Dirk Volbeda is de schrijver van dit verhaal. Hij werd in 1924 in Harich geboren als zoon van kastelein Jan Volbeda en Sjoukje Boersma. Hij had een zuster IJke (1921) en een broer Auke (1928). Na zijn schooltijd in Balk werd hij administratief medewerker bij bureau Jelle Wisses de Jong in zijn woonplaats. Dit bureau ressorteerde onder de Provinciale Voedselcommissie van Friesland. In 1943 werd Volbeda op last van de Duitse autoriteiten ontslagen. Alle jongemannen, geboren in 1924, moesten zich melden voor de “Arbeidseinsatz” in Duitsland. Volbeda meldde zich niet en werd onderduiker. Na de oorlog verliet Volbeda Harich en werd douanier. Eerst in Ter Apel en later in Nieuweschans. Na de benodigde studie kreeg hij een baan in Amsterdam. In verschillende rangen werkte hij daar in diverse douanesecties. In 1978 werd hij hoofd van de douane in Winterswijk. Daar bleef hij tot zijn pensionering in 1984. Hij overleed 27 december 2009 en werd begraven op het kerkhof in Harich.
In de Balkster Courant van 18 en 25 augustus 1994 schreef hij – vijftig jaar na de gebeurtenissen - dit zeer lezenswaardige artikel. De foto’s zijn overgenomen uit het verhaal.
DONDERDAG DRIE AUGUSTUS 1944
Gaasterland is door een zogenaamde Duitse razzia getroffen. Plotseling zijn ze er; de Moffen en de beruchte Landwachters, die ook nog Nederlanders zijn. Daar zijn ze: de lui die belast zijn met opsporing van jonge mannen om naar Duitsland te worden gedeporteerd om daar in de oorlogsindustrieën van “Speer” te gaan werken. De razzia’s hebben reeds vele slachtoffers geëist. Het zijn ware mensenjachten. Het blijft dus uitkijken. De vijand loert nu overal. “Ausweise” hebben geen waarde meer.
Het is omstreeks 11 uur ’s morgens. Koeriers van de verzetsbeweging uit Balk snellen ieder een richting uit. Zo wordt er ook in ons dorpje Harich melding gemaakt dat er acht man van de Grüne Polizei in Balk vertoeven en hun intrek hebben genomen in het Gebouw van Christelijke Belangen. Ieder die verwacht wordt gevaar te lopen, is gewaarschuwd.
Vlug nog een hapje eten op zak en dan snel vertrekken. De weilanden in, over hekken, greppels en vaarten. Ieder zoekt voor zichzelf een heenkomen. Vluchten! In de ware zin des woord. Als een haas die vlucht voor het schot van de nietsontziende jager. Een buurjongen onderduiker, die wat later komt, vertelt ons nog dat het aantal Grünen nog steeds aangroeit tot wel plm. honderd mannen en 7 à 8 overvalwagens met de nodige zijspanmotorfietsen. Het wordt je bijna groen voor ogen van al die Grünen, in combinatie met de boeven van de Nederlandse maatschappij, de geachte “Landwacht”. Gelukkig hebben we prachtig weer. Het is dat van echte augustusweer. In de namiddag wordt het zelfs drukkend heet. De gezamenlijke onderduikers uit Harich ontmoeten elkaar in de Dollen en de Wijde Rijn, waar we vanaf de weg niet meer gezien kunnen worden. Hoge rietvelden hebben ons volledig aan de vijandelijke verrekijkers onttrokken.
Eeuwe, Piet en Bauke waren hier reeds aanwezig, terwijl Trinus en Johannes, de beide knechten van boer De Jong, nog naar ons toekomen. Hijgend en druipend van het zweet vertellen ze ons hun belevenissen. Ze zijn helemaal uit het Harichster bos gekomen waar De Jong zijn bouwland heeft. Daar ligt het werk nu, verlaten door de arbeiders. Zo komt de productieslag niet voor elkaar, Herr Führer! Maar vooruit, daarover kunnen wij nu niet piekeren. Momenteel gaat het om mensenlevens, want voor hem, die gesnapt wordt, is de ondergang zeker. Beide jongens houden de eer hoog die Oranje toekomt. Een pracht van een goudsbloem tooit hun borst.
