Esther, een dapper Joods meisje

Dit prachtige en ontroerende verhaal is geschreven door oud-Gaasterlander Syp Muizelaar. 

De vijfjarige Esther Cohen woont met haar ouders in Amsterdam. De Duitsers zijn daar de baas. Gelukkig merk de kleine Esther dat niet. Haar moeder heeft wel een “versiering” op haar jasje genaaid. En vader zegt: “Dat is een Jodenster. Iedereen kan nu zien dat jij een Joods meisje bent”. Eigenlijk vindt Esther dat wel leuk. Ze is zelfs een beetje trots op háár ster.

Maar dan wordt het 18 juli 1942. Moeder brengt Esther naar bed. Ze zegt: “Ik roep je morgenochtend heel vroeg want we gaan op reis. Wij gaan helemaal naar Duitsland”. De volgende morgen… De koffers staan al klaar. Ze gaan met de tram naar een heel groot gebouw. Vader vertelt dat dat grote gebouw de “Hollandse Schouwburg’ is. Er zijn al veel mensen. Allemaal hebben ze een gele Jodenster op hun jas. Esther vraagt: “Mama, gaan al die mensen ook naar Duitsland?” “Ja”, zegt haar moeder “maar eerst blijven wij nog een tijdje in Nederland logeren in het Drentse Westerbork. Daar is een heel groot huis. Later vertrekken wij naar Duitsland”.

In de “Hollandse Schouwburg” zijn ook heel veel kinderen. Sommigen zijn aan het spelen maar er zijn ook kinderen die ruzie met elkaar maken. Dan komt er een meneer binnen. Die meneer zegt: ”Stilte. Alle kinderen die nog geen 13 jaar zijn moeten naar het gebouw aan de overkant van de straat”. Esther vindt dat helemaal niet leuk. Maar mama zegt: “Ik kom je elke dag wel even opzoeken. Ik hoef alleen maar de straat over te steken”. Esther houdt zich flink. “Dag mam, tot morgen”,  zegt ze.

Diezelfde avond nog komt er een heel vriendelijke mevrouw bij het bed van Esther. Esther slaapt dan nog niet. De mevrouw vertelt Esther dat ze nu al op reis gaat. “Gaan papa en mama ook mee?”, vraagt Esther. “Die komen later. Jij mag nu alvast weg. Ik breng je wel. En weet je Esther, we gaan niet met de tram en niet met de trein maar met een héél mooie boot. Vindt je dat niet leuk? Die boot wacht op ons. Terwijl wij vannacht slapen, varen we met die boot naar de overkant van een heel groot meer”. En dan gaat het allemaal heel erg snel. Esther krijgt warme kleding aan. Want het is wel al zomer maar het kan nachts toch wel koud zijn. Buiten is het al donker. Maar de vriendelijke mevrouw weet heel goed de weg te vinden. “Daar ligt de boot al. Groot hé? Ze zijn nog net op tijd. De kapitein zegt: “Wij vertrekken over tien minuten”. Het is helemaal niet koud als ze beneden op een bank zitten. Esther is erg moe. Al gauw valt ze in slaap. Ze wordt pas wakker als er voorzichtig aan haar arm wordt geschud. Door het kleine ronde raampje ziet Esther dat het niet meer donker is. De zon schijnt. De vriendelijke mevrouw zegt: “Zo meteen zijn wij in Lemmer. Daar is een andere mevrouw. Die brengt jou naar een oom en tante in Gaasterland. Ze wonen op een boerderij. Daar zijn veel dieren”. Esther zet grote ogen op. Ze houdt heel veel van dieren. Ze vraagt: “Is er ook een poes?”. De mevrouw zegt:  “Ik denk het wel. Maar dat zul je gauw genoeg zelf wel zien”.

Het is een drukte van belang als ze van boord gaan. En ja hoor. Daar staat die mevrouw ook al, met een fiets. De twee mevrouwen geven elkaar een hand. Maar ze praten niet met elkaar. Esther mag achterop bij de fietsmevrouw. Ze kijkt achterom maar ze ziet de vriendelijke mevrouw niet meer. Dan rijden ze weg.

