peultjes?”.

Ook ’s nachts bij oostelijk Kolderwolde stond de NBS Oudega-Nijega op het veld bij de Fluessen te wachten, maar het vliegtuig bleef hoog over hen heen vliegen en de peultjes kwamen niet. Datzelfde gebeurde ook noordelijk van Oudega waar een dropping zou plaatsvinden. Op het laatste moment werd die afgelast, omdat er teveel Duitsers in Rijs waren aangekomen voor het lanceren van de V-2 raketten. Later zou er een wapendropping komen op een stuk land bij de ingang van het Slotermeer bij Balk. De Watergeuzengroep uit Balk kwam in actie: alle bruggen werden opgehaald en de draagbaren stonden klaar om de containers af te voeren naar een gecharterde grote praam, de wapens naar de rietvelden brengen en overdag alles te sorteren, maar helaas…het vliegtuig liet niets vallen, omdat de lichtseinen vanaf de grond niet volgens instructie gegeven werden. Voor de Gaasterlanders deed zich een echt sneu geval voor. Bij veehouder Meindert de Boer aan de Lange Leane bij Hindeloopen – op de driesprong met Hindeloopen en It Heidenskip – vloog  op zondag 22 oktober 1944 ’s nachts om 24.00 uur een Engels vliegtuig zo laag bij zijn boerderij langs dat hij naar buiten liep om te gaan kijken.

Het bleek dat er per ongeluk 16 stalen cilinders aan parachutes naar beneden kwamen. Later wordt verteld dat deze wapens voor Gaasterland bestemd waren. Maar de boer had een partij rommel verbrand dat de hele nacht door smeulde en de Engelse piloot heeft dat aangezien voor herkenningslichten. De buit was groot. De zwaarste cilinder was 200 kilo zwaar en de inhoud bestond uit revolvers met minutie, doorladers, drie pakjes sigaretten, chocoladerepen en nog veel meer levensmiddelen. De boer heeft alles gemeld aan de Grüne Politzei. De zwaarste stalen bussen, waarin het materiaal verpakt was, waren door het dak van de boerderij heen geslagen. Het oorlogsmateriaal was dusdanig goed dat men de Duitsers op 25 oktober 1944 in Stavoren al met de prachtige automatische pistolen zag schieten.

In april 1945 werden de laatste wapendroppings gehouden, de maand van de Friese bevrijding. Op een terrein aan de Wymerts dichtbij Heeg kwamen in een nacht 31 containers aan parachutes uit een Halifax vliegtuig neer. De containers kwamen exact op de plaats neer waar ze moesten zijn, namelijk op een smalle strook grond tussen de Heegemer Far, Wymerts, Noorder Ie, Rakken en Heegermeer. In de Noorder Ie lag een boot waar de spullen in kwamen. Dezelfde nacht voer de boot naar Gaastmeer om daar de spullen te verdelen. In totaal werden er in de periode van oktober 1944 tot en met april 1945 drieëntwintig wapendroppingen uitgevoerd. Er zijn daarbij wapens afgeworpen in 549 containers met een totaal gewicht van 123.525 kg. Hiermee werden bijna drieduizend verzetsstrijders bewapend.

Het NBS district Heerenveen heeft de meeste gedropte wapens ontvangen, namelijk voor zo’n 1300 man, in negen droppings met een geschat bruto gewicht van 54.000 kilo. De leiding berustte bij de sedert mei 1943 in Friesland ondergedoken marine bootsman Dirk de Bruin, die tot Districts Operatie Leider (DOL) was benoemd en al snel Dolle Dirk werd genoemd.

