OORLOG 1940 – 1945
Dit verhaal over Jacobus (Kobus) van Strien uit Oudega en later uit Balk, is in 2014 opgeschreven door zijn zoon Kees van Strien (1948) uit Balk. In zijn verhaal komen interessante aspecten aan de orde omtrent het gezin, woonplaats, dagelijks werk en de verplichte tewerkstelling in Duitsland vanaf 1942. Het toont een geweldig beeld van wat een tewerkgestelde allemaal moest meemaken in het vijandige hol van de leeuw.
Voor het begin van de Tweede Wereldoorlog moest er nog geloot worden voor de militaire dienst. Mijn vader Jacobus van Strien, geboren 1907, werd hiervoor vrijgeloot in 1927.
Om korter in dienst te moeten, had hij al deelgenomen aan vooroefeningen. Dit was, nu hij vrijgeloot werd, dus voor niets geweest. In 1939 toen de dreiging groter werd, was de vrijloting wel een geruststellend gevoel. Er waren inmiddels al vier kinderen geboren: Alie, Johannes, Hiltje, en Tetje. Op tien mei 1940 ging de oorlog in Nederland los en waar niemand echt op gerekend had , dat gebeurde toen.
Baas de Jong van autobusonderneming Hoekstra en de Jong klopte ’s avonds op het raam met de boodschap “Jij moet je maar snel klaarmaken want de burgemeester heeft gebeld met de boodschap dat jullie met de autobussen naar de Afsluitdijk moeten.” De baas ging weer terug naar zijn vrouw. De chauffeurs, vader Kobus van Strien, Jentje Oostenveld en Berend de Kroon deden zoals altijd wat hun opgedragen werd. Wij zouden tegenwoordig vast gezegd hebben “Je gaat zelf maar.” Maar nee, de baas en de burgemeester hadden het gezegd en dus moest dat gebeuren. Bij de Afsluitdijk in Wons aangekomen waren er nog meer autobussen uit de Zuidwesthoek en uit Gaasterland. De reden van hun aanwezigheid was dat wanneer de Nederlandse soldaten de Duitsers niet konden tegenhouden, deze met autobussen over de Afsluitdijk vervoerd zouden worden, net als met een reisje van de jongelingsvereniging naar Noord-Holland. Dat er met deze intelligente legerleiding binnen het Nederlandse leger niet veel meer slachtoffers zijn gevallen, is vaak het gevolg geweest van het militair correcte optreden van de Duitse Wehrmacht. “It wie in gekkenboel en chaos”. (het was een gekkenboel en chaos) volgens vader. Op een bepaald ogenblik zagen ze een colonne Nederlandse soldaten welke tegemoet werden gereden door twee Duitse pantserwagens. De voorste Nederlandse soldaat deed een witte doek aan het geweer. Met een pantserwagen ervoor en een erachter werden ze afgemarcheerd. Na deze aanblik gingen de chauffeurs met elkaar in overleg en besloten om hun bussen in het water van het IJsselmeer achter te laten.
Hierna zijn ze via Piaam binnendoor te voet naar Workum gegaan. De angst was nl. dat ze anders met de Duitsers de Afsluitdijk op moesten rijden en daar voelde niemand voor. (Op diverse later gepubliceerde foto’s zijn de in het water gereden autobussen te zien). Vader heeft zijn rijbewijs bij Piaam in de sloot gegooid want je kon nooit weten hoe de Duitsers hiervan misbruik zouden maken. Toenmalig soldaat Hette de Kroon uit Oudega HO vermelde in het boek over de Wonsstelling nog zijn verbazing toen hij midden tussen al het geweld de autobussen van Hoekstra en de Jong uit Oudega/Kolderwolde zag staan.
DUITSE SOLDATEN IN OUDEGA H.O.N.
De Duitse soldaten kwamen te paard vanaf Harich via de Alddyk naar Trophorne en via Nijega (Elahuizen) naar Oudega. Daar zijn de soldaten een aantal dagen in de school ondergebracht. In het weiland van Ruurd Atsma (boerderij tussen de buurt Oudega en de Bokkeleane) werden de paarden onder gebracht. De paarden waren goed afgericht want volgens de verhalen was een kort salvo van een machinegeweer voldoende om de paarden allemaal naar de boerderij te laten komen.