Na een poosje begint de nieuwe mevrouw te praten. Ze lijkt ook heel aardig. Ze vraagt Esther van alles. Over papa en mama en hoe de vriendinnetjes heten. En ze vertelt ook van de dieren op de boerderij waar ze Esther naar toe zal brengen. Esther kijkt om zich heen. Het ziet er hier heel anders uit dan in de straat waar Esther woont. Bijna geen huizen maar wel koeien en schapen. En mensen. De fietsmevrouw vertelt: “Dat zijn de boeren. Ze zijn druk aan het werk. Ze halen het hooi van het land. Dat hooi brengen ze in de schuur. Als de koeien in de winter op stal zijn, eten die dat hooi op”.  En dan, na een lang recht stuk weg zijn er plotseling wel huizen. De mevrouw zegt”: Wij zijn nu heel gauw bij de boerderij waar jij een poosje mag wonen. Nog een paar bochten en dan zijn wij er”. Esther is daar wel blij om. Want ze heeft nu meer dan genoeg van dat zitten op die harde bagagedrager. Bovendien is ze erg nieuwsgierig hoe de boerderij er uit zal zien. Dan rijden ze op een zandpad. Het fietsen gaat zwaar. Ze moeten afstappen. Na een poosje lopen komen ze bij een klein huis. Daarachter is een schuur. Voor het huis staat een jonge vrouw. Ze lijkt wel een beetje op de mama van Esther. Ze zegt: “Jij bent dus Esther. Wat een mooie naam heb jij. Kom maar gauw binnen. Wat fijn dat jij een poosje bij ons komt komen”. De mevrouw-op-de-fiets mag ook wel binnenkomen. Maar dat wil ze niet. Ze heeft het erg druk. Ze zegt: “Ik moet nog een jongetje uit Lemmer halen en wegbrengen”.

Dan is Esther alleen met de nieuwe tante. Die zegt: “Je mag tegen deze tante wel “Mem” zeggen”. Esther mag overal rondkijken. In het huis, in de stal, in de schuur en in de tuin. Ze voelt zich hier meteen thuis. Het duurt niet lang of ze praat honderduit met tante-mem. “Mem” is het Friese woord voor “mama”. Esther vindt het eigenlijk wel wat vreemd. Deze tante is toch niet haar mama? Maar als mem dat zo graag wil, dan zal Esther haar best wel doen. Later op die dag rijdt er een grote wagen met hooi het erf op. De wagen wordt getrokken door twee zwarte paarden. Voor op de wagen zit een man. Hij heeft touwen in zijn handen. Die touwen zijn verbonden met riemen op de ruggen van de paarden. Esther kijkt er met grote verbazing naar. Mem zegt: “Die touwen zijn de teugels. Daarmee kan de boer de paarden sturen”. De boer trekt aan de teugels en zegt dan: “Ho”. Meteen staan de paarden stil. Als de boer Esther ziet staan, zegt hij: “daar is onze kleine meid al. Fijn dat je bij ons komt wonen. Wij zullen heel goed voor jou zorgen”. De man geeft Esther een hand. Ze mag tegen oom “heit” zeggen. Mem vertelt, dat heit het Friese woord voor papa is. Esther vindt dit ook weer wat vreemd. Als deze oom en tante dat graag willen, vooruit dan maar. Na ongeveer een week denkt Esther er helemaal niet meer bij na en zegt tegen deze vriendelijke mensen “heit en mem”. En dan is er nog wat vreemds. Als heit en mem wat tegen elkaar zeggen, begrijpt Esther daar niks van. Mem vertelt dan dat heit en mem Fries tegen elkaar spreken. Het duurt niet lang of Esther begrijpt wat en wie er wordt bedoeld als ze woorden hoort als: hynder(paard), ko (koe), boartsje (spelen) en beppe (oma).

