Inleiding
Op 1 juni 1942 werd op de Wyldemerk bij Harich een kamp van de Nederlandse Arbeidsdienst (NAD) in gebruik genomen tegelijkertijd met 56 andere kampen, verspreid over Nederland. De naam “Arbeidskamp van de Nederlandse Arbeidsdienst (N.A.D.) op de Wyldemerk” werd alleen maar gebruikt in Gaasterland en omgeving. Officieel had het een andere naam. Half maart 1943, publiceerde de Staf van de Nederlandse Arbeidsdienst een volledige lijst van alle 64 kampen met de vestigingsplaats, de kampnaam en de bijbehorende erenaam. Deze erenaam werd bepaald door de kampleiding. Meestal werden hiervoor namen gebruikt van bekende Nederlanders. Het geven van erenamen aan de kampen was overgenomen van de Duitse Arbeidsdienst, de RAD. Daar stelde de leiding vooraanstaande Duitsers uit het verleden of heden als voorbeeld voor de jonge staatsburger, waarbij het nationaalsocialisme de leidraad was.
Het Gaasterlandse Arbeidskamp kreeg de naam: “It Rijster boask” en de erenaam “Hendrik Antoon Lorentz”.
Lorentz (1853-1928) was één van de grootste Nederlandse natuurkundigen en winnaar van de Nobelprijs voor natuurkunde in 1902. Naar zijn de sluizen in de Afsluitdijk bij Kornwerderzand genoemd. De andere 7 Arbeidskampen in Friesland kregen de namen:
Plaats | Naam | Erenaam |
Appelscha | Aekinga | Hendrik Cornelisz de Keyser |
Donkerbroek | Us Hiem | Willem Barendsz |
Hemrik Zuid | Sparjebird | Adolf van Nassau |
Hemrik Noord | Wirk Zathe | Anthony van Leeuwenhoek |
Oosterwolde | Fochteloo | Jan van Brakel |
Wolvega | De Linde | Prins Frederik Hendrik |
Workum | It Romme Fjild | Willem Lodewijk Graaf van Nassau |
Het begon allemaal met de ‘Opbouwdienst’
Door “de onvergelijkelijke grootmoedigheid van den Führer”, zoals de bezetter meldde, waren na de capitulatie op 15 mei 1940 de aanvankelijk als krijgsgevangenen weggevoerde Nederlandse militairen al in juni 1940 teruggekeerd naar Nederland. Dat gaf twee problemen:
In de eerste plaats zou deze terugkeer de werkloosheid enorm in de hand werken want de meeste soldaten waren al vanaf de mobilisatie op 28 augustus 1939 in militaire dienst. De kans dat zij hun werkplek daardoor in de burgermaatschappij verloren hadden, was levensgroot. In de tweede plaats zou er bij de militairen groot verzet kunnen ontstaan indien men werkloos zou blijven en daardoor erg veel tijd had om ongeregeldheden te veroorzaken. Reichscommissaris Seyss-Inquart in Nederland gaf daarom de opdracht om het gedemobiliseerde Nederlandse leger om te bouwen tot een organisatie, die iets deed waar de Nederlandse bevolking achter zou kunnen staan en die tegelijkertijd op termijn het Duitse doel zou kunnen dienen. Nederland had zware schade geleden door de eerste vijf oorlogsdagen en dat vereiste een zo snel mogelijk herstel en dientengevolge “goodwill” voor de Duitsers. Het teruggekeerde Nederlandse leger moest ingezet worden om die schade te herstellen. Een organisatie als de Reichsarbeitsdienst stond de Duitsers voor ogen, maar de naam Opbouwdienst zou veel beter klinken en eerder instemming krijgen van het Nederlands publiek.
Nog maar nauwelijks aan de macht, richtte Seyss-Inguart daarom de Opbouwdienst op met 15 juni 1940 als oprichtingsdatum. Verder maakte hij daarbij bekend dat het Nederlandse leger op 14 juli 1940 officieel zou worden ontbonden en dat op 15 juli 1940 de Opbouwdienst van start zou gaan.
Op 20 juni 1940 werden richtlijnen verstrekt waarbij alle niet-beroepssoldaten, die geen burgerbaan hadden, vrijwillig konden kiezen tussen de op te richten Opbouwdienst of “vrijwillig” naar Duitsland te gaan om daar te werken. Alle beroepssoldaten konden worden ontslagen als zij bereid waren te verklaren dat zij de belangen van het Duitse Rijk niet zouden schaden. Zij die weigerden dit te beloven, zouden als krijgsgevangenen behandeld worden. Hierdoor kwamen nu de 60.000 aspirant-werklozen in beeld. Seyss-Inquart benoemde de – ter goede naam en faam bekend staande – Nederlandse Majoor Jacob Nicolaas Breunesse tot commandant van de Opbouwdienst. Breunesse werd vanaf het begin geleid door vaderlandslievende motieven. Hij had van Seyss-Inquart volmacht gekregen om de Opbouwdienst naar eigen inzichten in te richten. Breunesse benoemde meerdere Nederlandse oud-officieren in de leiding. Hij had de saamhorigheid van alle Nederlanders voor ogen onder de Duitse bezetting. Op de eerste bestaansdag van de Opbouwdienst vervaardigde hij direct een dagorder uit, zodat iedere militair nu wist waar hij aan toe was.
