Joop D Schweitzer

Slachtoffer van „Ein Schöner Schuss”

 

 

 

 

 

 

 

* 12 juni 1921 te Maassluis
† 4 augustus 1944 te Nijega (Elahuizen)

Dit verhaal is in de eerste plaats geschreven om de exacte toedracht zo goed mogelijk weer te geven. In de tweede plaats is het geschreven voor Aletta Stevens en haar broer Tom Djajadiningrat die hun oom Joop Schweitzer nooit hebben mogen leren kennen.

----+---+----

VOORWOORD

In de loop der jaren zijn er in de volksmond kleine onduidelijkheden en onopzettelijke onwaarheden rondverteld als het om de moord op Johannes Doedenias (Joop) Schweitzer gaat.  De meest gehoorde versie van de werkelijke toedracht wordt in dit verhaal beschreven, zodat de nog levende generatie die dit drama heeft meegemaakt én de toekomstige generaties een juist beeld krijgen van wat er werkelijk gebeurd is.

,,Als Joop Schweitzer – die voor hij onderdook bij de distributiedienst van de gemeente Gaasterland werkte - bij een razzia op 4 augustus 1944 was blijven zitten, dan was er niets gebeurd en zou hij op weg naar de Fluessen niet naast de kerk door de Duitsers zijn neergeschoten”.

Uit archieven - en gesprekken met allerlei betrokkenen uit die tijd – wordt duidelijk dat er in bovenstaande toelichting al zes zaken genoemd worden die niet op waarheid berusten en dat maakt deze publicatie zo waardevol, omdat de geschiedenis recht wordt gedaan en eenieder zich een duidelijk beeld kan vormen.

Het onderzoek naar de ware toedracht begint als het historisch programma ,,De Gouddoller” van de lokale omroep Radio Gasterlân in 2004 een uitzending wijdt aan de straatnaam ,,Joop Schweitzerstrjitte” in Elahuizen, waarin oud-inwoner Jan de Boer uit Hoogeveen zijn visie geeft op het oorlogsdrama.

In 2007 ontdekt Aletta Stevens in Engeland bij het ,,googlen” op internet de naam Joop Schweitzer bij Radio Gasterlân en zij vraagt daarna via de e-mail om meer informatie over dit programma. Zij is een dochter van Alie Schweitzer, de enige zuster van Joop Schweitzer en had dus tegen Joop Schweitzer ,,oom” mogen zeggen als hij nog geleefd had. Wijlen haar moeder heeft slechts in enkele alinea’s opgeschreven hoe haar broer Joop is omgekomen en hoe zij als enig kind overbleef. „Diep geschokt door het verhaal heb ik stilletjes gerouwd om de oom die ik nooit gekend heb” was haar toelichting in het eerste schriftelijk contact. Het onderzoek neemt dan een grote vlucht omdat ,,De Gouddoller” haar vraag met voortvarendheid gaat aanpakken. Elke keer als haar vragen beantwoord zijn, komt zij gelijk weer met nieuwe vragen. Er worden al snel afspraken gemaakt met Aletta Stevens om de Nationale Dodenherdenking op 4 mei 2008 bij te wonen. Rond deze datum brengt zij een bezoek aan de plaatsen met betrekking tot deze moord en er vinden vele gesprekken plaats met betrokkenen uit die tijd en met huidige inwoners uit Elahuizen. Nadat het Nationaal Archief in Den Haag is bezocht voor inzage in vertrouwelijke documenten over de gebeurtenis en de dader, is er zoveel informatie dat publicatie niet langer achterwege mag en kan blijven.

Op deze website wordt consequent de oude plaatsnaam Nijega(1) gebruikt, omdat pas op 1 januari 1967 de naam van deze woonplaats gewijzigd is in Elahuizen. De gemeente waar de moord plaats vond was Hemelumer Oldephaert en Noordwolde. Op 1 januari 1956 is deze naam gepopulariseerd in Hemelumer Oldeferd. Aan het einde van het deel ,,Inleiding” wordt u duidelijk welke zes voorvallen in de volksmond onjuist worden doorverteld over dit drama.

Jan Geert Vogelzang

----+---+----

INLEIDING

In de eerste week van augustus 1944 raakt geheel Gaasterland en omgeving in opperste staat van opwinding als er plotseling een groep van 130 Duitsers en ongeveer 20 landwachters verschijnt, die de gehele omgeving van Balk afzet. Het doorbreekt de relatieve rust in Gaasterland van de oorlogsperiode tot nu toe ten opzichte van andere regio’s in Nederland. Het lanceren van de V-2 raketten in het Rijsterbos zal pas op 25 september 1944 beginnen en de Duitsers in Radarstation ,,Eisbär” in Sondel laten de mensen zoveel mogelijk met rust. De commandant in 1944, Hans Hauenstein, zal zelfs nog protesteren tegen de massale razzia in Balk in deze eerste week van augustus 1944. De onderduikers in Gaasterland worden door deze overval onrustig, evenals de jongemannen in de gevaarlijke leeftijd die naar Duitsland dreigen te worden uitgezonden voor het verrichten van risicovolle werkzaamheden. Het Gaasterlandse illegale verzet gaat nu ook op volle toeren draaien om te redden wat er te redden is onder de bevolking, want een overval met 150 mensen moet wel consequenties hebben voor deze jongens. Het is een geluk dat de Gaasterlanders en vooral de Balksters al enigszins aan meer gevaar op straat gewend zijn geraakt, omdat de NSB op 29 juni 1944 het Gebouw voor Christelijke Belangen in Balk tot permanente uitvalsbasis heeft gemaakt. Zij verrichten in juli 1944 enkele arrestaties van onderduikers en zijn regelmatig zichtbaar als zij op weg gaan of terugkomen van controle op de veerboten van Staveren en Lemmer. Maar toch, als er ineens zoveel Duitsers met meerdere motoren met zijspan alles af gaan zetten in Balk, dan slaat de schrik bij iedere goede vaderlander heftig toe. En dat gebeurt dus ook bij onderduiker Johannes Doedenias (Joop) Schweitzer in Balk. Hij is ondergedoken, omdat hij weigerde met een collectebus voor de Winterhulp te lopen en omdat hij moest opkomen voor de Arbeidsdienst. Hij is onderduiker in zijn eigen woning bij zijn ouders in de pastorie van de Nederlands Hervormde Kerk. Hij vertrouwt zijn schuilplaats niet meer. Er is geen tijd meer om de situatie rustig in ogenschouw te kunnen nemen en hij neemt op 2 augustus 1944 de vlucht naar Nijega. Hij ziet Balk niet levend terug, want op 4 augustus 1944 wordt hij doodgeschoten en een dag later weer thuisgebracht in de pastorie bij zijn ouders.

Om u alvast in hoofdlijnen inzicht te geven in de aanleiding tot deze moord en de moordplek, wordt hierbij nogmaals de verkeerde voorstelling van zaken gegeven en toegelicht:

,,Als Joop Schweitzer – die voor hij onderdook bij de distributiedienst van de gemeente Gaasterland werkte - bij een razzia op 4 augustus 1944 was blijven zitten, dan was er niets gebeurd en zou hij op weg naar de Fluessen niet naast de kerk door de Duitsers zijn neergeschoten”.

  1. Hij was secretarieambtenaar. De distributiedienst Doniawerstal, Sloten en Gaasterland was een eigen dienst. Balk was één van de drie kantoren.
  2. Het gebeurde tijdens een patrouille.
  3. Joop vluchtte nadat anderen eerst waren gevlucht. Als hij na aanroep was blijven staan, was hij misschien niet direct doodgeschoten.
  4. Hij vluchtte de andere kant op achter de woning van Van der Meer en niet naar de voorzijde van diens woning.
  5. Hij is neergeschoten achter de boerderij van Buma die tegenover de kerk stond.
  6. Hij is door een landwachter doodgeschoten in aanwezigheid van Duitsers.

----+---+----

HET LEVEN VAN JOHANNES DOEDENIAS SCHWEITZER

Joop als kleuter

Johannes Doedenias Schweitzer (roepnaam Joop) wordt op 12 juni 1921 in Maassluis geboren als oudste kind uit het huwelijk van de Nederlands Hervormde dominee Christiaan Johannes Schweitzer en Alida Anna Hendrika Meeter. Op 2 februari 1926 wordt zijn zuster Alida Johanna Wilhelmina geboren en daarmee is dit gezin compleet.

Bij het ambt van predikant hoort het regelmatig wisselen van standplaats en daardoor heeft Joop in zijn korte bestaan op meerdere plaatsen gewoond. Zijn vader doet op 22 december 1918 intrede als predikant in Maassluis en blijft daar tot 1926. In die periode mag Joop Schweitzer als 2-jarig jongetje de eerste steen metselen (zie foto hieronder) in de Minister De Visserschool te Maassluis op 10 april 1923. Waarschijnlijk is hij daarvoor gevraagd omdat zijn vader daar predikant was en wellicht automatisch voorzitter van het schoolbestuur.

 De volgende standplaats wordt Workum en op 9 mei 1926 verhuist het gezin naar de pastorie in Friesland. Joop is dan 5 jaar en moet met nieuwe leeftijdsgenootjes met andere gewoonten en spreektaal leren omgaan. Lang duurt deze periode niet want Joops vader wordt op 14 april 1929 als predikant bevestigd in Amsterdam. Joop moet als 8-jarige jongetje maar weer omschakelen van het plattelandsleven in de kleine stad Workum naar de grote stad Amsterdam. Op bijna 12-jarige leeftijd gaat Joop verhuizen naar Amerongen waar zijn vader op 12 maart 1933 tot predikant wordt bevestigd. Dit is het einde van zijn lagere schoolperiode.

Dan moet Joop weer in een ander gebied acclimatiseren, want zijn vader neemt het beroep aan in Balk als predikant bij de Nederlands Hervormde Gemeente. Op 28 november 1937 is de installatie en daarmee is Joop als 16-jarige jongen Gaasterlander geworden. Hij bezoekt in een pofbroek de Christelijke MULO in Balk, waarbij het opvalt dat hij graag familiewapens tekent. Douwe van der Zee uit Balk was destijds medeleerling en zat – evenals Jan van der Heide uit Balk – bij Joop in de klas. Volgens Van der Zee zat Joop van 1937 tot 1939 op de mulo. Hierbij wordt hij omschreven als een rustige, integere en innemende persoonlijkheid, wiens uiterlijk gekenmerkt wordt door zware donkere geschoren kaken en tamelijke felle donkere ogen, een soort “Batman”. Nanny Piersma-Aalders vertelde dat Joop een heel open persoon was, net als zijn vader en dat hij er altijd alles uit flapte. Hij had een grote bos haar en heel donkere ogen. Hij wilde later archeoloog worden.

Joop wordt ook omschreven als een aardige, bescheiden jongeman die een beetje ,,zwevend” liep door zijn voeten helemaal af te rollen en nogal nadrukkelijk op zijn tenen af te zetten. Verder staat Joop bekend als een gezellige en vrolijke jongeman, die iedereen wel wil helpen. Hij maakt bijvoorbeeld graag een praatje bij winkelier Koopmans in Balk waar hij ’s avonds mee helpt de vele bonnen op vellen te plakken. Op zijn schuiladres in Nijega helpt hij bijvoorbeeld met de afwas en is daarbij niet te beroerd om ook bij andere karweitjes in te springen.

Soms zit hij geweldig diep in de put. Hij is niet een echte huiswerkmaker, want bij thuiskomst gooit hij zijn boekentas regelmatig direct in een hoek van de gang of huiskamer. Zijn zuster Alie mag graag studeren en dat ontlokt vader Schweitzer meerdere malen de opmerking: ,,Was de studiezin van mijn dochter Alie en de studieonverschilligheid van Joop maar andersom geweest”. In 1939 wordt met de muloschool een reisje gemaakt en daarvan is een foto bewaard gebleven waarbij zij met z’n allen op de Gaaikemabank in Oudemirdum zijn gefotografeerd. Op deze foto staan zowel Joop als zijn zuster Alie. Gezien het leeftijdsverschil van 4 jaar en 8 maanden is het aannemelijk dat Joop een klas heeft moeten overdoen. Het is ook mogelijk dat Alie een klas mocht overslaan. Van Joop wordt ook verteld dat hij bij kerkdiensten achter in de kerk plaatsnam en niet op de gereserveerde domineesbank. Achterin de kerk gaf hij er blijk van met niet al te veel blijdschap aanwezig te zijn. Hij kon, evenals zijn vader,  prachtig piano spelen.

Joop Schweitzer is ongehuwd gebleven, maar hij had wel een niet bij iedereen bekende verkering. Zijn vriendin was Jacobje (Co of Zus genoemd) Piersma, geboren op 28 juli 1919 in Balk en overleden te Enkhuizen op 12 mei 2010. Haar ouders waren veehandelaar Anne Piersma en Christina Elisabeth Wilhelmina Ketting. Co had 2 broers en 2 zusters. Op 17 mei 2010 is zij begraven te Harich. Zij was gehuwd met Meindert Boogaard.

Links:
Co Piersma als jonge vrouw

 

 

 

 

 

Rechts:
Co Piersma in 1974

 

Op 23 juni 1939 werd in Oosterbeek een prentbriefkaart gestempeld met daarop de afbeelding van kasteel Doorwerth. De kaart was van Joop Schweitzer aan ,,Mej. J. Piersma, Piepster Stikke, Balk Fr”. Zo’n kaart stuurde je niet zomaar op naar het adres van een meisje, omdat ieder de kaart op de deurmat zou kunnen zien liggen.  Maar met alleen maar ,,Joop” als afzender wist Co wel van welke Joop deze kaart afkomstig was. Vanwege de onderduiktijd heeft niet iedereen hiervan kunnen weten.  De liefde tussen Joop en Co was wederzijds. Joop en Co liepen weleens stevig gearmd door Balk als een teken van een serieuze verkering. Bij een wandeling naar het Slotermeer zei  Joop wel eens tegen Co: ,,Jij bent het voor mij helemaal”.

Joops vriend Jappie Koopmans uit Balk was de postiljon d’amour tussen Joop en Co. Jappie had van Co een pakje sigaretten gekregen dat hij aan Joop moest geven als een cadeautje, met als hint om er gezamenlijk een of meerdere van te roken. In een verder stadium van de verkering heeft Co een verzilverde sigarettenkoker aan Joop gegeven.

De moeder heeft deze koker altijd bewaard samen met andere bezittingen van Joop Schweitzer. Na het overlijden van Joop’s vader is de sigarettenkoker door de familie gevonden in diens mahoniehouten kast. In de koker stond als merk: Kraftalpacca (RK). RK zijn de initialen van Robert Kraft, een Duitse maker van ca. 1900-1940. Alpacca is de handelsnaam voor nikkelmessing, dat betekent dat het verzilverd is.

De sigarettendoos van Joop. Op de voorzijde staan zijn initialen

Co werkte eveneens in het gemeentehuis van Balk bij de distributiedienst. Zou zij haar kennis hebben gebruikt om op 12 oktober 1942 een tweede exemplaar te krijgen van haar verdwenen persoonsbewijs?
Feit is dat de ouders van Joop van de relatie wisten. Na de oorlog kreeg Co Piersma van Dominee Schweitzer het zakbijbeltje van Joop als aandenken.  Co Piersma vertelde later dat de moeder van Joop de verkering met haar zoon eigenlijk niet zo zag zitten, omdat geen enkele vrouw goed genoeg was voor haar zoon. Co Piersma heeft het Bijbelgeschenk altijd goed bewaard en in 2008 aan de familie Schweitzer teruggegeven.

Aletta Stevens heeft 4 mei 2008 een gesprek gehad met Co Piersma. Co's zuster Nanny bezorgde briefjes voor haar aan Joop (Jappie was dus niet de enige 'go-between'). “Toen hun relatie bekend werd, keurde Oma Schweitzer het niet goed. Als Co en Joop buiten liepen met een groep jongens, verscheen Joops moeder aan de deur en riep hem binnen. Co wenste vurig dat hij niet naar binnen zou gaan, maar hij deed dat wel. Oma S. was niet afkeurend omdat Co van een andere kerk was, want zij was ook Nederlands Hervormd. Co dacht dat het was omdat Oma S. zich heel beschermend opstelde naar haar enige zoon.
Op een dag, haar verjaardag, ontving Co niets van Joop. Ze was zo boos dat ze niet naar buiten is gegaan om Joop te ontmoeten, ze heeft hem laten wachten. [Op het moment dat ze mij dit vertelde - op 4 mei 2008 - begon ze te huilen]. Ze zei: 'Ik heb daar tot aan de dag van vandaag spijt van.'”
Nanny herinnerde zich hoe Joop meestal de kerk binnenkwam tegenover de kerkbanken waar Co en haar familie normaal zaten. Hij bleef daar dan gewoon een poosje staan en keek naar haar. Toen Aletta Stevens aan Co vroeg hoe ze elkaar hadden ontmoet, zei ze dat ze Joop op straat had zien lopen en had gedacht dat ze dolgraag eens met hem zou praten, omdat hij er interessant uit zag. Maar ze was erg verlegen [haar woorden!]. Zelfs als hij haar zou groeten in het voorbijgaan, zou ze misschien niet de moed hebben om hem terug te groeten. Tijdens een dans op een feestje, merkte ze dat hij haar hand aanraakte, maar nog steeds was ze erg verlegen. Co dacht evenals een aantal andere mensen dat Joop misschien Joods bloed had. 'Ik dacht "misschien ben je een Joodje". Ze zei dat hij heel donkere ogen had en heel vurig/intens.
Ze kwamen elkaar vaak tegen op straat en Joop merkte haar dan op. Eerst keek hij alleen naar haar, maar na een poosje begon hij haar te groeten.
Joop moet een sterke jongeman zijn geweest. De medaille waaruit blijkt dat hij de Elfmerenschaatstocht heeft uitgereden is bewaard gebleven. Het is een schaatstocht van plm. 150 kilometer en dan moet je wel sterk zijn.

Eind 1942 genoot Joop gedurende enkele maanden tijdelijke inkomsten als gemeenteambtenaar van Gaasterland toen hij meehielp aan de invoering van de legitimatieplicht. Er is een proefexemplaar bewaard gebleven van een persoonsbewijs dat door Joop moest worden ingevuld. Hij verdiende hiermee f. 225,00 (€ 100,00) en ging daarmee direct naar de kledingzaak van Steegenga in Balk om kleding te kopen.

 

Ook de servetring van Joop is bewaard gebleven

Joop kreeg ook een bewijs dat hij zijn rijwiel niet hoefde in te leveren bij de Duitsers. Waarschijnlijk had hij die ontheffing te danken aan zijn werk voor de gemeente.

Kennelijk is de inzet en de persoon van Joop zo goed in de smaak gevallen bij het gemeentebestuur dat hij door de burgemeester, Baron Thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg, in vaste dienst wordt aangenomen. Bij benoemingen van ambtenaren is de gemeentesecretaris de hoogste adviseur.  Opvallend is dat gemeentesecretaris Klaas van Hout op 1 januari 1943 wegens pensionering is afgetreden. De benoeming van Joop zal dus een van zijn laatste daden zijn geweest. Op 23 december 1942 wordt Joop met ingang van 1 januari 1943 officieel benoemd in de rang van 4e ambtenaar op de gemeentesecretarie van Gaasterland met een jaarsalaris van in totaal f. 550,00 (€ 250,00). Het jaarsalaris van de burgemeester is f. 5000,00 (€ 2300,00).