Het is op een vrijdagmorgen. Mem en Esther zijn bezig met het plukken van rode bessen. Dan komt er een man het erf op fietsen. Als hij afstapt, zegt hij: “Dag Mevrouw Sinnema, het is voor elkaar!”. Het valt Esther op dat mem heel blij kijkt als ze hoort wat de man gezegd heeft. Ze zegt: “Kom, Esther, we gaan vanmiddag weer verder. Nu moeten we eerst even met die man praten. Roep heit even, hij is achter het huis aan het werk. Hij moet er ook bijkomen”. Als ze alle vier in de kamer zitten legt Steegenga, zo heet die man, een boekje op tafel. Hij vertelt: “In het gemeentehuis in Balk ging het precies zoals wij dat afgesproken hebben. Het meisje staat nu als jullie eigen kind ingeschreven. Ook in jullie trouwboekje. Alleen vond de ambtenaar het beter dat de naam Esther veranderd wordt in Hester”. Esther ziet mem aan. Waarom moet zij nu Hester genoemd worden?

En dan begint mem het haar uit te leggen: “Weet je nog dat jij in Amsterdam een “versiering” op je jasje had? Maar lang niet iedereen is verplicht zo’n ding op de kleren te dragen. Alleen de mensen die Joods zijn. Jouw ‘papa’ en ‘mama’ zijn Jood. En dan ben jij het ook. Jij moet dus precies als andere Joden zo’n “Jodenster’ dragen. Dat moet van de Duitsers. Zij zijn de baas in Amsterdam. Maar ook in alle andere steden en dorpen in ons land. En nu willen de Duitsers alle mensen met zo’n “Jodenster” opsluiten. In heel grote gebouwen in Duitsland. Daar moeten grote mensen aan het werk. Voor de Duitse bazen. Soms moeten Joodse kinderen daar ook meewerken. Jouw papa en mama vonden het beter dat jij niet mee ging naar Duitsland. Daarom hebben ze jou hierheen gestuurd. Jij blijft precies zo lang bij ons totdat jouw papa en mama terugkomen uit Duitsland. Maar nu is het zo, dat de Duitsers niet mogen weten dat jij een Joods meisje bent. Er zijn heel veel Joodse meisjes die Esther heetten. Daarom heeft die ambtenaar in het gemeentehuis van Balk iets slims bedacht. Zolang jouw papa en mama in Duitsland zijn, doen wij precies of jij onze dochter bent. Jij zegt zelfs al heit en mem tegen ons. Ook meneer Steegenga vindt het beter, dat jouw naam een beetje veranderd wordt. En vader zegt: “Esther wordt nu Hester. Dat klinkt natuurlijk eerst wel wat vreemd”. Maar meneer Steegenga zegt: “Ik denk dat jullie na een poosje daaraan wel gewend zijn. En tegen Esther zegt hij: “Goed onthouden. Als er mensen vragen naar jouw naam, dan moet je zeggen: “Hester Sinnema. En als ze vragen waar je woont dan zeg je maar: Daar in dat huis. Bij mijn heit en mem”.

Als meneer Steegenga weer op de fiets vertrokken is, zegt mem: “Wij beginnen vandaag dan maar direct. Hester, zullen wij samen de etenstafel klaarmaken?” De eerste dagen is het inderdaad wat vreemd. Heit en mem vergissen zich nog wel eens. Maar na een paar weken gaat het al stukken beter. Esther is natuurlijk hetzelfde meisje. Alleen haar naam Esther is nu Hester. En ze heeft er nog een andere naam bij gekregen. Een echte achternaam. Voortaan heet ze: Hester Sinnema!

Op 22 februari 1943 viert Hester haar verjaardag. Ze wordt vandaag al zes jaar. Van heit en mem krijgt Hester een mooi nieuw fietsje. Mem zegt: “Die kun je nu mooi gebruiken als je 1 april naar school gaat”. Maar dan moet Hester nog wel leren fietsen . Dat valt eerst niet mee. Maar Hester is een echte doorzetter. En dan ineens rijdt ze zomaar weg. Nu kan ze mooi op haar eigen fiets met mem naar opa en oma.

