HOE VERGING HET ANNA DE BOER EN HAAR BEIDE KINDEREN TIJDENS DE JAPANSE BEZETTING?
Teeuwes de Boer verliet in maart 1942 zijn gezin om in Japans krijgsgevangenschap te gaan. De kazerne van het Artillerie Landstormdepot was een onderdeel van het grote kazernecomplex in Bandoeng, vlakbij de Sabangweg waar hij woonde. Zoals toen gebruikelijk waren de straten rondom de kazerne min of meer toegewezen aan de verschillende militaire rangen. De Sabangweg was bijvoorbeeld voornamelijk bewoond door onderofficieren en hun gezinnen. Zo woonde naast hen op de Sabangweg de adjudant Snoek, ook een onderofficier. Anna de Boer bleef daar met haar kinderen wonen zolang er aan de feitelijke situatie niets veranderde. Het werd direct al een moeilijke tijd omdat de Japanners alle betalingen aan militairen, ambtenaren en burgers hadden stopgezet. Dat betekende dat zij aangewezen was op de liefdadigheid van door burgers bijeengebrachte fondsen. Deze vorm van steun kwam vrijwel meteen op gang. Met twee kinderen, een van 8 jaar en een van ruim een half jaar, was de situatie voor Anna bijzonder moeilijk. Zonder inkomen en zonder een al niet te best functionerende gezondheidszorg en de onzekerheid over haar man Teeuwes.
An deze situatie kwam verandering toen de Jappen besloten Europese vrouwen en kinderen te interneren. Ze richten hiervoor kampen in door een stadswijk af te zonderen en in de huizen vrouwen en kinderen te huisvesten. Meestal enkele gezinnen per woning. Zo werd in de wijk Bandoeng de wijk Tjihapit omheind en als kamp in gebruik genomen. Met drie gezinnen kwam zij in november 1942 in de Sanintenlaan terecht. In de beginperiode was het nog mogelijk om af en toe het kamp te verlaten voor doktersbezoek of voor het doen van kleine inkopen. Al vrij spoedig werden deze privileges ingetrokken. Men was nu geheel van de buitenwereld afgesloten.
Medio 1944 besloten de Japanse bezetters alle vrouwen, kinderen en bejaarden te concentreren in Midden Java. Een van de kampen bevond zich in Moentilan, een klooster- en scholencomplex: het Xaverius-college. Vanuit het Tjihapit kamp werden 700 vrouwen en kinderen overgebracht naar dit kamp. De leefomstandigheden in dit kamp waren zeer slecht: weinig voedsel en van slechte kwaliteit. Ziekten zoals beriberi, dysenterie, tropische zweren en dergelijke kwamen veel voor. Veel vrouwen en kinderen overleden. Soms meer dan één per dag. In augustus 1945 werd de bevolking van Moentilan overgebracht naar Banjoe Biroe 10, een voormalige gevangenis. Voordat deze overplaatsing begon, was Anna al ziek in het kamphospitaaltje opgenomen of wat daarvoor doorging. Zij was uitgeput en leed aan beriberi. Zieken en mensen die neer meer konden lopen, werden per vrachtwagen naar het station gebracht en na aankomst in Ambarawa ook weer per vrachtwagen naar het kamp getransporteerd. Alle anderen moesten lopen!
Anna’s beide kinderen werden verzorgd door kampgenoten. Zij werden in Banjoe Biroe ondergebracht in een voormalige paardenstal van het KNIL. Anna was zelf opgenomen in een als ziekenhuisje ingerichte villa dat nog binnen de omheining lag. Vrij kort na aankomst overleed Anna op 23 augustus 1945, 42 jaar oud. Toen de begrafenisstoet, die niet verder mee mocht dan tot de poort, terugkwam, bleek dat de Japanners hadden gecapituleerd. De Nederlandse vlag werd gehesen en het Wilhelmus werd gespeeld.