Dirk zit nog midden in de Dollen om het “Duikershokje” weer wat op het droge te helpen. Het is temidden van riet en water bijna niet te vinden. Ook deze kluizenaar voegt zich bij de ploeg die langzamerhand tot zeven man aangegroeid is. Nu zijn we allemaal werkelijk onderduikers. Verjaagd en gevlucht voor barbaren van het nazidom. Maar ook in letterlijke zin laten we blijken wat onderduiken is omdat vijf van de zeven Geuzen een heerlijk verfrissend bad gaan nemen. Na de zwempartij gaat de tocht gedeeltelijk verder per roeiboot die Luitjen meegebracht heeft. Met slechts één riem moet de bemanning zich behelpen. De overige gaan kruipend verder schuil achter de polderdijk. Zo gaat de tocht verder naar de praam van het waterschap “De Luts”, die bij Pangwar aan een zware ketting ligt. De conferentie van de zeven heeft in de schuit plaats en er wordt besloten om dit voertuig als verblijfplaats in te richten en er de dagen en nachten door te brengen zolang het gevaar dreigt. Het slot wordt volgens plan geforceerd en ons aanstaande verblijf ligt gereed voor de start. De oude praam wordt afgesloten en daar gaan de zeven lotgenoten.
HANNES
Bij de Koninginnevaart wordt even gepauzeerd. Trouwens, hier worden wij tegen wil en dank wel gedwongen, want één van de Watergeuzen hangt plotseling buiten boord. “Hysje my d’r es yn!” (Fries voor: Hijs me snel naar binnen) wordt er geroepen. Het is natuurlijk weer Johannes die, als we een kleine verkorting gebruiken, de juiste naam van echte “Hannes” toekomt. Hij wordt natuurlijk geholpen en binnenboord gehesen. Zo wordt de tocht weer voortgezet, druipende Hannes incluis, naar de kop van het Zwin. De wacht die inmiddels is uitgezet, neemt heel in de verte een vreemdeling waar. Nu is de vraag maar “Zou het vriend of vijand zijn”. Vlug snellen we allemaal achter een polderdijk, behalve Luitjen en Piet. Zij waren al eerder naar de roeiboot teruggekeerd om wat brood en vistuig op te halen dat was achtergebleven. De vreemdeling komt nader en blijkt een helper te zijn. En wel een helper in nood die een flinke voorraad eten brengt. Het is Bauke’s broer Max (1902). Hij is tevens de koerier die de laatste berichten brengt.
Hij zegt: “Jullie moeten de uiterste voorzichtigheid in acht nemen en niets aan het lot overlaten. Direct plat gaan liggen en niet opzichtig kleden. De hoek van Trophorne – Woudsend – Elahuizen is reeds door de Moffen afgezet. Met verrekijkers wordt de gehele omgeving afgezocht. De toestand van Balk is kritiek. Overal stormt het gespuis de huizen binnen; zoekt overal en haalt alles overhoop. Willem Weerman (1924) is reeds gevonden. Arme jongen, wie zullen nog volgen? De bossen bij de ijsbaan worden doorzocht en de graanvelden doorzeeft met kogels”. Verder wordt er nog een en ander besproken over dringende behoeften voor nachtverblijf en gerief. Max gaat vanavond nog een boot met vaarboom bij het stoomgemaal brengen en eveneens een groot zeilkleed voor overdekking met nog een verrekijker. Overal is de vijand op z’n post. Totaal machteloos sta je tegenover hen. We kunnen niets anders doen dan te blijven waar we zijn. Gelukkig nadert de nacht die ons nu goede diensten kan bewijzen. Na een lange moeilijke tocht, bereikten Piet en Luitjen de achterblijvers weer. Eeuwe en Trinus gaan hun petten even een camouflagekleurtje geven. Modder, waar je anders niet naar omkijkt, brengt hier een oplossing. Het wit wat er nog aanzat, heeft nu een mooie donkere schutkleur gekregen.
Als de schemer invalt, gaat de hele groep - achter elkaar kruipende - weer naar de praam. Met het hoofd net boven de rand van de schuit, zitten we met z’n zevenen wat te kletsen. De één vertelt je dit en de ander dat. Prachtige moppen worden gewisseld. Opeens nadert aan de kant van Elahuizen een persoon die ons aanvankelijk onbekend voorkomt. Als hij voor ons staat, blijkt het Jan (elektricien Jan van der Heide uit Balk) te zijn. Een collega, vermomt als een arbeider met een blauw werkjasje en een greep onder de arm. Hij vertelt ons van zijn reis en gaat dan zijn weg vervolgen naar het roggeveld van Koopmans, dat achter in de polder ligt. Op nog geen 200 meter afstand is hij de wacht bij Waterloo voorbijgeslopen.