Die wonen vlakbij in Sondel. Opa en oma vinden het heel mooi als hun dochter komt. En nu komt Hester ook nog mee. Oma zegt vaak: “Kind, kind, wat heb jij toch prachtig zwart haar. En wat heb je mooie bruine ogen”.

Als het 1 april is, gaat Hester voor de eerste keer naar school. De eerste dag gaat mem mee. Maar direct op de tweede dag gaat Hester met een paar andere kinderen mee naar school op de nieuwe fiets. Op school vindt ze het heel anders dan bij heit en mem thuis. Gelukkig is de juffrouw heel aardig en Hester wil graag leren. Dan wordt het weer zomer. De kinderen hebben vakantie. Hester is met haar buurmeisje Gerda buiten aan het spelen. Ze lopen met een poppenwagentje op de weg. Dan... dan komt er een auto aan. Hier zitten soldaten in. De auto rijdt heel langzaam. Gerda en Hester gaan met hun poppenwagentje zover mogelijk naar de zijkant van de weg. Maar dan... stopt de auto. Er komen twee soldaten uit. Ze lopen op de twee meisjes toe. Ze zien Hester aan en zeggen dan wat tegen elkaar. Hester en Gerda verstaan er niets van. Eén van de soldaten zegt: “Wie heisst du und wo wohnst du?”. (hoe heet je en waar woon je). Hester snapt er niets van. Dan denkt ze aan wat meneer Steegenga gezegd heeft.

Daarom zegt ze: “Ik ben Hester Sinnema en daar wonen heit en mem”. En zij wijst met haar vingertje in de richting van haar huis. De soldaten pakken Hester bij de arm. Zij moet meekomen. Met z’n drieën lopen zij in de richting van het huis dat Hester aangewezen heeft. Gerda draaft met het poppenwagentje snel de andere kant uit naar haar eigen huis. De soldaten stappen zomaar met Hester het huis binnen van heit en mem. As mem Hester met de twee soldaten ziet dan schrikt ze. Eén van de soldaten zegt: “Das ist ein Jüdin”. (dat is een Jodin). Hester ziet naar mem. Dan loopt mem naar de kast. Ze haalt er een boekje uit. Dat doet ze open en laat het aan de soldaten zien. Mem zegt: “Lees zelf maar. Dit is onze dochter Hester”. De beide soldaten bezien het trouwboekje van alle kanten. Dan zegt één van de soldaten: “Alles gut” (alles in orde). En hij geeft het boekje weer terug aan mem. En zonder nog wat te zeggen stappen ze de deur uit. Even later zien Hester en mem dat de soldaten weer in de auto stappen. De auto rijdt weg. Hester ziet moeder aan. Die lacht en zegt: “Hester, meisje, dat heb je heel goed gedaan. Jij hoeft helemaal niet bang te zijn. De Duitsers kunnen jou niet pakken. Dan vraagt Hester: “Ja, maar mem, waar zijn mijn echte papa en mama nu? Wanneer komen zij terug? Mem zegt: “ Maak je daarover geen zorgen. Zij zijn nu in Duitsland aan het werk. En als dat werk klaar is dan komen zij hier naar toe om je weer op te halen”. Dan gaat Hester snel weer naar buiten. Zij gaat op zoek naar haar vriendinnetje Gerda.

Op 22 februari 1945 wordt Hester acht jaar. Mem en heit vertellen haar dat de oorlog bijna voorbij is. Mama en papa zullen nu wel snel weer uit Duitsland terugkomen. Op 17 april 1945 is het feest op school want de oorlog in Gaasterland is voorbij. De Duitse soldaten zijn allemaal gevlucht. Overal hangen de mensen de vlag uit. “Komen mama en papa nu snel terug?” vraagt Hester aan mem. Die zegt: “Ik denk het wel”. Maar wie er ook komt, geen papa en mama. Heit zegt: “ Weet je wat? Ik zal eens naar meneer Steegenga. Misschien kan hij er achter komen waar ze zijn. Het zou natuurlijk ook kunnen dat ze niet meer weten dat jij bij ons woont”. Maar wat meneer Steegenga ook doet; over mama en papa is niets bekend. Wel komen er langzamerhand berichten, dat veel Joden niet terugkomen.