“Mannen!
Met ingang van heden zijt gij opgenomen in den Opbouwdienst. Wij, die te voren deel uitmaakten van onze weermacht, gaan thans aan den arbeid in de Opbouwdienst. Onze gemeenschappelijke arbeid zal in de eerste plaats gericht moeten zijn op onze saamhorigheid en gemeenschapszin.
Het rijkste bezit van den mensch, dat toch de arbeid is, zullen wij aanwenden om ons doel te bereiken, nl. : U een plaats te doen innemen in een krachtig, saamhorig en nationaal gezin Nederland.
Arbeid vereischt een gezonde frischen geest. Arbeid vereischt een krachtig lichaam. Arbeid vereist levensvreugde.
Met moed en vertrouwen, maar vooral ook met geestdrift, moeten wij aan den slag. Veel zeer veel zal van ons allen worden geëischt. Als ware Nederlanders wilt gij toch allen zonder uitzondering uw schouders onder onze gemeenschappelijke taak zetten, tot heil van ons geliefd vaderland.
Doet uw plicht, ik reken op uw allen. Pakt aan!
De commandant van de opbouwdienst.BREUNESSE
De taak van de opbouwdienst
De Opbouwdienst had van Reichscommissaris Seyss-Inquart tot taak gekregen om werkzaamheden voor de Opbouwdienst te verrichten in het Nederlands Belang. Er waren bij de Opbouwdienst 60.000 man ondergebracht direct na hun terugkeer in Nederland. In welke plaatsen dat waren is niet helemaal duidelijk geworden. Waarschijnlijk waren heel veel mannen ondergebracht in meerdere leegstaande gebouwen door heel Nederland en/of in door de Duitsers niet bezette kazernes. Al op 25 juli 1940 maakte commandant Breunesse in zijn dagboek melding van een controversieel voorval. Hij had van minister Fischböck de opdracht gekregen om 5.000 man van de Opbouwdienst in korpsverband naar Essen in Duitsland te sturen om daar vernielde wegen te herstellen. Breunesse maakte duidelijk dat hij alleen werk ten nutte van eigen land en volk uitvoerde. De opbouw in Nederland had voorrang, zeker bij Breunesse. De vele vernielingen die er, als gevolg van oorlogshandelingen, waren toegebracht aan overheidsgebouwen, bruggen, stations en wegen, vergden herstel door de Opbouwdienst. Commandant Breunesse liet de NSB als organisatie niet toe tot zijn dienst. Dat werd op 6 januari 1941 erg duidelijk toen de NSB er op aandrong om 500 werkloze NSB’ers tot de Opbouwdienst toe te laten maar dat werd door Breunesse geweigerd.
Achter de schermen zijn de Duitsers daarom bezig geweest de Opbouwdienst zo om te vormen dat werkkrachten ook verplicht in het buitenland konden worden ingezet. Op 2 december 1940 hadden alle burgemeesters van Nederland een schrijven van commandant Breunesse van de Opbouwdienst ontvangen. Daarin deelde hij mee dat er onder zijn leiding begonnen was met de voorbereidingen, die uiteindelijk tot de oprichting van een Nederlandse Arbeidsdienst zou moeten leiden.
Taak en bemensing van de Nederlandse Arbeidsdienst
De nieuwe taak werd in die verordening onder artikel 1 sub c omschreven:
Het is de taak van den Nederlandschen Arbeidsdienst de jeugd van Nederland in den geest eener ware volksgemeenschap op te voeden tot een ethische opvatting omtrent den arbeid, en wel in het bijzonder tot verschuldigde eerbied voor den handenarbeid”.
De poster (zie boven) stond model voor een “echte Hollandse jongen” die rechtschapen, welopgevoed en ijverig was. Het personeel van de Opbouwdienst ging min of meer automatisch over naar de zojuist opgerichte N.A.D. In de verordening werd aangegeven dat de N.A.D. als een “eervolle dienst” jegens het Nederlandse volk kon worden omschreven. Alle achttienjarigen werden opgeroepen om de eervolle taak uit te oefenen. De arbeidsdienst werd opengesteld voor vrijwillige dienstneming van meisjes. Artikel 5 verried de racistische nazi-achtergrond waardoor dit epistel verwerpelijk werd: “Hij die in de zin van artikel 4 der Verordening 189/1940 betreffende het aangeven van ondernemingen, jood is of als jood wordt aangemerkt, wordt niet tot den Nederlandsche Arbeidsdienst toegelaten”. Artikel 6 sloot gestraften, die 1 of meer jaren gevangenisstraf hadden gehad, ook uit tot deelneming bij de N.A.D.