Omstreeks 11 uur komt nog een figuur in onze richting. De vreugde is echter groot als we de ons bekende Kobus herkennen. Hoe later op de avond, hoe schoner volk. Hij torst aan een juk over zijn schouder twee emmers met zich mee. “Wat zal de pot schaffen?”, is ons aller vraag. Het antwoord blijft niet lang uit. Het is stamppot van aardappelen en wortelen en … onze geliefde roggepap in de andere emmer. We nestelen ons direct voor het nuttigen van dit diner, dat zich dan ook heerlijk laat smaken. Borden zijn niet aanwezig, zodat we ons met de deksels moeten behelpen.
Het is inmiddels reeds donker geworden zonder dat iemand van ons er erg in had. Zoals vanmiddag was afgesproken, wordt nu de boot van Willem direct gehaald, waar het zeildoek in lag. Al spoedig arriveert Piet met het puntertje en brengt ook nog zeep en een handdoek mee voor Hannes wat voor hem wel een ding van groot belang is. Hij ziet er dus uit als een rasechte Rus, onder de blubber vanwege zijn onvrijwillig genomen bad.
Kobus vertelt ondertussen het laatste nieuws weer. Er is nog een Duitse versterking gekomen van ongeveer 40 man. In Rijs hebben ze op een vluchteling geschoten. Driemaal achtereen en nog was de vogel gevlogen. Gelukkig blijken Jan Hagel & Co niet altijd in de roos te schieten. De maan klimt steeds hoger aan de hemel.
Piet en Luitjen demonstreren met een knijper en lucifers hoe de beruchte nazileider Göbels door de Engelse premier Churchill uit bed wordt gelicht.
De nacht nadert nu snel. Het wordt kouder en extra kleding ligt nog in het hokje van Dirk, in de Dollen. Het is indertijd afgestaan door Koen om in gevallen van nood te dienen als onderdak. Het kan nu als depot worden gebruikt. Wij zitten nog een poosje bijeen te hunkeren in onze lichte zomerkleding en dan gaat ons nachtelijk werk een aanvang nemen. Wij leven hier tegen alle wetten en ieder verbod in. De naam “Sperrtijd” bestaat voor ons niet meer. Er volgt een ploegverdeling voor de verschillende werkzaamheden. Bauke, Kobus en Piet zorgen voor het benodigde riet dat voor de slaapplaatsen moet worden gebruikt. Dirk, Johannes Luitjen en de gebroeders Verf vertrekken naar het magazijn om kleding en nog wat eten en drinkwater te halen. Achterelkaar in een prachtige maanheldere nacht gaat de colonne voort.
ALLES IS STIL, MAAR….
Alles is stil om ons heen. Maar opeens is het net alsof de vijand op ons afkomt. Motorrijtuigen komen vanuit Balk in de richting van Harich en ook enkele auto’s worden gestart. Dus, ook de vijand slaapt niet! In de verte buldert geschut en zo nu en dan zien we luchtdoelraketten in de lucht uiteenspatten. Alles om je heen lijkt even geheimzinnig. Overal meen je iets te zien of te horen. Een paar onnozele boompjes zie je aan voor kerels. Trinus wordt eerst uitgezonden als voorpost om te zien of alles in orde is bij het hokje. Hij constateert dat er één van de vensterruiten is ingeslagen. Dus toch nog verraad? Hij sluipt verder in de ademloze stilte en luistert dan weer even. Het blijft doodstil en dan heeft hij eindelijk de deur bereikt. Niets verdacht aanwezig. Hij waarschuwt ons nu dat we kunnen volgen en doormiddel van een geheime sluiting zal de deur worden geopend. Maar door een klein defect blijft de zaak gesloten. Goede raad is hier duur, want bij duizenden zetten de moerasmuggen zich op je neer. Overal voel je die venijnige steken. Onuitstaanbaar! Alleen scherpe messen kunnen hier uitkomst brengen. Half in de deur en half in het kozijn wordt een gat gesneden. Hierdoor krijgen we tenslotte een zodanige ruimte dat met een vinger de grendel kan worden verschoven. God zij dank! Het lukt! Gauw de spullen bijelkaar gepakt zodat ieder een portie krijgt. Eeuwe krijgt niet minder dan vier overjassen aan zijn body. Een grote koffer en een kist als bergplaats voor eten en eetgerei maken ook deel uit van de bagage. Zo verlaten we het depot en komen we na een moeizame tocht, zwetend en puffend bij de praam die door de andere jongens met riet is opgevuld. Alles wordt overgeladen en eindelijk is ieder klaar voor de aftocht. We krijgen nu een vaartocht van een half uur door open water,
Daar ligt het voor ons “Het Zwin” Een meertje temidden van de poldervlakte. Deze tocht is iets dat werkelijk indruk maakte op ieders gemoed. Voor ons blijft dit iets dat we nooit zullen vergeten. Temidden van de sterrenhemel lacht de volle maan ons toe en tekent zich scherp af op het watervlak, dat door een zacht briesje net in beweging wordt gebracht. Majestueus! Als op het doek van een beroemde schilder.
