Er zijn twee verhalen bekend van kinderen die over hun periode in Sloten uitgebreid hebben verteld. Het eerste verhaal is van de gebroeders Eddie en Gerard Frank. Het tweede verhaal is van Hans Verbruggen.
1e VERHAAL: EDDIE EN GERARD FRANK
In de bevrijdingsbijlage van de Balkster Courant5 van 13 april 1995 is een interessant artikel opgenomen van de twee broers Eddie en Gerard Frank. Zij waren vanaf november 1944 noodgedwongen als hongerevacuee opgenomen en dat vond plaats in Sloten. Hun vader werkte bij de PTT en deze dienst had het mogelijk gemaakt dat kinderen van een PTT-ambtenaar als hongerevacuee naar Friesland konden. Eddie Frank vertelt zijn verhaal aan journalist Catrienus Meijer.
“Samen met 100 andere Amsterdamse kinderen werd op een middag vertrokken vanuit Amsterdam tijdens een koude novemberdag in 1944. “Het werd een ellendige tocht want de kinderen hadden honger en eten was er niet. Onderweg zijn er zeker twee kinderen overleden als gevolg van de honger”. Er kwam nog meer ellende onderweg want geallieerde vliegtuigtuigen beschoten het schip op het IJsselmeer. “Gedacht werd waarschijnlijk dat we wapens in het ruim vervoerden. Maar daar was geen sprake van”. De beschietingen staakten nadat kinderen handen zwaaiend op het dek waren gaan staan. Dat heeft de piloten er vermoedelijk van overtuigd dat het om evacuees ging die naar Friesland wilden.
Duitse Marine
Terwijl de avond haar duisternis over het IJsselmeer dreef, dobberde het schip voort tussen de zware ijsschotsen. Na een tijdje raakte het vast. Het zou er ongetwijfeld de gehele nacht hadden moeten blijven als het niet was opgemerkt door een schip van de Duitse marine. Het voer voorbij waarbij het werd voorafgegaan door een ijsbreker. “We werden aan boord gehaald en naar Lemmer gebracht. Het waren heel gemoedelijke mensen” weet Eddie nog. In Lemmer werden de hongerige en verkleumde kinderen op wagens, voortgetrokken door paarden, naar verschillende locaties gebracht in de Zuidwesthoek. Er was een einde gekomen aan een heel raar avontuur”.
Lichtenhoeve
Het avontuur van de broertjes Frank was overigens al eerder begonnen dan met de reis naar Lemmer. Ze waren tijdelijk in een tehuis geplaatst geweest. Dat was een tehuis voor kinderen van gescheiden ouders in Garderen op de Veluwe. “Ik verbleef er met mijn broer. Maar hij kon er niet zo best aarden. Zijn karakter was opstandig. Ik had er mogen blijven maar wilde liever samen met mijn broer terug naar Amsterdam”. Dat is gebeurd en achteraf heeft dat opstandige karakter van Gerard beide kinderen het leven gered. “Een maand later werd het hele gebouw opgeblazen door mensen van de Gestapo. De overwegend Joodse kinderen werden allemaal weggevoerd naar Auschwitz. Niemand van hem keerde terug. Het is een kwestie van verraad geweest”.
Zorgzaam
In Balk verbleef Frank korte tijd bij een predikant maar vertrok daarop al gauw naar een opvangplaats in Sloten. Hij kwam terecht bij de familie van Pieter Poepjes. Het was geen klein gezin maar wel een groot huis aan de Heerenwal. “We waren met z’n zessen thuis”, vertelt Makke Ottema - Poepjes die nu (1995) met haar man aan ’t Buitenland in Sloten woont. “Ik weet nog dat mijn zuster Hinke werd gevraagd of we thuis plaats hadden voor een paar kinderen. Ze stemde direct in, zorgzaam als ze was”. De kinderen waren er zeer slecht aan toe. In dagen hadden ze geen fatsoenlijke hap eten gehad. Pieter Poepjes was visserman en heerlijke verse paling was er voldoende. Eddie Frank heeft daaraan onvergetelijke herinneringen over gehouden. “We kwamen er bijna uitgehongerd aan en hadden dus wel zin in een hap. Het eerste wat we voorgeschoteld kregen was paling. Met alle goede bedoelingen natuurlijk maar het viel verkeerd”. Toch keerde het verblijf in Sloten ten goede. Eddie voelde zich al gauw thuis in het gezin Poepjes waar overigens ook Joke Brand verbleef, een meisje van dezelfde leeftijd. Haar vader had haar naar het stadje gebracht. De man was door de Duitsers opgepakt geweest en had een tijd in en Joods concentratiekamp moeten doorbrengen. Hij overleefde de oorlog niet lang. Broer Gerard was onderdak gebracht bij de familie Zuiderbaan, eveneens in Sloten. De broers hadden wel af en toe onderling contact. Frank herinnert zich daar enkele momenten van. “Zoals het moment waarop mijn broer komt te vertellen dat de geallieerden vorderingen maakten en steeds dichterbij kwamen. Hij had het voor de radio gehoord. Een zender die illegaal bij de familie Zuiderbaan werd gehouden”. (Opmerking JGV: Met Zuiderbaan zal waarschijnlijk Zuiderhof bedoeld zijn)
“Intens weerzien”
Eddie Frank en zijn broer Gerard bleven tot enkele weken na de bevrijding in Sloten. Het moment waarop hun moeder voor de deur stond om hen weer op te halen omschrijft Frank als een “intens weerzien”. Lopend was zijn moeder van Lemmer naar het stadje Sloten gekomen. “Na alles wat ze had meegemaakt kon ook dat er nog wel bij. Een mens kan soms ontzettend veel energie hebben”. Met de boot gingen de moeder en de beide zonen herenigd richting Amsterdam. Dat was een heel andere tocht dan die van zo’n half jaar eerder. “Slechts” een zware voorjaarsstorm viel hun ten deel. “Het maakte veel kinderen zeeziek maar we haalden wel heelhuids de thuishaven”. Enkele tientallen jaren liet Eddie Frank Sloten onberoerd. Maar in 1975 kwam hij er voor het eerst na de oorlog terug. Het was een begin van nieuwe banden met zijn tijdelijk pleeggezin. Hij keerde er nadien, evenals zijn broer Gerard, dikwijls terug.
2e VERHAAL: HANS VERBRUGGE.
In de Balkster Courant van 5 mei 2011 werd een verhaal gepubliceerd met als titel: UITGEHONGERDE HANS VERBRUGGE STERKTE AAN IN SLOTEN. Dit verhaal leent zich ook uitstekend voor een sfeerverslag van de bovenstaande groep van zeer jonge P.T.T.-evacuees die in een vreemde omgeving terecht was gekomen. In november 1944 kwam de 11-jarige uitgehongerde Hans Verbrugge uit Amsterdam na een lange reis over het IJsselmeer aan bij het gezin van hoofdmeester Arend Kolhoff en Wilhelmina Johanna Kolhoff – Riemersma in Sloten. Hans was een van de 3000 kinderen die met een kindertransport van de Posterijen naar Friesland kwam.