De NSB had als organisatie in het begin geen zeggenschap binnen de N.A.D. Eerst rond de jaarwisseling van 1942/1943 werd aan het N.A.D.-kader toestemming gegeven om het driehoekige zwartrode speldje, als bewijs van NSB-lidmaatschap, op het uniform te dragen. De Arbeidsdienst was eerst vrijwillig maar op 1 april 1942 werd dienstneming verplicht gesteld voor toekomstig overheidspersoneel, voor aankomende studenten en ook voor aanstaande onderwijzers aan de bijzondere scholen. Ook wie reeds ambtenaar, onderwijzer of student was en tussen 18 en 22 jaar oud, moest een jaar in de Arbeidsdienst.
In de Arbeidsdienst moesten jongelui – aangesproken als mannen – uit alle lagen van de bevolking met elkaar discipline, absolute gehoorzaamheid, kameraadschap en andere positieve eigenschappen leren; kwaliteiten waaraan het de jeugd uit die tijd kennelijk zo aan ontbrak. In het handboek stond: “Een bevel is een bevel. En dat dient te worden opgevolgd. Misschien is dat niet altijd even aangenaam. Maar het leven vraagt echter ook niet naar prettig of verdrietig, doch stelt zijn eischen, waaraan we eenvoudig hebben te voldoen”. Wie de leeftijd had van 18 tot 25 jaar, ongehuwd was en in aanmerking wilde komen voor een aanstelling in de openbare dienst of bij het bijzonder onderwijs, kon zich voor een tijd van zes maanden aanmelden. Aanvankelijk was de diensttijd vijf en een halve maand en later kon men een jaar volmaken.
Dr. Lou de Jong (deel 6, 1e deel, hoofdstuk onder ‘foute organisaties’) heeft de Arbeidsdienst ondermeer beschreven als:
‘De Arbeidsdienst was een foute organisatie, maar de leden waren dat niet voor het merendeel. Na een injectie van hogerhand met N.S.B- kaderleden, was het percentage kaderleden dat lid was van de N.S.B. 25%’.
Na de maand mei 1943, toen er gestaakt was in de Arbeidsdienst als protest tegen het opnieuw in gevangenschap nemen van oud-Nederlandse officieren, kwam het verzet op gang zowel in als buiten de Arbeidsdienst. De deelnemers aan de Arbeidsdienst werden vergiftigd met Nazi-denkbeelden. Exercities werden met de schep op de schouder gedaan in plaats van met een geweer op de schouder. Het heette dan dat er ‘onder de schop’ werd deelgenomen en niet ‘onder het geweer’.
Hoe het begon in Gaasterland
De omgeving van Gaasterland behoorde niet bij de eerste selectie voor een Arbeidskamp maar begin augustus 1941 was het dan toch zover. Zaterdag 9 augustus 1941 was de voorlaatste raadsvergadering van de gemeente Gaasterland. Hierin werd met vier tegenstemmen een stuk grond verhuurd op de Wyldemerk bij Kippenburg. Deze vier tegenstemmers zullen ongetwijfeld de berichtgeving hebben opgevangen dat de Opbouwdienst en NAD in eerste instantie geen inmenging van politiek en godsdienst wensten. Voor een bedrag van f. 75,00 (€ 34,00) per hectare mocht de Rijksgebouwendienst van het terrein gebruik maken.
De vier tegenstemmers waren Andries Rampion, Johan Berend Schurink, T. Hoekstra en Jonkvrouwe Quirinia Jacoba Johanna Van Swinderen. Raadslid Andries Rampion sprak van: “Ondanks de financiële voordelen kan ik mijn stem hier niet aan geven”. Schurink en Hoekstra steunden zijn standpunt. Freule Van Swinderen zei “dat het wel niet veel zal geven om tegen te stemmen, maar ik ben er vierkant op tegen”. Freule van Swinderen één van de eerste vrouwen in een Nederlandse gemeenteraad. Zij had zitting vanaf 1927 als lijsttrekker van lijst 4 van “de partij die de belangen van onze gemeente onpartijdig en practisch behandeld wenst te zien”.