Wel wordt als voorwaarde gesteld dat hij medisch goedgekeurd wordt en dat hij de verklaring van niet-jood zijn ondertekent en die waarin staat dat hij geen onwettige daden zal uitvoeren die tegen het Duitse Rijk of de Duitse Weermacht zijn gericht. Joop wordt medisch goedgekeurd en hij ondertekent op 28 december 1942 de gevraagde verklaringen. De werkzaamheden bestaan ondermeer uit het uitvoeren van distributiewerkzaamheden2. Tijdens zijn werk verricht hij illegaal werk door onderduikers distributiestamkaarten en valse persoonsbewijzen te bezorgen. Door zijn tijdelijke aanstelling in 1942 heeft hij de nodige ervaring opgebouwd met documenten als persoonsbewijzen en de daarbij behorende ambtenaren. Hij komt hierdoor ook in contact met ambtenaren van de distributiedienst Doniawerstal, Gaasterland en Sloten, dat als één district opereert onder leiding van burgemeester Jacob Hendrik Willem Verkouteren van Doniawerstal in Langweer. Deze dienst is voor Gaasterland gevestigd tegenover het gemeentehuis in Balk.

Nadat Joop weigert om een medische keuring te ondergaan voor het verrichten van werk in Duitsland, volgt het onvermijdelijke ontslag door de gemeente op 27 mei 1943. Mede door zijn principiële weigering om op verzoek van Gaasterlands burgemeester Baron Georg Wolfgang Carel Duco Baron Thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg medewerking te verlenen aan de Winterhulpcollecten, is het niet mogelijk om zijn taak nog langer in het gemeentehuis uit te oefenen.
Deze Winterhulpcollecten waren door de Nazi’s ingesteld om hulpbehoevenden financieel te ondersteunen. Ieder zou dan door de Duitsers uit de collecteopbrengsten geholpen worden, maar langdurig zieken en Joden konden geen beroep op een bijdrage uit deze collecte doen. In werkelijkheid werden de Winterhulpgelden gebruikt voor de Duitse oorlogsindustrie, of ze verdwenen eenvoudig in de zakken van hoge nazi-functionarissen. Joop is dus maar 5 maanden ambtenaar geweest. Hierna wordt hij onderduiker.
In 1942 en 1943 heeft hij al ervaring daarin opgedaan, omdat hij al meerdere malen onderduiker is geweest in Nijega bij Dominee Van der Velden en bij fietsenmaker Jelte van der Meer. En hij is twee keer enkele maanden ondergedoken geweest bij zijn tante in Amerongen. Tijdens de laatste periode is hij naar huis vertrokken, omdat zijn vader ernstig ziek was.

In Amerongen had hij een stel vrienden, nl. Harri (‘de bok’ was zijn bijnaam) Jan Vonk, Frits van Os en Gerrit Herman Esveld. Deze laatste kwam op 29 januari 1945 om het leven als 24-jarige ongehuwde jongeman, toen hij als lid van de KP-sabotageploeg-Amerongen met nog 2 anderen naar bevrijd gebied ging. Een tweede man is daarbij ook omgekomen en de derde was een Wit-Rus. Daar heeft niemand meer iets van gezien of gehoord. Later dacht men hem in het hospitaal te Utrecht gezien te hebben. Er gingen ook geruchten dat deze Wit Rus een dubbelspion was. Hieruit blijkt dat Joop contacten had met een KP lid. Zijn verdere rol daarin is niet duidelijk.
Af en toe slaapt hij in de Nederlands Hervormde Kerk te Balk, maar daar wordt hij bang, omdat meer onderduikers onderdak in de kerk zoeken. Daarom vertrekt hij uiteindelijk naar de zolderkamer in het eigen ouderlijk huis in Balk. Deze pastorie heeft een grote kamer waar vroeger een dienstmeid sliep. Deze kamer noemt hij het HKD, het Hoofd Kwartier Doede, een zelf gevonden Friese woordspeling, naar zijn tweede voornaam Doedenias. Hij heeft nooit de Friese taal gesproken, maar kon die wel verstaan. Zijn vriend Jappie Koopmans uit Balk bezoekt Joop regelmatig op zijn onderduikadres in Balk, evenals Uilke Hoogeveen die thuis bij zijn ouders in Balk ondergedoken zit. Als de ouders van Joop begin 1944 enige tijd afwezig zijn, krijgt hij de maaltijden van zijn buren, broodbakker Piet de Boer en zijn vrouw Tiete.

Hij brengt zijn onderduikerstijd door met lezen en natekenen van familiewapens uit een winkelalbum. Ook spaart hij sigarenbandjes, een heel gebruikelijke hobby in die tijd.

Een gedeelte uit het album van Joop Schweitzer. Nr. 28 is Adolf Hitler

Voor zover bekend is Joop Schweitzer niet bij een illegale organisatie aangesloten geweest, maar bezorgde hij wel het illegale blad Trouw in Balk. Zijn vriend Jappie Koopmans uit Balk ziet dat Joop in zijn zolderkamer na D-Day op 6 juni 1944 een grote stafkaart aan de muur heeft opgehangen, waarop hij iedere dag de vorderingen bijhoudt van de oprukkende geallieerde legers.  Jan de Boer uit Nijega beschrijft de oorlogstijd als volgt:
,Joop Schweitzer was een felle antinazi, waarschijnlijk betrokken bij illegale activiteiten. In welk verband dat was wisten wij niet en toen ik heel veel later daar met zijn vader over sprak, bleek dat die ook niet anders had dan een vermoeden op grond van na Joops overlijden gevonden papieren”.

----+---+----

HET GEZIN VAN DOMINEE SCHWEITZER

Joops vader is Christiaan Johannes Schweitzer, geboren op 30 oktober 1887 in Den Haag, overleden te Amerongen op 1 maart 1953 en begraven op de kerkelijke begraafplaats te Harich op donderdag 5 maart 1953 om 14.00 uur. Zijn rouwtekst was: Gezang 10:1 (Nieuwe Berijming).
Zijn moeder is Alida Anna Hendrika Meeter, geboren 18 december 1893 in Den Haag en overleden te Bennekom, gemeente Ede op 26 april 1973. Zij werd begraven naast haar echtgenoot op de kerkelijke begraafplaats te Harich op 1 mei 1973. Haar rouwtekst was: Psalm 27:7. Zij zijn op 30 juni 1915 in de gemeente ’s-Gravenhage gehuwd.

De dochter – en dus de zuster van Joop – is Alida Johanna Wilhelmina Schweitzer, - roepnaam Ali - geboren op 2 februari 1926 te Maassluis. Zij wordt op 11 september 1945 op 19-jarige leeftijd uitgeschreven uit het bevolkingsregister van Gaasterland wegens vertrek naar Amsterdam als studente. Zij gaat wonen bij de familie Roobol. In Balk werd zij al vrij snel als dubbel knap aangemerkt. Enerzijds omdat zij grote (afstandelijke) aantrekkingskracht op haar mannelijke leeftijdsgenoten had. Door één hunner is verteld dat enkele jongemannen haar ’s zomers stiekem gingen volgen en haar vanuit een rietkraag bespioneerden als zij in het Slotermeer ging zwemmen.  Zij had op 6 september 1941 het zwemdiploma uitgereikt gekregen in de bad- en zweminrichting ,,Balk Vooruit”. Het diploma vermeldt dat zij de 2000 meter zwemmen in 55 minuten heeft afgelegd. Aan de andere eis heeft zij ook voldaan, nl. 100 meter gekleed zwemmen. Anderzijds was zij knap vanwege haar intelligentie. In de Leeuwarder Courant van 11 juli 1940 staat dat zij over gaat naar klas drie van het gymnasium in Sneek.  In mei 1944 doet zij daar eindexamen. Zij heeft in de oorlog onbekende koeriersdiensten verricht als plaatsvervangster van haar vriendin Janny de Boer. In een brief – met als poststempel 10 mei 1946 – van Prins Bernhard als bevelhebber van de Nederlandse Strijdkrachten, wordt Alida bedankt voor de toewijding en de belangrijke diensten, welke zij ten dienste van Nederland heeft betoond.
Alida gaat in 1945 in Amsterdam Klassieke Talen studeren en wil dat eigenlijk in de Duitse taal doen maar dat is vanwege het oorlogsdrama voor de familie niet acceptabel. Daarom wordt zij docente in klassieke talen. Zij trouwt op 17 april 1958 te Amerongen met de heer Dr. Ahmad Partomo (Tom) Djajadiningrat, geboren op 10 september 1925 in Batavia / Jakarta. Hij is een Javaan van aristocratische afkomst en wordt dermatoloog in Rotterdam.
Twee kinderen worden er tijdens haar huwelijk geboren, Aletta en Tom.

Dominee C.J. Schweitzer studeert eerst aan het stedelijk gymnasium in Den Haag. Daarna studeert hij theologie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam en later aan de Rijksuniversiteit te Leiden. Waarom hij deze laatste overstap maakte is niet bekend maar het gaf een ommekeer in zijn leven. Nu werd hij geen Gereformeerd predikant maar een predikant in de Hervormde Kerk. In 1914 wordt hij kandidaat in Zuid-Holland en op 18 juli 1915 bevestigt Dr. H. Schokking van Den Haag hem te Leimuiden in zijn eerste predikantgemeente sprekende over 2 Corintiërs 2:17. Op 22 december 1918 houdt Ds. Schweitzer zijn intrede in Maassluis, welke standplaats hij op 9 mei 1926 weer verlaat en met Workum gaat verwisselen. Zijn keuze voor Friesland heeft misschien te maken gehad met de Friese familie van zijn echtgenote. Hij blijft hier niet lang en vertrekt naar Amsterdam, waar hij op 14 april 1929 als predikant zijn intrede doet.
In Workum zijn zij hem nog niet vergeten, want hij wordt in oktober 1929 uitgenodigd om de eerste steen te leggen voor de Christelijke uloschool in Workum met de naam Dr. J. Th. de Visscherschool. Een ernstige zenuwziekte dwingt hem naar een rustiger arbeidsveld om te zien en daarom vertrekt hij naar Amerongen waar op 12 maart 1933 de ambtsbevestiging plaatsvindt.

In Balk ontstaat een predikantenvacature als Ds. Gerrit Groenewoud op 28 februari 1937 naar Vollenhove vertrekt. De Hervormde kerkenraad gaat op zoek naar een predikant met ervaring. Er worden namen aangedragen en op een rijtje gezet. Drie kandidaten worden hieruit voorgedragen, waarvan er twee een ,,proefpreek” houden. Het kiescollege in Balk brengt 14 van de 15 stemmen uit op Ds. C.J. Schweitzer uit Amerongen. De sollicitatiegesprekken verlopen prima en na een bedenktijd neemt Ds. Schweitzer het beroep aan. In Balk worden voorbereidingen getroffen. De pastorie krijgt een opknapbeurt en de ligger wordt vastgesteld en goedgekeurd. Daarin staat de hoogte van het traktement, vrij bewonen van de pastorie, vrij gebruik van de bijbehorende tuin en het vrij gebruik van de vrouwenbank met 4 zitplaatsen. Na zijn afscheid in Amerongen op 21 november 1937 komt het gezin op 28 november 1937 naar Friesland terug waar Ds. Schweitzer zich aan de Nederlands Hervormde Kerk in Balk verbindt. Deze dag doet dominee Schweitzer voor een grote schare belangstellenden zijn intrede.
Consulent Ds. Boersma bevestigt Ds. Schweitzer als predikant in Balk. De bevestigingspreek wordt ontleend aan Jeremia 3:15 nadat uit 2 Corinthiën 5: 11-21 is gelezen. Op een drietal punten wordt nader ingegaan:
1e. Hij is het die de Herder zendt.
2e. Hij is het die ze een taak geeft en
3e. Hij is het die zich de middelen verschaft om die taak te volbrengen.

Ds. Schweitzer houdt zijn intredepreek over Spreuken 13:17b: ,,Maar een trouw gezant is medicijn”. Hij ontwikkelt daarbij ook drie punten:
1. Een boodschap, bestemd voor de zieken.
2. Een boodschap, die spreekt van een almachtige medicijnmeester.
3. Een boodschap, die volkomen genezing brengt.

Er zijn traditionele verwelkomingen door vertegenwoordigers van diverse instanties zoals kerkelijke colleges, de burgemeester, personen, verenigingen, catechisanten en de kerkelijke gemeente in zijn geheel. Tenslotte nemen afgevaardigden van zijn vroegere kerkelijke gemeenten Workum en Amerongen het woord. Hierna spreekt ouderling Dijkstra namens de kerkenraad en de kerkelijke gemeente en Ds. Boersma spreekt namens de ringcollega’s.
Aan het einde van de dienst worden dominee en gezin staande Ps. 134: 3 toegezongen:

Dat ’s Heeren zegen op u daal,
zijn gunst uit Sion u bestraal.
Hij schiep ’t heelal, zijn naam ter eer:
looft, looft dan aller heeren Heer!

In Balk wordt dominee Schweitzer als predikant automatisch benoemd tot voorzitter van de Christelijke Lagere School. Mevrouw Schweitzer krijgt als domineesmevrouw vanzelfsprekend de presidentefunctie van de Hervormde Vrouwenvereniging in Balk. Zij staat verder bekend als een vrouw die heerlijk kan koken en die voor het personeel nog weleens een pannenkoek of nog wat stamppot beschikbaar heeft.
Dominee Schweitzer staat in Balk bekend als een beetje deftige dominee die heel lange preken kan houden zonder het papier te raadplegen. Een enkeling weet te vertellen dat hij de preken voorleest met een heel groot vergrootglas. Hij draagt een donkere bril. Waarschijnlijk heeft hij zijn handicap van een slecht gezichtsvermogen omgezet in een positieve eigenschap. In het notulenboek van de ring Sloten voor de predikanten van Nederlands Hervormde Kerk in de classis Sneek is 10 oktober 1938 opgeschreven dat Ds. Schweitzer het eindredakteurschap aanvaardt van een nieuw uit te geven Ringblad met de naam “Onze Kerkbode”. In de ringvergadering van 11 april 1939 wordt alweer meegedeeld dat Ds. Schweitzer deze functie neerlegt vanwege een oogziekte. Het zou dus kunnen zijn dat de oogziekte tijdens dit half jaar is ontstaan. Het zou ook kunnen zijn dat Ds. Schweitzer het hoogoplopende meningsverschil, waarbij hij moest proberen de drukker W.W. de Jong uit Balk van het nieuwe Ringblad en uitgever B. Hoekstra uit Balk weer tot elkaar te brengen, niet langer aankon. B. Hoekstra meende rechten te hebben en had een proces aangespannen.

De echtgenote van Ds. Schweitzer is haar man steeds behulpzaam bij het zoeken naar en het voorlezen van Bijbelgedeelten. In kerkeraadsvergaderingen leest ouderling M. Dijkstra de ingekomen stukken voor.  Dominee ziet zo slecht dat Antje Hoogeveen uit Balk Ds. Schweitzer eens gered heeft van een val in de Luts. Zij is op een donkere avond op weg naar de catechisatie en ziet dat dominee rechtdoor loopt naar de Luts. Door haar gegil: "dominee stop, stop” blijft hij staan en daardoor voorkomt hij een regelrecht valpartij in de Luts.

Balk 1950

Dominee Schweitzer is geliefd vanwege zijn actuele preken. Een voorbeeld daarvan is bekend gebleven toen hij in 1943 preekte over een radiotoestel. Het was in de periode van verplichte radio-inlevering voor de Duitsers. ,,God is als een radio. Hij laat zijn berichten aan ons horen. Maar als wij geen radio hebben of als de radio niet goed staat afgestemd, dan horen wij niets. Wij moeten dus aan de knoppen blijven draaien om goed af te stemmen”, aldus Ds. Schweitzer tijdens een gezamenlijke kerkdienst van Gereformeerden en Hervormden in Balk. Bijzonder was dat gezamenlijke kerkdiensten vóór de oorlog niet mogelijk waren in Balk, maar tijdens de oorlog wel. Gedurende zijn predikantentijd in Balk wordt hij tot tweemaal toe ernstig ziek, maar hij herstelt hiervan. Een ooglijden, dat gevolgd wordt door blindheid aan één der ogen, verhindert hem zijn veelzijdige arbeid ten volle te ontplooien; wat echter voor de gemeente Losdorp geen belemmering is om op hem een beroep uit te brengen, waarvoor hij echter bedankt.

Met ingang van 1 juli 1943 is hij 13 weken en één dag uit roulatie. Op 9 oktober 1943 deelt hij schriftelijk mee aan het Classicaal Bestuur van de Hervormde Kerk in Sneek dat hij sinds enige weken zijn preekwerk heeft hervat.  Maar begin 1944 ondergaat hij een oogoperatie. Hiervoor heeft hij geen geld, maar gelukkig biedt zoon Joop Schweitzer uitkomst. Hij maakt de gehele inhoud van zijn spaarbankboekje over naar zijn ouders, om daarmee de operatie mogelijk te maken. Op 8 oktober 1944 hervat hij zijn taak. Hij spreekt een woord van welkom tot de broeders na zijn langdurige ziekte. “Dominee sprak er zijn vreugde over uit, weder in staat te kunnen zijn de vergadering te kunnen leiden”. Het is dan twee maanden na het overlijden van zoon Joop. Ouderling M. Dijkstra leest in deze vergadering op verzoek van Ds. Schweitzer Psalm 43 voor: ,, Doe mij recht, o God, en voer mijn rechtsgeding tegen een volk zonder godsvrucht; doe mij ontkomen aan de man van bedrog en onrecht. Want Gij zijt de God mijner toevlucht”.

Na een zeer geslaagde oogoperatie in de maand mei 1948 te Utrecht komen opnieuw de beroepingen. Het eerste beroep komt uit Bierum (Groningen), waarvoor hij bedankt, maar het tweede beroep uit het Zeeuwse Brielle op het Zeeuwse eiland Voorne neemt hij aan. In de middagdienst van 10 oktober 1948 wordt afscheid genomen in de Nederlands Hervormde Kerk te Balk. Als tekstwoord kiest hij Jesaja 40:8. ,,Het gras verdort, de bloem valt af, maar het Woord onzes God bestaat in der eeuwigheid”. Na de preek wordt hem Psalm 121: 4 staande toegezongen. De bevestiging in de nieuwe – en zijn laatste – gemeente Brielle volgt op 17 oktober 1948 door Ds. Louis Martinus Brouwer te Spijk (vroeger te Nijega). Hij gaat op 28 augustus 1951 met vervroegd emeritaat, omdat hij nagenoeg blind is. Zij keren terug naar Amerongen alwaar hij op 1 maart 1953 is overleden. Na zijn overlijden bleek dat hij veel mensen in nood financiële bijstand heeft verleend en zichzelf daarbij wegcijferde.