“Ik was nog meer een klein meisje, maar ik weet nog wel dat ik dat jongetje erg griezelig vond. Ik durfde hem bijna niet eens een hand te geven, zo mager was hij. Hij mocht eerst maar een beetje voedsel omdat zijn lichaam dat niet gewend was en door veel achtereen te eten, zou de maag pijnlijk in opstand komen. Hans leefde in korte tijd weer helemaal op”, herinnert Alie Feenstra – Kolhoff uit Burgum zich. Noch steeds heeft zij contact met Hans die in Kumla in Zweden woont. Pas nog kreeg ze een brief van hem met daarin zijn verhaal van de evacuatie uit Holland naar Friesland.
“Ik wilde mijn verhaal graag nog eens kwijt” vertelt de inmiddels 72-jarige Verbrugge. “Ik heb door de hongerwinter hele goede herinneringen aan Sloten. Als ik in Nederland ben dan kom ik er graag”. De laatste maanden voor zijn reis in 1944 naar Friesland waren erg zwaar. “Ik weet nog dat ik op de kade in Amsterdam de hele nacht op een transport van appels had gewacht. Iedereen was vol verwachting. Ik ben daar helemaal verkleumd en toen de boot eenmaal aankwam, konden we geen appel bemachtigen. De moffen pikten alles in. Het wachten was voor niets geweest”. Tot overmaat van ramp hield de schooljongen bijna bevroren voeten over van het lange wachten. Ik moest van mijn moeder ochtendurine op de voeten smeren. Dat was een kwakzalversmiddeltje. Twee weken ging ik zo met natte kousen naar school. Vreselijk natuurlijk maar het was wel een probaat middel”.
De evacuatie van kinderen naar Friesland was een uitkomst voor Hans Verbrugge, al was het een bange en onzekere reis naar een onbekende omgeving. Hij schrijft: “Wij werden in de houthaven Amsterdam-West ondergebracht in vijf vrachtschepen door de posterijen van Amsterdam. Amsterdam zou in de hongerwinter 1944-1945 doodgehongerd worden. Wij bleven nog een nacht liggen omdat de toestand erg onzeker was. De volgende dag voeren wij over het IJ naar de Oranje sluizen. Daar afgemeerd, lagen wij naast een Duitse kruiser. Op hetzelfde moment begonnen de bommen te vallen op de petroleumhaven in Amsterdam Noord, ongeveer anderhalve kilometer bij ons vandaan. Veel kinderen zaten te beven en te schudden, sommigen met een deken over hun hoofd”, begint Verbrugge zijn verhaal.
“Ik dacht bij mezelf: Als ik er aan moet gaan, wil ik in ieder geval in de buitenlucht zijn en niet in het wrak van een schip. Ik ging de houten lader op en stak mijn hoofd uit het luik. De oliecisternen (olievaten, jgv) stonden in brand met als gevolg een gitzwarte rook. Op hetzelfde ogenblik kwam er een Spitfire in duikvlucht recht op ons konvooi af en scheerde 10 meter boven mijn hoofd. Ik keek de piloot recht in zijn ogen. De bemanning van de Duitse kruiser had hem op de korrel met hun zware 4 stel mitrailleurs maar gaven geen vuur. De Spitfire gaf ook geen vuur en liet ook geen bommen vallen. Op de luiken van de schepen stond “Kindertransport” met grote in witte kalk geschreven letters. Dit was duidelijk een "gentlemens agreement". De piloot was helemaal in leder gekleed en had een beschermbril op.
Na de gelukkige afloop van de bomaanval voeren wij het IJsselmeer op. De opdracht aan de kapitein was niet verder dan 2 kilometer van de kust te varen. Daarom duurde de reis 3 dagen. Gedurende de reis kregen we één warme aardappel. De ijsschotsen schuurden langs het schip, dus je kon je bijna niet verstaanbaar maken. Af en toe keek ik door het luik naar buiten. De vliegtuigwrakken lagen op het ijs. De derde avond vroor het hele konvooi vast. Nachts om 12 uur kwam er een ijsbreker en daar moesten wij op overstappen. Na een uur varen, zittend tegen de schoorstenen aan, werden wij aan land gebracht bij een school. Daar stond de kachel roodgloeiend en kregen wij boterhammen, midden in de nacht. Na op een paar stoelen te hebben geslapen, werden wij ‘s morgens afgehaald met een vrachtauto en kwamen wij ‘s middags in Sint Nicolaasga aan. Alleen de weg was begaanbaar, de weilanden stonden allemaal onder water. Daar in de kerk kregen wij onze eerste warme maaltijd. Daarna gingen wij met paard en wagen verschillende kanten op. Zelf kwam ik toen aan in Sloten, in de protestantse kerk. Daar stonden mijn pleegouders te wachten met hun vier kinderen Gerard, Jelte, Alie en Jan Krijn. De volgende morgen begon droevig. Verderop in het lang stond een boerderij in brand. De vader en de zoons waren doodgeschoten door de Duitsers en de boerderij was in brand gestoken omdat zij bij de ondergrondse waren. Mijnheer Kolhoff was ‘bovenmeester’ van de “School met den Bijbel” maar de school was dicht omdat er geen kolen waren om het gebouw te verwarmen. Op de zolder van de school was een geheime schuilplaats voor de oudste zoon van de familie. Met mijn vriendje Gerard ging ik iedere dag met de melkrijders meerijden heen en terug en lekker karnemelk drinken bij de zuivelfabriek. Onze buurman, boer Breimer, moest met de Duitsers mee met twee paarden en wagens met kaas. Hij kwam nachts weer terug met alleen zijn paarden. De wagens stonden in Lemmer op de kade. Vaak was ik ook bij de wagenmaker. Daar mocht ik aan de blaasbalg trekken om het vuur aan te wakkeren. In Sloten kreeg ik iedere dag eten uit de gaarkeuken. Het was iedere dag koolraap met aardappelen en op woensdag was er aardappelpuree. Ik weet nog dat de draderige schillen iedere dag voor Max waren, de hond van de familie Kolhoff”. Hans bleef tot na oorlog bij de familie Kolhoff, waar ook zijn moeder nog enige tijd verbleef. Zijn moeder, Staverse van geboorte, zat de laatste periode van de oorlog in Workum.
De burgemeester van Sloten stelde op 25 maart 1945 onderstaande lijst samen van in de Stad Sloten geëvacueerde personen.
Naam en voorletters
van Baaren, M.B.J
van Baaren - Kraan, H.G
van Baaren, M.B.J
van Baaren, H.G
van Baaren, A.
Basten, H.
Eggenhuis, J.B
Eggenhuis-Derksen, M.J
Eggenhuis, W.
Eggenhuis, J.C.
Eggenhuis, P.G
Meester, E.
Meester, E.
van Oostveen, L.C
van Oostveen - Vredenburg, S.
Otten-Deegen, M.W
Otten, B.H.W
Otten, H.A
Otten, A.W.Th
Otten, G.Th
Peelen, F.E.
Peelen - Ebben, H
Peelen, M.H.F
Peelen, F.J.F
Scholten, C.J
Scholten - Lentjes, M.G
Scholten, G.J
Scholten, J.G
Slijkhuis, J.
Slijkhuis - Beumkes, G.
Slijkhuis, J.H.W
Slijkhuijs, C.J.W
Slijkhuijs, C
Slijkhuis, H.J
Slijkhuis, G.
Stellaard, G.
Stellaard - P.van Nijenhof, B.A
Stellaard, C.L.
Stellaard, B.A.
van der Wal, A.J
van der Wal - Plat, L
van der Wal, J.C.P
van der Wal, R.A
Wessels, J.A.
