De exacte datum is niet meer na te gaan. Maar in het begin van het vierde kwartaal van 1944 vindt in Sloten een overval plaats bij fietsenmaker Eelke Van Tromp Boomsma. Het gaat om 12 nieuwe fietsen die voor de Duitse Wehrmacht en/of Landwacht bestemd zijn en reeds klaar staan om afgehaald te worden. Drie verzetsgroepen doen een poging waarvan één groep succesvol is; een andere groep te laat is en weer een andere groep nog met plannenmaken bezig is. Ook de Duitsers en/of Landwachters vissen achter het net. Een onbekende groep uit de richting Sneek heeft de buit binnengehaald. De KP uit Scharnegoutum is te laat en de groep uit Balk is nog bezig uit te zoeken hoe de overval moet plaatsvinden. De bezetter vist achter het net. Met een variatie op het spreekwoord: “Drie honden vechten om een been en een onbekende vierde gaat er mee heen” volgen hieronder de verslagen.
Het eerste verhaal over deze gebeurtenis is uitgebreid te vinden in het rechtbankverslag zoals dat op 19 november 1947 in het Nieuwsblad van Friesland gepubliceerd is.
“Op een bepaald moment staat manufacturier en hulplandwachter Klaas Delfsma uit Surhuisterveen met een gewapend jachtgeweer op wacht bij de woning van smid Eelke Tromp Boomsma in Sloten. Delfsma is goed bekend in het kleine stadje want hij had er jaren gewoond. In de oorlogstijd nam Klaas Delfsma fanatiek deel aan en was hij behulpzaam bij de opsporing en arrestatie van personen en het opsporen van radiotoestellen. Voorts bewaakte hij de voor vijandelijke oorlogsvoering van belang zijnde gebouwen en installaties. Nadat de woning was doorzocht en niets was gevonden, ging men het magazijn doorzoeken. Hier werden nieuwe rijwielen en emaille-artikelen gevonden. Delfsma legde beslag op deze goederen. Enige uren later verscheen de bende weer maar nu onder commando van een zekere Hoekstra. “Als jij het niet was”, werd de smid toegevoegd, “liet ik je oppakken”. Nu vonden ze nog een radiotoestel en een lijst met namen van mensen die in het bezit waren van een radio. De heer J. Leentjes uit Sloten kreeg daarom bezoek en een radiotoestel werd meegenomen. Bij de woning van Leentjes stond Delfsma weer op wacht. De fietsen werden inmiddels weggebracht door de ondergrondse beweging”.
Het tweede verhaal over deze gebeurtenis komt uit het boek: “Vlucht en Verzet” door KP ’er – en marechaussee – Piet Stavast. Hij vertelt zelf over zijn oorlogsactiviteiten als verzetsman. Hij gebruikt in zijn verhaal schuilnamen. De schuilnaam Riemer is politieman Christiaan Hofing uit Alkmaar. Witte Jaap is Tjitze van ’t Zet uit Oosterend (Frl).
“Bijna overal in Friesland hadden de illegalen gebrek aan fietsen. Aan de leden van de sabotagegroepen werd verzocht om bij NSB’ers en desnoods bij zwarthandelaren rijwielen te “vorderen”. In overleg met de Districtscommandant werd besloten onze activiteit daarop te richten. Aangezien onze groep zelf in deze streek tamelijk onbekend was, gaven plaatselijke contacten ons op welke mensen als NSB’ers, pro-Duitsers en zwarthandelaren konden worden beschouwd.
Er kwam een verzoek of Riemer, Witte Jaap en ik samen met enkele KP ‘ers van Scharnegoutum een poging wilden ondernemen een aantal fietsen, welke voor de Duitse Wehrmacht bestemd waren, te vorderen voor de illegaliteit. De rijwielen stonden voor levering gereed in een Fries stadje, tamelijk ver van Sneek verwijderd. Daar zowel KP ‘ers als koeriersters zaten te springen om fietsen en goede banden, was het net een kolfje naar onze hand om de Duitsers achter het net te laten vissen. We gingen eropaf met een vrachtauto. Twee der Scharnegoutumers kleedden zich in Duitse uniformen. Zij spraken vloeiend Duits. Het was een koude tocht. Wij gingen namelijk zeer vroeg in de ochtend. Onze in Duits uniform geklede vrienden zouden zich bij de rijwielzaak melden en vragen of de fietsen gereed stonden. De vlieger ging echter niet op. Diezelfde nacht had een andere KP-groep de partij reeds met geweld weggehaald. De rijwielhandelaar, die in ons de echte Duitsers zag, vertelde wat hem ’s nachts was overkomen. Onze mannen bleven in hun rol van Duitse militairen.