Zij zijn in Duitsland omgekomen. Dat moest op bevel van Adolf Hitler. Hij had zo’n grote hekel aan de Joden, dat hij ze allemaal wilde vernietigen. Hester vraagt: “Mem; zullen papa en mama dan ook nooit terugkomen?” Mem zegt:”Kindje, ik weet het niet. Mijnheer Steegenga zoekt nog steeds. Maar als jouw papa en mama echt niet terug zullen komen, dan kun jij natuurlijk hier bij ons blijven! Wij hebben zelf geen kinderen. Wij zouden het prachtig vinden als jij bij ons zou blijven. Jij bent hier nu al meer als drie jaar.

En dan... Het al weer zomer. Zomaar ineens stopt er een auto. Uit die auto komt meneer Steegenga. Maar hij is niet alleen. Er is nog een man bij hem. Die man is o zo mager. Maar hij ziet wel heel erg blij. Hester ziet het direct. Het is haar papa! Papa draaft het huis van heit en mem binnen. Hij omarmt zijn dochter. Hij kan niets anders zeggen dan: “Mijn kleine Esther, wat ben ik gelukkig dat ik je weer zie”. Hester schrikt eerst van dat zinnetje “mijn kleine Esther”. Zij is zo gewend aan haar nieuwe naam Hester. En is dat haar vader? Hij ziet er veel ouder uit dan vroeger. Hij is erg vermagerd. Maar zijn stem is duidelijk dezelfde als vroeger. Het is dus echt haar eigen papa. En dan zegt meneer Steegenga: “ Ik heb nog meer nieuws. Wij hebben ook jouw moeder kunnen vinden Zij komt hier morgen”.

Alle tijd die Esther bij heit en mem heeft doorgebracht, heeft ze nauwelijks over papa en mama gepraat. Maar nu is het anders. Esther is helemaal in de wolken. Papa is hier en morgen komt haar eigen mama ook nog. Ze kan die nacht bijna niet slapen van de spanning. Hoe zal haar mama er uit zien? Mager en ouder, net als papa? En hoe moet het met heit en mem als Esther weer met papa en mama meegaat? De volgende morgen staat Esther al vroeg op de uitkijk. Ze tuurt in de verte of zij de auto van meneer Steegenga al ziet. Pas om vier uur in de middag is het zover. Daar is de auto. Esther rent er naar toe. En jawel. Daar stapt mama uit. Esther herkent haar meteen. Ze omhelzen elkaar. Mama huilt van blijdschap. Zij kan eerst geen woord uitbrengen. Het is Esther die eerst wat zegt: “Lieve mama, wat fijn dat u weer terug bent uit Duitsland. En gaat u nu nooit meer weg?”. Dan lacht mama: “Natuurlijk niet. Wij blijven nu altijd bij elkaar”.

Papa en mama blijven met Esther eerst nog een paar weken bij heit en mem wonen. Er moet nog zoveel geregeld worden, voordat ze weer in Amsterdam terecht kunnen. Dat kan pas in het laatst van september. Het afscheid nemen van heit en mem is erg moeilijk. Esther belooft om elke zomer te komen logeren. En dat doet ze jaren achtereen. Net zo lang tot ze groot is en naar Amerika emigreert.

In 1969 stopt er bij Harmen en Eeuw Sinnema op een middag een kleine rode auto. Een jonge vrouw komt achter het stuur vandaan. Ze tilt een reiswiegje uit de auto en loopt er mee naar binnen. De stomverbaasde boer en boerin weten niet wat ze horen als die jonge vrouw zegt: “Dag, Heit en Mem, Ik ben Esther. Ik wil jullie graag mijn dochtertje Hester laten zien”.

Benjamin Steegenga had na de oorlog een overzicht gemaakt van de in Gaasterland verblijvende Joodse onderduikers. In dit overzicht kwam geen Esther of Hester Sinnema voor. Wel werd bij H. Sinnema de naam van Inneke Verduin, 11 jaar, genoemd. (JGV)