Gedeputeerde Staten hadden het verzoek goedgekeurd. Het departement van Financiën, afdeling Rijksgebouwendienst had bij schrijven van 30 juni 1941, nr. 19751 verzocht om een perceel bos te mogen kopen, kadastraal bekend bij de gemeente B. Sectie E nummer 2262. Als omschrijving van de vestigingsplaats werd de straatnaam Nieuweweg gebruikt. Het Departement was voornemens een barakkenkamp te bouwen voor de legering van de Opbouwdienst, later de Nederlandse Arbeidsdienst genoemd. De vraag was onder welke voorwaarden het perceel voor 5 jaar of voor 20 jaar kon worden verhuurd. Aan de verkregen huurtermijn ziet het Departement graag nog een optie verbonden van 5 jaar. De houten barakken kwamen allemaal uit Duitsland. Der Ministerialrat van de Duitse Reichsgebäudedienst leverde alle barakken in Nederland in delen aan en zo mogelijk per boot van 1.000 tot 2.000 ton. Men begon energiek aan de bouw van de werkkampen door de bouwpakketten uit Duitsland op de bestemde plaatsen in elkaar te zetten. De Reichsgebäudedienst waarschuwde Nederlandse collega’s dat er wel eens moeilijkheden zouden kunnen gaan ontstaan omdat er weinig kentekenen op de onderdelen vermeld waren. Zonder nummers op de onderdelen was het lastig plaatsen. Voor alle kampen werd dezelfde indeling gemaakt. Ieder kamp kreeg plaats voor 220 personen.
Het Arbeidskamp in Harich is 1 juni 1942 in gebruik genomen tegelijkertijd met 56 anderen. Een week later op 7 juli 1942 werden in Nederland de overige 20 kampen in gebruik genomen. De kampbezetting op de Wyldemerk varieerde tussen de 120 en 150 mannen. In de Leeuwarder Courant van 24 april 1942 werd verder meegedeeld dat: “de aanleg van de toegangswegen tot deze kampen, voor zover die nodig was, was voltooid en de beplanting grotendeels.
In het archief van pension Rijsterbosch in Rijs is een op 26 juli 1942 gedateerde brief aangetroffen van H.G. Labohm uit Amsterdam. De brief is dus bijna twee maanden nadat het Arbeidskamp in gebruik is genomen. Het is niet duidelijk wat de functie is geweest van Labohm in het kamp. Hij moet wel belangrijk zijn geweest omdat luitenant Ansing van de Opbouwdienst het pension heeft geregeld (en waarschijnlijk dus ook heeft betaald) voor zowel Labohm en zijn vrouw. De brief geeft ook nog vermeldenswaardig details omtrent de vervoersmogelijkheden naar Gaasterland.
Het Arbeidskamp Workum hield zich bezig met het bewerken van het gele strand en de ontwatering en ontginning. Het NAD Kamp Wolvega werd ingezet voor Ontginning en de Linde. Verder op was te lezen dat bij de indeling van de arbeidsmannen per kamp een zo groot mogelijke scheiding in acht zou worden genomen zodat ieder kamp een weerspiegeling gaf van alle groepen deelnemers uit de verschillende delen van het land.
De Arbeidsdienst had ook een afdeling voor vrouwelijke deelnemers. Aan de Friese burgemeesters werd in januari 1942 door de Staatsraad gevraagd om een voorstel te doen voor het onderbrengen van deelneemsters aan de Arbeidsdienst. Het pand moest groot genoeg zijn voor tenminste 40 meisjes. Burgemeester Schwartzenberg van Gaasterland deelde schriftelijk mee dat er niet een dergelijke ruimte voor handen was. In Workum was die ruimte wel en daar is gebruik van gemaakt.
Zaterdag 6 september 1942 werd in het kamp Wyldemerk het Zomerfeest gehouden als afscheid van de zomer en de viering van lichtbronnen en leven. Het was een programma van 07.30 uur tot 22.30 uur en het bestond uit:
07.30 uur Feestelijke opening, reveille in het dorp.
08.00 uur Zwemwedstrijden, ook voor burgers
09.00 uur Defilé voor de Burgemeester in het dorp. Mars door Balk.
10.30 uur Aanvang wedstrijden sportterrein bij de Witte Brug: 100 M.; 1500 M.; hoogspringen, kogelstoten. Kinderspelen voor alle schoolkinderen uit de gemeente. (voor traktatie wordt gezorgd).
14.00 uur Sportdemonstratie.
14.30 uur M. en O. demonstratie.
15.30 uur Voetbalwedstrijd N.A.D. – Balk 1.
19.00 uur Voordrachten en Zang. Voorts is er de Gemeenschapsavond op het exercitieterrein: Behendigheidsspelen.
20.00 uur Plechtig inhalen van de vlag (toespraak Afd. commandant)
20.15 uur Bezichtiging van het kamp.
20.45 uur Voortzetting van de gemeenschapsavond en prijsuitreiking in de kantine.
22.30 uur Sluiting.
De gehele dag was gevuld zijn met muziek en zang als hoofdtoon. Voor een rijke versiering was zorggedragen. Prijzen waren in overvloed aangekocht. De toegang was vrij voor alle ingezetenen van Gaasterland en omliggende gemeenten. Voor degenen die het feest bezoeken is het verplichte uur van binnen zijn bepaald door de Beauftragte van de Rijkscommissaris op 23.00 uur. Het zomerfeest moest een soort van kennismaking worden en een open huis voor de Gaasterlandse bevolking.