Zij bezigden een aantal Pruisische knopen die een geheel Duits regiment in de houding zou hebben doen springen. De schrik sloeg de handelaar dan ook om het hart. Op zichzelf was dat niet zo erg want hij was zwarthandelaar. De KP’ers van Scharnegoutum wisten dat en wilden huiszoeking doen.
Uiteindelijk was het mogelijk dat de man ons voorloog. Alles werd nagezocht, maar de twaalf fietsen bleven weg. We visten achter het net, maar konden ons troosten met de gedachte dat de Duitsers of Landwachters ze in ieder geval niet hadden. Na de laatste gedeelten van het huis doorzocht te hebben, keerde ik terug naar de vrachtauto. Tot mijn grote verbazing zag ik dat hier een aantal radio’s, stofzuigers e.d. opgeladen was. Ik vroeg wat dat te betekenen had. “Als die zwarthandelaar geen fietsen heeft, nemen we dit maar mee” zei een der Scharnegoutumers. “Was dit dan ook door de Duitsers gevorderd?’ vroeg ik. “Nee, dat niet, maar hij verkoopt het anders toch zwart”. Ik werd kwaad en zette de boel weer van de auto. We kregen een heftige woordenwisseling. “Ik ben meegegaan om twaalf fietsen die voor de Duitsers of voor de landwacht bestemd waren weg te halen”, zei ik, “en niet om radio’s en stofzuigers, die voor de illegaliteit geen waarde hebben”. “Wij zijn hier nu eenmaal en wij willen niet met lege handen terugkomen”, zeiden de Scharnegoutumers. “We kunnen best wat van dat spul gebruiken. ’t Gaat toch anders in de zwarte handel. Langs normale weg kunnen wij er niet aankomen. Waarom zouden wij geen recht hebben op deze dingen en burgers die zich niet verzetten wel?
Wij moeten bij anderen omzwerven, onze nabestaanden moeten zich maar redden. Wij hebben nu de kans. Het is toch te gek om leeg terug te rijden na al dit risico”. “Ik gooi alles eraf, wat jullie er opzetten” zei ik. De Snekers kozen gelukkig partij voor mijn standpunt. Het was een onaangename situatie. Hier was een van die gevallen waar de grenzen tussen KP-verzetsdaden en doodgewone roofovervallen dreigden weg te vallen, althans niet meer door iedereen duidelijk werden gezien. Ik was er bijzonder huiverig voor om overvallen te plegen die niet rechtstreeks tegen de Duitsers of de NSB’ers gericht waren of die niet direct van belang waren voor de LO en het leger onderduikers. Er werd een tussenweg gevonden. Enkele normale niet meer voor ons te krijgen voorwerpen, zouden tegen betaling worden meegenomen. Door dit meningsverschil vertrokken wij weer in een niet al te beste stemming. De heer Van Tromp Boomsma, die nog steeds geloofde dat wij Duitsers waren of dat er althans lieden van de Duitse Wehrmacht onder ons waren, moet wel heel vreemd gekeken hebben, toen later op de dag nog eens een groep Duitsers, deze keer de echte, aankwam om de fietsen te halen”.
Het derde verhaal is overgenomen uit het boek “Gescheurd Land”. Hierin is te vinden dat Van Tromp Boomsma op 10 augustus 1942 drie herenfietsen en twee damesfietsen heeft moeten inleveren bij de Duitsers. Bij zijn collega D. Brouwer in Sloten werd toen 1 damesfiets meegenomen zonder fietsbanden. Nu begint het allemaal in heftiger mate weer in de periode van 29 juni tot en met eind september 1944 als er beroepslandwachters worden geplaatst in het Gebouw van Christelijke Belangen in Balk.