De koers wijzigt nu meer naar de kant van Nijega en meteen schuiven we een inham binnen waar we tussen de rietzomen verdwijnen. We zoeken een geschikte plaats uit waar we onze nieuwe woning gaan verankeren. Hier liggen we nu door ieder verlaten. We zijn ver van huis maar wel op een plaats waar de vijand ons niet nabij kan komen. Verlaten door iedereen? Nee, toch niet helemaal. Bij ons thuis wordt ook gewerkt door ouders en strijders van het illegale verzet. Menig moeder wordt uit haar slaap gehouden, omdat ze steeds haar gedachten laat uitgaan naar haar kinderen die in gevaar verkeren.
Het zeildoek wordt gespannen, met een vaarboom als noklat en verder wat stokken die schuin in het water wordt geplant. Tegen twee uur middernacht is alles klaar en worden de dekens gespreid. Nog wat gemompel en dan slapen de zeven Geuzen in op een heerlijk verend rietbed. In de loop van de nacht worden de wachten regelmatig afgelost. Piet meldt zich als eerste vrijwillig om de wacht te betrekken. We hebben veel last van de warmte die eerste nacht en nog veel meer van de muggen die onophoudelijk om je oren zoemen. Het heeft wel iets van een bloedbank
VRIJDAG VIER AUGUSTUS 1944
Luitjen en Trijnus zijn reeds om vijf uur ’s morgens op. Om zeven uur is ieder present voor het ontbijt. Tussen riet, lucht en water gaan we de 4e augustus in met een glorende ochtendzon over ons. Wat zal er vandaag weer gebeuren? Na het gebed volgt de gezamenlijke maaltijd bestaande uit restanten van brood en gerookte paling die Max ons heeft bezorgd. Het wordt zeker weer een warme dag. We zitten liefst wat in de overdekte helft van de praam. Onder het zeil wordt het al warm door de stijgende zon. Terwijl Kobus de lege trommels en emmers naar het hokje brengt, wordt aan noord de tijd doorgebracht met het Monopolyspel en weer anderen hebben de meegebrachte hengels uitgeworpen.
Johannes en Trinus gaan met het roeibootje wat camouflage halen om onze schuilplaats ook vanuit de lucht aan het oog te onttrekken. Bij het depot ontmoet Kobus net Jan Kastelein (vader Jan Volbeda) die een nieuwe voorraad eten brengt en een grote ketel met koffie. “Voor elck wat wils!”. De morgen gaat vlug om en als Kobus is opgehaald met het roeibootje, volgt direct de middagmaaltijd. Brood met jam en de melkbrokken van buurvrouw Jol (Jol Verf-Hoekstra) laten zich heerlijk smaken. Ook een stukje van een clandestien geslacht rammetje valt er bijzonder in. Als we na het middagdutje weer opstaan, wordt de dag verder weer gevuld met vissen en het dominospel. De hitte is bijna ondragelijk geworden. Gelukkig komt er tegen de avond een lekker fris windje. Wanneer het tijd is om te melken, vertrekt Kobus weer voor ons avondeten. Dit eten brengt boer De Jong mee op de melkwagen om het dan bij het depot af te zetten.
Piet, onze schipper, zal de foerier even naar de wal bomen. Terwijl Kobus de ledige spullen nog bijelkaar zoekt en inpakt, gaat de schipper nog even op de achtersteven van de boot zitten. Helaas is die niet op het gewicht van zijn achterwerk berekend. Het bovenste plankje breekt en…onze schipper staat op het punt om in de diepte te verdwijnen. Een algemeen gelach breekt los. Maar Piet blijkt in dit geval een hele “Piet” te zijn, want met een behendige zwaai weet hij zich precies op het kritieke moment in de praam te werken.