----+---+----

HET VOORGESLACHT VAN JOHANNES DOEDENIAS SCHWEITZER

De afstamming van Johannes Doedenias Schweitzer is belangrijk om te vermelden. Er is meerdere keren gedacht en gezegd dat Joop en zijn vader van Joodse afkomst zijn vanwege hun uiterlijk. Een landwachter zegt na de moord op Joop zelfs hardop bij het lichaam tegen politieman Pieter Lycklama á Nijeholt: ,,Het lijkt wel een Jood”.
De zuster van Joop heeft het Jood-zijn van haar vader  ontkend, mede doordat Ds. Schweitzer Christiaan als voornaam had. ,,Een Jood geeft een dergelijke voornaam niet aan zijn kind” was haar redenering. Fred Schweitzer (geen directe familie) heeft een overzicht en een toelichting gemaakt over de geslachten Schweitzer.  Hij komt tot de conclusie dat Joop en zijn vader niet van Joodse afkomst zijn.
De naam Schweitzer ontleent zijn oorsprong aan:

  1. Een persoon afkomstig uit Zwitserland.
  2. Een persoon afkomstig uit het kanton Schwyz in Zwitserland
  3. Een persoon die een bepaald beroep heeft uitgeoefend (soortnaam). Om welk beroep het dan precies gaat is niet bekend.

Zijn ouders zijn:
Dominee Christiaan Johannes Schweitzer, geboren op 30 oktober 1887 in Den Haag, overleden te Amerongen op 1 maart 1953 -en-
Alida Anna Hendrika Meeter, geboren 18 december 1893 in Den Haag en overleden te Bennekom, gemeente Ede op 26 april 1973
Zij zijn getrouwd op 30 juni 1915 in de gemeente ’s-Gravenhage.

Zijn grootouders van vaders kant zijn:
Johannes Christiaan Schweitzer, geboren 1 januari 1837 in Den Haag, Nederlands Hervormd, bouwkundige, overleden in Den Haag op 19 augustus 1911. -en-
Johanna Wilhelmina Hansen, geboren 7 januari 1843 in Den Haag en aldaar overleden op 18 januari 1915.
Zij zijn getrouwd op 7 januari 1893 in Den Haag. Dit huwelijk werd verrijkt met 12 kinderen.
Johannes Christiaan was eerder getrouwd geweest met Lena Johanna Hansen, geboren op 6 juli 1841 in Den Haag. Er is één kind geboren uit het op 7 augustus 1861 gesloten huwelijk. Deze echtgenote overleed op 15 oktober 1861 in Den Haag.
Dominee C.J. Schweitzer was een nakomertje. Hij had een broer, Antonie, die Gereformeerd predikant was geworden. Deze werd in de vacature van Ds. Ebel van der Laan door de Gereformeerde Kerk van Wijckel en Balk in 1912 beroepen maar hij bedankte ervoor.

Zijn grootouders van moeders kant zijn:
Doedenias Meeter, ambtenaar, geboren op 2 augustus 1852 in Leeuwarden -en-
Aaltje Last, geboren op 5 december 1855 in de gemeente Steenwijk.
Beide ouders woonden bij de geboorte van Alida Anna in Den Haag.

 ----+---+----

JOOP ALS ONDERDUIKER NAAR NIJEGA

 De eerste keer dat over Joop als onderduiker wordt geschreven is al in 1942 als hij een paar maanden onderduikt bij familie in Amerongen. Tijdens deze zomer kwamen vader, moeder en zijn zuster naar Amerongen op vakantie en werden dan weer in contact gebracht met zoon Joop. De familie Jelte van der Meer vermeldt dat Joop reeds onderduiker in Elahuizen was in het jaar 1942. Ook in het begin van 1944 is Joop weer een paar maanden onderduiker geweest in Amerongen.

In Gaasterland zijn tot 1944 weinig actieve Landwachters geweest. De NSB (Nederlands Socialistische Beweging) besluit daaraan wat te doen en neemt daarom in de zomer van 1944 de beslissing om een aantal beroepslandwachters in de regio Gaasterland te plaatsen. De keuze valt op Balk en wel op het Gebouw van Christelijke Belangen aan de Meerweg. Op 29 juni 1944 neemt een aantal beroepslandwachters hun intrek in het gebouw. Onder hen zijn onder anderen Sikke Jellema uit Grou, Hendrik Brandsma uit Tjerkgaast, Diemer Jongeling uit Wierum, Hendrik Zoomer uit Hilversum en Klaas Delfsma uit Surhuisterveen, voorheen winkelier in Sloten. De leiding is in handen van groepscommandant Sijmon Wassenaar uit Berlikum. Ook Pieter Hoekstra uit Leeuwarden wordt als commandant genoemd. De keuze kan niet angstiger uitvallen voor de buurman, Benjamin Herre Steegenga, die een kledingzaak heeft in Balk naast het Gebouw voor Christelijke Belangen. Steegenga is vanaf begin januari 1942 bijzonder actief in het Gaasterlandse verzet en hij krijgt de vijand nu naast de deur. Twee huizen verder aan de rechterzijde staat de Nederlands Hervormde pastorie met de familie Schweitzer en daarin zoon Joop als onderduiker. De bewegingsvrijheid van Joop loopt nu dag en nacht gevaar.
De invloed van de groep landwachters wordt steeds sterker gevoeld door het toenemend aantal patrouilles. Hun invloed wordt ook merkbaar in omliggende gemeenten. Zo wordt ook de retourboot van Stavoren-Enkhuizen en de retourboot Lemmer-Amsterdam door hen regelmatig gecontroleerd op aanwezigheid van verboden goederen en op verdachte inkomende en uitgaande personen. Geschiedenisschrijver Hendrik Twerda schrijft is de Friese taal over het verbergen van Joden in Gaasterland. Daarin doet hij mededeling van het feit dat er veel onrust in Gaasterland is ontstaan nadat de Duitsers en landwachters in de eerste week van augustus 1944 Balk hebben omsingeld voor het houden van razzia’s. Er werden voor meerdere Joden nieuwe onderduikadressen opgezocht. Zo werd een veilige – maar ongeriefelijke – onderduikplaats voor hen gevonden boven het plafond van de Nederlandse Hervormde Kerk in Balk en dus dicht bij het gebouw van Christelijke belangen, waar Duitsers en landwachters verbleven. De vraag is nu of Ds. Schweitzer hiervan heeft geweten. De ondergrondse zal hem waarschijnlijk hebben ingelicht, omdat een dominee de volledige zorg had over de kerk en het kerkgebouw. Bij ontdekking immers zouden de Duitsers en Landwachters direct de dominee hiervoor verantwoordelijk houden. Eerst later heeft men begrepen aan welke gevaren men het gezin van Ds. Schweitzer heeft blootgesteld. Gelukkig heeft geen enkele landwachter ooit boven in de kerk gekeken.

In juli 1944 beginnen de landwachters te vermoeden dat er in de regio Gaasterland nogal wat onderduikers zijn en daaraan moet wat worden gedaan. Mede om hen als landwachters enige status te geven ten opzichte van de Duitsers, vragen zij om een razzia te mogen houden in de omgeving van Balk.
Verzetsstrijder Jan de Vries uit Balk krijgt via een luisterpost in Leeuwarden de mededeling door dat er een razzia komt door de Grüne Polizei en de Landwacht. Hij neemt eerst zijn eigen veiligheidsmaatregelen, omdat hij bonkaarten thuis heeft en een revolver en een jachtgeweer. Hij vertrouwt dit niet en wil alles overbrengen naar een keldertje in zijn schuurtje bij de volkstuinen in Balk. Hij loopt ’s avonds na spertijd daar naartoe via een oud pad bij de woningen van Eigen Haard. In het maanlicht zit hij iets komen. De Vries gaat liggen en er komt een Duitser aan met een mitrailleur die op 5 meter afstand langs hem heen loopt. Daarna volgt de gehele patrouille van 6 man en zij sluiten Balk af. De Vries kan nu verder niets meer doen en hiermee is de razzia in Balk begonnen.

Op woensdag 2 augustus en donderdag 3 augustus 1944 wordt de plaats Balk geheel omsingeld door SS’ers en Landstormers om een grote razzia te houden op zoek naar onderduikers.  De Landstorm was een militair vrijwilligers-corps binnen SS-verband, voornamelijk bestaande uit Nederlanders (uiteindelijk totaal ca. 8000 man) onder Duitse leiding. Opgericht in maart 1943 en gelegerd in Nederland.  Zij waren bestemd voor de strijd tegen de Geallieerden. Aanvankelijk was de naam ‘Landwacht’, maar die werd in oktober 1943 omgedoopt tot Landstorm. In eerste instantie nemen 8 leden van de Grüne Polizei hun intrede bij de Landwachters in het gebouw van Christelijke Belangen in Balk.
Het aantal Duitsers loopt op tot ongeveer 130 man met 7 à 8 overvalwagens en de nodige motorfietsen met zijspan. Zij gaan strategische punten bewaken zoals op de hoek Trophorne-Woudsend-Elahuizen. Met verrekijkers zoeken zij de gehele omgeving af. Buiten Balk patrouilleren de Duitsers en Landwachters op zoek naar slachtoffers. Zo schieten zij in Rijs tot driemaal toe op een vluchteling, maar gelukkig is de persoon niet geraakt. Wel worden twee vluchtelingen opgespoord tijdens het met speurhonden doorzoeken van het Rijsterbos. In Ruigahuizen valt Hendrik Veltman in handen van Hitlers trawanten.

In Nijemirdum gaan landwachters op de Griene Leane, een bospad, op wacht staan en daardoor kunnen 4 onderduikers worden opgepakt in het grote onderduikershol van Lucas en Anne Bouma. In Harich wordt bij meerdere boeren alles doorzocht. Joop heeft lucht gekregen van de aanwezige vijanden en weet op 2 augustus 1944 door het politiekordon heen te breken. Meerdere jongemannen uit Balk en naaste omgeving zoeken een goed heenkomen. Van 14 onderduikers is bekend dat zij overdag in een praam van het Waterschap een verblijfplaats vinden in het riet bij Het Zwin, een klein meertje tussen Harich en Nijega. Een groep van plm. 10 mensen uit Balk – waaronder Jappie Koopmans – vlucht naar Harich en verblijft enkele dagen in de roggevelden tussen Harich en Nijega. Een groepje jongemannen uit Wijckel slaapt ‘s nachts in het Wikeler Hop. Sietse Koopmans, de vader van Jappie Koopmans, had een dag daarvoor nog het haar van Joop op het onderduikadres geknipt. Cornelis de Vries (1922) heeft Joop Schweitzer in zijn pofbroek weg zien fietsen. Joop zag er erg angstig uit waardoor Cornelis de Vries hem vanaf de andere zijde van de Luts toeroept: ,, Joop, Joop” maar op deze aanroep geeft Joop geen reactie. Cornelis de Vries kent Joop, omdat hij hem zaterdagsavonds wel eens ontmoet bij Sietse Koopmans in Balk. Vooral in de tijd dat Joop onderduiker is en wat vertier zoekt. Joop komt dan bij Koopmans in de Van Swinderenstraat door in het donker achter de huizen langs te gaan. Hij moet in het duister over een smalle plank lopen die over de (stink)sloot De Binge is gelegd.
Joop is zo’n avond geen prater, maar doet wel mee in groepsverband door bijvoorbeeld huishoudelijke zaken af te werken zoals distributiebonnen plakken bij winkelier Koopmans. Het is bij de aanwezigen altijd voelbaar dat Joop een gespannen indruk maakt. De 30 centimeter grote pannenkoeken bij Koopmans is zijn favoriete gerecht. Ook is bekend dat het de 21-jarige elektricien Jan van der Heide uit Balk gelukt is om Balk te ontvluchten. Dat lukt Willem Weerman niet, want hij wordt gepakt.
Joop vlucht door de Noordwolderpolder naar de familie Jelte en Beth van der Meer in Nijega. In 1942 en in 1943 is Joop al eerder bij hen ondergedoken. Joop is dus gewend aan Nijega als uitvalsbasis.
Deze dag wordt Jan de Boer uit Elahuizen (geboren in 1922 en later onderwijzer) door de echtgenote van Jelte van der Meer (Jelte Beth) binnengeroepen in haar woning, op aanwijzing van Joop. Beide mannen kennen elkaar van het gemeentehuis in Balk waar Jan de Boer bij de distributiedienst werkte en Joop op de gemeentesecretarie.  Joop Schweitzer vraagt aan de Nijegaaster Jan de Boer wat zijn plannen voor de nacht zijn: ,,Je kunt niet op je plaats blijven, want ze zoeken alles af”, zegt Joop. Jan de Boer vertelt Joop dat hij in de landerijen slaapt, maar daar voelt Joop niets voor, want ,,ze hebben honden bij zich”.  Jan en Joop maken dan afspraken waar zij de medewerking van de overbuurman Ds. L.M. Brouwer4 voor nodig hebben.

Jelte en Bet van der Meer

Jan de Boer is goed bevriend met de dominee. Vanaf die tijd verdeelt Joop zijn tijd tussen de beide woningen en ‘s nachts vertrekt hij naar het naastgelegen kerkgebouw, waar een geheim zoldertje boven de sacristie is. Het voordeel daarvan is dat hij ‘s nachts bij noodgevallen de mogelijkheid heeft om vanaf de achterzijde in het kerkgebouw en vervolgens in de kerktoren te kunnen komen.  Overdag krijgt hij zijn maaltijden, koffie en thee bij de familie Van der Meer.

Jan J. van der Veer uit Nijega schrijft in zijn dagboek dat hij deze dagen ook naar de kerk in Nijega is gegaan als onderduiker. Hij schrijft in zijn dagboek van 3 augustus 1944: „Men heeft mij gezegd dat ik niet moet schrikken wanneer ik een levende ziel in de kerk vond. De zoon van Ds. Schweitzer uit Balk is vanmorgen hierheen gevlucht. Hij was naar zijn vriend Jan de Boer gegaan en deze had hem naar de kerk verwezen. Daar had hij de gehele dag gezeten. Vanavond was hij even op het kerkhof wezen luchten toen Jan Hoekstra, de koster van de kerk, hem daar verraste. Hij moet helemaal overstuur zijn geweest. Bijna een jaar was hij ondergedoken geweest en had al die tijd op de zolder van zijn vaders pastorie gehuisvest. Ik ken Joop Schweitzer niet van gezicht, maar ik weet wel dat hij anders ambtenaar in het Gaasterlandse gemeentehuis was.”

----+---+---

JOOP SCHWEITZER WORDT MEEDOGENLOOS NEERGESCHOTEN

Deze situatietekening is destijds gemaakt door Jan J. van der Veer uit Elahuizen in zijn dagboek.

Het is vrijdagavond 4 augustus 1944. Volgens fietsenmaker Jelte van der Meer (47 jaar), wordt op deze dag meerdere malen in Nijega gewaarschuwd voor de komst van de Grüne Polizei en de Landwacht die in deze periode met een overvalwagen geregeld de verschillende plaatsen in de regio rondrijden om onderduikers op te sporen en gevangen te nemen. De familie van der Meer is de gehele dag op z’n hoede en waarschuwt Joop niet de straat op te gaan. Joop peinst er niet over om zich in het openbaar te begeven, omdat hij volgens Mevrouw Elizabeth van der Meer- van der Veer (44 jaar) vrij veel angst heeft voor deze mannen. En dan gebeurt toch waar menigeen al bang voor geweest is.
Bij het ondergaan van de zon komt plotseling - en praktisch onhoorbaar – om ongeveer 21.303 uur vanuit de richting Woudsend langzaam een kleine platte Duitse overvalauto met in totaal 7 of 8 personen en 1 hond op patrouille het dorp Nijega binnenrijden. In enkele documenten wordt het tijdstip van 20.00 uur genoemd en in andere documenten weer 21.30 uur. Dit heeft te maken met de door de Duitsers in Nederland ingevoerde zomertijd dat een verschil geeft van 1.40 uur. De dader heeft met potlood in zijn eigen aantekenboekje als tijdstip 21.30 uur geschreven. De leden van de Duitse Sicherheidsdienst uit Heerenveen en landwachters van de NSB Leeuwarden zijn het dorp Nijega bijna uit als ze plotseling terugkeren.

Wat er dan allemaal plaatsvindt staat beschreven in het op 7 maart 1949 opgemaakte proces-verbaal van 11 pagina’s door Wijbe Bouma, opperwachtmeester der Rijkspolitie in de post Oudega, tevens onbezoldigd rijksrechercheur. Hij heeft daartoe opdracht gekregen van zijn groepscommandant der Rijkspolitie in Koudum.  De raadsheer-Commissaris van het Bijzonder Gerechtshof in Leeuwarden heeft telefonisch op dit proces-verbaal aangedrongen.  In het proces-verbaal van Wijbe Bouma komen 9 getuigen aan het woord die hun verklaringen allemaal ook nog eens ondertekenen in de eerste week van maart 1949; dat is dus vier en een half jaar na de moord op Joop Schweitzer.  De dader legt in diezelfde periode een verklaring af voor de raadsheer-Commissaris van het Bijzonder Gerechtshof. De reconstructie wordt verder gevolgd aan de hand van beide documenten waardoor het principe van woord en wederwoord wordt toegepast.

Op een tuinbankje voor de fietsenmakerij van Jelte van der Meer zitten of staan vijf mannen te praten. Het zijn:

  1. Egbert (Eppie) Schram, geboren te Ouwsterhaule op 10 april 1919, landarbeider. Hij woonde in Oudega nr. 55.
  2. Lucas Kool, geboren te Nijega op 9 juli 1889, los-werkman en vrachtschipper. Hij woonde in Nijega nr. 30. Hij is bekend van zijn skûtsje ,, De Drie Gebroeders” met een inhoud van 34 ton. Hij heeft veel prijzen gewonnen. Op 4 augustus 1945 is hij alweer deelnemer aan skûtsjewedstrijden in Lemmer.
  3. Hielke van der Wal, geboren in Nijega op 14 februari 1892, rustend veehouder. Hij woonde in Nijega 23a.
  4. George Buma, geboren in Abbega op 11 juni 1907, veehouder. Hij woonde op dat moment in Nijega.
  5. Geert Veldstra, geboren te Staveren op 19 november 1906, landarbeider. Hij woonde in Molkwerum nr. 138 en was werkzaam bij veehouder Huistra te Nijega.

Al deze mannen hebben - met uitzondering van Eppie Schram – gezien hun leeftijd eigenlijk niets van de overvallers te vrezen. Zij zijn immers geen onderduikers en zijn geen een van allen in de ,,gevaarlijke” leeftijd om in Duitsland tewerk te worden gesteld. Wel kan ieder individueel illegale activiteiten hebben uitgevoerd en daardoor benauwd zijn voor de confrontatie. Van George Buma b.v. is bekend dat hij illegale bladen in de omgeving bezorgde.