“In deze groep herkende smid Anne de Jong van de Harichsterzijde (nu Van Swinderenstraat 55) op een bepaald moment een Landwachter die hij van vroeger kende. De Landwachter was een zoon van een smid bij Heerenveen waar hij vroeger het smidsvak had geleerd. De Jong kent hem dus goed omdat zij samen op school waren geweest in Hoornsterzwaag. Hij durft hem te vragen of hij nu ook al zo’n “apepakje” (Landwachterskledij) aanheeft. Toevallig hoorde Benjamin Herre Steegenga van dit verhaal en al enkele uren later krijgt De Jong bezoek van Steegenga. De slimme Steegenga zegt de opmerking van De Jong gehoord te hebben en daaruit de conclusie te hebben getrokken dat De Jong deze Landwachter kent. De Jong antwoordt bevestigend en dan vraagt Steegenga of De Jong die vent nog eens wil aanspreken en dan wat aardiger te zijn. “Krûp him wat op ‘e lije side en wa wit wurde jo gewaar wat oft se fan doel binne” (Hem met vriendelijkheid voor je winnen en wie weet hoor je dan wat ze van plan zijn).
Smid Anne de Jong was de beroerdste niet en de Landwachter werd op de koffie gevraagd. Hij werd op een slimme manier uitgehoord en De Jong kwam erachter dat er plannen bestonden om een inval te doen bij de fietsenhandelaar in Sloten, Van Tromp Boomsma. Het lag in de bedoeling van de Landwachters, dat alle fietsen en alle fietsonderdelen in beslag zouden worden genomen. Dit nieuws werd door De Jong doorgegeven aan Steegenga. Dat die Landwachters een stel nieuwe fietsen zouden inpikken, was natuurlijk niet zo best; zeker als je bedacht op wat voor oude rammelkasten de koeriersters van het verzet moesten rondrijden. Als er alleen maar een band klapte was dat al een ramp, want nieuwe fietsbanden waren nergens te krijgen. Dagelijks voortploeteren op massieve “anti-plofbanden” was geen doen. Het duurde dan ook niet zo heel lang, of het idee werd geboren dat het verzet de Landwachters voor moest zijn en het hele zaakje zelf maar moest leeghalen.
Bij wie dit snode plan nu allemaal bekend was, is onbekend, maar een feit is dat leden van een verzetsgroep uit Sneek de Gaasterlandse verzetsmensen net voor waren. Gekleed in Duitse uniformen deden de Sneker verzetslieden een inval bij Van Tromp Boomsma en namen de hele inventaris mee. Toen de Landwachters merkten dat ze achter het net visten, waren ze in alle staten. Zij stelden de burgemeester van Sloten, Jacob Bakker, en de politieagenten Scholten en De Bie persoonlijk verantwoordelijk voor deze roof. Vooral Scholten kreeg het zwaar te verduren, want die stond toch al onder verdenking met het verzet te heulen. Die verdenking klopte. Scholten had de beschikking over nauwe contacten met Jacobus Boomsma en zijn winkelhulp “Reade” Rinke de Boer. Scholten voorzag desgewenst ook in de behoefte aan valse persoonsbewijzen die door gemeenteambtenaar Ties van Hout uit Balk werden geleverd. Ook in de hulp met bonkaarten was Scholten een tussenschakel; hij leverde ze af aan Pieter Poepjes die ze op zijn beurt weer in Sloten verdeelde.