Alsof er niets was voorgevallen, uitgezonderd dan het “kringgatje” , vertrekken die twee naar de wal. Na ruim een uur na hun vertrek, ontdekt onze wacht twee personen in de omgeving van de Wijde Rijn. Tijdens het naderen van de vreemdelingen kan met een veldkijker worden geconstateerd dat het Kobus is met …Harm. Even gaat er een schok door ons allen heen. Hij heeft dus nog geen kans gezien de plaat te poetsen. Wat zou hij reeds doorstaan hebben? Waar is hij vannacht geweest? Met stille, innerlijke vreugde worden ze ontvangen. Er is nu voldoende voedsel binnengebracht, dat is te zeggen twee emmers vol en een grote mand. Harm wordt overstelpt met vragen. Hij moet alles vertellen wat hem is overkomen. Voor hem geldt in de eerste plaats: “kom er bij”. En verder: “Hoe meer zielen, hoe meer vreugd!” Eten is er genoeg en een tweede zeildoek is nog onderweg.
Na een gezamenlijk gebed volgt een maaltijd die bestaat uit aardappelen met rode kool en roggepap toe. Ondertussen wordt het plan besproken voor uitbreiding van de slaapgelegenheid. Om elf uur ’s avonds valt de schemering. Boven de sloten en het Zwin hangt een prachtige witte nevel. Door het schijnsel van de bijna volle maan wordt het effect van dit stukje schitterende natuurschoon nog verhoogd. Behalve het hier en daar gesnater van een eend, is alles rustig om ons heen. Wat zijn er toch een tegenstrijdigheden in onze huidige wereld. Ons nachtelijk werk neemt weer een aanvang. Luit, Piet, Harm en Hannes gaan naar ons magazijn om dekens en kleding voor de nieuweling, terwijl op de heenreis de emballage wordt meegenomen. Het zeildoek wordt op de terugreis opgepikt en om precies half één arriveert de groep weer bij de praam.
Het is hier een zaakje van lossen en laden, want direct na de aankomst varen Kobus, Trinus en Dirk weer af om riet te halen voor de vloerbedekking. Aan boord wordt ondertussen, onder toezicht van de ex-militairen Bauke en Eeuwe, een nieuwe, vergrote tent gebouwd. Als de drie rietsjouwers terugkomen is het zeil keurig over de praam gespannen. Half twee ’s nachts is alles geregeld en liggen de negen lotgenoten keurig op een rijtje te maffen. Het wachtlopen blijft nog steeds gehandhaafd. Regelmatig vindt er aflossing plaats. De duizenden spreeuwen die ’s nachts in het omliggende rietveld overnachten, geven een genoeglijke aflossing voor de wacht. Soms verplaatsen de vogels zich in een grote “rush” met een kabaal, dat je er ineens van opschrikt.
ZATERDAG VIJF AUGUSTUS 1944
Het is zaterdag 5 augustus als we om zeven uur ’s morgens de stralen van de ochtendzon op ons laten inwerken. Na het algemene wassen volgt het ontbijt dat weer heerlijk smaakt. Als de foerier naar de wal is verscheept, wordt er aan boord schoonmaak gehouden. Echte schoonmaak zoals huisvrouwen dat thuis ook doen. Alhoewel we geen bezoek hebben te verwachten op zondag, krijgt alles toch een extra beurt. Ondanks alles! We blijven “heer”! Vier Geuzen vermaken zich met het monopolyspel waarbij Bauke het erebaantje van bankier vervult. De morgen vliegt weer snel om. Toch zien we al weer enige tijd uit naar onze foerier. We snakken naar nieuws. Hoe zou het gaan aan de fronten van Normandië en elders, waar ook voor onze bevrijding wordt gevochten. Niemand van ons weet hierop ook maar iets te antwoorden.
We liggen hier volkomen geïsoleerd en we zijn van de wereld rondom ons afgesloten. Het is reeds één uur in de middag als Kobus terugkomt. Het bootje wordt langszij de praam gevaren en er wordt direct “stilte” gecommandeerd. We schrikken op uit ons spel. Zou er werkelijk ernst zijn. Zijn gezicht geeft een indruk van spanning. Is er nieuws wordt er fluisterend gevraagd. Zeker is er nieuws en zéér slecht ook. Er zijn slachtoffers gevallen. Ineens begrijpen we opnieuw de volle ernst van deze barbaarse jacht op jonge mensen. Een lotgenoot heeft het helaas met de dood moeten bekopen. Een schot weerklonk. In het dorpje Nijega (Elahuizen), op misschien 1000 meter van ons vandaan, werd de rust wreed verstoord. Het is Joop Schweitzer geweest. Zijn vlucht werd fataal voor hem. Arme jongen, die zo zijn einde moest vinden.