Wessels-Derks, A.G.
Wessels, G.J.A
Wessels, J.H
Wessels, B.J
Wessels, J.M
Willemsen, H.
Willemsen-Wedel, A.
Naam kwartiergever
H. de Jong
idem
idem
idem
idem
Mej. J. Visser
C. Groenhof
idem
E. van Tromp Boomsma
J. Poepjes
J. Bakker
W. Roelevink
idem
F.J. Boersma
idem
A. Breimer
A. Kolhoff
Wed. A.M.A. Klarenberg
P. Steenbeek
A. Breimer
G. Bakker
idem
idem
idem
Wed. P. de Vlugt
idem
idem
idem
J. van Tromp-Boomsma
idem
S. Bouwsma
J. Nijholt
Thans nog in ziekenhuis te
Wed. T. Hofman
D. Leentjes
G. van der Hei
idem
Th. Jongsma
B. van der Wielen
E. Haagsma
idem
J.D. Koster
E. Haagsma
S. Boersma
idem
J.C. van der Boom
idem
J. de Lange
idem
F. Deinum
idem
Adres kwartiergevers
Lindegracht 16
idem
idem
idem
idem
Bolwerk ZZ 79
Heerenwal 68
idem
Koestraat 20
Veermanskaai 86
Heerenwal 52
Achterom 97
idem
Lindegracht 17
idem
Wijckelerweg 180
Wijckelerweg 182
Bolwerk ZZ 81
Voorstreek 116
Wijckelerweg 180
Wijckelerweg 185
idem
idem
idem
Achterom 168
idem
idem
idem
Koestraat
idem
Dubbelstraat 194
Dubbelstraat 196
Heerenveen
Dubbelstraat 216
Bolwerk NZ 208
Bolwerk NZ 76
idem
Breedstraat 145
Dubbelstraat 202
Koestraat 26
idem
Voorstreek 113
Koestraat 26
Wijckelerweg 192
idem
Wijckelerweg 182A
idem
Wijckelerweg 190
idem
Koestraat 46
idem
Opgave van de burgemeester in de gemeente Sloten op 11 juni 1945 van de in de gemeente verblijvende geëvacueerde kinderen.
Geplaatst door het I.K.B.:
Naam kind
Boelhouwer, C.Th.
Becker, Rutger
van Geest, Johannes
van Goch, A.F.
de Greef, Piet
v.d. Holst, Mar.W.
Kemper, Bartholomeus
Kolenbrander, Antonius
Kroes, Richard
Mattens, Leonardus
Pu..an, Henricus
Sloots, Henricus C.J.
van Velzen, Frans
de Waal, Leonardus
van Wetering, Joh.P.
v.d. Blik, Willem
Geb. datum
15-6-1931
20-10-1930
2-6-1936
26-2-1931
17-8-1929
10-3-1932
28-2-1931
3-5-1930
6-9-1930
30-7-1934
13-5-1939
13-4-2029
8-2-1930
30-8-2029
27-1-1932
27-7-1931
Adres ouders
Den Haag, Drebbelstr.314
Den Haag, Stevinstraat 146 II
Den Haag, Regentesselaan 14
Voorburg, Rusthoflaan 17
Den Haag, van Duyssestraat 5
Den Haag, Pletterijstraat 23
Den Haag, Brandtstraat 136
Den Haag, J. de Weerstraat 45
Den Haag, Valkenboschkd 684
Den Haag, Zuiderparklaan 224
Den Haag, Adelheidstraat 121
Rijswijk, Jul.v.Stolberglaan 64
Den Haag, Multatulistraat 40
Rijswijk, Kerklaan 157
Den Haag, van Vlotenstraat 7
Den Haag, Spijkermakerstr 164
Pleegouders
D.Delfsma, Voorstreek 103
A. Smit, Voorstreek 111
J. de Vries, Haverkamp 2
Wed.J.Nijdam, Bolwerk ZZ 82
K. Tromp, Baanweg 159
J. de Lange, Bakkerstraat 146
J. de Jong, Voorstreek 104
J. van Dijk, Breedstraat 142
idem
B. Haarsma, Haverkamp 5
IJ. van der Sluis, Bolwerk 176
Wed. Visser, Lindegracht 11
L. v. d. Bie, Wijckelerweg 178
J. Folmer, Lindegracht 10
Tolsma, Tjerkgaast
K.A. Oskam, Heerenwal 58
Geplaatst door de PTT uit Amsterdam:
Naam kind
Andringa, H.
Boom, G.M.
v.d.Berg, G.A.
v.d.Brander, J.W.G.
Buree, J.P.A.
Damsma, H.
Faber, W.
Ficke, R.
Frank, E.A.
Frank, G.E.
Gordon, J.
Gordon, R.
Gordon, A.N.
Godjé, H.
Godjé,Th.
Lafour, A.S.M.
Lafour,R.Th.
Lafour, L.M.
Molman, A.M.M.
Molman, J.
Netten, F.
Pekelharing, D.A.
Sas, J.G.
Schols, J.L.
Schols, W.
Verbrugge, H.R.
van der Wal, G.
Geb. datum
18-7-1931
1-6-1931
6-10-1931
21-2-1934
8-4-1937
22-4-1939
28-11-1937
13-12-1930
17-9-1933
30-10-1931
22-3-1933
15-11-1935
19-1-1931
27-1-1934
27-1-1934
2-12-1935
30-1-1932
2-10-1937
1-1-1936
23-5-1933
6-2-1935
6-9-1938
6-2-1930
18-11-1930
1-4-1935
18-5-1933
14-2-1935
Adres in Amsterdam
Tugelaweg 63 III
Tugelaweg 17 III
Tirodestraat 28 II
Halmaheirastraat 27 I
Overtoom 403 III
IJsselstraat
Ruysdaelkade 259
P. Barststraat 28 III
Amstelveenscheweg 93
idem
Palembangstraat 56 II
idem
Sumatrastraat 193 II
Texelweg 52
Idem
Hudsonstraat 60 II
idem
idem
N.Oosterbeekstraat 5 II
idem
Waddendijk
Saenredamstraat 37 I
Lanseloetstraat 36 III
C. Trooststraat 27 I
idem
3e Oosterparkstr 252
Semarangstraat 4 I
Pleegouders
H.B. de Jong, Koestraat 24
Wed.A.Ewoldt-Poort, Heerenwal 54
.
P. Poepjes, Heerenwal 60
E. v.Tromp Boomsma, Koestraat 20
H. Wijngaarden, Dubbelstraat 122
J.D. Koster, Voorstreek 113
J. Zuiderhof, Dubbelstraat 133
P. Poepjes, Heerenwal 60
J. Zuiderhof, Dubbelstraat 133
St. Koopmans, Heerenwal 59
idem
W. de Vreeze, Baanweg 148
M. Boelsma, Heerenwal 66
idem
de Kroon, Heerenwal 61
Wed.A.Ewoldt-Poort,Heerenwal 54
J. Bakker, Heerenwal 52
IJ.v.d.Goot, Heerenwal 70
Wed.N.Schilstra-Tromp, Heerenwal 71
J. Verbeek, Dubbelstraat 121
R. van Dijk, Koestraat 18
H.Risselada, Dubbelstraat 219
K.A. Oskam, Heerenwal 58
idem
A. Kolhoff, Wijckelerweg 182
G. Wiarda, Heerenwal 64
Van laatstgenoemde G. van der Wal weet Lub Wiarda in 2017 te vertellen dat hij Eddy van der Wal werd genoemd. Bij aankomst in november 1944 had Eddy een razende honger want er was niets te eten geweest. Eddy is pastoor geworden. De familie Wiarda heeft in 1948 de familie opgezocht in Amsterdam.