“Mar net te folle oer prate” (Maar niet teveel over praten) zei vader later als dit ter sprake kwam.
Hij vond dat dit niet deugde om zo aan de oorlog te verdienen. De Duitsers waren onderdeel van de eerste afdeling cavalerie, meest paardenvolk uit Beieren of Oost Pruisen. De Duitsers hadden dit legeronderdeel in Friesland aangevuld met het Sunder (SPECIAAL) commando Stein, een marine afdeling dat de gevorderde boten in de IJsselmeerhavens moest bemannen. De Duitsers hadden goed bekeken dat de weerstand in het noorden niet zo groot was. Om deze reden was hier dit verouderde Duitse legeronderdeel ingezet.
Terwijl mijn vader nog met zijn geweten worstelde vanwege de doos verkochte chocoladerepen, had de directie van firma Hoekstra en de Jong al ingeschreven op het rijden met werkvolk vanaf Makkum naar het vliegveld in Leeuwarden. ‘s Morgensvroeg met de autobus van Oudega naar Makkum en ‘s avonds idem. Dit is eigenlijk te gek vonden de compagnons De Jong en Hoekstra. Jullie kunnen de bus beter ‘s avonds in Makkum laten staan en dan op de fiets terug en dan ‘s morgens er weer heen. Toen mijn vader zei dat hij dat nogal een extra belasting vond, was het antwoord van de baas: “Moeite wurch.” (Geen moeite). Maar toen liet de directie zich toch van de goede kant zien. De belofte werd gedaan dat vader per week 1 gulden extra loon zou krijgen. In die tijd was dat een flink bedrag. Maar de weken daarna zat al twee keer geen gulden extra in het loonzakje. Toen vader daar een opmerking over maakte kreeg hij als antwoord: “De tiid wurdt minder, it sit der net mear oan.” (De tijden worden slechter en het kan niet meer betaald worden). Daarover maakte mijn vader weer een opmerking over. Het antwoord was toen dat hij wel moest weten wat hij zei want anders wil iemand anders het werk wel doen. En zo was het. Zo scharrelde vader met zijn gezin de eerste oorlogstijd door.
Op 1 januari 1941 ging het autobusbedrijf Hoekstra en De Jong op in de Zuidwesthoek in Balk. Vader zijn werkplek kwam in de oude ZWH-garage aan de oostkant van de Wilhelminastraat (De Stikke) in Balk.
DUITSLAND
In mei 1942 kwam er plotseling een einde aan het werk in Balk. In maart van dat jaar kregen de Gewestelijke Arbeidsbureaus van de Duitsers opdracht om alle bedrijven door te lichten en eventueel overtollig personeel over de oostgrens naar Duitsland te sturen. Dit betekende verplichte te- werkstelling in Duitsland. Zo werden: Gerrit Otter, Auke van der Veen, Herman van der Heide, Jaap van der Heide en Kobus van Strien naar Duitsland gestuurd.
Bovenste rij v.l.n.r.: 1. Onbekend; 2. Jacobus van Strien uit Oudega H.O.N.; 3 en 4 onbekend; 5. Jacob van der Heide uit Balk; 6-7 onbekend; 8. Gerrit Otter uit Balk; 9-10 onbekend; 11. Doede de Weerd; 12. Auke van der Veen uit Oudemirdum; 13. Hendrik de Weerd. De overigen zijn allen onbekend. Waarschijnlijk zijn de meeste onbekenden afkomstige werknemers van Brons Scheepsmotorenfabriek uit Appingedam. Een klein aantal onbekenden is van Nooitgedacht uit IJlst. Allen waren in 1942 verplicht tewerkgesteld bij de Gebroeders Saxenberg Scheepswerf en Dampfwerke in Dessau-Rosslau.