Scholten moest zich nu verantwoorden bij opperluitenant Stoel in Sneek. Die schoof de zaak weer van zich af. Scholten moest naar de Gewestelijk Commandant in Groningen en dat was de hoogste politiechef in Noord-Nederland. Hier werd Scholten geweldig de mantel uitgeveegd. Hij zou voor straf tijdelijk overgeplaatst worden. Hij mocht kiezen: bewakingsdienst in het concentratiekamp Vught of bewakingsdienst in het doorvoerkamp voor Joden in Westerbork. Scholten koos voor het laatste; misschien kon hij nog iets voor de Joden doen. Toen hij in Westerbork aankwam, waren daar nog maar een paar honderd mensen; transporten naar de vernietigingskampen vonden niet meer plaats. (De laatste was 13 september 1944, jgv). Na ongeveer een maand voor straf in Westerbork dienst te hebben gedaan, kwam Scholten weer terug in Sloten. Daar bleek de bevolking niet stil te hebben gezeten.Men vond het sneu dat juist Scholten, die niet benauwd was om actief verzetswerk te doen, de dupe was geworden. Spontaan had men een inzameling van fietsen gehouden dat aan de Landwacht overgedragen kon worden. Uiteindelijk waren er 10 oude fietsen ter beschikking gesteld en die fietsen werden, half februari 1945, in de oude Marechausseekazerne in Sloten bijeengebracht”. Dat Scholten niet benauwd was, bleek uit een voorval op 6 april 1945. De SD had deze dag vijf verzetsmedewerkers gefusilleerd nabij de zeedijk achter de Heaburgen in Nijemirdum. Deze SD-groep kwam op terugweg van hun moordpartij politieagent Scholten tegen vlak voor Sloten ter hoogte van de boerderij van J. van der Goot. De nazi’s verkeerden allen in een zekere mate van dronkenschap. Scholten, die in uniform was, werd aangehouden en hij moest zijn papieren laten zien. Op dat ogenblik beschikte hij niet over een vergunning om na spertijd buiten te zijn, want die vergunning was ter verlenging opgestuurd naar Groningen. “Diese sogenannte Polizisten sind ja alle Terroristen!” kreeg Scholten te horen en de nazi’s wonden zich steeds meer op. Voor Scholten was het ook moeilijk omdat hij nog niet zo lang geleden een vervelende tijd had gehad door de Duitse behandeling als nasleep over de verdwijning door de illegaliteit van de fietsenvoorraad in Sloten. Uiteindelijk kreeg Scholten een paar stevige porren met de loop van een machinepistool. Omdat die stoten niet bepaald zachtzinnig waren geweest, werd Scholten kwaad en gaf het stel een koekje van eigen deeg. Hij zette een enorme grote mond op en schold ze de huid vol. “Waar halen jullie de moed vandaan om mij een terrorist te noemen? Alle mitkommen! Sofort hier ins Buro!”. Scholten zou weleens een boekje opendoen over hun gedrag bij de chef van de heren. “Sie sind allen besoffen!”
Zover kwam het echter niet en tot Scholtens opluchting verdween het stel.
Onderstaande personalia overgenomen van Facebookpagina S L E A T E A R T I I D S (314)
Eind 1960 stopte Van Tromp-Boomsma zijn fietsenzaak. Eelke van Tromp-Boomsma trouwde op 17-09-1925 met Idske Bokma. Het echtpaar kreeg drie kinderen t. w. Tetje (geb. 20-11-1928 – overl. 30-03-2002 te Drachten), Reinou (geb. 02-05-1933 – overl. 05-03-2015 te Tiel) en Jan Jakob (geb. 09-08-1938 – overl. 15-10-2011 te Sneek). Idske was jarenlang actief voor de Sleattemer gymnastiekvereniging T.H.O.R. Eelke van Tromp-Boomsma overleed op 4 januari 1967 op 69-jarige leeftijd. Idske van Tromp-Boomsma – Bokma verwisselde op 12 januari 1993 in Sneek op 90-jarige leeftijd het tijdelijke voor het eeuwige. Tenslotte de aantekening uit het oorlogsoverzicht van koerierster Gooits Postma uit Bakhuizen. Zij zat diep in de Bakhuister illegaliteit en schrijft wat zij daarover heeft gehoord. Zij schrijft: “In Sloten wordt van de Landwacht gestolen: 14 fietsen, vaatwerk, stofzuigers enz. gewoon diefstal met braak. De daders zijn niet bekend geworden”. Wel schrift zij direct daar achter de initialen: “J.B.; H.B.; H.J. en W.S.”.