HONGEREVACUEES in SLOTEN
De volgende 4 verhalen over de hongerevacuees in Sloten zijn overgenomen uit het blad De Stadsomroeper uit Sloten. De eerste drie interviews waren Friestalig geschreven door Tetsje van der Sluis. Het Histoarysk Wurkferbân Gaasterlân heeft voor deze website die waardevolle verhalen vertaald in het Nederlands. Het vierde verhaal gaat over een Amsterdams evacueetje in Sloten.
Deel 1, gepubliceerd in nummer 2 van jaargang 25 van De Stadsomroeper, verscheen in juni 2008.
Tetsje van der Sluis uit Sloten was via Gerben Stegenga uit Sloten in het bezit gekomen van een lijst met evacuees in Sloten. Die lijst was opgemaakt in maart en juni 1945. De ene groep kinderen was uitgestuurd door het I.K.B. (Interkerkelijk Bureau) en de andere door de P.T.T. uit Amsterdam. Er stonden ongeveer 80 kinderen op de lijst met naam, geboortedatum en woonadres van de pleegouders. Omdat de naam van Tetsje haar schoonouders er tussen stond, had Gerben Stegenga haar deze lijst gestuurd.
En daarmee beginnen Tetsje en haar man Theun van der Sluis aan hun onderzoeken voor de verhalen.
Het was prachtig om al die oude namen uit Sloten weer te lezen die met liefde en warmte de kinderen uit het westen in plaats in de huishouding hadden gegeven. Voor ons gevoel deden bijna alle Slotenaren hieraan mee. De meeste kinderen kwamen uit Den Haag en Amsterdam. Het jongetje dat bij Iebe en Neeltje van der Sluis was ondergebracht, kwam uit Den Haag. Jammer genoeg was zijn naam niet goed te lezen geweest omdat er juist op die plaats er een gaatje zat door de opberging in een gemeentelijke archiefmap. Het ging bij ons om Henricus Pu .. an die op 13 mei 1939 geboren was. Als er twee letters ontbreken dan is het moeilijk zoeken. Theun kon zich ook helemaal niet herinneren dat zijn ouders in 1945 een evacué gehad hadden want hij was toen nog maar 1 jaar oud. Wel wist hij dat zij in 1949 een Oostenrijkse evacué gehad hadden en dat was een meisje van ongeveer 12 jaar. Wij hebben haar in 1989 voor de eerste keer opgezocht. Om haar te vinden hebben wij anderhalf jaar moeten zoeken en dat is via 11 organisaties gegaan en uiteindelijk gelukt. Het gaf een vreemd gevoel toen Edith Halbhuber daar in Oostenrijk – 40 jaar na haar verblijf in Sloten – ineens foto’s van haar vader, moeder en zusjes uit een lade haalde. Maar dit is de inleiding.
Een zoektocht met zo’n onvolledige achternaam als Pu .. an konden wij niets mee beginnen en dus raakte het in de vergetelheid. Maar er zijn tijden dat het leven van toeval aan elkaar hangt. Dat gebeurde nu ook toen Henk Brouwer mij op een zondagmorgen in de kerk vertelde dat er op 8 mei een man en een vrouw de kerk hadden bezocht. De man zag steeds geïnteresseerd om zich heen en vertelde toen dat hij in 1945 bij de familie Van der Sluis ondergebracht was als hongerevacué. Henk Brouwer had ze meer naar buiten genomen en tegen hen gezegd: “Kijk, daar op het eind van de steeg woont hun zoon”. Mijn eerste vraag aan Henk was natuurlijk: “Wat was zijn naam? Volgens Henk Brouwer had hij in het gastenboek geschreven.
En ja hoor: Henk en Ans Putman (de ontbrekende letters) uit Vlaardingen was hier geweest. Als reactie had hij in het kerkenboek geschreven: “Een goed weerzien na 63 jaar. In de hongerwinter hier ondergebracht”. Wij waren nu natuurlijk nieuwsgierig geworden. Zouden ze nog aangebeld hebben? Wij waren die middag niet thuis geweest. En Theun wilde nog wel weten hoelang hij hier in Sloten geweest was en hoeveel herinneringen Henk Putman nog aan Sloten had. (van Edith uit Oostenrijk hadden wij imposante verhalen over haar tijd in Sloten!). Daarom zochten wij al snel naar gegevens op internet en het telefoonboek. Hier stond maar één H. Putman in Vlaardingen in en dus moest hem dat wel zijn. Een foto van onze woning, een mooie kaart van Sloten, een foto van Iebe en Neeltje van der Sluis en een lijst met namen van evacués (misschien had hij nog herinneringen aan die namen) hadden wij bij elkaar gezocht en op 12 mei 2008 naar Vlaardingen verzonden. Daarbij hadden wij een hartelijk gefeliciteerd kaart gestuurd ter gelegenheid van zijn verjaardag want dat was immers op 13 mei!
Drie dagen later kregen wij alles weer terug van de P.T.T. want het was op een verkeerd adres bezorgd. Wij hebben toen de aardige mevrouw van dat adres gebeld en haar om de telefoonnummers gevraagd van meerdere mensen met de achternaam Putman. Die heeft ze dezelfde avond nog aan ons via de e-mail verstuurd. Bij de Putman Group (een makelaarskantoor) hebben wij de zaak uitgelegd. Zij hadden toegang tot een lijst met onroerende goederen. De man kon direct nazien wie de laatste 50 jaar in Vlaardingen een woning had gekocht. Helaas leverde die zoektocht niets op. “Waarom bellen jullie niet naar het gemeentehuis?” vroeg hij. Nadat hij ons het telefoonnummer daarvan had gegeven, hebben we contact gezocht maar de wet op de privacy zegt natuurlijk dat zij niet zomaar een adres aan een willekeurig iemand mochten geven. Wel konden wij de brief naar het gemeentehuis sturen en dan zorgden zij wel dat het bezorgd werd. Dat hebben wij gedaan en nu is afwachten of Henk Putman nog met ons over die tijd van zijn leven wil praten.
Deel 2, gepubliceerd in nummer 3 van jaargang 25 van De Stadsomroeper, verscheen in september 2008.
Op 28 mei 2008 heeft Henk Putman uit Vlaardingen zijn oorlogsherinneringen aan Sloten verteld aan Tetsje van der Sluis.