Van deze groep was mijn vader met 35 jaar de oudste. Bij vertrek naar Duitsland had hij zijn vrouw en inmiddels vijf kinderen achter moeten laten in Oudega H.O.N. De functionaris van het Gewestelijk Arbeidsbureau in Balk, Jan Lucas de Weerd, kwam tot de conclusie dat drie man bij de Zuidwesthoekonderneming en de twee zonen van Garage van der Heide in Balk gemist konden worden.
Zij moesten met vele andere Gaasterlanders zich laten registreren in de door het arbeidsbureau in gebruik zijnde MULO-gebouw aan de Pypsterstikke in Balk. Jan Lucas de Weerd stuurde de mensen een schriftelijk dreigement dat bij weigering hun naam aan de gehate SD (Sicherheidsdienst) doorgegeven zou worden. Hierdoor gingen in 1942 ongeveer 65 Gaasterlanders de grens over naar Duitsland. Dit was niet niks.
ONDERDUIKEN
Waar was in 1942 een onderduikadres. De meeste boeren waren vanwege de hoge melkprijs en de komst van de Pachtwet helemaal nog niet tot actie bereid. De tweede vraag was niet minder belangrijk: Waar moest het geld voor onderhoud van een gezin met vijf kinderen vandaan komen. En zoals vader zei: “Als ze aan mijn gezin komen, moet ik toch voor het licht komen”.
Mijn zuster Alie vertelde mij: ”Heit en Mem ha in hiele nacht bij de tafel sitten en de oare deis seine se tsjin de bern: “Heit giet al fuort“. (Vader en Moeder hebben een hele nacht bij de tafel gezeten en de volgende dag zeiden ze tegen de kinderen “Vader gaat wel weg”).
Op 26 mei 1942 vertrok vader. Alie vertelde later dat Pake Johannes hem naar de autobus bracht en dat moeder en kinderen op afstand stonden uit te zwaaien. Pake Johannes was zo overstuur dat hij wuifde ook al tegen de achterblijvers. Zo leek het dat hij mee zou gaan op reis. Dit hele gebeuren van vertrek naar Duitsland had een grote impact op de vijf kinderen en heit en mem. Onderschat de omstandigheden niet. Vader in Duitsland, het land van de boze vijand met achterlaten van een vrouw en vijf kinderen waarvan de jongste één en de oudste elf jaar was. Positieve kant was dat er vanuit Duitsland via een postwissel keurig op tijd loon naar huis werd overgemaakt. Ook was vader verzekerd voor ziekte via de Krankenkasse. Dit was nogal wat want in Nederland moest je voor de oorlog voor alle doktershulp de beurs trekken. Dit waren ook de enige punten van waardering welke vader voor de Duitsers had. Ik heb daar onlangs nog wel eens aan gedacht nu de ziekteverzekering de laatste tijd nogal onder druk komt te staan.
Moeder bleef in Oudega achter met de kinderen en met de grote onzekerheid wat er met vader in de vreemde plaatsvindt. En ook het gemis voelde zij. Moeder vertelde later dat ze soms naar de zon keek en dacht dan dat haar man diezelfde zon ook ziet. En hoe meer Engelse en Amerikaanse bommenwerpers er ’s avonds overkwamen om Duitsland te bombarderen, (het Duitsland waar vader ook was) des te groter was de angst en spanning. Een vervelende bijkomstigheid bij de uitzending naar Duitsland was het feit dat je er niet onderuit kon. Je kon merken dat je er toch door de wat oppervlakkiger mensen op aangekeken werd. “Hij helpt de vijand”, werd gefluisterd. Het bleek ook dat er bij de Nederlandse PTT zulke helden werkzaam waren. Moeder stelde een pakketje voor vader samen en verstuurde dat naar Duitsland want het eten was daar matig. Het bleek dan later dat bij aankomst in Duitsland het meeste uit het pakket gestolen was.