Het eerst gebruikte terrein lag bij Haskerhorne dichtbij het Nannewiid tussen Oudehaske en Sint Johannesga. De ontvangstploeg verzamelde zich daar bij de boerderij van Hotse Brouwer. De eerste nacht werd tevergeefs gewacht. De tweede keer was het raak met 27 containers. Aan iedere parachute zat een container en in elke container zat ongeveer 300 kilo aan geweren, stens, bazooka’s, brenguns, revolvers, enz. Bij de wapens werden munitie, raketten, magazijnen, patronen, laders voor de magazijnen, gereedschap, olie en vet voor onderhoud geleverd. Verder werden handgranaten meegeleverd, rookgranaten, vuurpotten (een soort Bengaals vuur), brandblokken (voor brandstichtingen), bommetjes om autobanden lek te laten springen, diverse springstoffen met ontstekingskoorden, commando- en steekmessen, sigaretten en militaire rantsoenen. Alles werd naar Y. Harsma in de Haskerveenpolder gebracht (bij Luchtenveld). Een paar dagen later was het alweer raak in Haskerhorne en ditmaal werden de wapens opgeslagen in de boerderij van Hotse Brouwer. Maar de vierde maal ving men bot. Waarschijnlijk heeft de piloot het terrein niet kunnen vinden en toen zijn de wapens afgeworpen op de grens tussen Workum en Hindeloopen. Toen de SD met deze wapens door Heerenveen reed, keken de politiemannen erg sip. De volgende dag moest een paar van hen dienst doen bij de bewaking van de PEB installatie (Provinciaal Elektriciteitsbedrijf), samen met landwachters, onder andere Haagsma en Bollema uit Workum. Laatstgenoemden vertelden in geuren en kleuren over de grote wapenvangst. In de containers was zelfs cornedbeef en chocolade gevonden! Niet te geloven, zeiden de politiemannen en hapten in hun brood, waartussen …. gedropt cornedbeef zat!

Twee dagen later was de ontvangstploeg in Haskerhorne alweer op het terrein. Het vliegtuig was laat en daardoor konden de containers niet meer vervoerd worden. Alles werd snel in de grond gestopt en de volgende nacht naar de boerderij van de 57 jarige S. de Ruiter in Haskerhorne gebracht.

De vierde dropping op dit terrein moest door allerlei omstandigheden de laatste zijn. Aan de leiding was meegedeeld dat in de nacht van 1 op 2 november 1944 niet alleen wapens, maar ook twee mannen zouden worden afgeworpen. De piloot liet de wapens vallen en na een ommetje gemaakt te hebben, volgden de beide parachutisten. Zij kwamen in kledij met de rangorde luitenant. De mannen kregen deze nacht onderdak bij S. de Ruiter.

Dit keer kwam de SD uit Heerenveen met patrouilles in actie. Het was hen opgevallen dat het vliegtuig met open bomdeuren en brandende lampen was overgevlogen. De Duitsers waren tot op een kilometer verwijderd, maar keerden zonder buit terug. Op dat moment was de ontvangstploeg nog druk bezig en zij ontsnapten aan een groot gevaar. Juist deze avond had men lang werk, omdat de parachutisten maar twee koffers konden terugvinden in plaats van drie koffers. De ontbrekende koffer bevatte onder andere accu’s en oplaadapparaten. Alles was onmisbaar voor het radiowerk dat zij zouden verzorgen. De Districts Operatieleider had een tip gekregen dat arbeiders op een kruiwagen iets in de houtmolen hadden gebracht. Bij nader onderzoek bleken de onderdelen hier inderdaad te zijn. De parachutisten bleken radio-operators te zijn, seiners dus, voor de Friese NBS. De ene was Peter Hazelaar. Hij was twee dagen tevoren getrouwd. Hij werd Kees genoemd en op zijn persoonsbewijs stond dat hij landbouwer was in Drachten. Hij was nauwelijks 25 jaar. De tweede man was een Fries, Lykle Faber. Zij hebben bijna dagelijks – soms wel tweemaal daags – goed gebruik gemaakt van hun communicatiemateriaal met Engeland. Wel was het nodig dat zij vaak van de ene naar de andere boer werden verplaatst om ontdekking van het seinmateriaal te voorkomen.