Egbert Schram (25 jaar) schrikt van het geroep door de meisjes dat de Duitsers eraan komen en loopt eerst nog een eindje de weg op om te kijken of het wel waar is, omdat de weg in het dorp nogal een bocht neemt. Hij ziet dan de overvalwagen aankomen en vlucht als eerste door het steegje weg, gevolgd door Geert Veldstra. De gehele groep schrikt toch zo van dit onverwacht verschijnen, dat ze het uiteindelijk allemaal op een lopen zetten nadat Lucas Kool en Hielke van der Wal eerst nog op de tuinbank waren blijven zitten. Egbert Schram vlucht de steeg in tussen de woning van Jelte van der Meer en het wagenhok (bijschuur) van veehouder George Buma en probeert zich daar schuil te houden, maar uiteindelijk lijkt hem dat geen goed idee. Hij loopt de steeg door en neemt de wijk naar het erf van veehouder Buma. Op dit erf staat een varkenshok waar hij een schuilplaats hoopt te vinden. Voordat hij de schuur zal bereiken moet eerst een hoop ingekuild gras worden gepasseerd. Tijdens de vlucht naar de schuilplaats hoort hij een geweerschot dat blijkbaar voor hem bestemd is omdat de kogel langs zijn oren fluit.
Hij wordt niet geraakt en rent door naar het varkenshok. Dan hoort hij opnieuw een schot. Hij heeft het varkenshok nauwelijks bereikt of daar komen al twee personen naar hem toelopen, waarvan de één een revolver heeft en de ander een geweer. Beide mannen roepen luidkeels: Handen omhoog”. Schram volgt het bevel op en  wordt daarna vastgegrepen en gefouilleerd. Op dat ogenblik ziet hij een persoon languit met de handen vooruit op de grond liggen op het erf van Buma. De persoon heeft een licht overhemd met slip-over aan en geen jas.

Lucas Kool (55 jaar) heeft een logeetje van zijn zuster uit Twijzelerheide genaamd Anke Koelstra. Op een gegeven ogenblik ziet dit meisje vanuit de richting Woudsend een overvalwagen aankomen en roept naar de mensen op de tuinbank: ,, Daar komt een overvalwagen met groenen aan”. Lucas Kool blijft eerst nog even zitten maar besluit toch te vluchten. Hij hoort op zijn vlucht in de steeg achter de woning van fietsenmaker Van der Meer schreeuwen: ,, Halt of ik schiet” en daarna direct een schot. Hij denkt dat vanuit de steeg ter hoogte van het daar aanwezige buitenprivaat (W.C) geschoten is. Hij acht het ook mogelijk dat vanaf de openbare weg op de dam achter de boerderij eveneens is geschoten, omdat er onmiddellijk weer een geweerschot afgaat.  Hij hoort nu de echtgenote van Jelte van der Meer roepen: ,,O, Joop is doodgeschoten”. Lucas Kool wil nog een kijkje nemen, maar wordt door een landwacht gemaand om door te lopen waarna hij teruggaat naar zijn woning. Hij kan niet vertellen hoeveel Duitsers en landwachters er afzonderlijk aanwezig zijn geweest, omdat zij steeds onrustig door elkaar liepen.

Hielke van der Wal (72 jaar) hoort ook roepen dat de Groenen eraan komen en krijgt van Egbert Schram een bevestigend antwoord. Hij ziet Schram en Veldstra vluchten, maar hij en beide anderen blijven rustig zitten. Hij vermoedt dat de Groenen de vlucht van de beide mannen gezien hebben en dat zij daarom halt houden bij het huis van Jelte van der Meer. Hij ziet 7 of 8 personen uit de overvalwagen komen en één hond.
Enkele mannen ziet hij de weg op lopen en vermoedelijk drie mannen naar de steeg achter de woning van Van der Meer. Hij hoort direct twee geweerschoten uit de richting van de dam die aan de openbare weg grenst en toegang geeft tot de boerderij van Buma. Volgens hem zijn de schoten gelost door de personen die de openbare weg waren opgelopen.

George Buma (37 jaar) zegt dat op mooie zomeravonden door mannen uit het dorp gezamenlijk op de tuinbank gesprekken worden gevoerd. Op 4 augustus 1944 is dat weer het geval maar ditmaal loopt op de weg een hem onbekend meisje dat vermoedelijk in Nijega aan het logeren is. Zij roept plotseling tegen de groep: ,,Daar komt de Grüne Polizei aan”. Omdat dit door jeugdigen in die tijd wel vaker uit de grap wordt gezegd, schenkt de mannengroep hier eerst geen aandacht aan. Hij merkt op dat Egbert Schram de mededeling niet vertrouwt en de weg op gaat om het controleren. Hij ziet Schram zich omdraaien en de steeg bij Van der Meer in vluchten. Deze vlucht gaat zo snel dat Schram komt te vallen over de driewielige bakfiets die voor reparatie voor de werkplaats van fietsenmaker Van der Meer staat. Hij heeft er een wiel afgehaald en de as van de bakfiets wordt door benzineblikken gesteund.
Deze blikken veroorzaken zoveel lawaai dat Buma hiervan schrikt en als er dan een Duitse overvalwagen stopt en Duitse commando’s klinken, loopt ook hij hard de steeg in naar de deur van zijn bijschuur met het doel daarin te verdwijnen.
Buma ziet tijdens de vlucht Egbert Schram hard in de richting van het bij hem op het erf staande varkenshok lopen. Als Buma de deur van zijn bijschuur bereikt heeft en de grendel vastpakt, hoort hij vlakbij een schot, maar hij weet niet uit welke richting dat afgevuurd is. Na dit schot trekt hij de deur open van de bijschuur om naar binnen te stappen. Dan hoort hij weer een schot. Hij heeft niet meer dan in totaal twee schoten gehoord en heeft niet gezien door welke persoon de schoten gelost zijn en ook niet voor wie de schoten bestemd zijn, omdat hij zo snel mogelijk een goed heenkomen probeert op te zoeken.

Geert Veldstra (37 jaar) hoort op de bewuste avond een meisje op de weg roepen: ,,Daar komt de Groene Politie”. Op het moment dat Egbert Schram de vlucht neemt, hoort hij op de weg een auto stoppen en er worden commando’s geschreeuwd. Hij ziet verder niet meer wat er allemaal gebeurt, omdat hij voor het vinden van een goede schuilplaats kiest. Hij kan niet meer door de steeg komen en daarom vlucht hij de winkel van fietsenmaker Van der Meer in. Hij gaat achter de winkeltoonbank liggen om zich te verstoppen. Precies op het moment dat hij de winkel binnenstapt klinkt er op korte afstand een schot dat volgens hem vermoedelijk van de weg schuin tegenover de steeg wordt afgeschoten. Hij hoort direct na het eerste schot een tweede schot, maar omdat hij zich verborgen houdt achter de toonbank in de fietsenwinkel ziet hij niet door wie en op wie geschoten wordt. Mevrouw Van der Meer vertrouwt de situatie niet, “omdat zij eventueel last van de vijand zou kunnen krijgen vanwege mijn aanwezigheid hier”. Zodra hij hoort dat de Duitsers zich allemaal op het erf bevinden achter de bijschuur van veehouder Buma, verlaat hij per rijwiel snel de winkel en gaat naar de boerderij van Huistra waar hij inwonend is. Hij ziet verder niets van de gebeurtenis en hoort pas de volgende dag dat er iemand doodgeschoten is en dat die de naam draagt van Joop Schweitzer. Hij weet niet hoeveel Duitsers of landwachters er geweest zijn. Wel heeft hij daarvan twee personen gezien in een groenachtig uniform.

De bankzitters zijn hiermee officieel gehoord over de aanleiding tot de moord.  Dan wordt getuige Geertje van der Veer (48 jaar) in het proces-verbaal aan het woord gelaten. Zij is geboren op 2 augustus 1896 te Nijega en aldaar woonachtig.  Mevrouw Elizabeth (Beth) van der Meer – van der Veer zal in haar verklaring aangegeven dat haar ongehuwde zuster Geertje meer gezien heeft van het gebeurde en daarom wordt zij ook officieel aan de tand gevoeld. Voor alle duidelijkheid moet opgemerkt worden dat zij niet verward moet worden met haar ongehuwde naamgenote van dezelfde buurt die als ,,zieke Geertje” bekend stond en door haar moeder werd verzorgd. Deze avond is eerstgenoemde Geertje op visite bij haar oom Douwe van der Wal. Daar ziet zij een Duitse overvalwagen Nijega binnenrijden. Zij is ongerust en loopt direct bij de visite vandaan om te zien of de auto ook de Tsjerkewei op zal rijden in de richting van haar huis. De naast haar wonende broer heeft nog zonen in huis die de leeftijd hebben om voor uitzending naar Duitsland in aanmerking te komen. Zij ziet dat de overvalwagen niet op de Tsjerkewei verschijnt, maar in de buurt blijft staan van de woning van haar zwager Jelte van der Meer. Terwijl zij daar in de tuin staat, ziet zij iemand haastig komen aanlopen vanuit de richting van de woning van Jelte van der Meer naar het erf achter de boerderij van Buma.
De persoon is gekleed in een licht gekleurd overhemd met een slip-over. Meteen hoort zij op 75 meter afstand een geweerschot gevolgd door kruitdamp en een vuurstraal uit de richting van de dam op het achtererf van de boerderij van Buma. Deze dam komt uit op de verharde weg. Zij vermoedt dat daar iemand van de Grüne Polizei of landwacht heeft gestaan die geschoten heeft. Zij kan dit niet zien omdat een huis en een hok het uitzicht naar de weg belemmeren. Zij ziet dan dat iemand voorover op de grond neervalt en liggen blijft. Zij kan onmogelijk zeggen wie het geweerschot gelost heeft.

Elizabeth van der Meer- van der Veer (44 jaar) wordt ’s avonds plotseling gewaarschuwd dat er Grüne Polizei en Landwachters met een auto voor haar woning staan. Haar man Jelte is niet thuis, omdat hij op dat moment op bezoek is bij zijn zwager Hendrik van der Veer in Nijega. Joop zit op dat moment achter in de keuken bij de tafel. Mevrouw van der Meer en Joop hebben als laatste activiteit gezamenlijk de afwas gedaan. Na de plotseling waarschuwing is haar eerste gedachte om naar de keuken te gaan om Joop te waarschuwen niet naar buiten te gaan. Blijkbaar heeft Joop de plotselinge waarschuwing ook gehoord want hij snelt in een draf achter Mevrouw Van der Meer langs de keuken uit naar de steeg achter het huis. Deze plotseling opwelling kan zij niet verhinderen. Inmiddels zijn de Grüne Polizei en de landwachters van meerdere kanten om de hier staande huizen gelopen voor de afzetting om de weglopende mannen te vangen. Zij ziet dan Geert Veldstra onder de toonbank in de fietsenmakerij zitten. Dan loopt zij naar het keukenraam dat uitzicht geeft op het erf van veehouder Buma. Op dat ogenblik ziet zij dat Joop vanuit de steeg naar het erf van Buma sprint met de waarschijnlijke bedoeling een schuilplaats te zoeken in het bijschuurtje (varkenshok) van Buma. Terwijl Joop daarnaar toe sprint hoort zij ,,Halt of ik schiet” roepen en direct twee schoten. Zij ziet dat Joop op de grond valt en dat hij blijft liggen.

Opperwachtmeester Wijbe Bouma vat uiteindelijk zijn proces-verbaal samen. Hij constateert dat de plaatselijke situatie van de moordplek bestaat uit een boerenbehuizing in de buurt van Nijega tegenover de Nederlands Hervormde Kerk. Naast deze boerderij staan woningen waaronder de pastorie van de kerk en de rijwielzaak van Jelte van der Meer. In laatstgenoemd pand was Joop Schweitzer ondergedoken. Het erf van veehouder Buma grenst zowel voor als achter aan de verharde openbare weg. Het achtererf is door middel van een dam gescheiden van de weg. Volgens zijn mening mag vrijwel zeker worden aangenomen dat het dodelijk schot of schoten vanaf deze dam zijn gelost. Het is ook zeer wel mogelijk dat vanuit de steeg achter het huis van Van der Meer is geschoten. Het achtergedeelte van de woning, bewoond door Van der Meer, grenst geheel aan het erf van Buma. Zonder op de openbare weg te komen kon Schweitzer op dit erf een schuilplaats vinden. Omdat de huizen door de Grüne Polizei en de landwachters geheel omsingeld werden, stonden ook op de dam die toegang geeft tot het achtererf van de boerderij enige personen van de Grüne Polizei of landwacht. Volgens Bouma hebben ooggetuigen gezien dat de Grüne Polizei en de landwachters het geweer steeds in de aanslag hadden.

Jan J. van der Veer schrijft in zijn dagboek wat hij een dag na de moord heeft gehoord in het dorp:
,,Zoals altijd op mooie zomeravonden gebeurt, stonden en zaten op het erf van Oom Jelte een troep mannen de dorpsnieuwtjes te bespreken. Oom Jelte was een bakfiets aan het repareren. Hij had er een wiel afgehaald en de as van de fiets door benzineblikken gesteund. Eensklaps zag Eppie Schram de overvalwagen aankomen. Hij kreeg het op de zenuwen en rende door het steegje weg. Het hele troepje werd aangestoken en vluchtte weg, in hun haast struikelden zij over de benzineblikken. Zij waren niet bepaald in staat om hun verstand te gebruiken, want behalve Eppie zat er niemand in de gevaarlijke leeftijd. Cor Buma en Eppie renden door het steegje achter oom Jeltes huis langs. Joop Schweitzer zat daar in de keuken. Hij is zeker ook gegrepen door de paniekstemming want anders is zijn optreden niet te verklaren. Hij rende naar buiten en wilde het land in vluchten. In ineens was het gebeurd. De overvalwagen stopte, de S.D.-mannen eruit en schreeuwden „Stehe”. Meteen schoten ze ook. Er was geen tijd om staan te blijven”.

Tenslotte de verklaring zoals landwachter Diemer Jongeling uit Wierum als dader die heeft afgelegd aan de Raadsheer Commissaris over de toedracht tot de moord.
„ Ook in de zomer van 1944 is de Landwacht te Leeuwarden enige dagen in het dorp Balk gedetacheerd geweest. Ik was daar ook bij. Op de avond voor ons vertrek hebben wij met enige landwachters (o.a. Zomer) en enige Duitsers in een auto een tocht gemaakt in de omgeving van Balk. In een dorpje daar in de buurt, waar ik de naam niet van ken, zagen wij dat een persoon de vlucht nam. De auto stopte en wij verlieten de auto om deze persoon aan te houden. Ik liep hem na tussen een paar huizen door, terwijl enige Duitsers de andere kant op liepen. Ik heb de persoon aangeroepen om halt te houden waaraan hij echter niet voldeed. Daarom loste ik een schot uit de karabijn waarmee ik gewapend was. Ik had de karabijn onder de armen maar ik heb niet op de vluchteling aangelegd; het was mijn bedoeling een waarschuwingsschot te geven. De vluchteling viel echter neer en toen ik bij hem kwam bleek, dat ik hem door het hoofd geschoten had en dat hij reeds dood was. Het was een jongeman; zijn naam herinner mij niet. Later heb ik wel gehoord, dat het de zoon van de dominee was”.
De schutter Diemer Jongeling was voor deze gelegenheid gewapend met een Italiaanse karabijn in plaats van het gebruikelijke jachtgeweer. Het geweer heeft in de rechterslaap van Joop een groot gat gemaakt.

----+---+----

TUSSEN MOORDPLEK EN HET VERTREK NAAR BALK

In het door ieder persoonlijk getekende proces-verbaal van 7 maart 1949 wordt ieders rol duidelijk weergegeven. Aan de hand van de getuigenissen uit hoofdstuk 6 is ieders rol prima duidelijk geworden.

Egbert Schram wordt na het fatale schot door twee personen meegenomen naar de overvalwagen en tegen de muur van een huis gezet. Beide personen blijven bij hem staan om te voorkomen dat hij vlucht en als dubbele controle wordt ook hond van de moordenaars naast hem gezet. Na een tijdje wachten zegt een Duitser dat hij in de overvalauto moet plaatsnemen. Volgens hem waren er 7 à 8 personen met de overvalauto gekomen. Als Egbert Schram plaatsneemt komen er 2 Duitsers en 2 landwachters naast hem zitten.
Eén landwachter sprak in de Friese taal en de andere in de Hollandse taal. Schram wordt verplicht om de plaatselijke politie aan te wijzen. Het gehele gezelschap gaat op zijn aanwijzing naar de woning van politieman Wijbe Bouma. Twee personen stappen hieruit en twee blijven Schram bewaken. Even later komen twee mannen uit de politiewoning en Schram hoort hen zeggen dat hij niet thuis is. De reis gaat verder in de richting van Koudum. Ter hoogte van de boerderij van E. Lootsma wordt politiefunctionaris Pieter Lycklama à Nijeholt van Koudum aangetroffen. Ook hij wordt nu gelast mee te gaan naar Koudum. Hier ziet Schram dat een Duitser en een landwachter bij de woning van burgemeester Reitsma aanbellen. Eén van de beide personen vertelt - duidelijk voor Schram te verstaan - dat zij in Nijega een terrorist hebben doodgeschoten. De burgemeester stelt nog een vraag maar hierop wordt geen antwoord gegeven. Beide personen stappen weer in de auto en men rijdt terug naar Nijega waar bij de boerderij van Buma weer wordt gestopt. Schram moet blijven zitten. Al vrij snel komen de achtergebleven Duitsers en Landwachters in de overvalwagen op weg naar Balk. Politieman Lycklama à Nijeholt moet op het erf van de boerderij Buma achterblijven. Onderweg hebben de mannen veel schik om het feit dat zij zo goed hebben geschoten waardoor er iemand is geraakt. In Balk wordt Schram aan de commandant van de Grüne Polizei voorgeleid en door hem verhoord. Na dit verhoor volgt opsluiting. De volgende morgen om plm. 5.30 uur wordt hij weer op vrije voeten gesteld. Hij kan niet met zekerheid vertellen wie op hem geschoten heeft maar denkt wel de personen te kunnen herkennen die bij hem in de overvalauto naar Koudum hebben gezeten. Daar was onder anderen een Duitser bij met twee gouden tanden in zijn mond. Hij hoort pas later dat Joop Schweitzer de doodgeschoten persoon is. Het is bij Schram nooit bekend geweest dat Joop als onderduiker bij Van der Meer verbleef.

Hielke van der Wal loopt na het schieten naar zijn huis en daar krijgen hij en zijn vrouw direct huiszoeking van de Grüne Polizei en de Landwacht. Er wordt aan hen beiden gevraagd of zij Johannes Schweitzer kennen, waarop zij ontkennend antwoorden. Hielke van der Wal heeft al vrij snel van Jelte van der Meer gehoord dat Joop Schweitzer dood geschoten is. Hij kan onmogelijk vertellen hoeveel Duitsers en landwachters er waren. Ook kan hij niet vertellen hoeveel Friezen zich onder de landwachters bevinden. Volgens hem spraken enkelen in de Hollandse taal en de Friese taal heeft hij niet gehoord.