Dat gebeurde bij de Nederlandse Post want bij collega’s van vader die van de Brons scheepsmotoren fabriek uit Appingedam afkomstig waren, gebeurde dit niet. Daarom stuurde moeder later de pakketjes via de bodedienst van Klaas Wolthuizen naar Groningen en dan via de firma Stock en Kersten naar Duitsland. Daar werd het op de Duitse post gezet en kwam het volledig en onbeschadigd over. Een voorbeeld van dit veroordelend denken was ook de boer uit Oudega die in het bijzijn van mijn broer Johannes tegen de andere aanwezige kinderen de opmerking maakte dat hun vader niet net als die van Johannes de Duitsers hielp.
Nog zo’n bovenslag van diezelfde boer ging als verhaal de familie in. In de oorlog was alles krap, en de kinderen gingen bij de prikkeldraadafrasteringen in de landerijen langs om pluizen schapenwol te verzamelen. Toen mijn moeder deze boer vroeg of dit wol ook geruild kon worden voor wat betere kwaliteit, werd er gezegd dat het eigenlijk gestolen wol was. Zij kreeg als antwoord dat het tweede soort was en dat was minder waard en dus moest moeder bijbetalen. Dat gebeurde. Toen moeder later bij een andere boer hetzelfde vroeg, vertelde die verbaasd dat er maar een soort wol was.
“Ik stop het gewoon tussen het andere wol en daar hoef je niets voor bij te betalen, ben je mal.” Ook toen waren er mensen in soorten.
Ook gingen de buurtkinderen soms bij gebrek aan petroleum met een zak naar het bos om dennenappels te zoeken voor het aanmaken van de kachel. Maar als je dan een boswachter tegenkwam moesten ze de voorraad weer in het bos gooien. (Wat hier de reden voor was begrijp ik nu nog niet.)
Op een zeker moment waren ze in Oudega bang voor een razzia, moeder werd gevraagd of Herre Kuiper, die bij de ondergrondse actief was, wel bij ons in huis mocht overnachten. Moeder stemde er mee in, maar later die dag ging ze toch naar Jan Kuiper omdat ze het niet durfde.
Vader Jacobus van Strien in Duitsland
Vader werd met een hele groep bij aankomst ingekwartierd in de balzaal “Kurts Balhaus” in Rosslau aan de Elbe. Later werd dat een houten barakkenkamp “Hinter der Biethe” dat achter het bos gelegen was genaamd Bietenburger Wald. Hierbij waren werknemers van de Brons scheepsmotoren fabriek uit Appingedam en van de Nooitgedacht fabriek in IJlst.
De brug op deze vooroorlogse foto is vlak voor de bevrijding volledig verbrand door zoals men vertelde vonken uit een locomotief ???. Rosslau was ongeveer zo groot als Lemmer. Aan de Elbe was een scheepswerf van de Gebruders Saxenberg en in de stad een dampfwerk en dus een stoom machinefabriek. Vader kwam eerst in de werkplaats. De wil om daar wat te presteren was niet groot maar je moest wel oppassen. Een paar collega’s knoeiden bij de stempelklok. Zij stempelden daarin voor elkaar hun aanwezigheid. De mannen gingen een flinke tijd naar een strafkamp en kwamen uitgehongerd terug. Jaap van der Heide heeft mij nog eens verteld dat toen die jongens terugkwamen ze hen allemaal eten gaven. Dat waren ze niet meer gewoon en dat had tot gevolg dat ze kronkelden van de maagkramp op de grond gingen liggen. Vader werd een keer bedreigd door een Duitse collega die bij de directie wilde melden dat hij niets uitvoerde. Gelukkig had vader gezien dat hij een klein spoortreintje maakte onder het werk. Het antwoord van vader was duidelijk: “Dan bin ich auch dar”. Een wat oudere Duitser die vaak mopperde dat het nergens op leek om die buitenlanders bij hun gezinnen weg te halen, was op een moment plotseling verdwenen. Die hebben ze nooit weer gezien. Het bleef dus wel opletten.
Zo vertelde mijn vader dat hij zonder erbij na te denken “De Internationale” floot, gewoon onbedacht een melodie. Een Duitse collega die altijd trouw de Hitlergroet bracht, waarschuwde hem: “Ferdamd Strien nicht pfeifen,”. Later was deze man altijd zeer vriendelijk tegen vader, dus vrij zeker een stille communist.