Al snel kregen de mannen een vaste plaats en dat was in een bootje aan de rand van het Nannewiid, dat knap gecamoufleerd was door een rietkraag. Hier kregen zij dag en nacht bescherming van een 25 man tellende bewakingsploeg bestaande uit K.P.’ers uit Echten en Joure en NBS’ers uit Haskerland. Op deze boot werd belangrijk werk gedaan. Kapitein Pander bracht aan deze boot bezoeken als lid van de Trio groep. Pander verkende hier de mogelijke terreinen voor droppings en ‘Kees’ zette de plaatselijke aanduidingen precies op een kaart en seinde dit in codeletters dan door naar Engeland. Een paar dagen later kreeg Kees meestal al weer bericht vanuit Engeland dat het droppingsterrein al of niet goedgekeurd was. Bij goedkeuring kreeg het terrein een naam die alleen bij Kees bekend was. Hij stelde daarvoor ook de slagzin en de seinletter vast. Als dat alles klaar was, dan werd een koerierster op pad gestuurd naar de NBS districtscommandant. Zij moest het bericht overbrengen dat het terrein goedgekeurd was en de slagzin, b.v. ,,De melk kookt over”. Verder werd in dat bericht aangegeven hoe en waar de slagzin voor de dropping werd uitgezonden. Via allerlei omzwervingen kwamen de beide mannen Hazelaar (Kees) en Faber uiteindelijk terecht bij A. Bakker in Gaastmeer. Vanuit een tuinhuisje werd daar uitgezonden. Zij kregen er versterking van marconist Alfred Springgate. Deze was in de avond van 14 oktober 1944 bij de kust van Scharl met zijn vliegtuig in het IJsselmeer gestort. Eén man kwam hierbij om het leven en de overigen werden een dag later door garagehouder Matthijs Westra uit Gaastmeer en enkele helpers tijdens een avontuurlijke tocht met een boot naar Gaastmeer gebracht. Hier werden de 5 mannen over de huishoudingen verdeeld. Omdat Alfred Springgate marconist was, werd hij als hulp aan de beide gedropte mannen bij Haskerhorne toegevoegd.

Op 3 januari 1945 sloegen de Duitsers een grote slag in Echtenerbrug. Hier pakten zij ’s morgensvroeg drie belangrijke illegale werkers. Luitjen Mulder werd gesnapt, evenals Wiepke Hof en Roelof Knol. Waarschijnlijk heeft er een verrader in de illegaliteit gezeten. Alle drie waren betrokken bij het vervoeren van gedropte wapens, bij het verzorgen van piloten en al het andere illegale KP werk. Luitjen Mulder zou 5 dagen later worden vermoord en Wiepke Hof en Roelof Knol werden op 17 maart 1945 met 8 anderen – onder anderen Jeen Hornstra uit Wijckel en Yde Yntema uit Hemelum, als represaille bij Doniaga vermoord.

Na die noodlottige 3e januari 1945 hadden de leden van de KP (Knokploeg) die op vrije voeten waren gebleven een goed heenkomen gezocht en gevonden in Langweer. De KP Echtenerbrug was inmiddels omgedoopt tot BS gevechtsgroep (Binnenlandse Strijdkrachten). In Langweer was de groep weer op sterkte gebracht en zo was daar een maand lang een gevechtsgroep van zes man, bestaande uit Jan Sustering, Cor Blijleven, Jan Dijkstra, Jan Hoornstra, Gerrit Looman, Hans Willem Klotz. De beide laatstgenoemden waren ondergedoken bij S.S. de Boer op de molen, terwijl Cor Blijleven en Jan Dijkstra daar schuin tegenover woonden op de boerderij van Nanne Faber.

Dat in deze boerderij een zekere concentratie was, had zijn reden. Toen in november 1944 de wapens op het terrein onder Haskerhorne waren afgeworpen, had de BS van Doniawerstal daar ook een deel van gekregen. Ze waren eerst naar de molen gebracht, maar later was het leeuwendeel naar een gebouwtje van de PEB (Provinciaal Elektriciteitsbedrijf) overgebracht. Om er in te komen was een loper gemaakt, zodat meerdere personen er in konden komen. Dat scheen een bijzondere veilige schuilplaats, behalve natuurlijk als die verraden werd. Het is altijd nog duister hoe het kwam dat Gerrit Loman en Hans Klotz plotseling gearresteerd werden. Het gerucht gaat dat één van de vrouwen bij wie Gerrit verpozing zocht, niet eenkennig in de liefde was en wellicht iets over zijn illegale activiteiten verteld heeft, waardoor de Duitsers hem op het spoor kwamen. In ieder geval was de SD (Duitse Sicherheidsdienst) uit Heerenveen kennelijk niet voorbereid op een grote actie in Langweer, want de overige leden van de BS werden ongemoeid gelaten en op die dag werd er evenmin gezocht naar wapens.

Een ander geluk was dat S.S. de Boer ook niet thuis was. Cor Blijleven en Jan Dijkstra zagen de arrestatie gebeuren en opperden plannen om hun vrienden gewapenderhand te bevrijden. Hun gastheer, Nanne Faber, maakte daartegen bezwaren, want de overmacht was te groot en het zou wellicht een bloedbad worden. Gerrit Looman en Hans Willem Klotz werden dus vastgezet.