Die avond ging ’s avonds om half negen de telefoon. “Met Henk Putman uit Vlaardingen”. Hij had onze brief met foto’s en naamlijsten gekregen en hij wilde nu graag met ons over die tijd praten. Hij wilde binnenkort graag eens langs komen en dat vonden wij prima. Hij begon zijn verhaal met zijn vertrek destijds uit Den Haag. In de hongerwinter van 1944 maakte hij deel uit van een gezin met vader, moeder en drie broers waarvan hij de oudste was. Het was daar heel moeilijk om aan voldoende voedsel en drinken te komen. Daarom hadden zijn ouders besloten om hem als oudste van de kinderen naar Friesland te sturen. Dat gebeurde met nog een groep Haagse kinderen op een aardappelboot. Zijn moeder had hem naar de boot gebracht. De reis verliep niet zo vlot want de eerste avond waren ze niet verder gekomen dan Leidschendam. ’s Avonds zagen ze allemaal zwarte rookwolken boven Den Haag. De kapitein wou weten wat daarvan de oorzaak was. Hij ging op onderzoek uit en kwam een tijdje later met de mededeling dat de Duitsers het Bezuidenhout in Den Haag gebombardeerd hadden. Het hart van Henk stond bijna stil want daar woonden zijn ouders, broers en familie. Hij zat daarom erg over hen in maar hij mocht niet van boord. De volgende dag voeren zij verder op weg naar Friesland. Bij de Galamadammen in Koudum werden ze van boord gehaald. Daar stonden paarden met boerenwagens klaar om de kinderen onder te brengen in dorp of stad. Vlak buiten Sloten stond een groep mensen die hun stonden op te wachten. De namen werden genoemd. Meerdere Slotenaren namen een hongerig kind mee naar huis. Hierdoor kwam Henk Putman bij Iebe en Neeltje van der Sluis in huis. Dat waren rustige mensen. Henk moest hem maar zo snel mogelijk aanpassen aan het ritme van deze huishouding. Vader Iebe had gezegd: “Jij gaat maar bij Anne in bed want die heeft de meeste ruimte”. Het bleek wel een smal tweepersoonsbed te zijn maar Anne had erg brede schouders. Daarom bleef er niet veel ruimte over voor Henk. Die was niet gewend om thuis bij iemand in hetzelfde bed te slapen. Maar overdag was het feest. Hij mocht geregeld met Anne naar de melkfabriek in Sloten. (Anne is later geëmigreerd naar Canada en woont er inmiddels al meer als 50 jaar). Hij mocht daar melk drinken en kaaskorsten eten zoveel hij maar wilde. Daardoor voelde Henk zich in het paradijs. Hij moest wel altijd een emmertje melk van boer Watze Tromp halen die dichtbij woonde.
Het vreemde was wel bij dit interview dat Henk zich na zoveel jaar nog altijd de kinderen Anne, Betsje en Joukje kon herinneren maar Theun?? Die was toen nog maar één jaar… maar hoe langer ik met Henk Putman het over die oorlogstijd had, hoe meer hem te binnen schoot. En ineens zei hij: ‘Ja, ik geloof dat er toen nog een klein loophek in de hoek van de kamer stond en daar zal Theun wel in gezeten hebben”. Henk wist ook nog dat de vader van Theun klompen maakte in de oorlog. “Ik stond daar altijd vol bewondering naar te kijken omdat het zijn beroep helemaal niet was”. Maar Iebe van der Sluis was een praktische man: “Als klompen bijna niet meer te krijgen zijn dan maak ik ze zelf wel”.
Hij wist ook nog dat oom Iebe aan de maag geopereerd was en dat was toen heel wat. Ik vertelde aan Henk dat de familie zelf nog een groot gedeelte aan het ziekenhuis had moeten betalen. De chirurg had gehoord dat Iebe wel eens klompen maakte en toen zei hij: “Geef mij maar vijfentwintig gulden en een paar klompjes voor mijn dochter. Dat was volgens Iebe veel te weinig maar de dokter zei: “Nou ja, er komt wel weer een rijke boer”.
Henk is vier maanden bij Iebe en Neeltje van der Sluis geweest. Op 17 april 1945 werd Sloten bevrijd. Ieder riep: “De Canadezen komen eraan. Ze zijn al bij Tjerkgaast”. Henk vertelde dat ze toen met een stel jongemannen en meisjes naar Tjerkgaast gelopen zijn. Hij had al een paar jaar op de MULO gezeten en kon al een beetje Engels spreken. Toen zij de Canadezen aantroffen, kon Henk mooi voor tolk spelen. Ik vond dit erg apart en zei: “Maar jij was toen toch nog maar 6 jaar?” (Op de gemeentelijke lijst van hongerevacués stond als zijn geboortejaar vermeld 1939). Maar toen werd het mij duidelijk gemaakt wat er met het geboortejaar gebeurd was. Henk vertelde dat hij zich steeds meer zorgen had gemaakt over zijn ouders en familie na het bombardement bij zijn vertrek. Hij was daarom naar de burgemeester van Sloten gestapt en hij had hem om een reisvergunning gevraagd omdat hij graag naar huis wilde. Maar omdat hij ouder was dan 15 jaar, kon dat niet zomaar worden afgegeven. De burgemeester voelde zijn zorgen prima aan en maakte hem daarom op papier 10 jaar jonger. Toen kon hij “onder begeleiding” met de melkvaarder naar Lemmer en van daaruit met de veerboot “Jan Nieveen” naar Amsterdam. Zijn opa en oma woonden daar en daarom ging hij daar eerst naar toe. En wie trof hij daar? Precies, zijn ouders en broers. Zij waren na het bombardement gevlucht en naar Amsterdam gelopen. Wat een mooi en onverwacht weerzien. Henk denkt nog altijd dankbaar terug aan zijn tijd in Sloten.
Enkele weken na dit interview hield Sietske Lolkema mij op de weg aan. Zij had mijn eerste verhaal gelezen over de hongerevacués in Sloten en zij vertelde mij: “Vorig jaar waren wij op vakantie in Andalusië. Daar troffen wij ene Joop en Annie Wesdijk uit Vlaardingen. Toen Joop hoorde dat wij uit Sloten kwamen, vertelde hij dat zijn broer Henk Wesdijk in Sloten als hongerevacué onderdak had gevonden bij de familie Wijngaarden in de Dubbelstraat. (Zijn naam stond niet op de lijsten die wij hadden). Herman had altijd verbleven bij een Herman en Hieke… de achternamen wist hij niet meer. “Dat moet dan de familie Van der Wielen geweest zijn”, beredeneerden Julius en Sietske. Ja, en toen wist de familie Wesdijk het weer. “Nu, die heeft het daar prima gehad met volop eten en drinken”, zei broer Joop “terwijl ik de lege gamellen in de gaarkeuken met mijn tong schoon schraapte”. De ouders van Joop hadden het altijd gehad over die geweldige familie Van der Wielen. De moeder van Herman was in die oorlogswinter geregeld met een kar bij de familie Van der Wielen geweest en ze kwam altijd weer met een volgeladen kar terug. Sietske Lolkema was daarom na de vakantie bij Hieke van der Wielen in Balk geweest en die herinnerde zich Herman nog goed, “Ja, hij sliep bij Van Wijngaarden maar overdag was hij bij ons”, zei Hieke. De familie Wesdijk denkt nog altijd dankbaar terug aan alle aangeboden hulp die ze hier in Sloten gekregen hebben.
Deel 3, gepubliceerd in nummer 4 van jaargang 25 van De Stadsomroeper, verscheen in januari 2009.