Op de scheepswerf van de Gebr. Saxenberg bouwde men aan een stoomtractor omdat olie en benzine krap waren. Ook werd er geëxperimenteerd met draagvleugelboten
Later hebben de Russen al deze gegevens meegenomen en op de Wolgarivier de zogenaamde Russische uitvinding gedaan. Rond het jaar 2000 hebben deze boten van Russische makelij nog op het IJsselmeer gevaren.
Maar als chauffeur was het ook niet best want hij reed alles kapot. “Wieder eind stosstange (bumper) kaput,” zei Otto als hij weer ergens tegenaan was gereden. Achter op de auto stond een hele grote koeler met een ventilator om de stoom weer terug te koelen tot water. Otto zou op een zeker moment de aanhanger achter de auto plaatsen, en plantte de trekstang midden in de radiator met de draaiende ventilator. Het aluminium vloog door de lucht. Het gevolg was dat vader chauffeur werd en Otto terug naar de werkplaats ging. Vader had altijd wel waardering voor Otto, want hij nam wel eens kapotte kleren van vader mee naar zijn vrouw om te repareren. Ook nam hij een groep Russische dwangarbeiders een eind mee in de auto. Zij liepen langs de weg. Hierdoor kon hij zelf de tram niet meer halen en moest naar huis fietsen. Toen ik aan mijn vader vroeg of hij wel eens iets gezien had van al die misdaden die in Duitsland gepleegd zijn. Hij vertelde toen dat hij een keer met Otto onderweg was en ze een kamp met allemaal prikkeldraad eromheen passeerden. Toen zei Otto: “Hier gebeurt ook niet veel goeds.” En hij had ook wel eens een groep mensen in gevangeniskleren gezien die Justitiaferbrecher op de kleren hadden staan. Ook waren er veel Russische vrouwen (meisjes) die geronseld waren. Bij hun in het kamp was ook een groep Kroaten. Dat waren zulke viespeuken omdat ze op blote voeten door het smerige toiletgebouw liepen en zo weer onder de dekens kropen. Vader zei dikwijls: “Ik ha ek wol goede Dútsers sjoen”. (Ik heb ook wel goede Duitsers gezien). Dat was typisch een eigenschap van vader. De bewegingsvrijheid was beperkt. Zonder rijopdracht mocht vader zich alleen in de Kreis Dessau bevinden. Ondanks dat ging vader een keer op een zondag met de tram op bezoek bij een neef Klaas van omke Rinke Visser. Deze zat een dorp verderop. Op de terugweg was er een politiecontrole. In de drukte hield vader zijn Ausweis net als iedereen vast. Gelukkig zag de politieman niet zo precies in de drukte. Anders was dat een heel “och heden” geworden.
Ook werden de brieven gecensureerd. Men ging soms met een vloeistof over de brief heen,om te controleren of er niet met onzichtbare inkt was geschreven. Hierdoor ontstond er een blauwe streep op de brief zoals in deze brief.
Later kreeg vader als chauffeur van de stoomauto een Rus mee als bijrijder, genaamd Victor Cotsjenkov. “Een rover eerste klas ”, zei vader. Die stal alles wat hij kon krijgen. Ze waren een keer bij een boer en daar pikte hij warme aardappelen in de keuken uit de kookpot. Hij had ze in zijn jaszak. Als ze soms ’s avonds in het donker onderweg waren dan riep Victor: “Halt Strien.” En dan sprong hij uit de auto en kwam later met zijn grote soldatenjas vol aardappelen terug. Die had hij uit een aardappelhoop geklauwd welke hij op de heenreis had gezien toen het nog licht was. Maar toen de Russen er waren op het eind van de oorlog was Victor weg,” Ik geloof nooit dat die weer naar Rusland is gegaan.” zei vader.