 NIEUWE ARRESTATIES

Het spreekt vanzelf dat de nieuwe arrestatie grote opschudding gaf in het stille Langweer. De vier overblijvende BS’ers waren niet van plan als zittende eenden op de jagers uit Heerenveen te wachten. Jan Susterling, die zwaar gezocht werd, ging naar zijn geboorteplaats Sneek terug; Jan Hornstra dook onder bij Sint de Haan op de heide bij Sint Nicolaasga. De beide anderen, Cor Blijleven en Jan Dijkstra, vertrokken naar Doniaga, waarbij zij kort daarna weer een heftig avontuur beleefden. Het was maar goed dat zij snel de benen hadden genomen, want de volgende dag waren de Duitsers er al weer. Dit keer om de andere jongens te arresteren en de wapens uit de molen te halen. De Duitsers troffen alleen Nanne Faber thuis. Deze zat te melken toen ze zijn boerderij binnenvielen. Hij moest ogenblikkelijk meekomen naar de molen. Faber zag daar Gerrit Looman in de auto zitten die de Duitsers aanwijzingen moest geven. Alles werd grondig onderzocht, maar er werden in de molen slechts enkele stens en wat kleingoed gevonden. Al die tijd moest Faber met de handen omhoog staan terwijl hij bezweet uit de stal was gekomen en langzamerhand tot het merg verkleumd was. Hij gaf toe twee onderduikers in huis te hebben gehad zonder te weten dat het BS leden waren. Ook ontkende hij te hebben geweten dat er in de molen wapens waren opgeslagen. Gerrit Looman bevestigde het verhaal. Van de wapenopslag waren slechts weinigen op de hoogte, verklaarde hij. Juist de mannen die afwezig waren, waren met de opslag op de hoogte. Waarschijnlijk was het hieraan te danken dat Faber nog even naar huis terug mocht alvorens naar gevangenis Crackstate in Heerenveen gesleept te worden. En toen greep hij een onverwachte kans waardoor hij gelukkig ontkwam. Bij het inrijhek van de boerderij was juist op die dag een wagen met stro verongelukt en met de opruiming daarvan was men nog niet begonnen.

Het was inmiddels donker geworden en er ging slechts één bewaker met Faber mee naar huis. Juist toen zij bij de strochaos gekomen waren, werd de bewaker iets toegeschreeuwd uit de richting van de molen.

De man draaide zich even om en vroeg om opheldering. Aan dat moment had Faber net genoeg. Hij nam een duiksprong om achter het stro te komen en schoot als een hert het donker in. Zijn bewaker schoot met een vuurwapen maar miste. Voordat de andere Duitsers zich bij de bewaker hadden gevoegd, had Faber zijn plan al opgemaakt. Hij liep door de tuin van notaris Mr. Mulder regelrecht het water in en verborg zich achter het riet. De SD’ers vonden hem niet hoe zij ook zochten. Toen de Duitsers het zoeken eindelijk hadden opgegeven, klom Faber weer op de wal en klopte aan bij het notarishuis, waar ze hem met blijdschap verwelkomden. Direct werd mevrouw Faber gewaarschuwd terwijl de nieuwe onderduiker verkwikt, gesterkt en verwarmd werd om daarna in de schuilkelder van notaris Mulder te verdwijnen. Toen mevrouw Faber met droge kleren kwam, scheen het ergste voorbij. Natuurlijk verdween hij daarna zo snel mogelijk uit Langweer. Maar de winterse kou heeft Faber dusdanig ondermijnd, dat hij na verloop van tijd het boerenbedrijf evenals al het andere werk moest opgeven.