In de Tweede Wereldoorlog was hier een familie G. Stellaard, P. Stellaard – van Nijenhof. Zij hadden 3 jongens en woonden in Arnhem. (ook ene Slijkhuizen uit Arnhem was hier in Sloten opgenomen). Voordat zij in Sloten kwamen, hadden ze al lange tijd rondgezworven. Nadat ze uit Arnhem waren gevlucht, kwamen ze in Baarn terecht en nog meerdere plaatsen voordat Sloten tenslotte het eindstation werd. Hier werden ze opgevangen in het gebouw van Christelijke Belangen. Overal waren ze maar een paar maanden geweest omdat ze steeds verder van de oorlogslinie geëvacueerd moesten worden. Onderweg sliepen ze in oude scholen, schuren en hokken. Uiteraard kregen ze last van luizen en werden ze geregeld ontsmet met lysol en dat soort middelen. Aan hun lichaamsgeur was dat te merken en hun haar hing als touw om het hoofd. Vanuit Sneek waren ze hier allemaal in deze contreien bij gastgezinnen ondergebracht. Ze kwamen aan met honger en dorst in sjofele kledij. Ze waren blij met de rust in Sloten dat een plaats was waar men voldoende eten en drinken had.
Vader en moeder Stellaard kwamen bij Gerrit en Arendsje van der Hei, Bolwerk NZ 76, terecht waar Riekje (Jongsma) Meinema ook bij inwoonde. Zij woonde bij haar opa en oma omdat haar vader en moeder gestorven waren toen zij nog maar 2 jaar oud was. Maar het huis aan het Bolwerk Zuidzijde was te klein om de gehele familie Stellaard onderdak te kunnen geven. Daarom ging de zoon Cor Stellaard naar Thys en Jetske Jongsma, Breedstraat 145. De jongste zoon, Benny Stellaard, werd bij de familie Van der Wielen, Dubbelstraat 202, opgenomen. De oudste zoon van de familie Stellaard is niet mee gevlucht. Hij was in Arnhem achtergebleven.
Thys en Jetske hadden een zoon Gerrit. Hij trouwde met Riekje (Jongsma) Meinema. Zij hebben na de oorlog altijd contact gehouden met deze Cor en Benny. Na de oorlog vertrok de familie Stellaard weer naar Arnhem.
Riekje heeft vele herinneringen overgehouden aan de Tweede Wereldoorlog in Sloten. Vlak voor de Bevrijdingsdag van Sloten op 16 april 1945, kwam haar oom Pieter van der Hei, de oud-brugwachter op een avond bij Gerrit en Arendsje van der Hei op bezoek. Hij droeg een band om de arm als teken dat hij ’s avonds na acht uur nog buiten mocht zijn omdat hij de brug moest bedienen voor de Duitsers. Oom Pieter had de boodschap “Ik doe nu jullie verduisteringsschermen naar beneden! De brug gaat straks de lucht in! De Duitsers hebben er allemaal bommen onder gelegd! En aan de bewegingen te zien, gaat het bijna gebeuren”. Zelf was oom Pieter met tante Saakje al naar zijn ouders gegaan omdat ze wisten dat dit gebeuren zou. Oma Arendsje was zo angstig voor het feit dat de glasruiten haar om de oren zouden vliegen, dat ze snel onder de vensterbank kroop.
Na een poosje hoorden ze inderdaad een luide knal… de ruiten schudden even… en toen was het weer stil. De brug was erg beschadigd en wilde niet meer naar beneden: het middenstuk was omhooggevlogen en hing er erg kapot bij. De brokstukken van de brug dreven in het vaarwater. Maar gelukkig was het niet helemaal de lucht ingevlogen want dan waren er meer in Sloten mee de lucht ingegaan. Politieagent Scholten had namelijk vooraf met een ploegje Duitsers staan te praten op de brug. Hij had toen ineens de draden gezien die naar de bommen onder de brug leidden. Scholten had direct in de gaten wat er gebeuren zou. Hij wreef toen al keuvelende – terwijl hij de Duitsers recht in het gezicht zag - met zijn laars wat draden kapot. Zodoende ontplofte er maar één bom. De Duitsers verscholen zich snel achter de dikke palen op het fabrieksterrein waar destijds veel weitonnen op stonden.
Sloten was bijna bevrijd maar de Duitsers wilden nog meenemen wat ze maar te pakken konden krijgen. Ze roofden een paard en wagen bij Pieter de Vlugt van zijn erf en daarmee gingen ze naar de zuivelfabriek. Hier laadden ze veel dikke kazen op de wagen en dat moesten de mannen uit Sloten naar Lemmer brengen. Daar hadden de Duitsers zich verzameld om zich te verdedigen tegen de geallieerden omdat Lemmer veelvuldig werd beschoten. Terwijl ze onderweg waren, was het zo onrustig in de lucht dat de mannen doodsbenauwd werden. Ze maakten het paard los van de wagen en jaagden het paard in de buurt van het Joodse kerkhof bij Tacozijl de weilanden in. Zelf gingen ze er vliegensvlug vandoor… De wagen met kazen bleef eenzaam achter op de weg staan. Waar zou dat “goud” gebleven zijn?
Ja, die spertijd en de verduisteringen… Riekje staat het nog helder voor de geest. “Ik moest ’s avonds wel eens wat wegbrengen en dan was het zo verschrikkelijk duister. Het waren pikdonkere nachten vooral als je onder de bomen doorliep zoals op de Bolwerken. In andere tijden kon je je nog wel eens oriënteren op de sterren. De straatverlichting deed het uiteraard ook niet! Zo stonden wij wel eens op de Lemster Poort want in 1944 werden de beruchte V2-raketten gelanceerd vanuit het Rijsterbos. De hoge fluittoon die ze maakten, staat haar nog helder voor de geest. “Als we dat hoorden, dan draafden wij snel naar de Poort en dan zag je ze “aankomen”… ze schoten omhoog… bleven dan even trillend rechtop in de lucht staan... dan maakten ze een draai totdat ze horizontaal lagen en dan ging het richting Engeland. De RAF-piloten hebben ze vaak gesaboteerd met gevaar voor eigen leven. Met de vleugels van hun vliegtuig tipten ze die V2-raketten even aan en die veranderde dan van richting. Ze vielen dan in de Noordzee in plaats van op Londen.
Zo stond ik eens weer op de Poarte te zien toen er een Engels vliegtuig neerkwam: die was uiteraard neergeschoten door een Duitse jager (volgens Janus Visser een Messerschmitt). Je kon de witte parachutes wel in de lucht zien hangen. Richting Doniaga stortte het vliegtuig in de landerijen neer. Vanaf de Lemster Poarte kon je een heel eind in de verte kijken. “Kijk maar eens: Hier zie je een foto van mij waar ik met een witte blouse op sta. Die had ik gemaakt van parachutestof. Dat was heel veel werk om die dingen uit elkaar te tornen. Klaasje Poepjes, Arendsje van Dijk en ik hebben toen zo’n ding uit elkaar gehaald dat gevonden was door schipper Jan Deinum en Kees de Boer in de polder. Maar dat geraakte Engelse vliegtuig moest natuurlijk eerst al zijn bommen kwijt voordat de gehele bemanning mee de lucht in zou gaan. Daarom liet het zijn bommen vallen. (27 januari 1943 HWG). Dat gebeurde eerst op het land van Watze Tromp en later op het land van Rudolf Visser.
Vanaf de Poarte zag je de modder omhoog spatten. Het verhaal wil dat er nog enkele bommen bij het hek van dat perceel land aan de Spanjaardsdijk onder de grond liggen. Er werd altijd gezegd dat ze niet allemaal ontploft zijn. Maar wie zou dat nog kunnen weten? (Volgens Janus Visser zijn er maar drie bommen op de landerijen van zijn vader Ruerd Visser neergekomen – niet van Rudolf – maar ze zijn alle drie ontploft. Hun arbeider Klaas Bosma was daar op dat moment in de buurt aan het hekkelen en hij had de splinters in zijn voet. Het was omstreeks 11.45 uur toen dit gebeurde). Riekje zei: “Ik heb later wel eens gedacht: Sloten is voor een ramp bewaard. Stel je eens voor dat de bommen per ongeluk midden op de stad terecht waren gekomen”.