 George Buma verblijft direct na de moord gedurende 20 tot 30 minuten in de bijschuur en gaat dan via een klein luikje in de kelder naar zijn vrouw in het zogenaamde buitenhuisje. Van daaruit ziet hij door de ramen op zijn erf Joop Schweitzer roerloos op de grond liggen. Tot ongeveer 23.00 uur staan steeds enkele Duitsers of landwachters met een grote hond bij het lijk van Joop, terwijl hij tevens af en toe enige van hen om de schuur en op de weg hoort lopen. Hij kan niet vertellen hoeveel Duitsers en landwachters er gezamenlijk geweest zijn. Direct na het vertrekken van de overvalauto wordt er bij hem op de ramen geklopt en dat blijkt burgemeester Reitsma van de gemeente Hemelumer Oldephaert en Noordwolde te zijn, in gezelschap van een dokter. Gezamenlijk hebben zij het lijk van Joop Schweitzer bij Buma in de schuur neergelegd. Hier is het gewassen, waarbij bleek dat Joop door het hoofd was geschoten. ‘Wij hebben een laken over Joop neergelegd en het lijk naar het lijkenhuisje gebracht op de kerkelijke begraafplaats in Nijega’. Hier wordt het lijk op een lader neergelegd dat ondersteund wordt door twee "bunemmers". Dat zijn emmers die bij het voeren van kalveren gebruikt worden.

Geertje van der Veer loopt na de beide schoten direct terug naar de woning van Douwe van der Wal, waar zij met haar oude moeder die avond op visite is. De moeder wenst direct terug te gaan naar haar eigen huis. Hieraan voldoet Geertje. Pas een dag later hoort zij dat onderduiker Joop Schweitzer bij haar zwager Jelte van der Meer doodgeschoten is. Ook zij kan onmogelijk zeggen wie het geweerschot gelost, omdat de afstand 75 meter bedraagt.

Elizabeth (Beth) van der Meer- van der Veer ziet na de schoten dat haar man Jelte van der Meer de keuken inkomt en zij roept vervolgens tegen hem:  ,,O, ze hebben Joop doodgeschoten”. Zij heeft niet waar kunnen nemen wie van de Duitsers of landwachters geschoten heeft. Wel ziet zij twee mannen in uniform bij Egbert Schram staan en hem meenemen naar de openbare weg. Zij ziet ook dat de Grüne Polizei en landwachters naar Joop toelopen en zijn portefeuille uit de achterbroekzak halen. Als zij de portefeuille openmaken beginnen de mannen te lachen. Zij hebben echt schik. Het lijk laten ze liggen en plaatsen daar een wacht bij. De Duitsers en landwachters lopen dan naar buurman Buma en Van der Wal die ook in de boerderij met Buma woont. Nadat hun woning onderzocht is, “komen ze bij ons voor huiszoeking. Ik loop met een goed Nederlandssprekende Landwachter naar de zolder en mijn man Jelte blijft beneden bij de andere mannen. Wel vragen ze aan ons of wij de persoon ook kennen die zij hebben doodgeschoten. Ik en mijn man geven een ontkennend antwoord. Dan zegt de goed Nederlandssprekende landwachter: „ Nu, het is Johannes Schweitzer uit Balk. Ik geef daarop als antwoord: „ Moet het dan zo, om zonder meer op zulke jongens te schieten”. Hij zegt: „ Dan had hij maar moeten blijven staan”. Zij ziet Egbert Schram in de overvalauto stappen en dat een gedeelte van de Duitsers en landwachters op het erf van Buma blijft.
De andere personen nemen plaats in de auto en rijden weg in de richting van Oudega. De Duitsers vertellen dat de Van der Meers de woning niet mogen verlaten totdat de Commandant uit Balk gekomen is. “Onze kinderen waren niet thuis. Om ongeveer 23.00 uur komt de overvalauto terug, maar hier hebben wij verder niets van gezien. Later horen wij weer een auto en dat is vermoedelijk de burgemeester geweest met de dokter. Een dag later horen wij dat Wijbe Bouma als politieman ter plaatse geweest is voor de berging van het lijk.
Ik zou de personen pertinent kunnen herkennen die bij ons in huis geweest zijn voor huiszoeking. Ik weet niet of er landwachters bij zijn geweest die Fries spraken. Wel heb ik de indruk dat zij ons goed verstaan als wij Fries spreken. Mijn zuster Geertje van der Veer weet vermoedelijk ook wel iets van het schieten af. Zij stond in de tuin van mijn oom toen de schoten vielen.”

Jelte van der Meer hoort bij zijn zwager Hendrik van der Veer in Nijega tweemaal achter elkaar een schot en aan het geluid te horen denkt hij aan geweerschoten. Hij loopt direct de weg op naar zijn huis en ziet dat er een overvalwagen voor zijn huis staat. Ogenblikkelijk denkt hij aan zijn onderduiker Joop en gaat daarom zijn woning binnen. Daar treft hij zijn vrouw aan en hier lopen de verklaringen van het echtpaar uiteen omtrent het tijdstip van mededeling aan elkaar dat Joop dood is. Jelte van der Meer verklaart dat zijn vrouw bij zijn binnenkomst aan hem zegt: ,, De Grüne Polizei is bij buurman Buma”. Terwijl dit gesprek gevoerd wordt komt de Grüne Polizei met de landwachters de woning binnen om huiszoeking te doen. Mevrouw van der Meer gaat met een goed Nederlandssprekende landwachter naar de zolder, terwijl de Grüne Polizei en andere landwachters bij Jelte van der Meer beneden blijven.

Deze personen vroegen hem of hij die persoon ook kent, die zij op het erf van Buma doodgeschoten hadden. Van der Meer geeft een ontkennend antwoord, omdat hij op dat moment echt niet wist wat er gebeurd was. Wel begrijpt hij nu dat zij iemand hebben doodgeschoten. Volgens Jelte van der Meer heeft zijn vrouw hem eerst na vertrek van het geboefte verteld dat het Joop Schweitzer is die doodgeschoten is. Wie Joop Schweitzer heeft doodgeschoten weet Van der Meer uiteraard niet, maar wel zou hij de mannen zeer zeker herkennen die huiszoeking hebben gedaan.

Jan J. van der Veer schrijft in zijn dagboek nadat hij begin 4 augustus naar huis is gegaan dat op ongeveer 250 meter afstand ligt van de moordplek:
„Ik hoor Beppe en tante Geertje ook al aankomen. Jonge, wat zijn die luidruchtig. Ik ga naar beneden en laat ze binnen. Zij zijn erg blij mij te zien. Beppe is wel geschrokken maar is overigens kalm. Tante is ontzettend overstuur. De hele buurt staat op z’n kop vertellen ze. Tante had ze zien schieten maar ze wist niet of er iemand geraakt was. Er was iemand, die verteld had dat er wat op de grond lag. Dat geloof ik niet. Verbeelding kan veel doen en de mensen zijn altijd belust op sensatie. Er schijnen nog een stuk of vijf agenten van de Grüne bij Cor Buma rond te stappen. De melkrijder komt van de fabriek terug. Beppe roept hem aan en ik hoor hem terugroepen: ,,Nee, er zijn nog vijf van die krengen, twee bij Jelte van der Meer op het erf en drie bij Cor Buma op de reed!”. Ziezo, denk ik, nu is het helemaal mooi! Er zijn twee het land ingevlucht en die zullen ze wel gaan zoeken. Allicht denken de heren dat die twee naar hier zijn gevlucht en dan komen ze om huiszoeking te doen. En dan zijn Durk, Ype en ik onverbiddelijk de sigaar. Ik zit hier hopeloos in de val. Beppe is erg ongerust over oom Jelte. Die is namelijk ook radiohandelaar en heeft vast wel radio-onderdelen in huis. Ook zit Joop Schweitzer daar. Bij een mogelijke huiszoeking kon de situatie weleens erg onplezierig worden. Het wordt later…
De overvalwagen komt terug, de twee rode achterlichten schuiven langs de weg, al langzamer totdat ze blijven stilstaan. Vlak daarop gaat nog een luxewagen voorbij. We zien hoe er met zaklampen gelicht wordt in de buurt van Buma zijn varkenshok. De lichten zweven heen en weer. Het lijkt spookachtig tegen de donkere huizen, waarboven de roze lucht geleidelijk aan donker wordt.  De volgende morgen om halfzes ben ik klaarwakker. Cor Buma komt met paard en wagen aanrijden. Hij blijft staan en er wordt gepraat. Ype, Durk, Beppe, tante Geertje en Ype zijn vrouw hoor ik. Ik geloof ook dat vader erbij is. Ze hebben het nogal druk maar het dringt niet tot mij door waarover zij het hebben. Daar ratelt Buma weer weg. Beppe en tante komen binnen en dan vertellen zij me dat Joop Schweitzer doodgeschoten is. Dat moment vergeet ik nooit weer. Ik kon geen woord meer uitbrengen. Dus daarom zweefden die lichtjes daar gisteravond”. Jan van der Veer gaat naar het dorp en hoort daar wat er na het vluchten van Joop gebeurd is:
,,Het eerste schot was mis, het tweede raakt het slachtoffer in de slaap. Zonder geluid te geven sloeg hij tegen de grond vlakbij Buma’s varkenshok. Ogenblikkelijk liepen de Grünen naar het lijk toe en gingen erbij staan lachen. Ja, het was een prachtig schot geweest! Dit tekent de mentaliteit van de rasgangsters. Een politieman behoort een vluchtende arrestant in de benen te schieten, maar deze onverschillige kerels schoten direct raak….

De S.D. heeft de burgemeester gewaarschuwd en deze kwam opzetten met opperwachtmeester Bouma. Jan Hoekstra werd uit bed gehaald. Tezamen met Buma hebben ze de dode een verband om het hoofd gedaan. Het kogelgat was zo groot dat je er je vinger wel in kon steken. Ze hebben het bloed afgewassen en het lijk naar het lijkenhuisje gebracht. De overvalwagen is weer weggetrokken en heeft Eppie Schram meegenomen. Eerst hebben ze bij Oom Jelte en bij Hielke van der Wal huiszoeking gedaan. Vervolgens hebben ze in Balk huiszoeking gedaan bij Ds. Schweitzer, waarbij ze het persoonsbewijs van Joop vonden. Vanmorgen vroeg kwam Joop zijn zusje hier in Nijega om Joop te waarschuwen toch voorzichtig te zijn want de S.D. had zijn persoonsbewijs. Toen was hij al dood en de Grünen hadden niets gezegd toen ze zijn persoonsbewijs vonden. (Aantekening Vogelzang: Later blijkt dat dit niet Joop zijn zusje was maar koerierster Janny de Boer uit Balk).

Ik heb vanmorgen boontjes zitten afhalen. En terwijl ik dat zat te doen, zag ik op de weg in Nijega de lijkkoets rijden. Ik heb de zwarte wagen nog een hele tijd zien gaan. Daar gaat Joop Schweitzer nu. Hij ligt in de koets precies zoals hij gisteren gevallen is. Hij heeft dezelfde kleren en schoenen aan en hij ligt op een ladder. Hij is 23 jaar en hij is op een mooie zomeravond neergeschoten, omdat hij geen systeem wilde dienen dat hij niet hoogachtte. En degenen die hem hebben doodgeschoten, hebben plezier gehad”.

 Opperwachtmeester Pieter Lycklama á Nijeholt (37 jaar) uit Koudum verklaart dat hij op de avond van 4 augustus 1944 omstreeks 21.55 uur zich per rijwiel bevindt op de Dammenseweg in de richting Koudum. Hij wordt hier ingehaald door een overvalauto die uit de richting van Hemelum of Oudega komt. De auto stopt en aan hem wordt gevraagd of hij politie Bouma is.  Hij geeft een ontkennend antwoord en er wordt nu gezegd dat hijzelf met zijn fiets in de overvalauto moet plaatsnemen. Hij krijgt te horen dat een van hen op patrouille in Nijega een persoon heeft gedood die probeerde te vluchten. Zij hebben nu de bedoeling dit aan de burgemeester mee te delen. De chauffeur stopt bij zijn huis om de fiets thuis te brengen. In de tijd dat ik mijn fiets thuisbreng, rijdt de auto door naar het huis van de burgemeester. Op de terugreis stopt de auto weer voor zijn huis en moet Lycklama meerijden naar de boerderij van Buma in Nijega. Hij wordt meegenomen naar het lijk van Joop Schweitzer. Hier staat een lid van de Grüne Polizei op wacht met een hond bij zich. Het was inmiddels al laat geworden en buiten was het reeds donker. Bij het licht van de autokoplampen liet een van de landwachters hem de gevonden documenten en het persoonsbewijs zien met de naam van Johannes Doedenias Schweitzer, geboren te Maassluis op 12 juni 1921, van beroep Ambtenaar ter Secretarie, wonende te Balk 42. “De persoon die mij dit liet zien sprak de Friese taal en zei wijzend op het lijk: „Het lijkt wel een Jood”. De Duitsers en landwachters vertrekken met de auto. Ik kan niet vertellen hoeveel Duitsers en landwachters er afzonderlijk geweest zijn. Op de heenreis naar Koudum zitten er 5 personen in de auto waarvan 4 man patrouille en een persoon uit Nijega, genaamd Egbert Schram. Op het erf van Buma zijn er ook nog wel 4 personen aanwezig. Een tijdje later verschijnen burgemeester Reitsma en dokter Kingma uit Koudum op het erf bij Buma. Ik heb het lijk toen overgedragen aan de burgemeester. Dokter Kingma heeft het lijk onderzocht en daarna hebben wij het lijk bij Buma naar binnen gebracht en gereinigd. Inmiddels is ook wachtmeester Nijholt uit Warns op het erf gekomen. Gezamenlijk hebben wij het lijk van Joop Schweitzer overgebracht naar het lijkenhuisje op de begraafplaats van Nijega.”

Opperwachtmeester, tevens onbezoldigd rijksrechercheur Wijbe Bouma uit Oudega surveilleert op 4 augustus 1944 omstreeks 22.30 uur op de Dammenseweg in Koudum in gezelschap van zijn collega Johannes Nijholt uit Warns, voorheen Wachtmeester der Rijkspolitie en thans gepensioneerd.  Op dit tijdstip worden zij gewaarschuwd door een daar wonende veehouder dat de Grüne Polizei om politie Bouma zoekt. Bouma is niet erg gevoelig voor dit gesprek en probeert zich schuil te houden. Opeens ziet hij een overvalwagen komen van de Grüne Polizei op de terugweg naar Nijega. Zij zijn naar de burgemeester geweest voor het melden van het dodelijk slachtoffer. Bouma en Nijholt verschuilen zich onder een heg en laten de auto passeren. Hierna gaan zij naar hun controlepunt bij het gemeentehuis in Koudum. Hier staan burgemeester Reitsma en dokter Kingma klaar om per auto naar Nijega te rijden. Zij krijgen de opdracht van de burgemeester zo spoedig mogelijk naar Nijega te fietsen, omdat er in Nijega iemand is doodgeschoten. Beide mannen voldoen direct aan dit verzoek en komen rond 24.00 uur aan. Ze ontmoeten daar de burgemeester, de dokter en politieman Lycklama à Nijeholt. In de schuur zien zij het lijk liggen van Joop Schweitzer, die vrijwel zeker dodelijk gewond is door een schot in de hersenen. Ze brengen hem gezamenlijk naar het lijkenhuisje bij de tegenover liggende kerk.

Tot zover de verslagen uit het officiële proces-verbaal. De betrokken personen zijn anno 2008 allemaal overleden en de volgende generaties geven de informatie door die zij als tweede generatie hebben doorgekregen van de betrokkenen. Via deze nieuwe generatie en de meerdere publicaties over het onderwerp zijn er meer wetenswaardigheden te vermelden.

Tjeerd Buma weet als zoon van George (Cor Buma) te vertellen dat Joop Schweitzer op het boerenerf gevlucht is, omdat achter de boerderij een varkensschuurtje staat met een aangebouwde kippenren. Daarachter is een sloot met aan de kant een scheefstaande boom die zijn takken vlak boven het water heeft uitgespreid. Joop heeft de bedoeling om in dit drekslootje te springen en zich te verschuilen onder de takken. Het dodelijke schot moet vanaf 25 meter afstand zijn afgevuurd. Tseard ziet als 6-jarige jongen vanuit zijn ouderlijke woning Joop Schweitzer voorover in het gras liggen. Uit overlevering heeft hij gehoord dat Joop Schweitzer zonder geluid te geven direct gedood moet zijn. Tijdens dit warme zomerweer was Tseard even uit de warme bedstee gevlucht en hij krijgt deze zeer trieste aanblik zijn hele leven niet meer uit zijn geheugen gewist.

De koster van de kerk, Jan Hoekstra, wordt uit bed gehaald en samen met Cor Buma leggen zij bij Joop Schweitzer een verband aan om zijn hoofd. Het kogelgat is zo groot dat je er een vinger in kunt steken. Beide mannen wassen het bloed af en brengen het lijk op een ladder van Cor Buma naar het lijkenhuisje bij de kerk. Jaren later zal vader Cor Buma op een vraag van zijn zoon Tseard antwoorden dat de rode kleur op de ladder van verf afkomstig is.

Jan van der Meer vertelt als zoon van fietsenmaker Jelte van der Meer dat hij van zijn moeder gehoord heeft dat zij naast de waterput staat bij het keukenraam als Joop de vlucht neemt.  Zij roept daarom Joop nog toe: ,, Wat ga je doen? Het eerste schot is mis maar het tweede schot is van 25 meter afstand raak. Joop valt zonder geluid te geven. De Duitsers en Landwachters hebben groot plezier in het,, goede” schot omdat er geroepen wordt: ,, Ein schöner Schuss” (een mooi schot).

De onvermijdelijke vraag voor de Landwachters was: ,,Waar kwam het slachtoffer vandaan en wie verleende de onderduiker onderdak”.  Bij de familie Van der Meer wordt huiszoeking gedaan  met speurhonden. De regenjas van Joop hangt in de gang aan de kapstok, maar vreemd genoeg is er geen hond die daaraan ruikt. Heeft Joop misschien in zijn vlucht peper of iets dergelijks gestrooid om de honden op een dwaalspoor te brengen? In de woning van de familie van der Meer wordt niets gevonden, wat uiteraard ook niet mogelijk is omdat Joop in de kerk bivakkeerde. Als de huiszoeking en de ondervragingen - met toespelingen die er niet om liegen – op z’n eind lopen en een landwachter aan de overstuur zijnde Jelte van der Meer een vuurtje voor zijn sigaret komt vragen, loopt de landwachter een vuistslag op van Van der Meer. Het is wonderlijk dat van Landwachterszijde daarover nooit iets is ondernomen ten opzichte van Van der Meer. Tenslotte wordt hem nog gevraagd of er nog meer kamers of vertrekken zijn. Van der Meer verwijst de mannen naar de werkplaatszolder met de woorden: ,,Daar kun je vast vinden wat jullie zoeken”. Het antwoord luidt: ,,Als dat op zo’n manier gezegd wordt, dan zal de vangst wel niet groot zijn” en dus gaan ze gelukkig niet zoeken. Op zolder liggen namelijk nogal wat artikelen die een normale burger niet in zijn bezit heeft, o.a. geweren en munitie. (Mevrouw Van der Meer verklaart wel naar boven te zijn geweest om een Landwachter de zolder aan te wijzen. Aantekening Vogelzang)

Voor alle zekerheid is de gehele familie van der Meer daarna direct een week ondergedoken door vakantie te nemen bij de ouders van Jelte van der Meer in Wijns. Als alles weer wat gekalmeerd is – en de aandacht van de vijand op andere zaken gericht is – trekt de familie Van der Meer weer naar Nijega.