HOE KWAMEN DE WAPENS IN GAASTERLAND

Het lijkt logisch dat de contacten in Gaasterland zijn gelegd tussen Luitjen Mulder en Benjamin H. Steegenga uit Balk. Luitjen Mulder was door Benjamin Steegenga het verzet ingepraat en had zich aangesloten bij de KP in Echtenerbrug. Steegenga wist daardoor natuurlijk als verzetsleider in Gaasterland van de activiteiten van Mulder. Ook kende Steegenga door zijn rondtrekkend werk als kledingverkoper heel goed de mogelijk goede agrariërs en hun verbergplaatsen voor de wapens. De K.P. van Echtenerbrug besloot om Gaasterland te helpen. Zij wilden ook wel van de wapens af, want er waren veel te veel wapens binnengehaald voor hun eigen groep. Al vrij snel na de eerste dropping werden de eerste wapens door de KP Echtenerbrug naar Marten Melles van der Goot in Sondel gebracht. Dit zal zijn gebeurd vanwege de te houden wapeninstructies door de gedropte instructeur Nikolaas Johannes de Koning. Een dag na de wapeninstructie werd De Koning weer opgehaald door Luitjen Mulder en Roelof Knol. Zij brachten hem toen naar het stoomgemaal van Echten waar ’s avonds ook weer les zou worden gegeven.

 

Luitjen Mulder

Benjamin Herres Steegenga

Gedurende enige tijd brachten de Gaasterlandse KP’ers ,,Reade” Rinke de Boer uit Sondel en Sep van der Wal uit Balk (geb. 12 september 1916 in Sneek) wapens van Van der Goot naar de boerderij van Louw Wildschut in Wijckel. Het vervoer vond zonder problemen plaats met een boerenwagen.

Deze ,,Reade” Rinke de Boer en Sep van der Wal durfden heel wat aan. Enige tijd na de eerste droppings hebben zij in samenwerking met de KP van Echten een voorraad wapens opgehaald uit Eernewoude. Hier zetelde het driemanschap Trio. Zij zijn daartoe dwars door Friesland gevaren. Zij deden zich voor als vissers en daardoor waren er regelmatig Duitse brugwachters die hen vroegen om een voorraad vis te mogen kopen.

Het zal in november of december 1944 zijn geweest dat een deel van de gedropte wapens op een volledig met stro afgedekte boerenwagen met luchtbanden vervoerd werd door de KP vanuit Echtenerbrug door twee ondergedoken officieren Siemen-Jan en Cor Blijleven via Lemmer, Tacozijl en Sondel. Zij werden op afstand gevolgd door twee begeleiders op de fiets. Deze boerenwagen had eerder al dienst gedaan als auto. De wapenlading zou eerst ondergebracht worden in de marechausseekazerne in Sloten omdat daar die avond in die kazerne een wapeninstructie zou plaatsvinden.

Maar politieagent Scholten zag de boerenwagen aankomen vanuit de richting Wijckel. Hij waarschuwde de KP ploeg dat er in de kazerne teveel Duitsers en landwachters bezig waren om gevorderde fietsen te verzamelen.

Scholten adviseerde om door te rijden naar Tjerkgaast naar de boerderij van Legendal, omdat het nu zou opvallen dat de wagen plotseling zou omkeren. Er werd gevolg gegeven aan dit advies maar zij keerden al snel buiten Sloten om en gingen door de nauwe straten van Sloten terug naar Wijckel. Het besluit tot terugkeer werd genomen omdat zij al veel vertraging hadden opgelopen doordat er twee keer een lekke band was geweest in de omgeving van Lemmer. Het meest spannende daaraan was geweest dat zij bij beide lekke banden hulp kregen van Duitsers, maar gelukkig was alles goed afgelopen. De opdracht was om de wapenlading in twee helften te verdelen. Eén deel zou naar Marten Melles van der Goot in Sondel gaan en het andere deel naar Louw Wildschut in Wijckel. Tijdens het vervoer was er iets voorgevallen waardoor de begeleiders op de fiets achterbleven. Toen de wagen in Wijckel aankwam moest de wagenvoerder op hen wachten om het juiste adres van Louw Wildschut te vragen, om daarna de andere helft nog naar Marten Melles van der Goot in Sondel te brengen. Hierdoor raakte het tijdschema in de war en de mannen wilden het deel dat voor Wildschut bestemd was dan maar afladen in het Wikeler bos. De KP ploeg had haast omdat zij uiteraard voor spertijd ’s avonds weer in Echten moesten zijn. Wildschut kon dan met eigen paard en wagen in het Wikeler Bos de wapens ophalen. Dat leek Wildschut te riskant, want het transport had toch al opzien gewekt en dan vooral de begeleiders. Daarom vroeg Wildschut zijn neef, Jeen Hornstra, die daar vlak bij de toren woonde, of de wapens even bij hem in de schuur opgeslagen mochten worden. De opslag zou hooguit een nacht duren. Hornstra gaf zijn toestemming en dat zou later zijn doodvonnis blijken. In de schuur van Hornstra werden de wapens en de munitie overgeladen op een gereedstaande boerenwagen. Er werden pakken met stro over de wagen gelegd en de KP ploeg kon weer vertrekken.