Op een dag moest vader naar de Hannomagfabriek in Hannover samen met Wiebe Homans uit IJlst. Het liep al aardig tegen het einde van de oorlog. Ze hadden ook al geen Heimat urlaub (verlof) meer. Toen Wiebe uit de auto stapte, maakte hij met vader de afspraak dat die zonder hem terug zou rijden. Hij had dus het voornemen om op de vlucht te gaan naar huis. Maar toen vader terug zou rijden was Wiebe er weer. “Ik durf het niet te wagen, het is allemaal politie en militairen bij het station, het is mij te link.”
Verlof, Heimat, Urlaub
Je kon ongeveer een keer per jaar naar huis op vakantie op voorwaarde dat een vriend borg stond. Deze moest tekenen en verklaren dat jij weer terug zou komen. Vader en Jaap van der Heide gaven elkaar het erewoord en konden zo met verlof naar huis. Vooral in het laatst was de verleiding groot om thuis te blijven, Jaap had in het laatst een keer gezegd : “Bliuwst mar thús, weagje it mar.” (Blijf maar thuis, waag het maar). Maar vader is er wel weer teruggegaan want zoals hij later zei: “Ik hie noait wer in Van der Heide ûnder eagen kommen doard as der wat mei die jonge gebeurd wie.” (Ik had nooit weer een Van der Heide ogen durven te komen als er wat met die jongen gebeurd zou zijn). In een brief aan vader zijn zuster las ik: “Zelfs als je thuis bent maakt de boze het je nog moeilijk.” Eenzelfde verhaal vertelde Jaap mij. Een vriend van hem had hem een briefje gegeven met een plaats waar hij uit de trein kon stappen. Maar ook Jaap hield woord, maar het resultaat was dat deze vriend nooit meer contact met hem heeft gehad.
Kerk
Vader is erg onwennig geweest wat wel te begrijpen is. Het is niet niks om je vrouw en kinderen in oorlogstijd in een jaar niet te zien. Hij heeft heel veel steun gevonden in zijn geloof. Hij schreef hele geloofsbrieven naar zijn zuster Aaltje die in Rijs bij boer Sierd de Jong werkte zoals: Lieve zuster, we mogen weten dat de Heer niet laat varen het werk zijner handen. En ook vaak: “Wat heeft de boze (duivel) het mij weer moeilijk gemaakt. Soms stelde hij ook vast dat door alle ellende hij dichter bij de Heer was gekomen. Dan was er zoiets als dankbaarheid voor alle ellende in zijn brief te vinden. Ondanks het feit dat de dominee een hakenkruis op zijn toga had staan, ging hij toch trouw naar de Lutherse Evangelische Kerk in Rosslau.
“Die man kon ook niet anders”, aldus vader. Later verklaarde hij wel eens hoe verschrikkelijk als het soms was als de vele slachtoffers uit de gemeente daar afgekondigd werden op zondagmorgen. Dan werd er soms erg gehuild door de familie en bekenden. Vader gaf zijn vrienden een keer behoorlijk op hun donder omdat ze een Bijbeltje meenamen uit de kerk om dat als sigarettenvloei te gebruiken.
Naar huis
Op een zeker moment zijn de Amerikanen de Elbe over gestoken en hebben ze Rosslau bezet. Daarna trokken de Amerikanen volgens afspraak weer terug naar de westoever van de Elbe. Maar iedereen moest op zijn plaats blijven omdat het met een paar miljoen buitenlanders in Duitsland anders een chaos zou worden. Toen kwamen de Russen. De mannen vroegen zich wel af wat er gebeuren zou toen beide Legers zich aan weerszijde van de Elbe ingroeven met de lopen op elkaar gericht. Alles werd in stelling gebracht. Zij waren hun toen niet bewust dat zij de eersten waren die de tweedeling van Duitsland zagen welke 45 jaar zou duren. De buitenlandse arbeiders kregen van de Amerikanen de opdracht om daar te blijven waar ze waren. Zij kregen de garantie dat ze opgehaald zouden worden en veilig thuisgebracht zouden worden. Zodoende maakten vader en zijn collega’s kennis met de Russen. Zij zagen van dichtbij hoe het daar toeging met de vrouwen. Vader vertelde dat de vrouwen met groepen van wel vijftig vrouwen in boerderijen sliepen om zodoende de Russen op afstand te houden. Er was een Belgische vrouw bij hun die mee naar huis wilde. Zij heeft mannenkleren aangedaan en het haar afgeknipt. Het was daar wel een chaos want alle nationaliteiten waren daar aanwezig. Ze sloopten hekken en dakgoten om een vuur te maken en een stel Fransen hadden een paard geslacht dat in stukken boven het vuur werd gebraden. Bij Rosslau was een legerdepot van het Duitse leger. Hier stonden een paar oudere mannen van de Folkssturm op wacht. Zij waren echter snel gevlogen toen een Amerikaan in de lucht schoot. Hele Rosslau zette er op los.