Willem van der Sluis uit Drachten vertelt dat de afspraak gemaakt was dat Joop Schweitzer op vijf augustus tijdelijk zou worden ondergebracht bij zijn ouders op de ,,Zathe Stilgelegen”. Deze geïsoleerde boerderij lag ongeveer 1200 meter ver de landerijen in en was in die tijd alleen te bereiken via tramrails waar een lorrie overheen liep die getrokken werd door een speciale hond. Het gezin bestaat uit vader Meine van der Sluis en echtgenote Zwaantje de Jong met 9 kinderen. Rond deze tijd verblijven er zoveel onderduikers dat er regelmatig 20 personen in de boerderij gevestigd zijn.
De boerderij heeft zicht op de kerk in Nijega. Hier ziet ’s avonds een onderduiker een overvalwagen Nijega inrijden. Er wordt ook een schot gehoord. Negen jongens vluchten nu in de landerijen in de richting van de Fluessen en blijven daar een paar dagen.  De volgende dag zien zij ’s morgens om ongeveer 9 uur de lijkwagen komen om Joop Schweitzer op te halen. Alle gebeurtenissen in en om Zathe Stilgelegen zijn verder te lezen in het aparte hoofdstuk in de rubriek Gebeurtenissen.

 

Zathe Stilgelegen 1945

Verteld wordt dat Eppie Schram even later met een onbekend gebleven persoon naar het politiebureau in Balk vervoerd is. Jan J. van der Veer schrijft dat er twee gevlucht zijn. In het proces-verbaal spreekt Eppie Schram niet meer over een tweede persoon. Ook Klaas Kuiper spreekt niet over een tweede opgepakte persoon zodat dit niet verder voor waarheid kan worden aangenomen. Eppie Schram vertelt dat de Duitse Commandant erg vriendelijk voor hem is geweest. De Duitser moet gezegd hebben dat het hem erg speet dat ze iemand hadden moeten doodschieten. In meerdere publicaties zijn anekdotes naar voren gekomen die niet onvermeld mogen blijven. Eén van de aanwezige Landwachters is Klaas Delfsma. Hij woont vanaf 1939 in Surhuisterveen maar is in de omgeving van Gaasterland goed bekend omdat hij tot 1939 een manufacturenzaak in Sloten heeft gehad. Op het lichaam van Joop Schweitzer wordt een vals persoonsbewijs gevonden maar Landwachter Klaas Delfsma5 herkende in het slachtoffer de persoon Joop Schweitzer. De andere landwachter is Hendrik Zomer geweest. Hij is 15 oktober 1908 geboren in Rotterdam en woont in Hilversum. In publicaties staat geschreven dat de Duitsers een compliment aan de dader hebben gegeven door te zeggen: ,,Ein Schöner Schuss”, (een mooi schot).

Merkwaardig genoeg heeft Ds. Schweitzer in Balk deze avond – op het tijdstip dat zijn zoon Joop wordt doodgeschoten - laten weten dat Joop naar een veilige plaats gevlucht is, waar ze hem nooit zullen vinden. Het zal zo zijn dat hij deze voorvoeling deed om zichzelf moed in te spreken. Uit familieoverlevering is bekend dat de moeder van Joop op de avond van de moord gezegd zou hebben dat zij als ouders aanvoelden, dat er iets heel vreselijks zou gebeuren. Het echtpaar Schweitzer krijgt ’s avonds laat de Duitsers aan de pastoriedeur. Zij worden door de Nazi’s verhoord over hun zoon Joop.
Het gemene is dat hen niet verteld wordt dat hun zoon doodgeschoten is. ,,Nee”, vertellen de ouders aan de Duitsers: ,,Wij weten niet waar onze zoon is en wij hebben er geen idee van hoe hij aan een vals persoonsbewijs gekomen is”. Bij de huiszoeking vinden de Duitsers wel het echte persoonsbewijs van Joop.

Vader en moeder Schweitzer

----+---+----

NAAR BALK EN BEGRAFENIS IN HARICH

De dag na de moord is het zaterdag 5 augustus 1944 en een nieuwe aardse dag breekt aan maar niet voor Joop Schweitzer. Dit moet de dag worden dat allerlei begrafeniszaken officieel moeten worden geregeld en de familie moet op de hoogte worden gebracht. Ook moet er een beslissing komen waar het stoffelijk overschot van Joop Schweitzer naar toe moet. De gemeentelijke schouwdokter M. Kingma uit Koudum ondertekent deze dag de officiële overlijdensverklaring. Naar zijn mening is de doodsoorzaak: ,,Schot door de hersenen”. De officier van Justitie te Leeuwarden geeft op 7 augustus 1944 schriftelijk verlof tot het begraven van Johannes Doedenias Schweitzer. De 37-jarige gemeentelijke hoofdambtenaar Lolke Dokkum6 doet op 5 augustus 1944 de officiële aangifte van overlijden bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van Hemelumer Oldephaert en Noordwolde in Koudum.

Hij ondertekent de akte met daarin de verklaring dat hij uit eigen wetenschap kennis draagt van het overlijden. Lolke Dokkum is daarom òf ter moordplekke als assistent geweest van de burgemeester òf de burgemeester heeft hem gewoon mondeling opgedragen de officiële aangifte te doen. Het laatste is het meest aannemelijk, omdat zijn naam niet in het proces-verbaal wordt genoemd. In de vroege morgen verschijnt de vrouw van bakker De Boer uit Balk (de naaste buurvrouw van de familie Schweitzer) bij de familie Thijs (Ties) van Hout, de gemeenteambtenaar en leverancier van valse persoonsbewijzen. Vrouw de Boer heeft een mandje met brood bij zich om de indruk te wekken dat zij voor zakelijke doeleinden aan de deur is. Mevrouw de Boer komt echter met een boodschap van de familie Schweitzer.

Dominee Schweitzer en zijn vrouw laten Thijs van Hout weten dat Joop opgepakt is, maar dat hij niets heeft losgelaten over de persoon die het valse persoonsbewijs van Joop gemaakt heeft. De wederzijdse conclusie is dat Thijs van Hout niet hoeft onder te duiken. Maar Thijs van Hout vindt het toch verstandiger om maar even van het toneel te verdwijnen en hij neemt een week vakantie op. Samen met vrouw en kinderen vertrekt hij naar zijn schoonouders in het Gelderse Aalten. Als na een week blijkt dat hij niet gezocht wordt, keert de familie Van Hout terug naar Balk. Dominee Schweitzer en echtgenote hebben dus geweten van de illegale activiteiten van Joop. Vader Schweitzer constateert later dat er zich in de nalatenschap van Joop documenten bevinden die op illegale activiteiten wijzen. Ook is uit overlevering bekend geworden dat Joop Schweitzer verspreider was van het illegale blad ,,Trouw”. Janny de Boer uit Balk en de zuster van Joop, Alida, deden evenals twee andere meisjes koeriersterwerk voor het illegale verzet.  Koerierster Jantje (Janny) de Boer, geboren 28 juli 1925 in Balk als dochter van Tjalke de Boer en Janke Bakker, verklaart dat zij deze dag ’s morgens al om 6 uur door haar vader gewekt is met de opmerking: ,,Jij weet waar Joop is, hè? Jij moet hem zo vlug mogelijk waarschuwen dat de moffen zijn persoonsbewijs gevonden hebben en dat er vannacht bij zijn ouders huiszoeking gedaan is met zijn persoonsbewijs in de Duitse handen. De ouders van Joop hebben met klopsignalen hun buurman gewaarschuwd en hen gevraagd of ik naar Joop wil gaan om te waarschuwen”.

Janny de Boer fietst direct naar Nijega en krijgt daar te horen wat er gebeurd is.  Nadat zij uitgehuild is, fietst zij héééél langzaam naar huis terug, waar zij door haar moeder wordt getroost. Haar ouders wisten inmiddels van de moord op Joop Schweitzer. Janny de Boer fietst door naar het huis van Joops ouders en treft daar zijn zuster Alida aan. De burgemeester van de gemeente Hemelumer Oldephaert en Noordwolde in Koudum heeft als burgemeester van de overlijdensgemeente de plicht om de familie het overlijdensbericht mee te delen. Hij brengt het bericht over naar de burgemeester van Gaasterland, G.W.C.D. Baron Thoe Schwartzenberg en Hohenlandsberg. Deze geeft de opdracht weer door aan de heer Wietze Hoving, de politiechef van Gaasterland. Hoving vindt het weer raadzamer dat een predikant de boodschap overbrengt en vraagt de Hervormde dominee Jentje Michiel 7 de Vries uit Harich dat te doen. Deze stemt er als familievriend en collega van Ds. Schweitzer mee in en maakt de loodzware gang naar de pastorie in Balk. Moeder Schweitzer en de enige dochter Alida durven daarna het verschrikkelijke nieuws niet aan vader Schweitzer te vertellen en daarom vertelt Ds. Jentje Michiel de Vries ook aan vader Schweitzer het vreselijke bericht. De ouders besluiten dat hun zoon Joop bij hen thuis moet worden opgebaard. Deze dag wordt Joop Schweitzer rond 9 uur ’s morgens in een zwarte lijkkoets uit Balk overgebracht naar zijn ouderlijk huis in Balk.

Joop Schweitzer ligt in de koets precies zoals hij gisteren doodgeschoten is. Hij heeft dezelfde kleren en schoenen aan en hij ligt op een ladder. Een Duitse officier doet aan de ouders van Joop Schweitzer het ongebruikelijke aanbod om de lijkkist te betalen. De familie weigert het aanbod. ,,De stemming onder de inwoners van Nijega is gedrukt en er wordt deze dagen niet veel gewerkt want de verontwaardiging is groot en de mensen zijn letterlijk verslagen. Het gevolg van deze moordpartij is geweest dat velen in de regio de ogen zijn opengegaan. ,,De laatste twijfelaars zijn definitief bekeerd” schrijft Jan van der Veer in zijn dagboek. Joop ligt in zijn ouderlijk huis opgebaard in de woonkamer. De huishoudelijke hulp Antje Hoogeveen8 is aanwezig om de mensen op te vangen die afscheid van Joop komen nemen.

Haar verdere taak is om de gehele opbaarperiode de wond van Joop in de lijkkist te verzorgen, omdat er uit de wond bij zijn rechterslaap steeds nog wat vocht druppelt. Zij ziet dat de moeder van Joop in deze dagen heel erg moe en verdrietig is.

Op de dag van de begrafenis vindt de opbaring en de rouwdienst plaats in de Hervormde Kerk in Balk. Op de rouwkaart van Joop Schweitzer staat:,, Psalm 105: 5 (berijmd) strekt ons tot troost in onze diepe smart”. Iedereen kan in de kerk afscheid nemen van Joop Schweitzer. De schoolkinderen uit Balk nemen klassikaal afscheid. Vader Schweitzer spreekt de aanwezigen tijdens de rouwdienst toe en waarschuwt de jeugd vooral voorzichtig te zijn in deze gevaarlijke oorlogstijd. De aanwezige Douwe van der Zee uit Balk schrijft over een propvolle kerk en een zeer aandoenlijke preek van vader en dominee Schweitzer. Na afloop van de kerkdienst trekt de begrafenisstoet door Balk. De groep bestaat hoofdzakelijk uit vrouwen, omdat de mannen uit vrees voor de vele Duitsers en Landwachters zich niet durven te vertonen. Achter de rouwstoet komt een boerenwagen waarop lakens zijn neergelegd. Hierop worden veel bloemen gelegd als een stil protest tegen de Duitse bezetter.

De begrafenis heeft plaats op dinsdag 8 augustus 1944 om 11.00 uur op de begraafplaats bij de Hervormde Kerk in Harich. Ondanks alle verdriet is vader Schweitzer deze dagen zijn scherpe opmerkingsgaven niet verloren. Tijdens de begrafenis dwarrelt er vlakbij het graf een groen blad neer uit een boom. Vader Schweitzer verwijst naar dit vallend blad en zegt dat dit verschijnsel symbool staat voor het overlijden van zijn jonge zoon. Bladeren vallen meestal na het uitbloeien in de herfst en niet tijdens deze warme zomerperiode in augustus!

Als tekst op de grafsteen van Johannes Doedenias Schweitzer staat:
Openbaringen 2:10.,, Wees niet bevreesd voor hetgeen u lijden zult. Zie, de duivel zal sommigen uwer in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt, en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen. Wees getrouw tot de dood en Ik zal u geven de kroon des levens”.

Op 17 april 1945 wordt Balk door de Canadezen bevrijd. Om 15.40 uur staat de eerste tank bij het gemeentehuis en is het volop feest in Balk.

Jappie Koopmans uit Balk – de latere winkelier – doet mee aan de feestvreugde. Als hij ter hoogte van de pastorie is van de familie Schweitzer ziet hij het echtpaar Schweitzer achter het raam staan kijken naar de feestvierende menigte. Jappie Koopmans ziet daarbij ook dat zowel vader als moeder Schweitzer huilend alles gadeslaan. In de Balkster Courant van 28 april 1945 wordt een nagedachtenis geschreven over Joop Schweitzer. Het artikeltje is ondertekend met het onbekende initiaal „I” .

 ,,JOOP SCHWEITZER, door een landverrader doodgeschoten op 4 augustus 1944.

Genegenheid, lof en dank moeten spreken uit de woorden, gewijd aan zijn nagedachtenis. Woorden vol warmte zullen het zijn, want warm en groot was zijn liefde voor het arme, gekwelde, geplunderde vaderland. De liefde deed hem zeggen: Liever sterven, dan werken voor den Duitscher. Ja, wijd stond zijn hart open voor Nederland; nu kloppen onze harten in groote genegenheid voor hem. Zijn weigering om zich te laten arresteeren zij hooglijk geprezen.
Werken voor den vijand, diens bevelen en opdrachten slaafs opvolgen of doen opvolgen, omgaan met den vijand, hem vriendelijk bejegenen, het was alles voor Joop uit den booze. Hij weigerde als een dappere kerel elke medewerking; die dapperheid loven en prijzen wij. Zij vervult ons met groote, blijvende dankbaarheid jegens hem, die vrijwillig het hoogste offer bracht, die zijn jonge leven gaf voor de vaderlandsche zaak. Joop, nooit zullen we je vergeten!
Rust zacht, brave kerel! “.

Woensdag 9 mei 1945 wordt om 14.00 uur een dankdienst gehouden ,, van de opgedoken Joden in Gaasterland”. In deze dienst houdt Ds. C.J. Schweitzer een gelegenheidsrede. Een bijna onmogelijke opgave omdat zonder emoties te doen als je zoon gedood is. En toch heeft hij het kunnen doen. Na zijn toespraak was een gebed voor de zielenrust van de Duitsche terreurslachtoffers in Nederland. Moge het gebed ook geweest zijn voor de zielenrust van de achtergebleven betrokkenen.

HOE GAAT HET NU ALLEMAAL VERDER

Na afloop van de Tweede Wereldoorlog heeft de gemeente Gaasterland in 1946 het ontslag van Joop Schweitzer van 27 mei 1943 ingetrokken, waardoor de familie nog f. 1086,63 (€ 491,00) als achterstallig salaris over de periode 1943 – 1946 heeft ontvangen. Deze mogelijkheid kwam voort uit de Wet Rechtsherstel Overheidspersoneel 1946.

In 1955 heeft de moeder aan de gemeente Gaasterland nog een bijzondere uitkering aangevraagd voor kostwinnerschap op basis van de Wet Buitengewoon Pensioen 1940-1945. Zij schrijft dat haar zoon Joop destijds bijgedragen heeft aan het onderhoud van het gezin. Joop heeft altijd het volledige salaris aan beide ouders afgedragen en zelf maar heel weinig zakgeld overgehouden. De Stichting Sneek 1940-1945 ondersteunde de aanvraag van Mevr. Schweitzer.

Joop wordt niet vergeten. Als zijn vriend Jappie Koopmans in 1949 trouwt dan legt Jappie en zijn bruid het trouwboeket op zijn graf op de kerkelijke begraafplaats in Harich.

 

 

 

Bruidspaar Koopmans

De gemeenteraad van Hemelumer Oldeferd vraagt in 1979 aan de Vereniging van Dorpsbelang in Elahuizen om suggesties voor een straatnaam in Elahuizen. Achter de kerk worden nieuwe woningen gebouwd aan een nieuwe straat.

De vereniging van Dorpsbelang Elahuizen geeft op 28 februari 1980 schriftelijk - in volgorde van belangrijkheid – een achttal suggesties.

  1. Joop Schweitzerstrjitte.
  2. It Elderschar (Zo heette dat stuk weiland).
  3. Lucas Koolwei. (Vroegere turfschipper uit Elahuizen).
  4. Wybrand Rispenswei. (Een persoon die op verschillende gebieden erg actief is geweest voor het dorp).
  5. It Nijegea.
  6. Talsmastrjitte. (Vroegere turfschipper).
  7. Efter de buorren.
  8. Oer de Barte.

Burgemeester en wethouders van Hemelumer Oldeferd ondersteunen in hun vergadering van 10 maart 1980 de zienswijze van Dorpsbelangen. Op 21 maart 1980 vraagt het college schriftelijk aan de zuster van Joop Schweitzer naar reacties op dit raadsvoorstel. Op 14 april 1980 reageert Alida schriftelijk dat de familie natuurlijk hiertegen geen bezwaar heeft en er trots op is dat op deze manier de naam van Joop Schweitzer blijft voortleven. Zij dankt de gemeente voor deze gedachtenisvolle daad. Burgemeester en wethouders besluiten 21 april 1980 de raad voor te stellen de Joop Schweitzerstrjitte in te stellen. In de raadsvergadering van 6 mei 1980 wordt – zonder hoofdelijke stemming – besloten de straatnaam Joop Schweitzerstrjitte in te voeren.

----+---+----

OOGGETUIGE JAN H.VAN DER VEER

Op 3 mei 2015 volgt er een onverwachte ontknoping van het gebeuren op 4 augustus 1944. Jan Geert Vogelzang heeft een tip gekregen dat de 82-jarige Jan H. van der Veer in Balk veel meer zou weten omtrent de exacte toedracht. Van der Veer woonde destijds dichtbij de moordplek in Elahuizen. In aanwezigheid van Jan H. van der Veer en Aletta Stevens hebben zij een bezoek gebracht aan de moordplek. Op de avond van de moord was de toen 10-jarige Jan H. van der Veer buiten nog aan het spelen in hun tuin. Hij is daar in afwachting van de roep van zijn moeder dat hij naar bed moet. Hij wordt onbedoeld ooggetuige van de moord. Vanuit de tuin heeft hij prima zicht op de achterkant van de boerderij van Buma. Op een bepaald moment hoort hij een auto aankomen die even later stopt. Jan H. van der Veer ziet een persoon razendsnel achter de boerderij langs vluchten. Hij hoort een schot. Dat moet van een Duitser of Landwachter geweest zijn die aan de linkerkant van de boerderij – door de steeg – achter de boerderij is gelopen. Kennelijk wordt Joop door dit schot niet geraakt want hij sprint door. Dan ziet Jan H. van der Veer dat Joop Schweitzer vooroverviel nadat iemand aan de rechterzijde van de boerderij had geschoten. Dat verklaart nu waarom Joop een groot gat heeft aan de zijkant van zijn hoofd.