Van een echte bevrijding was echter geen sprake. De proclamatie van Soekarno en Hatta dat Indonesië zich onafhankelijk verklaarde, veroorzaakte een enorme chaos in het land. De zogenoemde Bersiaptijd was aangebroken. In de periode trokken veel Indonesische jongerendoor het land. Hierbij gingen zij nietsontziend, moordend en brandstichtend te keer. De beide weeskinderen Henk en Geertje werden liefdevol opgevangen door mevrouw Rams. Zij had ook twee kinderen van ongeveer dezelfde leeftijd. Omdat de situatie in het afgelegen kamp Banjoe Biroe gevaarlijk werd, werden de bewoners overgebracht naar andere kampen in Ambarawa. Mevrouw Rams en de kinderen kwamen in Kamp 9 terecht, een nummering dat door de Japanners werd gehanteerd. Op 29 november 1945 werd dit kamp overvallen door een tiental van zogenoemde pemoeda’s. Zij dreven de kampbevolking bij elkaar op het middenplein. Toen er naar hun tevredenheid voldoende mensen bij elkaar waren, gooiden zij handgranaten tussen de mensen. Het resulteerde in enkele doden en gewonden. Zij werden op tijd door de Brits Indische troepen verdreven. De dag daarna werd het kamp opnieuw bestookt met mortieren. Een van de dodelijke slachtoffers was mevrouw Rams. Via de familie Boschma, waarvan de man teruggekeerd was uit het mannenkamp, bereikten Henk en Geertje uiteindelijk een weeshuis in Batavia. Vandaar vertrokken zij in januari 1946 met het motorschip Boissevain naar Nederland.
Op 16 februari 1946 kwamen Henk en Geertje aan in de haven van Amsterdam. Waar ze uiteindelijk naar toe moesten bleek een heel probleem. Immers, in Friesland waren toen wel drie plaatsen met de naam Nijega. Via diverse politieposten moest de eindbestemming gevonden worden. Deze posten moesten uitvinden welke Nijega het moest zijn. In een politiewagen van de Amsterdamse politie bereikten Henk en Geertje nachts om halftwee Nijega. Beppe Janke en tante Geertje hadden de gehele dag op hen gewacht maar waren op een bepaald moment toch maar weer op bed gegaan. Dat Geertje erbij was, was een hele grote en volledige verrassing. Immers zij was in 1941 in Nederlands-Indië geboren en Teeuwes en Anna hadden door de Japanse bezetting geen berichten naar Nederland kunnen sturen. De gehele familie in Nederland was dus onwetend gebleven van Geertje’s geboorte. Voor zowel Henk als Geertje was het hebben van een nogal uitgebreide familie ook een bijzondere ervaring.
Uiteindelijk hebben beiden hun weg gevonden in de maatschappij. Geertje Anna vond haar man in het Groningse Veendam en Henk vond zijn grote geluk in Blaricum. Beide zijn dankbaar voor alle liefde en steun die zij vonden bij Beppe Janke en Tante Geertje. Hoewel op hoge leeftijd heeft Beppe altijd klaar gestaan voor het geluk van haar kleinkinderen. Beide kinderen zijn immers jammerlijk slachtoffer geworden van een keizer die zichzelf God voelde en zich als zodanig ook gedroeg. Helaas ontliep hij zijn straf als gevolg van politieke belangen van grote mogendheden.
TWEE AANVULLINGEN VAN JAN GEERT VOGELZANG:
Afke Jantje Brinkman – Piso schreef in 1987 het boek: Een familie in de zuidwesthoek van Friesland. Daarin staat beschreven op blz. 51 dat de schrijver Hendrik de Boer werkzaam was geweest bij de Nederlandse Omroep Stichting (N.O.S.) als medewerker personeelszaken. Zijn zuster was Geertje Anna de Boer, geboren 11 oktober 1941 in Bandoeng. Zij was 14 mei 1969 in Leeuwarden getrouwd met Harm Diepenbroek, geboren op 9 april 1941 in Vlagwedde. Zijn ouders waren Evert Diepenbroek en Catharina Margaretha Evelina Langes. Harm Diepenbroek was vakbondsbestuurder in Haren. Daarvoor was hij hoofdanalist. Het echtpaar woonde in Veendam.