In de Balkster Courant was een artikel geplaatst – met lange zinnen – in de rubriek “Gemengd Nieuws” waarin de N.A.D. uitleg geeft over het zomerfeest en de N.A.D. “Het zomerfeest is een-door-en-door Nederlands feest waarvan de mensen nog nooit van gehoord hebben. Door onwetendheid bevooroordeeld, staat ons volk tegenover zo’n zomerfeest, tegenover onze Nederlandse Arbeidsdienst, tegenover de Arbeidsgedachte. Ziet het, wat wij willen, wat wij doen, wat wij presteren, wat wij van onze jongens maken, dan ziet ook een ieder, dat het mooi, dat het goed is, dat het Nederlands is in hart en nieren. Dát ons volk bewust te doen worden is het doel van onze zomerfeesten. Dat zullen wij ook in ons feest trachten tot uitdrukking te brengen. Want ook het kamp in Gaasterland doet de zomer, bron van licht en leven, uitgeleide met een feestdag. Een feest? In deze tijd? Ja, juist nu, in deze benarde tijden, nu ons volk zijn vrijheid en veel wat het dierbaar was, voor onbepaalde tijd verloren heeft, wil onze jeugd ons volk tonen, dat ze de moed niet heeft laten zakken, dat ze nog steeds strijdbaar is en dat ze ook metterdaad strijd voor een betere toekomst voor ons volk. Juist nu, met nog een kommervolle tijd voor de boeg, willen wij aan het eind van de zomer uiting geven aan onze vreugde en dankbaarheid voor de in het zweet des aanschijns binnengehaalde rijke oogst, die God ons weer geschonken heeft en die in materiële zin onze nood zal helpen verzachten, terwijl het feest ons geestelijk meer kracht zal kunnen geven, de komende zware maanden te doorstaan. Voor U geven wij dit feest, daarom is een ieder van harte welkom. Komt, hoort en ziet, wat de Arbeidsdienst doet, wil en kan”. .
In de naastliggende boerderij van de familie Albada aan de Luts kwamen ’s avonds regelmatig jongemannen voor een praatje als afwisseling voor de dagelijkse kampsleur. Het waren altijd Nederlandssprekende mannen. Men heeft slechts één Sneker op bezoek gehad. Slechts één bezoeker was pro-Duitsland geweest en die werd door mede-kampgenoten wel eens op de hak genomen. De kampleiding nodigde de familie Albada meerdere keren uit om het kamp te komen bezoeken als er iets bijzonders aan de hand. Rein Albada herinnert zich in 2017 nog dat er een grote foto in de kantine hing van een vooraanstaande persoon. Wie dat was weet hij niet meer. Wel dat het Hitler niet was.
De Commandant van de Nederlandsche Arbeidsdienst in Meppel verstrekte regelmatig een opgave van het aantal personen in de Friese N.A.D.-kampen aan de provincie. In zijn opgave van 2 oktober 1942 schreef hij dat het Gaasterlandse kamp (4-2-N.A.D.) een legeringssterkte had van 128 man. De arbeidsmannen werden ingezet voor wegverbetering en herbebossing. In potlood werd aan de opgave toegevoegd dat de Gaasterlandse groep van 110 man op dat moment voor landbouwwerkzaamheden in het Drentse Hooghalen was gedetacheerd.
Al snel na de opening op 1 juni 1942 werd men buiten de provincie ingezet. Op 5 en 6 oktober 1942 werd in het Drentsch Dagblad een vervolgartikel gewijd aan de aardappeloogst door o.a. Wyldemerkmannen. In Hepkema’s Courant van 30 augustus 1943 is een artikel opgenomen over de oogstinzet van het Arbeidskamp uit Harich. Het blijkt dat men anderhalve maand met de oogstwerkzaamheden bezig was.
Drents Dagblad, 5 oktober 1942
“350 arbeidsmannen in Hooghalen op piepersjacht.
Even buiten Hooghalen aan de grote weg naar de Drentse hoofdstad ligt het Nederlandse Arbeidskamp “’t Binnenveld”. Dit kamp heeft de erenaam “Jan Huyghen van Linschoten” ontvangen. Deze instelling van erenamen, is kenmerkend voor een instituut, dat de jonge Nederlanders op wil voeden tot mensen, die van hun aard en afstamming bewust zijn.De dag begint met 350 “schoppenkerels” die in een carré om de vlaggenmast staan opgesteld. De leuze van de dag luidt: “Recht” en de strekking: “Het recht van de arbeidsman ontstaat pas dan, wanneer hij zijn plicht heeft gedaan”. Als de plechtige dagopening is gedaan met de vlaggenparade en de leus met toelichting is uitgesproken, wordt er afgemarcheerd.