In Nijemirdum werd nog een onderduiker gepakt en in Ruigahuizen viel Hendrik Veltman in handen van Hitlers trawanten. Het Rijsterbos is met speurhonden afgezocht met als resultaat dat twee vluchtelingen werden opgespoord. In Harich werd bij meerdere boeren alles doorzocht. Wiebren was nog juist ontsnapt, terwijl hij nog op het bouwland stond te zichten. Met de neus op de feiten dus! Laat dit alles een voorbeeld voor ons zijn om met alle voorzichtigheid te werk te gaan. Het monopolyspel wordt opgeborgen, want ieders gedachten gaan uit naar de getroffen families of de gedachten zweven elders. Langer dan gewoonlijk gaan we gezamenlijk voor in gebed en nuttigen dan onze middagmaaltijd. Het brood met jam en kaas smaakt minder goed als de daags ervoor. Alhoewel Dirk nog een stukje Oranjekoek ronddeelt ter ere van zijn zusters verjaardag, blijft de stemming gedrukt.
Na het middagdutje, van slapen zal niet veel gekomen zijn, gaan Piet en Trinus nog even met het bootje te vissen. Helaas blijft de vis onder water. Het weer is ook te warm; de vissen zijn te lui en komen niet uit hun schuilhoeken tevoorschijn. Als de beide mannen dan ook nog platzak terugkomen, vertrekken Luitjen en de foerier naar de wal om een nieuwe voorraad eten, die De Jong weer meebrengt op zijn melkwagen. Weer duurt het lang voor ze terug zijn. Zou er wederom gevaar zijn? Men gist maar wat en men vindt geen uitkomst. Eindelijk meldt de uitkijkpost dat ze in aantocht zijn. Met een krans van riet en biezen om het bovenlijf en hoofd, heeft deze wachtpost zich prachtig gecamoufleerd en hij zoekt onophoudelijk de omgeving af met zijn veldkijker. Het meegebrachte eten wordt in de praam geladen. Meer dan ooit besef je thans wat een ouder voor jou betekent. Steeds staan ze voor ons op de bres om aan alle wensen te voldoen, als het maar enigszins mogelijk is. Lieve ouders toch, wat zijn wij u een dank verschuldigd. En laten we ook alle anderen, die ons verblijf hier mogelijk waren, danken voor hun hulp en bijstand.
Na het eten en een kleine rustpauze is het buitenverblijf van de praam aan de beurt voor de schoonmaak. De kop hebben we vanmorgen gedaan en nu is de teen aan de beurt. Systematisch wordt alles afgewerkt. Resten modder en water worden van de bodem verwijderd en dan wordt er nog eens gedweild. Tegen de rietzoom aan de overkant hebben Piet en Luitjen corveedienst. Emmers en borden worden gewassen want die moeten straks weer retour naar het depot. Dirk en Trinus gaan er hierna nog even op uit om een visje te vangen voor een snoekhengel. Na geruime tijd lukt het om een voorntje te bemachtigen. Rustig wachten we nu weer op de derde nacht die we hier in ons isolement moeten doorbrengen.
Als eindelijk de maan haar schijnsel over het Zwin en het omliggende polderland werpt, vertrekken vier van de Geuzen naar de wal met het ledige eetgerei en een emmertje voor drinkwater.
Eerst gaan we met z’n allen nog een vissersboot van Strampel lichten. Dit bootje ligt bij Pangwar onder water. Als de boot op het droge is getrokken, wordt ze leeg gehoosd en is weer geschikt om gebruikt te worden. Boven ons ronken de vliegtuigen van de R.A.F. op weg naar het Groot Duitse Rijk om daar hun bommenlast te laten vallen. Dit geeft altijd weer een geruststellend gevoel, want ook zij hebben een groot aandeel inde strijd tegen de gemeenschappelijke vijand. Harm en Piet gaan nu naar het hokje om hun ontvangen opdracht uit te voeren, terwijl Eeuwe en Dirk proberen om wat paling te vangen. Het resultaat is om te verwaarlozen. Om half één nachts zetten we met twee bootjes koers naar onze primitieve woning. Heel rustig steken we het in de maan blinkende Zwin over. Aan boord is alles in diepe rust. We roken stiekem nog een sigaretje en zoeken dan ook langzaam onze slaapplaatsen op. De nacht verloopt heel rustig. Niemand, behalve wij, zal iets vermoeden van ons geheim toevluchtsoord.
Luitjen Duijff (1922) en Pieter Baukema (1924) tijdens de corveedienst.