Mijn vader en zijn maten deden een hele haal toen ze een vracht sigaretten bemachtigden en die in een zak meenamen. Daar hebben ze later op de thuisreis nog veel profijt van gehad want voor sigaretten was alles te koop.
Na een paar dagen werd er omgeroepen dat alle buitenlanders zich moesten laten registreren. Weer een paar dagen later moesten ze zich verzamelen op een groot terrein. Er kwamen allemaal Amerikaanse GMC-vrachtwagens voorrijden. Een Rus stond op een vrachtwagen en las de namen op van degene die op de vrachtwagen konden stappen. Een aardigheid was dat een collega met de achternaam Koekoek door de Rus opgeroepen werd als Kowek kowek. Met deze vrachtwagens brachten de Amerikanen hun naar Wolfsburg naar de Volkswagenfabriek. Hier werden ze verhoord om vast te stellen of ze wel dwangarbeiders waren. Ook werden ze gecontroleerd op eventuele SS-tatoeages en vervolgens met slangen in mouwen en broekspijpen vol DDT gespoten om besmettelijke ziekten te voorkomen.
Grappig verhaal is nog dat een van hun maten – die analfabeet was – opgesloten werd, omdat hij allemaal nog papieren met grote hakenkruizen had die een ieder al weg had gedaan. Er zijn toen een paar mannen die redelijk Engels konden naar de controle gegaan om uitleg te geven, zo kon ook Jan richting Leeuwarden vertrekken waar hij vandaan kwam. Vanaf Wolfsburg zijn ze per spoor door Zuid-Duitsland gegaan en via België in Brabant over de grens gekomen. Het was een grote omreis want de meeste bruggen waren kapotgeschoten.
Toen de trein stapvoets over de Nederlandse grens rolde waren er jongens die bijna gek werden van vreugde. Er werd geraasd en gejuicht, gehuild want het werd nu: thuis en niet weer weg hoeven. Of het nou Tilburg of Eindhoven was waar ze uit de trein kwamen, wist vader niet precies meer. Maar daar waren allemaal vrijwilligers met karren e.d. om hun te helpen met de bagage naar de plaats waar ze ingekwartierd werden.
Naar Oudega
Vader was met zijn 38 jaar al wat anders ingesteld dan de jongere maten, en ging niet mee de stad in. Toen hij met een medelotgenoot uit Drachten buiten stond, zagen ze tot hun grote verbazing een vrachtwagen rijden met Drachten erop. Toen ze deze lieten stoppen kwamen de sigaretten uit Rosslau hun van pas, want voor een paar pakjes sigaretten wou de chauffeur wel even wachten tot ze hun bagage ophaalden en hun meenemen naar “It Heitelân”. Met de vrachtwagen naar Drachten en met de tram naar Joure en verder de stap er in zetten richting Oudega. Gelukkig kon hij van mensen die nog op straat waren in Scharsterbrug een fiets lenen. Op 17 april 1945 was Gaasterland vrij en op zaterdag 2 juni 1945 kwam vader ’s avonds laat weer thuis. Moeder was al ettelijke keren naar Balk geweest om te kijken of vader daar ook met een bus kwam. Het was wachten en er was de laatste maanden geen communicatie geweest en dat gold ook voor vader zijn lotgenoten. Maar vader was zo in een roes om naar zijn vrouw en vijf kinderen te gaan dat hij zich in Harich pas realiseerde dat hij bij de familie Otter en van der Heide had moeten melden dat hun zonen gezond in Nederland waren. Gelukkig kwam hij Benjamin Stegenga uit Wijckel tegen. Deze wilde het goede bericht wel overbrengen bij Otter en van der Heide. De volgende morgen (zondag) was vader Wieberen van der Heide al in Oudega om te vragen hoe het met zijn zoon was. De buren hadden de vlag op de schoorsteen van ons huis geplaatst. WER THÛS. (Weer thuis). Jongste dochter Jannie (1941) kwam ’s morgens bij moeder met de mededeling “Hij wasket him” (Hij wast zich). Jaap, Gerrit en Auke zagen verbaasd toen ze uit de stad terugkwamen en vader met bagage en al vertrokken was. Nederland was nog zo ontregeld dat het nog een paar dagen duurde voor zij thuiskwamen.