Alle boeren worden geholpen
Toen de Arbeidsdienst werd ingezet bij de oogstwerkzaamheden en met name bij het aardappelrooien (Drenthe is de enige provincie, waar de Ned. Arbeidsdienst de akker van de boer tot “werkobject” heeft gekregen), was in ‘t “Binnenveld” een lichting onder de schop en meerdere barakken stonden dan ook leeg in dit grote kamp; ze zouden worden afgebroken. Navenant is de bezetting, bestaande uit 100 man, uitgebreid met detachementen uit de kampen te Staphorst en Steenwijk, terwijl enkele dagen geleden alle mannen uit het kamp Gaasterland naar hier zijn gekomen. In totaal zijn er nu 350 man “losgelaten” op 90 bunder aardappelland. Er hebben zich veel boeren gemeld voor deze arbeidskrachten en gelukkig kunnen allen die zich opgegeven hebben ook geholpen worden. Onder leiding van de ploegcommandanten gaan de mannen naar de verschillende akkers, waar ze gemiddeld om half tien arriveren. Met een korte rustperiode voor de middagboterham wordt doorgewerkt tot half vier. Om vijf uur zijn de mannen in het kamp terug, waar ze na verfrissing onder een warme douche een uur verplichte bedrust genieten. Als er nog tijd overschiet, wordt ook nog een uurtje sport of theorie gegeven, terwijl dan om 19.15 uur “voor de kok in de keuken” wordt geblazen; één van de hoogtepunten per dag! Hoewel de boeren normaliter zorgdragen voor het materiaal als vorken en manden, heeft men door bemiddeling van de commandant van het 3e korps de beschikking gekregen over twee aardappelrooimachines, zodat de mannen die achter de machine werken, vrijgesteld zijn van het rooien.
“Ick dien”, geen frase maar realiteit.
Het rooien geschiedt onder deskundige leiding van de Heidemij, die ook de prestaties berekent. Naar men ons van de zijde van het kader verzekerd, wordt van de mannen het uiterste gevergd – immers betreft het hier grotendeels overheidspersoneel, dus mensen die geen handenarbeid gewend zijn – en zij zijn hiervan ook geheel en al doordrongen. Dit werk op het aardappelland zegt de arbeidsmannen meer dan de arbeid op het werkobject (het in cultuur brengen va slechte gronden) daar het hier een scheppende arbeid betreft, waarvan ze de innerlijke waarde en het motief verstaan. Zoals ons ook later uit gesprekken met de mensen is gebleken, begrijpen allen waar het hier om gaat, namelijk de veiligstelling van de aardappelvoorziening van ons volk. De arbeidsman wordt materieel niet beter van dit werk maar zijn zakgeld blijft even hoog. Wel is zijn aardappelrantsoen verhoogd tot 1,2 kilogram per dag; wat ook zeer logisch is. Verder krijgt de man echter niets extra’s, zodat hij werkelijk aan de lijve ondervindt, dat het devies van de Nederlandse Arbeidsdienst nog altijd luidt:”Ick dien” en niet “Ik verdien” en dat deze frase maar harde realiteit is. De enige prikkel die hem tot grotere actie kan aansporen is die der arbeidsprestatie. Dagelijks worden de prestaties van de verschillende ploegen genoteerd en omgezet in procenten. De ploeg die over de gehele week gerekend het hoogste percentage heeft behaald, wordt aan het begin van de nieuwe week de blauwe wimpel uitgereikt. Deze keurige blauwe vaan met het motief van de Arbeidsdienst (de schop met de korenaren erin verwerkt) wordt dan de gehele week door de winnende ploeg meegevoerd naar het werk en op het land gepland. Bijna iedere week gaat deze prestatievlag in andere handen over en er bestaat volgens onze zegsman, de kampbeheerder de hoofdopzichter H. Witteveen – met wie wij een onderhoud hadden alvorens naar het “werkobject” te vertrekken – een gezonde rivaliteit tussen de ploegen om die wisselvlag te veroveren.
Het oordeel van de boer
We treffen boer Siebenga van de “Dennenhoeve” tussen Beilen en Hooghalen juist thuis als we op weg zijn naar de vier bunder aardappelland die hij met medewerking van de arbeidsmannen bezig is te rooien. Over de resultaten van deze hulpkrachten is de boer wel tevreden. We zullen ze straks zelf aan het werk kunnen zien. Volgens Siebenga is de prestatie van drie van deze werkkrachten in overeenstemming met die van één volwaardige geschoolde landarbeider, in aanmerking genomen dat de boerenarbeider een dertig minuten langere werkdag maakt. Dit klopt wel zo ongeveer met het oordeel van de onderopzichters, naar we later vernemen. Aangenomen dat de prestatie van een landarbeider een halve are per uur als norm kan worden aangenomen, wordt deze op 100 procent gesteld. De arbeidsmannen halen – volgens hun commandanten – ongeveer een prestatie van 50 tot 70 procent. De boer begrijpt heel goed dat deze hulparbeiders niet het enthousiasme aan de dag leggen die b.v. door een landarbeider worden getoond die voor zijn gezin het brood moet verdienen. Verder valt hen volgens zijn oordeel het werk lang niet altijd gemakkelijk en dat is geen wonder als men even bedenkt dat het hier arbeidsmannen betreft die voor kort nog op een bureaustoel zaten of voor de boeken gebogen zaten. Toch is deze arbeid van groot nut ondanks de geringere prestatie, niet alleen voor de gemeenschap in eerste instantie die er nu de “aardappels van plukt”, maar indirect doordat de jongelui uit de grote steden een andere kijk krijgen op de boer en zijn werk. Een nieuwe visie waaruit in vele gevallen een betere waardering kan groeien”.