De volgende dag werd de wagen met wapens en munitie bij Hornstra opgehaald door de 15 jarige Roelof Wildschut. Deze reed door de landerijen de lading veilig naar zijn ouderlijk huis. De KP van Echtenerbrug had nu wapens in Wijckel en Sondel afgeleverd, maar er waren nog meer adressen waar men wel wapens wilde verbergen. Het volgende adres was van Halbe Bearnts van der Goot aan de Marderhoek in Oudemirdum. Vanuit Wijckel werd een halve vracht van de in Echtenerbrug gedropte wapens bij Halbe Bearnts van der Goot binnengereden door de onderduikers Roelof Knol en Jan Sustering uit Oosterzee. De wapens waren een nacht in de boerderij van Marten Melles van der Goot in Sondel blijven staan. Het vervoer vond plaats op een boerenwagen waarop pakken stro als dekmantel waren gelegd. De stropakken waren er zo opgezet dat er iemand ongezien tussen in kon zitten met het geweer in de aanslag. De wagen werd getrokken door twee sterke paarden die Belgen werden genoemd. Er was tijdens het vervoer grote angst dat de schildwachten van het radarpeilstation Eisbär in Sondel zouden ontdekken dat er iets aan het vervoer niet klopte. Om in Oudemirdum te komen moest men wel voorbij Kamp Sondel rijden.

Als de wachtposten daar goed zouden opletten dan was te zien dat de trekpaarden nogal zwaar moesten trekken voor alleen maar een paar pakken stro. Gelukkig verliep het vervoer prima en kon de vracht voor een verblijf van één nacht bij Van der Goot worden afgeleverd. Volgens verzetsleider B.H. Steegenga uit Balk zijn de wapens hier meer dan één nacht geweest. Nadat de familie Halbe Bearnts van der Goot in Oudemirdum door de Duitsers werd overvallen haalden de dag er na Jouke Draaijer uit Rijs en Ede Hoekstra, onderduiker bij Diete Hofman in Wijckel, de wapens op uit de boerderij en brachten die over naar de boerderij van Draaijer in Rijs.  werden de gedropte wapens gebracht bij Yde Yntema in Hemelum. Jouke Draaijer zorgde er weer voor dat de wapens overgebracht werden naar Jelte Tromp, een vrijgezelle boer in Harich. Hij woonde op het adres Harichsterdyk 2 in Harich met zijn zuster IJbeltje Tromp. Hier bleven de 20 wapens tot een week voor de bevrijding opgeslagen, waaronder een bazooka wapen. Die week voor de bevrijding liet LO Rayonhoofd Benjamin H. Steegenga uit Balk de wapens weer ophalen bij Tromp en bij Simon Bokma in Harich brengen. Waarom dit gebeurde is niet bekend geworden.

De wapens waren verstopt onder wat gewoon materiaal op een platte wagen. Toen er ook een inval bij Yntema plaats had gevonden, haalden ,,De Bulten” uit de verzetsgroep van Bakhuizen de wapens op en verstopten deze in het Rijsterbos. Vlak voor de bevrijding werden ze weer opgegraven en gebruikt bij de bevrijding. Bij Simon Bokma uit Harich, die inmiddels ook wapens gekregen had die afkomstig waren uit de boerderij van Wildschut in Wijckel, werden ook wapeninstructies gegeven. Nadat bij het vlakbij gelegen Atteboskje in Harich een confrontatie was geweest tussen twee Duitsers en drie wapenspoetsende onderduikers, liet Bokma de wapens direct wegbrengen. De drie verzetsmensen waren Sep van der Wal, Nauta en Hiemstra. De laatste twee waren twee ondergedoken marechaussees van de verkeersdienst uit Heerenveen.

Zijn zoon Wietse bracht wapens naar verzetsstrijder Jan de Vries in Ruigahuizen. De groep Watergeuzen uit Balk haalde bij Bokma de wapens op en liet deze onderbrengen in de kano’s van de betonloods van timmerman Van der Velde in Balk. Ook werd een gedeelte naar het transformatorhuisje in Balk gebracht.

Volgende pagina