ZONDAG ZES AUGUSTUS 1944
Vandaag hebben we om acht uur pas reveille. Het is prachtig helder weer. Ook wij krijgen ons deel van de “Voorzienigheid”, welke de Super Moffenbaas alleen meent te hebben. Vanmorgen scheren zelfs enkele Geuzen zich. Ondanks alle beperkingen in bewegingsvrijheid voelen we ons toch “gentlemen”. Of … zijn er onder ons die het meisje verwachten? Hannes scheert zich met een sigaret in de mond. Ieder heeft zo zijn manieren. Na het ontbijt volgt een algemene vispartij. Bauke en Eeuwe blijven nu noodzakelijk achter om een gebroken vaarboom te herstellen. Heel in de verte horen we de “Vliegende Forten” die met zwerven van honderd en meer over komen. “Wil je wel geloven dat er weer verscheidene Moffen voor het laatst hun zondagse kleren dragen? “ wordt er schertsend opgemerkt. Koffietijd krijgen we een extra stukje koek omdat het vandaag zondag is. Om twaalf uur precies maakt Kobus aanstalten om onze voedselvoorziening te regelen. Na ruim een half uur is hij weer terug en als alle vissers weer op de basis terug zijn, wordt de lunch gebruikt. Heerlijk tarwebrood met jam valt er in als cake. Meerdere watergeuzen begeven zich daarna ter ruste voor een middagslaapje.
Later in de namiddag wordt er plotseling vanaf de wal geroepen en met een hoed gezwaaid. Wat zou er aan de hand zijn? Soms een teken dat alles weer veilig is? Anders begrijpen wij zo’n drukte niet. Vlug nemen we de verrekijker en herkennen in de bezoekers Jan Kastelein (Jan Volbeda) met zijn zoon Auke. De spanning aan boord stijgt. Kobus haast zich om in het roeibootje plaats te nemen en spoedt zich direct naar de wal. De achterblijvers hebben moeite met wachten. De nieuwsgierigheid stijgt ten top. Het duurt even voordat het bootje weer langszij van de praam wordt vastgelegd. De gezichten staan goed en de bezoekers worden de woorden bijna uit de mond getrokken. Jan “Kastelein” brengt verslag uit. “Balk is momenteel weer geheel vrij. Alles is weer veilig. Deze ochtend zijn de laatste Grünen weer vertrokken”.
Worden we niet door de Duitsers bedrogen? We kunnen onze oren bijna niet geloven. Het klinkt zo vreemd allemaal. Toch is het zo: We kunnen onze schuilplaats verlaten. Wie had dat zo eensklaps verwacht Toch nog op deze zondagmiddag naar huis. De meeste spullen worden bijelkaar gepakt, waarna we in drie ploegen naar de wal worden vervoerd, Om het zo weinig mogelijk in het oog te laten vallen, gaan we bij tweeën met tussenpozen naar huis. De vreugde van het weerzien is groot. Vrienden en bekenden verwelkomen ons.
Ieder is weer thuis en gaat zich weer wat opfrissen en verkleden na de warme tocht door de brandende augustuszon. Voor de tocht hebben we evenwel besloten om de praam voorlopig in ieder geval als nachtverblijf te gebruiken. Men kan nooit weten. We kennen de trucs van de vijand. Zo zijn ze weg en zo zie je ze weer terug Tenminste nachts is het gevaarlijk. Plotseling word je vereerd met een bezoek en uit bed gelicht. Hierdoor zijn maar al te vaak slachtoffers in hun handen gevallen. Thuis is het allemaal nieuws en hoort men hoe het hier en daar is gegaan. ’s Avonds gaan we weer lekker thuis eten en dan een eindje lopen rondom huis of in de tuin. Het gevoel om vrij te zijn, is weer even wennen. Maar nog is het einde er niet. Opnieuw komen er koeriers uit Balk rennen en vertellen dat er Moffen in Oudemirdum zijn gesignaleerd. Ze zijn weer teruggekeerd. Alles is wederom in rep en roer. Ieder wordt gewaarschuwd en voor de tweede keer zwerven we de wijde polders in. Nu hebben we gelukkig alles voor elkaar en om 10 uur ’s avonds zijn allen weer present in de boot. Onderweg ontmoeten we Wiebren en Jopie nog, die de voorafgaande nachten in het roggeveld van Tuinier hebben doorgebracht.
Luitjen en Dirk wagen, als het donker is geworden, een tocht naar huis om wat eten op te halen voor de volgende morgen. Wie weet voor hoe lange tijd wij weer op het Zwin moeten doorbrengen. Wiebren en Joop gaan mee om hun dekens te halen die nog in het roggeveld liggen. Middernacht heeft toevallig weer hun ontmoeting plaats bij het zwaaigat van de Wijde Rijn. De maan schijnt flauwtjes achter de wolken. Het is net of we verandering van weer zullen krijgen. De praam ligt nog in alle stilte te wachten.