Jan H. van der Veer gaat na de moord zijn ouderlijk huis binnen. Hij zal nimmer naar dit nare voorval gevraagd worden omdat hij toen nog maar 10 jaar oud was. Eerst op 82-jarige leeftijd heeft hij het zwijgen doorbroken.

----+---+----

WIE IS DE DADER ?

In het eerdergenoemde proces-verbaal van alle betrokkenen uit Nijega heeft niemand de werkelijke dader bij name genoemd. Niemand heeft in de hectiek van het moment gezien wie het dodelijke schot gelost heeft. Wel zijn er twee schoten direct achter elkaar gehoord. Er is dus enige speling in de strafrechtelijke aanwijzing van de dader. Is het een Duitser of is het een landwachter? Als allereerste legt hierover een dag later landwachter Diemer Jongeling een schriftelijke verklaring af aan de compagniechef van de 5e Compagnie Landwacht Nederland in Leeuwarden.

R A P P O R T

„Ik Diemer Jongeling, Landwachter der Landwacht te Leeuwarden, Lw-No: II/2923, rapporteer U het navolgende:

Op Vrijdag 4 Augustus ’44 te omstreeks 21.30 uur, patrouilleerde ik in de richting van Nijega. Op plaats en tijd voormeld zag ik een persoon verdacht weglopen waarna ik hem door mij verstaanbaar te roepen „Halt of ik schiet” nog door vluchtte, waarna ik een schot loste in de richting van hem, waarna hij omviel; Ik snelde naar de plaats toe en constateerde dat deze man tengevolge van het schot dodelijk getroffen was. Na hem te hebben gefouilleerd bleek het, Johannes Doedenias Schweitzer, geboren 12 juli ’21, Maassluis, beroep ambt. Gemeentesecretarie, wonende Balk 42 te zijn. Ik heb de burgemeester te Koudum van het gebeurde in kennis gesteld, waarna deze verdere maatregelen heeft getroffen.  Het persoonsbewijs heb ik overgegeven aan de Ordnungspolizei op 4 Augustus omstreeks 23 uur te Balk. Op het moment dat ik het schot loste was niemand ter plaatse aanwezig en is tengevolge van het schot geen verdere schade ontstaan. Mijn voorraad patronen is thans met één stuk voorraad verminderd. Hiervan is door mij naar waarheid opgemaakt dit rapport.

Leeuwarden, 5 augustus 1944

De landwachter

w.g. D. Jongeling. “

Op grond van deze verklaring kan verder worden gegaan met het benoemen van Diemer Jongeling als dader. Het is duidelijk geworden in de bovenstaande zin: „Waarna ik een schot loste in de richting van hem, waarna hij omviel; Ik snelde naar de plaats toe en constateerde dat deze man tengevolge van het schot dodelijk getroffen was”. De tweede aanwijzing is een brief van 16 januari 1947 uit Heerenveen die geschreven is door de Gereformeerde gevangenispredikant A.A. Leenhouts. Deze predikant schrijft een brief naar de ouders van Joop Schweitzer:

„Geachte Collega.

Gevangene Diemer Jongeling heeft mij als gevangenispredikant te spreken gevraagd en zijn van wroeging doorknaagde ziel blootgelegd. Hij heeft Uw zoon naar hij zegt doodgeschoten en wil gaarne U persoonlijk vergeving vragen. Hij is echter bang dat U hem niet zien kunt zonder Uzelf meester te zijn.
Maar hij heeft gehoord dat U na de daad voor de dader gebeden hebt. Dat gaf hem eenige hoop en hij zou gaarne de volledige toedracht van het ongeval U willen vertellen. Hij was onder het vertellen zeer bewogen.
Wilt U hem bezoeken dan krijgt U hierbij van mij een toegangsbewijs.

Coll. Gr.

w.g. A.A. Leenhouts.

Verzoeke Ds. Schweitzer toe te laten voor het bezoek aan Diemer Jongeling.
w.g. A. A. Leenhouts “.

Naar aanleiding van deze brief bezoekt Ds. Schweitzer inderdaad de dader en dat ondanks het stellige verbod van zijn echtgenote. De dader heeft later aangegeven dat Ds. Schweitzer gezegd heeft dat hij het de dader vergeeft maar dat hij het nooit vergeet.

Als derde en laatste aanwijzing de verklaring die Jongeling heeft afgelegd aan de Raadsheer Commissaris bij de behandeling van zijn strafzaak. Hij verklaart daarin ondermeer:

,,Na mijn arrestatie heb ik een brief aan zijn vader laten schrijven en deze heeft mij een brief teruggeschreven. U leest mij nu een schietrapport voor dat ik toen van dit voorval zou hebben opgemaakt (Wij raadsheer Commissaris lezen hem nu het rapport voor van 5 augustus 1944) maar ik kan mij niet herinneren dat ik dit rapport heb opgesteld of ondertekend. Ik geloof dit ook niet, want ik meen dat toen tegen mij gezegd is dat een rapport niet nodig was. De feiten die in het rapport vermeld zijn, zijn echter wat het schieten betreft wel juist, maar ik heb de persoon in kwestie niet gefouilleerd en van zijn papieren weet ik ook niets. Voor alle gevallen, waarin ik met een vuurwapen gewapend was en, zoals hierboven door mij verklaard, daarmee geschoten heb, had ik over dit vuurwapen de beschikking krachtens mijn lidmaatschap van de landwacht. Ik was ook bevoegd om van mijn vuurwapen gebruik te maken op grond van de voorschriften, die bij de landwacht golden. De voorschriften waren aldus, dat na het geven van een waarschuwingsschot geschoten mocht worden op personen, die zich door de vlucht aan aanhouding trachtten te onttrekken en die op aanroep niet bleven staan. Later was ook het waarschuwingsschot niet meer nodig, maar ik meen dat dit na september 1944 was”.

Deze drie brieven met verklaringen wijzen duidelijk de dader aan zodat hierover verder geschreven kan worden. Het is goed te weten dat 50 jaar later in 1994 de dader in een interview met Roelof van der Wal uit Elahuizen gezegd zou hebben dat hij nog altijd twijfelde of het zijn dodelijk schot is geweest of die van een Duitser omdat zij beiden eigenlijk tegelijkertijd op Joop hebben geschoten.

DE DADER

Diemer Jongeling uit Wierum is geboren op 21 december 1917 in de gemeente Westdongeradeel als zoon van Lieuwe Jongeling en Dieuke Buurmans. Zijn broers zijn Jan en Volkert. Hiltje, Dirkje, Japke en Ytje zijn de zusters. Zijn zuster Hiltje is getrouwd met Douwe de Jong die bakker in Warga is. Jongeling is eerst slijkwerker en later bakkersknecht. In de jaren 1939 – 1940 is Jongeling bakkersknecht op Texel en in de zomer van 1940 gaat hij weer terug naar Texel en wordt los werkman. Op 17 november 1941 vertrekt hij vrijwillig naar Bremen als bakkersknecht. Daar duikt hij in 1942 onder en gaat vervolgens weer terug naar Wierum waar hij een paar weken werk kan vinden bij zwager Douwe de Jong als bakker in Warga. Dan gaat hij 4 weken aan het werk bij Turkstra in Leeuwarden, waarna hij banketbakker wordt in Huizum bij de firma Hiemstra. Daar blijft hij 8 maanden tot de Duitsers hier razzia’s houden. Hij vindt een kosthuis bij Algera, een schilder in Huizum. Hier vertrekt hij weer, omdat de chef van de bakkerij wil dat hij zich gaat melden bij het Arbeidsbureau. Weer gaat hij naar Wierum terug, waar hij tot mei 1944 werkt. In deze tijd wordt zijn zwager Romke Beintema in Wierum opgepakt omdat die een radio heeft. Jongeling zoekt hem in Leeuwarder gevangenis op en ontmoet daar Gredanus, een NSB ‘er uit Dokkum. Die vertelt Jongeling dat zijn zwager Beintema vrij zal komen als hij lid wordt van de Landwacht. Als landwacht zou hij zich niet aan activiteiten hoeven te verbinden. Hij krijgt een oproep om in Leeuwarden te komen bij de NSB omdat hij getekend zou hebben. Hij zegt dat hij contact heeft met Geveke (compagniechef van de landwacht). Bij hem zou hij alleen een document voor het ontvangen van achterstallig salaris hebben getekend. Dat papier heeft hij enige tijd later kunnen vernietigen bij het schoonmaken van het kantoor.  Zou hij niet in Leeuwarden verschijnen, dan werd hij voor het SS Kriegsgericht gedaagd. Hij wordt daarom in mei 1944 landwachter.

Een vriend van Jongeling werkt voor de Duitsers in Leeuwarden en maakt daar veel mee en verdient veel geld. Dit zijn de redenen dat Jongeling mee overgaat naar de Duitsers. Maar Diemer Jongeling moet uiteindelijk niets van de Duitsers hebben. Hij vraagt tot tweemaal toe aan het illegale verzet om lid te mogen worden, maar dat wordt beide keren geweigerd vanwege de contacten van Jongeling met de Duitsers.

Op 6 april 1944 wordt Diemer Jongeling in vaste dienst benoemd als landwachter voor het jaarsalaris van f. 2050,00 vermeerderd met 10% woningtoelage, zodat zijn totaal jaarinkomen op f. 2255,00 (€ 1000,00) wordt vastgesteld. Ter vergelijking: het jaarinkomen van Joop Schweitzer als 4e ambtenaar bij de gemeente is f. 500,00 (€ 230,00).  Tot aan zijn dienstneming bij de landwacht was Diemer in dienst als bakker bij C. de Graaf in Huizum, die een fel tegenstander van de Duitsers was. Ook zijn moeder wilde niet dat hij bij de landwacht ging. P. Wijbenga schrijft in deel II van Bezettingstijd in Friesland dat Diemer Jongeling één persoon heeft gedood en drie personen blijvend invalide heeft gemaakt.

Diemer Jongeling volgt een opleiding in exerceren en controleren van persoonsbewijzen bij de opperschaarleider Hendrik Zoomers, geboren te Rotterdam op 15 oktober 1908 en van beroep 2e stuurman op de grote vaart. In juni 1944 krijgt Jongeling een wapen uitgereikt met nr. 836, kaliber 12 en 20 patronen. Hij is tot december 1944 in Leeuwarden gedetacheerd. In juli en augustus 1944 volgt hij in totaal 4 weken exercities en wapenoefeningen in Oud-Leusden. Voor het vertrek naar Oud-Leusden hebben de landwachters uniformen gekregen die in Utrecht gehaald moesten worden. Na twee weken verblijf is hij in Oud-Leusden weggelopen en naar Leeuwarden teruggegaan. Hier moet hij wachtdiensten lopen en geen personen controleren. In september 1944 krijgt hij met meer collega’s opdracht voor de NSB naar Apeldoorn te gaan, maar dat weigert hij en hij wordt 10 dagen vastgezet. In februari 1945 vindt zijn overplaatsing plaats naar Sneek. Hier maakt hij de overval mee op het politiebureau mee, waar een door de SS gearresteerde politieman zat die bevrijd werd door het verzet. Vanwege zijn mislukte aandeel hierin is hij 4 weken opgesloten geweest in Heerenveen en daarna mocht hij weer dienstdoen in Leeuwarden waar hij als kok aan het werk moest. Hij kwam niet in Sneek terug.

De Leeuwarder Courant van 13 april 1949 beschreef de landwachtersfeiten bij het rechtbankverslag. Op 2 juni 1944 schiet hij voor de eerste maal als landwachter. Hij doet dat met een jachtgeweer op Pieter Reitsma in Hardegarijp waardoor Reitsma ernstig verwond werd. Alleen het feit, dat het jachtgeweer met hagel geladen was, redde Reitsma het leven. In een proces-verbaal van het verhoor beschrijft de patrouillecommandant Hendrik Zomer dat het een rare schietpartij is geweest, want bij de achtervolging wordt vijf of zes keer op de vluchteling geschoten, maar deze bleef maar doorlopen. Verder verklaart hij:
„Diemer Jongeling is een scherpschutter. Als hij schiet dan is het raak en bovendien is hij het snelste in zijn optreden. Als er geschoten moet worden is hij de man die het eerst van de fiets af is, het eerst het geweer aan de schouder heeft en dus ook het eerste schiet. Het zou misschien de indruk wekken dat hij onbesuisd is maar dat is hij niet. Het is een goede kracht waar men vast van op aan kan en ik heb hem juist graag bij mij op patrouille”.

Zijn commandant Sjoerd Sonnema verklaart in een proces-verbaal waarom de naam Diemer Jongeling zo vaak genoemd wordt als er geschoten wordt:  „Dat komt omdat Jongeling nooit zenuwachtig is, een goed schutter is en het snelst is in zijn bewegingen. Hij is steeds het eerste op en af de fiets, heeft het eerste zijn geweer schietklaar en meestal is zijn eerste schot raak. Uitdrukkelijk verklaar ik dat dit niet komt omdat Jongeling zo’n heethoofd zou zijn. Hij is een prima landwachter”. In het Friesch Dagblad van 11 februari 1995 staat over Sjoerd Sonnema:,, Deze Sjoerd Sonnema is van beroep landarbeider en was een beruchte en gevreesd medewerker van de Duitsers. Zijn optreden straalde dikwijls een vorm van over-loyaliteit uit jegens de Duitsers. Daarnaast was hij altijd bereid vuile hand- en spandiensten te verlenen”. In juli 1944 nam hij Louw Snijder onder Leeuwarden op de korrel met het gevolg dat Snijder zijn linkerhand moest missen. In dezelfde maand werd bij Vollenhove de getuige Hendrik van Benthem het slachtoffer van Jongeling zijn schietlust. Van Benthem vluchtte bij zijn arrestatie waarbij Jongeling hem een paar schoten nazond waarvan het derde schot raak was. Jongeling is 24 augustus 1944 betrokken bij de arrestaties van twee onderduikers in Birdaard. Een van hen, een zekere Buurmans, is in een concentratiekamp omgekomen. De inwoners gaan zich met de arrestaties bemoeien en Jongeling schiet daarbij. Zijn commandant Sjoerd Sonnema, geboren 27 februari 1920 te Anjum, is hierbij aanwezig. Het gevolg is dat de onderduikers Klaas Jellema en Machiel Wijma levenslange lichamelijke schade oplopen. Op 26 augustus 1944 maakt J. Keuning als Dienststellenleiter in de,,Personalbogten” van Diemer Jongeling zijn Dienstleistungszeugnis (beoordeling) op en schrijft: „Zeker en beslist, kalm, slank, taai, vastberaden, verstandig, bedaard, fatsoenlijk en hulpvaardig, ernstig, goede houding, goede pas, goede schutter, vlug oplettend, goed geoefend”. Diemer Jongeling schiet op Joop Schweitzer met een Italiaans jachtgeweer E.H. 901, kaliber 6.5.

Op 12 april 1945 vlucht hij met een groep van 15 landwachters voor de bevrijders weg over de Afsluitdijk. De opdracht was om zich in Amsterdam te melden, maar dat werd veranderd in Hoorn. Hier meldt hij zich niet en hij rijdt met zijn collega Ten Hoeve uit Hilversum door. Hun uniformen en geweren laten zij bij Purmerend in het water zakken en ze trekken de meegenomen burgerkleren aan. Zij fietsen weer door en vlak voor Amsterdam laten zij de uniformpet en de revolver ook in het water zakken. De fietstocht gaat weer voort en zij komen aan bij de woning van Ten Hoeve in Hilversum, Meteorenstraat 15. Hier worden zij aangehouden en wordt Ten Hoeve opgepakt. Jongeling wordt niet opgepakt, omdat hij zegt dat hij geen lid is van de NSB. Hij vertelt dat zijn broer uit Harlingen wel lid is van de NSB.  Omdat hij niet langer in Hilversum durft te blijven vertrekt hij in omgekeerde volgorde terug en verblijft dan tot 13 juli 1945 in Winkel als bakkersknecht bij Simos van Splunter. Hier wordt hij door de politie opgepakt omdat zijn werkgever verdenking tegen hem koestert. Jongeling wil ondermeer zijn belastingkaart niet inleveren. Bij aanhouding blijkt hij in bezit te zijn van f. 486,00 (€ 220,00) contant, 1 gouden ring, 1 zilveren ring en een Phoenix rijwiel.

De Slijkwerker in Wierum

Het werk van slijkwerker is heel zwaar werk, eentonig en lange dagen werken.

Diemer Jongeling wordt op 26 april 1949 door het Bijzonder Gerechtshof in Leeuwarden veroordeeld tot 19 jaar Rijkswerkinrichting, terwijl eerst levenslang tegen hem geëist is. De advocaat-fiscaal bij het Bijzonder Gerechtshof, mr. Wagenaar, verklaarde “Verdachte heeft er op een buitengewone roekeloze wijze wijze, doch welbewust op los geschoten. Ik acht dan ook een zeer zware straf op zijn plaats”. Zijn vader schrijft nog een brief om hem vrij te laten omdat hij een goeie jongen is, maar dat heeft niet geholpen.

Diemer Jongeling zit zijn straf uit in Eygelshoven waar hij 4 jaar in de kolenmijnen werkt. Op 24 april 1953 wordt zijn verzoek tot strafvermindering afgewezen. Zijn vrijlating komt eerder dan verwacht op 23 maart 1958. Jongeling verklaart in 1994 tijdens een interview met Elahuister Roelof van der Wal dat het voor hem een levenslange straf geweest is. Hij heeft zich altijd erg schuldig gevoeld en God alle dagen gevraagd om vergeving. Op 19 augustus 1995 overlijdt Jongeling in de gemeente Dongeradeel en hij wordt in Wierum begraven. Hij was getrouwd met Anna Cuperus.

----+---+----

DE TOEDRACHT VERTELT DOOR KLAAS KUIPER

Bij het vieren van 50 jaar bevrijding heeft Dorpsbelang Oudega/Kolderwolde een boekwerkje uitgegeven, waarin onder meer het doodschieten van Joop Schweitzer aan de orde komt. Het is een Friestalig verhaal dat zich afspeelde rondom de,, Zathe Stilgelegen” bij Nijega. Hier verbergen het echtpaar Meine van der Sluis en Zwaantje de Jong meer dan 10 onderduikers. Klaas Kuipers vertelt voor de jongensvereniging in 1945 dit verhaal en begint zijn belevenissen met de aanhef dat alles zich eind juli 1944 heeft afgespeeld. De geschiedenis heeft aangetoond dat dit verhaal op donderdag 3 augustus 1944 begint. Zijn toespraak is bewaard gebleven en geeft een voortreffelijk overzicht van de omstandigheden in de naaste omgeving tijdens de spannende periode rondom de moord op Joop Schweitzer.