De oorlog heeft op ons gezin een grote invloed gehad. Dat ik – die in 1948 geboren ben – dit zo uit de losse hand op schrift kan stellen bewijst dit wel. Na de oorlog werd er door mijn moeder soms ’s morgens gezegd: “Wiest wer yn Dútslân fannacht?” (Was je vannacht weer in Duitsland?). Vaak vertelde hij over de weinachtbaumen zoals de Duitsers de gekleurde lichtfakkels noemden welke het te bombarderen stadsdeel markeerden voor het bombardement. Ook was hij een keer vlak bij een enorme explosie “De pet fleach mij fan ‘e kop,” (De pet vloog mij van het hoofd”). Hij is toen in paniek zomaar een huis ingevlucht bij wildvreemde mensen. Achteraf bleek vlakbij een munitietrein te zijn ontploft. Ook heeft hij veel slachtoffers en gewonden van bombardementen gezien. Ik denk niet dat er veel Gaasterlanders zijn die de Duitse bombardementen van zo dicht hebben meegemaakt.
Na de oorlog is de draad weer opgepakt door ons gezin. In 1947 is een levenloos jongetje geboren. Een jaar later in 1948 ben ik als hekkensluiter van het gezin geboren. Vader is de rest van zijn leven als monteur werkzaam geweest bij bus vervoersbedrijf “De Zuidwesthoek”. Nadien heeft hij nog meerdere vakantiereizen naar Duitsland kunnen maken, dankzij het inmiddels ingevoerde bedrijfspensioen. In 1985 is hij op 78-jarige leeftijd overleden, en moeder twee jaar later.
Dit verhaal is door oudste dochter Alie Westra – van Strien, geboren in 1931, op juistheid beoordeeld.
De foto’s van vleugelboten en scheepswerf heb ik na een bezoek in 1990 aan Rosslau in bezit gekregen. Een oud-medewerker van de scheepswerf Rosslau heeft mij die foto’s toegestuurd. Ik kwam deze man toevallig tegen toen ik de scheepswerf aan het verkennen was. Hij moest als Hitler Jugendjongen naar het oostfront in 1942. Tot ver na de oorlog had hij in Siberië gevangen gezeten. Bitter vertelde hij hoe hij en alle inwoners van Rosslau op 1 mei voor het podium met rode vlaggen langs moest marcheren uit dankbaarheid aan de Russen, zoals hij zei. Omdat hij niet veel van de Sovjet-Unie moest hebben, bleef hij een keer thuis. De volgende dag kreeg hij al de vraag van de politie waar hij geweest was. Met het smoesje van “schmertsen am bein”, liep dit maar net goed af. Hij had zijn hele leven iedereen en alles dankbaar moeten zijn, eerst Hitler toen de Russen. Hij woonde toen in een kleine woning met weinig (geld) renten zoals hij zei. Bruno Haupt zijn oorlog was toen met de Wende nog maar net afgelopen.
Ik schrijf dit laatste met dank aan Bruno Haupt en zijn vrouw Ursula.