Op Wollegaast is toen ook een Engels vliegtuig neergestort. Gerrit Jongsma en Anne van der Sluis, altijd vooraan als er wat te beleven was, troffen een Duitse legerwagen aan de kant van de weg. Er was niemand bij de legerwagen aanwezig want de Duitsers waren allemaal bij het neergestorte vliegtuig. Nieuwsgierig onderzochten de beide mannen de legerauto en zagen daarin veel munitiebanden liggen. Dat was wat! Alle munitiebanden hingen ze aan hun fiets en om de nek en zo zetten ze weer op huis aan. Vader Iebe zei tegen zijn zoon Anne minder prettige woorden omdat dit vervelend had kunnen aflopen als ze door de Duitsers waren betrapt. Anne moest de munitiebanden begraven in het kippenhok. Toen dat hok later werd afgebroken, kwamen de banden weer tevoorschijn. Vader Iebe gooide toen de banden in de gracht, Maar het is vreemd want sommige zaken achtervolgen je een leven lang. Toen Anske Schotanus (de vader van Durk) en Iebe van der Sluis later de gracht moesten uitdiepen, wat kwamen ze toen weer tegen…? Juist, die munitiebanden.
Het was een zorgelijke tijd en daarvan vooral de laatste paar oorlogsjaren. Riekje weet nog dat de vliegtuigen uit de richting Engeland alle nachten naar Duitsland vlogen en dan dacht ze daar wel eens bij: “Als het nu per ongeluk eens een bom op ons zou laten vallen?” Dat die angst er aan het eind van de oorlog erg diep van binnen zat, ook bij de evacués, bleek wel uit het verhaal dat er na de Bevrijdingsdag een boot mei Duitse krijgsgevangenen door de brug voer waarbij iemand vanaf de kant riep: “Rotmof! Rotmof!”. Een van de Duitsers had terug geschreeuwd: ”Denk er maar aan, wij komen terug… met de Russen!”. Dat was zoiets dreigends dat Riekje hiervan de rillingen over de rug liepen en bij haarzelf dacht: “Zouden wij nu weer oorlog krijgen?”
“Ja, die familie Stellaard waren ijverige mensen”, zei Riekie. “De Duitsers hadden in de oorlog bedacht – toen alles zo krap werd - dat alle Slotenaren een volkstuin moesten hebben om hun eigen groenten en aardappelen te verbouwen. Die tuin kwam aan de Wijckelerweg naast het laatste huis waar nu Klaas Koopmans woont. Maar het tuinieren is niet iedereen zijn hobby. Stellaard kon geweldig de tuin omspitten en hij deed dat voor een vergoeding, ook voor vele inwoners van Sloten.
Bovendien repareerde hij voor veel mensen kapotte of half versleten klompen. Hij zette er dan een nieuwe zool onder van oude autobanden. Stellaard had door dat hier wel mogelijkheden waren om wat te verdienen. Als zij na de bevrijding weer in Arnhem zouden komen, dan was het niet uitgesloten dat hij veel bezit was kwijtgeraakt. En dat bleek ook zo te zijn.
Toen de familie na een half jaar weer in de bus richting Arnhem vertrok, was het vooral voor zoon Cor een moeilijk afscheid. Hij wilde met alle geweld in Sloten blijven maar dat kon natuurlijk niet. Bij aankomst in Arnhem bleek dat er op hun huis een bom was gevallen dat een voltreffer was geweest. Er was alleen een gat te zien. Ze waren dus alles kwijt. Enige tijd later waren ze bij kennissen geweest en daar zagen ze hun oude klok – een erfstuk -aan de wand hangen. De man ontkende en zei dat de klok altijd in zijn bezit was geweest. Het moest wel een vergissing van Stellaard zijn. Na enige tijd stapte Stellaard weer bij de kennis binnen en liep op de klok toe. Hij deed het deurtje aan de zijkant open en zag zijn initialen staan die hij zelf daarin had aangebracht. Toen was hij zeker van zijn zaak. Hij nam de klok van de wand en liet de man het herkenningsteken zien en zei: “Zie, daarom is het nog altijd van mij!” En zo is Stellaard daar mee huis uitgelopen. De klok was het laatste bezit van wat er nog overgebleven was.
Na het overlijden van vader en moeder Stellaard bleven Riekje en haar man Gerrit Jongsma het contact houden met de zonen Cor en Benny. Na de oorlog was duidelijk geworden hoeveel schade Arnhem had opgelopen. Vele mensen zullen wel weten hoelang de strijd heeft geduurd bij de beruchte brug in Arnhem voordat de rest van Nederland boven de rivieren werd bevrijd. Gerrit Jongsma en Anne van der Sluis gingen weken achterelkaar iedere maandagmorgen vroeg met een bus vol mensen uit Sloten en Gaasterland naar Arnhem om mee te helpen aan de wederopbouw van de stad (de lijken van de Duitsers waren onderweg nog te zien in de berm van de weg!).
Ook bij Evert en Heintsje van Dijk was destijds een hongerevacué. Hij werd Joop genoemd uit Amsterdam. De familie van Dijk woonde in het Hellinghuis en schipper Mink uit Grou lag met zijn skûtsje in Sloten op de helling. Maar omdat de Duitsers bijna alle schepen vorderden, vertrouwde Mink het niet en is met schip en al ondergedoken in de Bancopolder. Omdat Mink en zijn vrouw geen kinderen hadden, wilden ze Joop wel een plekje aan boord geven. Joop is na de oorlog niet weer teruggegaan naar het Westen maar is door de familie Mink als een eigen kind aangenomen. En zo gebeurde het dat Joop Mink later de schipper werd op het skûtsje van Grou.
De evacués van toen denken nog altijd dankbaar terug aan de hulp van landgenoten, die zelf geen honger en in goed dak boven het hoofd hadden en dat ook met anderen wilden delen. Ruerd Visser (de vader van Janus Visser) had in die tijd ook onderduikers in huis gehad. Maar een van die mannen wilde ’s avonds altijd de weg op en dat was natuurlijk veel te gevaarlijk. Bovendien hadden ze zelf al 7 kinderen en het gevaar van verraad in het verkeerde oor lag altijd op de loer. Daarom moesten de onderduikers weg. Wel hebben ze Duitsers ingekwartierd gehad en dat waren geen slechte mannen. Zij wilden deze oorlog ook niet, maar ze moesten wel. Een van de soldaten zat op een bepaald moment aan de fruitbomen te schudden. Vader Ruerd wilde dat niet en stapte naar hun commandant. De soldaat werd direct weggestuurd en op transport gezet naar het Oostfront.
Meerdere soldaten stonden ’s avonds te huilen in de kamer, had Janus Visser eens gezegd waarbij ze riepen: “Die verrekte Führer!” Veel oorlogsgeweld is er in Sloten niet geweest. Vanuit het Kamp in Sondel is bijna nooit geschoten… Toen ze dat al een keer deden, kwam daar direct een reactie op van een paar vallende bommen. Janus kon zich herinneren dat ze ’s avonds wol eens naar een perceel land bij de Lytse Mar moesten. Daar gingen ze met de boot heen en liepen dan met de roeiriemen over de schouder over de polderdijk. Als er dan vliegtuigen aankwamen, gooiden ze de riemen snel aan de kant want het zag er teveel uit als een geweer.