Op 6 oktober 1942 gaat dit artikel verder:
“We komen aan bij het land bij de boer. Zijn zoon is druk bezig met een der beide aardappelrooimachines waarover de Ned. Arbeidsdienst de beschikking heeft gekregen. In brede golven werpen de drietandige harken het volksvoedsel nummer 1 op het land. Vijftien arbeidsmannen kruipen op de knieën over het veld om de gerooide aardappelen in manden te verzamelen. Telkens worden de gevulde korven op grote hopen gestort. Hier en daar ligt een pak stro waaruit blijkt dat deze boer met zijn tijd meegaat; het aardappelloof van deze akker zou hij echter ook niet kunnen gebruiken, immers het betreft Triumf die eigenlijk al een week of drie geleden gerooid had kunnen worden. De machine maakt geen aardappelen stuk zoals we aanvankelijk veronderstelden. Ook blijven er geen piepers zitten omdat later het land nog weer met een eg en een cultivator wordt nagerooid. Hier kruipen een ambtenaar van de P.T.T., een van de administratie prijzencontrole, een bouwkundig tekenaar Publieke Werken, een radiotechnicus, een ambtenaar van de C.C.D. en een collega van een Departement broederlijk naast elkaar voort om ervoor te zorgen dat Nederland voldoende aardappels in zijn bord krijgt. Het is een verplichte lichting die hier ingezet is, enkele vrijwilligers uitgezonderd. Het spreekt vanzelf dat er gekankerd wordt! Dat is gezond zolang het ”gezond kankeren” is. Al is de stemming niet onverdeeld enthousiast, toch beseffen allen dat het werk nuttig is. De mensen zijn nog niet aan het tempo van de machine gewend – voordien werd er alleen maar gerooid – en dat werkt de goede sfeer niet in de hand, terwijl het arbeidstempo min of meer drukt. Het respect voor de handenarbeid in het algemeen en voor de boerenarbeid in het bijzonder is groeiende en dat blijkt wel uit de gesprekken. Allen zullen achteraf moeten voelen – hoe ze ook over de nieuwe tijd en de Ned. Arbeidsdienst mogen denken – dat de maanden, doorgebracht in dit instituut, hen niet slechter gemaakt hebben, maar integendeel sterker en gezonder, geharder naar lichaam en geest en beter opgewassen tegen de mogelijkheden in het leven.
Nu beseffen ze dit nog slechts ten dele; hun stemming wordt nu het beste gekarakteriseerd door de opmerking, die zo langs de neus weg door een van de mannen wordt geplaatst: “Nou ja, en wij… wij halen piepers uit de grond”.
Wie niet schilt zal niet eten.
Sommigen hebben zich van de Ned. Arbeidsdienst meer voorgesteld; zo zijn er bv. mannen onder die menen dat ze elke avond maar zo een beetje naar eigen genoegen in het “durp” konden ronddwalen. Ze hadden van oud-gemobiliseerden al eens een klokje horen luiden. Het is natuurlijk niet prettig als je elke avond aardappels moet schillen. In andere kampen zoals in Staphorst was hiervoor een gezin “gehuurd” en beschikten de mannen over meer vrije tijd. Maar als ’s avonds om kwart over zeven de piepers op tafel komen, zijn er geen klachten of het moest zijn dat ze wel meer zouden lusten! Want dat de kerels – die de gehele dag in de vrije natuur werken – eten als wolven en meer lusten dan het bleke kantoorklerkje uit de grote stad behoeft geen betoog. Maar hoe meer er geschild wordt, hoe meer er opgediend kan worden en ook dit eenvoudige voorbeeld kan worden aangetoond, dat wat reeds bij de aanvang van deze dag is gezegd, nl. dat het recht komt na de plicht. Deze mannen doen hun plicht, het recht om veel en goed te eten kan ruimschoots genoten worden, dat hebben wij vanmorgen in de keuken kunnen constateren en de lof is unaniem groot.
Het “Cessez le feu” heeft geklonken en het werk – op het land dan – voor de oogstarbeiders is ten einde. Keurig in de pas marcheren ze weg, nagestaard door de boer die de aardappels onderstopt die door zijn groengejaste arbeiders zijn gerooid. Stad en land ontmoeten elkaar door de Ned. Arbeidsdienst. De gemeenschap plukt hiervan zijn vruchten. Daarnaast zal deze landhulp een rijke oogst voor de toekomst kunnen afwerpen doordat boer en stedeling elkaar weer beter leren begrijpen, ook straks als de liefde niet meer “door de maag” gaat”.