*** In het boek “Matzes en Mie” (2017) door Marijke Barend-van Haeften en Frits Barend is de situatie van het vrouwenkamp Banjoebiroe 10 beschreven: “Dat was één van de ergste kampen. Eromheen stond een hoge muur zodat nauwelijks een glimp van de buitenwereld kon worden opgevangen. De geïnterneerde vrouwen zaten in kleine, donkere cellen en hadden een slaapkamer van 45 centimeter breed. Ze waren al blij met een spijker in de muur boven hun hoofdeinde om wat spullen aan op te hangen. Met de hygiëne en de voeding was het slecht gesteld. Er was een groot gebrek aan water, veel kinderen kregen besmettelijke ziektes als kinkhoest, mazelen, difterie en water- pokken. Ook brak er malaria uit en sommige vrouwen leden aan geelzucht. ’s Nachts werd iedereen bovendien geplaagd door muggen en wandluizen. Iedereen boven de veertien jaar moest werken. Soms liep er een hond door het kamp die direct werd gevangen en opgegeten. Van de botten werd bouillon voor de zieken getrokken. Maar de Japanners stuurden ook honden naar binnen die besmet waren met rabiës. Die dolle honden moesten door de vrouwen worden doodgeslagen, want een beet liep onherroepelijk met de dood af.
Vooral de laatste weken van de Japanse bezetting waren verschrikkelijk. Er was nauwelijks iets te eten zodat alles wat eetbaar was zoals muizen, slakken, kikkers en slangen, werd gevangen en gegeten. Soms vond iemand een bepaalde struik waarvan de bladeren eetbaar waren, als je ze kookte, De graatmagere geïnterneerden liepen als zombies rond op zoek naar voedsel. Medicijnen waren niet meer voorhanden of beter gezegd werden niet aan gevangenen verstrekt. In Banjoebiroe10 stierven 15 mensen per dag. Omdat het ziekenhuis overvol was, lagen velen apathisch op hun eigen bed te stierven. De drie aanwezige artsen konden niets meer voor hun doen. Er was gebrek aan hout voor doodskisten. Hiervoor werd een soort gammele draagbaar van bamboe gemaakt waar de doden in werden geschoven. Er dropen allerlei lichaamsvochten uit. De nabestaanden mochten de overledene tot aan de poort begeleiden, daarna werden ze op een kar gekieperd en naar onbekende bestemming afgevoerd. Geregeld kwamen er enkele Japanners in het kamp om jonge meisjes uit te zoeken om in bordelen voor Japanse soldaten als seksslavinnen te werken.
Op 15 augustus 1945 vond de Japanse capitulatie plaats, maar dat nieuws drong pas op de sterfdag van Anna door tot in het kamp. Wel hadden de gevangenen tot hun verbazing al ruim een week wat extra voedsel gekregen. De kampcommandant had het niet nodig gevonden om meteen over de capitulatie te vertellen. In de Japanse cultuur komt het woord “overgave” niet voor vanwege het sterke eergevoel omdat men zich liever dood vecht. Toen de Nederlandse kampleidster in Banjoebiroe door de Japanners was ingelicht, ging ze op een tafel staan om aan de circa vierduizend in het kamp verblijvende vrouwen te vertellen dat de oorlog was afgelopen. Iemand had toen schuchter het Wilhelmus aangeroepen en dat werd gevolgd door omhelzingen en tranen”.
Anna de Boer – de Boer mocht dat niet meer meemaken.
OPMERKING JAN GEERT VOGELZANG:
Afke Jantje Brinkman – Piso schreef in 1987 het boek: Een familie in de zuidwesthoek van Friesland. Daarin staat beschreven op blz. 51 dat de schrijver Hendrik de Boer werkzaam was geweest bij de Nederlandse Omroep Stichting (N.O.S.) als medewerker personeelszaken.
Zijn zuster was Geertje Anna de Boer, geboren 11 oktober 1941 in Bandoeng. Zij was 14 mei 1969 in Leeuwarden getrouwd met Harm Diepenbroek, geboren op 9 april 1941 in Vlagwedde. Zijn ouders waren Evert Diepenbroek en Catharina Margaretha Evelina Langes. Harm Diepenbroek was vakbondsbestuurder in Haren. Daarvoor was hij hoofdanalist. Het echtpaar woonde in Veendam.