Ja, door alle verhalen met mensen die de oorlog nog meegemaakt hebben, realiseer ik mij dat er straks steeds minder mensen zijn die ons de verhalen kunnen vertellen over wat er in die tijd in Sloten is gebeurd.
Deel 4, gepubliceerd in nummer 2 van jaargang 26 van De Stadsomroeper, verscheen in juni 2009.
EEN EVACUEE OVER HAAR ERVARINGEN IN DE HONGERWINTER 1944-1945.
Eerst vooraf: In het septembernummer van 2008 van De Stadsomroeper las ik op bladzijde 33 onder: “Geplaatst door de P.T.T. Amsterdam”, drie namen van kinderen uit één huishouding. Het oudste kind was Rita Lafour (30-01-1932), een meisje van 13 jaar die bij de weduwe Ewoldt kwam te wonen in Heerenwal 54. Haar jongere zusje was Astrid Lafour (2-12-1935) die werd opgenomen bij de familie De Kroon, Heerenwal 61. En Lester Lafour, (2-10-1937), het broertje, kwam bij burgemeester Bakker en zijn vrouw, Heerenwal 52. Het waren donkergekleurde kinderen. Ik had nog nooit eerder zulke gekleurde mensen gezien.
Ik herinner mij nog goed als 7-jarige dat ik op de bank voor het raam zat toen een vrachtauto voor de bakkerij van Kouwenhoven stopte. Zij waren met de veerboot “Jan Nieveen” van Amsterdam naar Lemmer gekomen en daar met een vrachtauto naar Sloten gebracht. Uit de laadruimte kwamen allemaal sterk vermagerde kinderen waaronder de drie kinderen die ik in het begin noemde. Ze moesten zich verzamelen in de Hervormde pastorie. Toen ze voor ons huis aan de Heerenwal voorbijliepen, schrok ik toch wel even. Dat waren in mijn ogen vreemde “zwarte” kinderen. Ik was dan ook erg verbaasd toen mijn moeder met Rita bij ons in de kamer kwam.
We waren trouwens snel aan elkaar gewend. Het was een erg lief meisje en het is nu nog een alleraardigste vrouw waarmee ik nog steeds contact heb. Tegenwoordig woont ze in Detroit en daarvoor in Suriname. Ik noem haar nog altijd mijn bruine zusje.
Nu de brief van Rita:
Detroit, april 2009.
Graag wil ik iets vertellen over mijn moeilijke oorlogstijd. Wat ik mij kan herinneren is dat mijn school door Duitsers werd bezet. Het werd hun verblijf en wij moesten naar een andere school. In Amsterdam werd het steeds moeilijker. Wij woonden Hudsonstraat 60 II. Na 19.00 uur mocht je niet meer naar buiten en de ramen moesten met zwarte rolgordijnen volledig afgesloten worden, zodat er geen licht door de ramen naar buiten kon schijnen. In de winter was het koud. In de voorkamer brandde de kachel op eierkolen. Onder in de kachel deed ma kranten en hout om hem aan te maken. De pijp achter de kachel werd al snel verwisseld door een brede, zwarte pijp waarop het eten warm gehouden kon worden. Deze situatie duurde niet lang, want er was geen brandstof en eten meer. De fietsen kregen houten banden en daarop gingen de mensen naar het platteland om bij boeren wat melk, eieren, groente en aardappelen te kopen. De boeren wilden later geen geld meer voor hun waar, maar linnengoed, zilveren spullen etc… Soms, onderweg naar huis, werd je fiets met alles er op en er aan in beslag genomen door de Duitsers.
Schoenen werden veranderd in een soort kleppers met houten zool. Chique schoenen of kleppers (vanwege het geluid dat ze maakten) hadden een zool in drie delen zodat ze konden buigen. In de winter droegen wij gele, beschilderde klompen. Als kind vond je dat mooi! Korenvelden in de buurtpolder werden na het maaien vrijgegeven om achtergebleven korenaren op te rapen. Ik heb dit ook gedaan. De aren werden naar een oom gebracht die bakker was. Hij bakte er heerlijk brood van. Elektriciteit hadden we ook niet meer. ’s Avonds zaten we bij kaarslicht aan tafel. De kaars was een staaf geparfumeerde scheerzeep en dat gaf een weeïge geur. Je kreeg er een hongerig gevoel van.
Later kregen we voedselbonnen en het aantal was afhankelijk van de gezinsgrootte. Ik moest vaak “eten” ophalen met een grote pan en met bonnen. Daarvoor kreeg ik dan 12 scheppen rode, soepachtige brij, gemaakt van suikerbieten, rode bieten of rode kool. Iedere dag hetzelfde. Thee was er niet meer maar wel surrogaat. Dat heette “Santé”. Je had ook geen goede kleren meer en al snel had iedereen last van winterhanden en wintervoeten. Ik had die wintervoeten en ik heb er nog steeds last van. Ze jeukten erg en zwollen op. Mijn oudste zus had wintervoeten en hongeroedeem. Haar ring moest ze stuk laten knippen omdat haar handen erg opgezet waren. Ons hele huis was koud en alleen de voorkamer was een beetje verwarmd. Vanwege de vorst stonden de ijsbloemen op de ruiten van de slaapkamer. Mensen gingen gewoon de straat op om bomen om te zagen met alle gevolgen van dien. Sommige mensen - die nog een fiets hadden - zetten die op een stander en lieten de kinderen er om de beurt op trappen zodat ze het ’s avonds licht hadden in huis.
In het laatste oorlogsjaar stierven veel mensen aan uitputting en honger. Mensen verzwakten heel erg. Doodgravers hadden geen kracht meer om graven te delven. Lijken lagen in lakens gewikkeld in kerken. Je had ook Jodenwijken. De Joden moesten grote gele sterren waarop “Jude” stond zichtbaar op hun kleding dragen. Een Joodse vriend van mijn vader was een goede violist. Ik kreeg les van hem.
Hij en zijn gehele familie zijn vergast. In onze buurt woonde ook een joodse vrouw die getrouwd was met een Surinaamse piloot. Zij hadden een zoon en een dochter. Niet één van dit gezin heeft de oorlog overleefd. Het was een vreselijk moeilijke tijd.
Goddank ben ik er goed van afgekomen, mede dankzij jouw lieve moeder. Bij jullie heb ik mij erg thuis gevoeld. Dat ik Rooms Katholiek was en jullie protestant gaf geen enkel probleem. Wat mijn geloofsbeleving betrof, werd ik helemaal vrijgelaten. Verschil tussen blank en zwart (bruin) ken ik niet. In Sloten heb ik ook nooit iets van discriminatie op dat punt gemerkt.
Aan de periode die ik in Sloten als evacué heb doorgebracht, heb ik veel goede herinneringen overgehouden.
Groeten van Rita.
Redactienaschrift van De Stadsomroeper
De inzender van de brief is bij de redactie bekend maar wilde zijn naam niet genoemd hebben. De oudere mensen in Sloten weten het misschien nog wel en anders doet het er niet meer toe. Het gaat om het verhaal in de brief waar wij in deze meidagen bij stil staan.