MAANDAG ZEVEN AUGUSTUS 1944
We ontwaken deze maandag pas om zeven uur ’s morgens. Een nieuwe week ligt voor ons en dus ook nieuwe moed. Vlug wat wassen en dan ontbijten. Wat wordt er deze morgen uitgevoerd? Het merendeel van de Watergeuzen is voor een algemene vispartij. Alles wordt in gereedheid gebracht. Het restant wormen voor aas wordt verdeeld. Sommigen proberen het met een stukje koek en maken hier deeg van. Om negen uur rukte de vissersvloot met drie bootjes uit. Verscholen tussen het riet zoekt ieder een geschikt plekje om een visje te verschalken. Nu is ieder met zijn gedachten bij datgene wat er weer aan de wal gaande is. Waar zal de vijand zijn klauwen nu weer uitslaan? Joop en Dirk zitten vooraan tussen het riet dichtbij de kop van het Zwin waar we telkens aan land gaan, De vis wil deze morgen uitstekend bijten en vol ambitie wordt er niet veel aandacht geschonken aan hetgeen er rondom hen gebeurt. Dan ineens kijken ze op en zien met verwondering naar twee volwassen personen die op geen honderd meter afstand van hen verwijderd staan.
De kleine firmant, een ondergrondse strijder uit Balk, en de “Kastelein” staan met een lachje op hun gezicht de vissers gade te slaan. De twee Geuzen worden verzocht naar hen toe te komen waaraan uiteraard direct gehoor wordt gegeven. Ze behoeven niet te vragen wat er gaande is. Van hun gezichten is te lezen dat er goed nieuws is. Tot groot genoegen vernemen we het bericht van gisteravond dat het loos alarm is geweest. Dat vond zijn oorzaak in het feit dat nu de gewone Wehrmachtsleden in het Sperrgebied van Oudemirdum op konijnenjacht waren geweest.
De kleine firmant, zeer belangstellend naar de wijze waarop we ondergedoken zijn geweest, neemt plaats in het bootje en tezamen met Dirk zijn ze vlug naar de praam geboomd om de heugelijke tijding over te brengen. De andere Geuzen waren inmiddels op hun basis teruggekeerd. Bij het horen van het goede nieuws klinkt onderdrukt gejuich op aan boord, waar nog bijkomt dat ook het Frontnieuws uitstekend is. De geallieerde legers maken snelle vorderingen in Normandië en Bretagne en ze zijn nog slechts 120 kilometer van Parijs verwijderd. “Zo gaat het goed, mijnheer de Lijder”. De korte “ei” kan zo langzamerhand gevoeglijk worden weggelaten.
De restantjes brood worden vlug verorberd, terwijl met het Leica fototoestel van Kobus een serie foto’s wordt gemaakt. Alles wordt op een gevoelige plaat vastgelegd, zoals bijvoorbeeld het wassen in de vroege ochtend, de corveeërs, het uitkloppen van de dekens en foto’s van de gezamenlijke maaltijd. Na afloop worden de meeste spullen ingepakt en vertrekken we naar huis, waar het dagelijkse werk weer ligt te wachten.
We zijn nu de voor de tweede maal uit onze schuilplaats tevoorschijn gekomen. Laten we hopen dat het de laatste keer is geweest. Wie weet hoe spoedig deze oorlog, die de gehele wereld in beroering brengt, nog een einde neemt!
“Ik zou die praam best voor een weekend van jullie willen huren”, vertelde de kleine firmant ons onderweg. Geen wonder, zo’n idyllisch plekje vindt men maar zelden.
(Aanvulling Histoarysk Wurkferbân Gaasterlân). Er zijn nog twee verhalen over "bootvluchtelingen" in Gaasterland. De razzia in de eerste week van augustus 1944 zorgde voor grote onrust. In Wijckel en in Sloten vluchtten de jongemannen ook naar hun schuilplaatsen. In Wijckel betrok men een boot in het Wikelerhop. Dat verhaal is te lezen op de pagina https://www.gaasterlandinwo2.nl/dagboek-jacob-klijnsma.
In Sloten had men een mooie schuilplaats in een boot gevonden in de Banco bij de Brekkenpolder. Dat is te lezen bij 3 augustus 1944 op: https://www.gaasterlandinwo2.nl/het-jaar-1944-2