Hepkema’s Courant, 30 augustus 1943
N.A.D.-Kamp Gaasterland in den oogstinzet
Op een laten avond rijdt een groote wagen door de straten van Dedemsvaart en daarop bevinden zich jonge mannen, die “het Frysk bloed” zingen. Juist dit lied zingen de mannen van het kamp Gaasterland van den Ned. Arbeidsdienst bij hun intocht in het stille, bijna nachtelijke Dedemsvaart, tijdelijke legerplaats van het voordetachement. Waar bijna alle oogstafdelingen hier uit het midden des lands komen, willen de Gaasterlanders toedoen, dat een Friesche afdeeling gearriveerd is. Een afdeeling, weliswaar bestaande uit allemaal niet-Friezen, maar toch een Friesche afdeeling, omdat hun kamp ligt op den Frieschen grond. Het is verder de eenige Friesche afdeeling, die dit jaar de provincie heeft moeten verlaten om elders te helpen bij het inhalen van den oogst.
Ergens in het wijde land tusschen Dedemsvaart en Coevorden, in het dorpje De Krim, hebben de Gaasterlanders tijdelijk hun kwartieren betrokken. Een groot vereenigingsgebouw achter de kerk werd door het voordetachement in enkele dagen tijds omgetooverd in een logiesruimte voor 150 man. Een eindje verderop werd een groote cafézaal ingericht als eetzaal en cantine, terwijl twee leegstaande schoollokalen dienen als ziekenzaal en rustkamer.Hoofdzaak is het werk op het aardappelland. Daar op de lange uitgestrekte akkers buigen zich de jonge, bruine lichamen en halen met rappe handen stronk na stronk uit de warme, korrelige aarde. Het weer werkt mee deze eerste dagen. De hoopen gerooide knollen groeien zienderogen en het nog te bewerken stuk wordt iederen dag weer zooveel meters kleiner. Dan wordt ook iederen dag de voedselvoorziening van het Nederlandschen volk méér verzekerd. Nederland moet leven. Nederland moet zich voeden van eigen bodem. Zij willen daaraan meehelpen en zorgen dat deze voorspoedig gegroeide oogst nu ook voorspoedig geborgen wordt. Eerst wanneer dàt gelukt is, hebben ze hun devies “Ick Dien” het eerlijkst en zuiverst in practijk gebracht”.
Uit dit krantenartikel blijkt dat:
- De werkmannen niet uit eigen omgeving komen.
- De Arbeidsdienst propagandeerde de hulp bij het aardappelrooien. Ook het Wyldemerkkamp deed dus mee. Over het aardappelrooien in Gaasterland is niets bekend geworden.
- Het totaal was 150 mannen. Een jaar eerder in Hooghalen 110 man.
- Niet-Friezen werd het Friese Volkslied geleerd.
- Er waren meerdere Arbeidskampen die dichterbij De Krim en Hooghalen waren dan het Arbeidskamp uit Gaasterland. Kennelijk was er in Gaasterland in die perioden geen ander werk voorhanden.
De dagindeling verliep volgens een vast stramien. ‘s Morgens om 06.00 uur werd er gesport in de buitenlucht. Daarna wassen, bedden opmaken en de vlaggenparade, waarbij de dagelijkse leuze moest worden geroepen. De eerste ochtendmaaltijd werd opgediend en dan zette men zich aan een werkobject. Om elf uur kon worden aangeschoven voor de tweede ochtendmaaltijd. Er moest weer gewerkt worden. Bekend is dat het kamp Wyldemerk mee geholpen heeft aan de bebossing van het Rijsterbos bij Rijs. Na het werken moest men zich weer wassen waarna het middagmaal klaar stond. De middag begon met een uur bedrust. Daarna werd er gesport; men deed aan exercitie en aan persoonlijke vorming. Na het avondeten kreeg ieder zangles. Als dat allemaal achter de rug was dan was men vrij om te knutselen, te studeren, te lezen of om brieven te schrijven. Dan moest het bed worden opgezocht en de volgende morgen om 06.00 uur begon het programma weer van voren af aan. De persoonlijke vorming bestond uit aardrijkskunde, geschiedenis, regiokennis rondom het kamp en alles over de inwendige dienst.
De nationale leiding streefde ernaar dat in de persoonlijke vorming de nationaalsocialistische ideeën naar voren zouden komen. De beslissing werd aan de commandant overgelaten. Er werd door de kampleidingen zoveel mogelijk hiermee gesjoemeld maar het was niet altijd te keren. Ieder kamp was weer anders. Uit Duits oogpunt kan gesteld worden dat het kamp niet in zijn opzet is geslaagd.