 ,,DE ANGST VOOR DE GROENEN

Het was in het laatst van juli 1944 dat op een donderdagavond drie jongens aan de onderkant van de polderdijk lagen. Zij hadden het zo te zien erg koud, omdat ze nogal wat jassen aan hadden en dat op een mooie zomeravond om halfacht. Dan weer keken zij naar de ene kant en dan weer naar de andere kant. Ja vrienden, het waren drie onderduikers die in de landerijen bij Van der Sluis zouden slapen. ’s Morgens waren er in Balk (naar men zei) 200 Grüne Polizei gekomen om razzia’s te houden. ’s Middags waren er jongens uit Balk gekomen op de fiets door de landerijen naar Nijega. Uit de verhalen maakten wij op dat het er niet zo best uitzag. De angst stond de mensen op het gezicht te lezen en daarom gingen deze drie jongens naar de landerijen van Van der Sluis. Zij wilden naar de Fluessen, om daar in het riet of achter de polderdijk te slapen.

Zij hadden de pas er flink ingezet, waarbij een van de jongens de jas (jekker) van zijn vader aan had. Hij begon het al warm te krijgen. Hij deed daarom zijn jas uit en legde die over zijn schouder. Zij waren langzamerhand bij de polderdijk aangekomen en sprongen er snel overheen en gingen toen achter de dijk langs. Zij zagen dat er nog eens drie jongens op de fiets door de landerijen aankomen naar de boerderij van Meine van der Sluis. Het waren vrienden van hen en zij zeiden tegen elkaar: „Wij zullen bij deze man gaan kijken. Misschien heeft Meine van der Sluis nog wel een koeiendek voor ons”. En met deze vraag gingen ze op weg. It was eigenlijk een kleine vergadering toen zij bij Van der Sluis arriveerden. De boer en de boerin, een dochter, de zonen, een onderduiker uit het voeteneind van Nijega, drie jongens van de familie Lam, en de eerstgenoemde drie jongens, waar ik ook bij hoorde. De toestand werd kalm onder ogen gezien alhoewel de angst voor de Grüne Polizei er goed inzat.

Het begon schemerig te worden. De boer wou ons allemaal op bed hebben maar dat wilde geen van de zes jongens. Wij kregen toen van hem een paar koeiendekens en gingen weer terug naar de landerijen. Ieder van ons had een paar dekens onder de arm. Wij waren nog maar nauwelijks het eerste stuk land voorbij of er werd al naar ons gefloten. Wij hielden ons stil. Het geluid kwam uit Lam zijn krim (het buitenste perceel land). Ja, er stond iemand. Zou het Roel zijn? Hij floot opnieuw. Wij riepen toen:,, Ben jij dat Roel?” Het antwoord dat wij kregen was: „Kom maar dichterbij”. Wij deden een paar stappen naar voren en riepen weer: Wie ben jij?”. Hij riep ons toe:,,Weten jullie dan niet wie ik ben? Kom maar dichterbij”. Wij boorden onze ogen de schemer in en de spreker stond vast in de onderwal van de sloot. Wij zagen een donkere figuur en op zijn hoofd droeg hij een groot zwart ding. Weer werd er geroepen:,, Kom maar dichterbij, Kom maar dichterbij”. Toen kwam de twijfel bij ons op, evenals de angst voor de Groenen. Was het een landwachter of was het een Groene? Wij gooiden de dekens neer en draafden weg zo snel als onze benen maar konden.  Toen riep hij weer:,, Niet weglopen, ik ben het, Jan Plantinga. Wij gingen direct terug toen wij dat hoorden. Wij haalden onze dekens weer op en riepen terug: ,,Wij komen direct bij je”. Zo kwamen wij bij elkaar op de polderdijk van Nolle Lam en daar zijn wij met z’n vieren gaan zitten om een sigaret te roken. Jan Plantinga zou naar Meine van der Sluis toe, maar hij was verdwaald. Door alle luide roepen waren de jongens bij boer Van der Sluis uit bed gekomen en zij kwamen door de landerijen naar ons toe en wilden deze nacht maar bij ons op het land blijven slapen.

En zo liepen wij met z’n negenen naar het einde van Nolle Lam zijn boezemlanderijen en op het bovenste gedeelte daarvan kropen wij onder het riet en wij gingen daar liggen met de handen onder de armen of een klomp als hoofdkussen. Er werden veel grappen verteld voordat wij in slaap vielen. Al vrij snel waren enkelen in dromenland, maar er waren ook een paar die het een sigaret lang volhielden en dan vooral Tjeerd en Jan Plantinga. Vrienden, ik kan niet anders zeggen dan dat je met z’n negenen om deze mannen ontzettend veel kunt lachen. Eindelijk werd het stil. Wij lagen nog maar nauwelijks te slapen of er kwam alweer iemand overeind en vroeg of er niet iemand van ons was die welterusten wilde wensen. Het was weer Jan Plantinga natuurlijk en daarmee was de gehele kudde wakker en begon alles weer opnieuw. Jan en Wiepke gingen op verkenning. De maan stond hoog aan de hemel en op een afstand van een meter sloegen de golven zacht tegen de wal, toen wij eindelijk weer in slaap vielen. Het was een diepe slaap, want toen de boer ons om halfvier riep, kon hij ons niet wakker krijgen. Boer Van der Sluis was al om drie uur uit bed gegaan. Hij had eerst thee gemaakt en toen tegen zijn vrouw Zwaan gezegd dat hij eerst naar de jongens toeging. En zie daar, hij kwam bij ons met thee en tabak. Vrienden, ik heb nog nooit in mijn leven zo’n lekker kop warme thee gehad als toen. Wij waren stijf en koud geworden en daarom vertrokken wij naar de boerderij van Van der Sluis. Ieder ging zwaarbepakt op de fiets door de landerijen. Het is 7 uur ‘s avonds. Wij zaten met z’n drieën bij Van der Sluis te wachten op ons brood dat de jongens mee zouden nemen. In de verte kwamen zij er al aan. En het duurde niet lang of zij stonden al bij de verbindingsplank naar de boerderij. Ik ging er snel heen om de fietsen aan te pakken. Het leek wel of zij aan het verhuizen waren, zo afgeladen waren de pakjesdragers van hun fietsen.  Wij kregen in ieder geval ons brood en het duurde dan ook niet lang of wij zaten te smikkelen met een lekkere kop melk van de boerin erbij. En terwijl wij zaten te eten en te praten tegen elkaar, zei Klaas (de zoon van de boer): ,,Stil even, er wordt geschoten”…. En ja, daar hoorden wij het ook, het was in Nijega bij de kerk. De angst voor de Groenen was van ons gezicht af te lezen. Snel gingen er een paar bij de ramen staan of zij hiervan ook iets konden zien. Wij aten vlug ons laatste stukje brood op. Toen zei een van de jongens bij de ramen: ,, Er komt een overvalwagen aan”. Deze auto reedt kalm en stopte bij de politie. Wij zagen elkaar aan en zeiden: ,,Zij hebben ons gezien”. De boer zei alleen dat wij eerst gingen Bijbellezen. Hij leest kalm en met vaste stem voor uit Psalm 91:

Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten,
vernacht in de schaduw des Almachtigen.
Ik zeg tot de Here: Mijn toevlucht en mijn vesting,
mijn God, op wie ik vertrouw.

Een kleine jongen kwam aangelopen door de landerijen. Hij moest van zijn ouders zeggen dat wij niet naar de pôlle (een stukje land in het water) mochten gaan want de Groenen waren in Nijega. Zij hadden een jongen meegenomen en één doodgeschoten. Achter Van der Kooij kwam iemand door de landerijen en ook bij de rails zagen wij iemand komen (Van der Sluis had over een afstand van 1200 meter rails laten aanleggen om zo van de afgelegen boerderij bij de openbare weg te komen. Een trekhond trok de lorrie). Zouden het de Groenen zijn? Het begon al een klein beetje te schemeren maar donker was het nog lang niet. Wat moesten wij doen?? De mannen kwamen dichterbij. Wij zeiden tegen elkaar:,, Jongens, wij gaan naar het stukje land in de Fluessen”.  Wij sprongen over het stek en toen snel gebogen gelopen naar de polderdijk.

Maar dat duurde maar heel even of wij draafden zo snel wij maar konden over de dijk naar de boot. Veenstra en de spreker pakten de bomen en de boot ging met 9 inzittenden het meer op. Woest sloegen de golven tegen de boot zodat de waterspatten de jongens over het hoofd vlogen. Er kwam water door de naden van de boot maar wij vernamen dat niet. Er was maar één ding en dat was opschieten. De boot schoof aan de oostzijde van een stuk land in het water het riet in maar bleef een meter of drie van de wal zitten. Een paar jongens deden de sokken uit en sprongen over boord. Anderen gingen naar achteren waardoor de kop van de boot lichter werd. Wij gaven het schip nog een paar duwtjes en toen waren wij vlak bij de wal waardoor wij uit de boot konden komen. Wel kwam er nog een beetje water over onze klompen maar ook dat hebben wij niet opgemerkt.

Wij zaten nog maar nauwelijks of daar kwam iemand over de polderdijk. Het was Eeltje. Hij wou ook graag naar ons toe. Om hem daar te laten staan konden wij niet verantwoorden. Toen hebben Jan Lam en Klaas van der Sluis hem beiden opgehaald. De boot werd nu een klein eindje verder naar het oosten van het stukje land in het water geboomd. Hier kon men de boot niet zien. Wij gingen daarop met z’n allen aan de noordoostzijde dicht in het riet zitten en staken een sigaret op met het vuur naar de grond. Er werd niet veel gesproken. Het was koud en woest sloegen de golven tegen het land. De schuimspatten vlogen met te veel over onze hoofden en hierdoor werden wij verjaagd. Wij gingen nu wat meer naar het zuidoosten en kropen daar dicht in het riet. Het was koud en de golven sloegen nog altijd tegen de boot zodat wij tegen elkaar zeiden:,, Jongens, onze oude boot gaat eraan” en daarom zetten wij daarnaartoe.

De boot lag half vol water en lag los. Wij gingen eraan trekken maar dat wilde niet best. Door te beuken kregen wij de boot zover in het riet dat het niet veel schade door de golven opliep. Wij zijn er niet zonder kleerscheuren afgekomen. Jan Plantinga was tot aan zijn knieën nat en wij hielden het ook niet droog maar dat voelden wij niet en gingen daarom weer snel naar onze plaats in het riet.

Er waren enkelen die probeerden te slapen en weer anderen staken een sigaret op en gingen wat zitten praten. Wiepke Lam en Tjeerd Kuiper kropen dicht tegen elkaar aan en vielen in slaap. Toen zij weer wakker werden, kregen ze het koud terwijl een zijkant van Klaas Kuiper nat was. De jongens vertelden dat wij als luide varkens gesnurkt hadden. Gert, die tot aan zijn middel nat was, en Jan Plantinga hadden nachts op deze plek een eind op en neer hardgelopen vanwege de kou. Er kwam een wagen over de polderdijk. Het was de boer met zijn rode koeien. Hij was van plan te gaan melken en riep ons. Wij sprongen op de boot dat vol met water lag en het roer dat ernaast lag. Wij draaiden de boot om van een klomp vol met water trokken wij ons niets meer aan. De boot hadden wij op deze manier snel leeg gemaakt. Wij zijn daarna in twee ploegen in de richting van het land gaan varen. De eerste ploeg had een ongelukje.

Zij waren halverwege toen de roerganger het roer in handen hield en direct verdween het roer de diepte in.  Bij het aan land komen gingen Eeltsje, Jan Plantinga, Tjeerd Veenstra en Klaas van der Sluis naar huis en Rein ging melken. Alle jongens gingen meehelpen bij het melken. Boer Meine van der Sluis vertelde ons dat Joop Schweitzer was doodgeschoten bij Cor Buma zijn mestvaalt en dat Egbert Schram was meegenomen.  Na afloop van het melken kwam Rein weer aanlopen en om halfacht kwam Kuiper weer met paard en wagen. Deze had voedsel en droge kleren voor ons meegenomen. Hierdoor werden wij weer prima in normale staat gebracht. Na het eten hebben wij gevist maar de vis wilde niet bijten. Wij zijn maar wat tegen de polderdijk aan gaan liggen. De onderduikers bij Van der Sluis waren ondertussen weer bij ons gekomen.

In de verte hoorden wij het geraas van de motoren van de Grünen. Om ongeveer negen uur kwam er een lijkwagen aan. Die hield stil bij de kerk waar mannen het kerkhof opgingen om het lijk van Joop Schweitzer op te halen. Na enige tijd werd het lijk op de wagen gelegd en vertrok men via Nijega naar Balk. Het liep langzamerhand in de richting van 12 uur.  Kuiper kwam er al aan met paard en wagen en bracht ons het eten. De één kreeg snert (hou je broek vast) en een ander kreeg potstro. Nadat het eten verslonden was zochten wij wat afleiding door te gaan zwemmen en te slapen. Op deze manier ging het al weer op de avond aan.

Na afloop van het melken hebben wij de boot volgeladen met dekens, kleren en onderduikers. Wij voeren weer naar het stukje land toe in het meer. Nog één keer overvaren en toen waren wij allemaal op de plaats van bestemming. Hier eten wij onze maaltijd op. Wij zaten nog niet erg lang of er werd naar ons geroepen. Het was boer Meine van der Sluis. Hij lag plat op de grond en hij riep dat wij daar weg moesten gaan want de Grüne Polizei was op het meer gesignaleerd.

De angst voor de Groenen begon ons langzamerhand parten te spelen. Wij wilden allemaal tegelijk in de boot. De dekens en kleren lieten wij liggen en wij voeren richting het land. Toen wij daar aankwamen, zijn wij direct in het stro gekropen. Maar waar moesten wij nu heen? De een zei dat en de ander zei dat. Wij maakten elkaar stapelgek. Toen zijn Rein, Wiepke, Gert, Tjeerd en deze spreker achter de polderdijk langs gegaan. Wij wilden naar het Sluisje toe. Misschien konden wij daar over het meer bijkomen.

Bij de boezemlanden van Van der Kooij kwamen wij Eeltsje en Wiebe Haringsma tegen. Zij wilden ook naar het land in het meer toe maar zij zijn toen met ons meegegaan. Achter de boezemlanderijen van boer Wind zijn wij gaan liggen want dat leek ons het beste. Wij gingen weer terug, Wiebe en Eeltsje zijn blijven liggen. Wij zijn naar boer Van der Sluis gegaan. Hier troffen wij ook de andere jongens aan die in het land achter de mestvaalt waren gaan liggen. En toen hebben wij nog wat kleren en een paar koeiendekens meegekregen van Van der Sluis en zijn wij weer naar de Krim (buitenste stuk land) gegaan van boer Lam. Hier zijn wij tussen de mestbulten in een greppel gaan liggen.
Rein, Tjeerd en Wiepke en de spreker zijn met de hoofden naar elkaar toe op een peul gaan liggen en Gert ging alleen in een greppel liggen. Wij waren warm en vielen al snel in slaap. Omstreeks één uur werden Wiepke en ik wakker. De maand stond hoog aan de hemel, het was prachtig weer.
Om halfvier riep de boer ons. Hij kon ons eerst niet vinden en was ons voorbij gelopen. Wij waren koud geworden en liepen vlug met hem mee. Wij waren al bij de sloot toen naar ons geroepen werd: ,,Wat gaan jullie doen?”. Wij draaiden ons om en een eindje verder lag Gert nog op zijn rug in een greppel. Bij de boerderij kregen wij in het hok nog een lekker warm kopje koffie waar zij beslist van opgeknapt zijn. De melkwagen kwam toen al aangereden. Zij vertelden ons dat de Grüne Polizei vertrokken was.

Om half tien zijn wij toen naar huis gegaan…”

AANTEKENINGEN

*1. De woonplaats Elahuizen heeft anno 2016 vanaf 1945 meerdere wijzigingen moeten ondergaan door gemeentelijke herindelingen, gemeentenamen, straatnamen en huisnummers.

- Tot 1 januari 1956 is de gemeentenaam Hemelumer Oldephaert en Noordwolde (afgekort Hem Oldephaert ca.)

- Op 1 januari 1956 wordt de gemeentenaam gepopulariseerd en gewijzigd in Hemelumer Oldeferd.

- Op 1 januari 1967 wordt de plaatsnaam Nijega en de huisnummering wettelijk veranderd in Elahuizen. Zo wordt b.v. Nijega 68 gewijzigd in Elahuizen 103.

- Op 15 september 1975 worden in Elahuizen de straatnamen ingevoerd en de huisnummers gewijzigd. Het adres Elahuizen 103 b.v. wordt vanaf deze dag Elahuizen, Buorren 75.

- Op 1 januari 1984 wordt de gemeente Hemelumer Oldeferd opgeheven en Elahuizen werd ingedeeld bij de gemeente Gaasterland.

- Met ingang van 5 juni 1985 wordt de gemeentenaam Gaasterland gewijzigd in de naam: Gaasterlân-Sleat.

- Door herindeling van gemeenten wordt op 1 januari 2014 Elahuizen ondergebracht in de gemeente De Friese Meren.

- De gemeente besluit de Nederlandstalige naam in 2015 te veranderen in de Friese taal: De Fryske Marren.

*2. De geschiedenisschrijver Hendrik Twerda uit Bakhuizen heeft een artikel in de Friese taal geschreven over de werkzaamheden en de werkhouding van de distributieambtenaren bij de gemeente Gaasterland. Alhoewel Joop geen direct deel uitmaakt van de distributiedienst was hij er zijdelings wel betrokken.

 ,, De slag op de distributie.

Toen in de periode van mei 1943 iedere man zich gereed moest houden voor vertrek naar Duitsland, werd de één na de ander onderduiker. Het betrof onze oud-soldaten die opdracht kregen zich in krijgsgevangenschap te begeven; onze jongemannen rond de 20 jaar die in Duitse wapenfabrieken moesten gaan werken en het betrof onze studenten die een loyaliteitsverklaring weigerden te ondertekenen. Onderduiken was natuurlijk niet toegestaan want dat werd als sabotage beschouwd. En dáár legden de Duitsers de nadruk op.

De distributieambtenaren krijgen al vrij snel een telegram waarin hun wordt opgedragen de jongemannen uit de geboortejaren 1921 tot 1924 voortaan geen bonkaarten meer te geven. (Joop Schweitzer is in 1921 geboren).  Krijgen deze jongemannen wel een bonkaart dan moeten de kaarten gestempeld worden. Dus dan maar zonder distributiekaarten en dan maar profiteren van vader en moeder, de broers en de zuster, op die van de baas en de vrouw? Nee, dat kan niet. Want de voedselvoorraad en voedselverstrekking wordt er niet beter op. In de stad niet en op het platteland evenmin. Zodoende kan men absoluut niet zonder de distributiebonnen. Zal de Duitser dan toch zijn zin krijgen? In dat geval zouden onze Gaasterlandse distributiemannen één lijn trekken met hen die toezegden voor Hitler te gaan werken tegen eigen Volk en Vaderland. Direct wordt er contact gezocht met Kuiper in Balk (schuilnaam voor verzetsstrijder en de man van het stille verzet Benjamin Herre Steegenga). Met elkaar schrijven ze de namen op van de jongens die het slachtoffer zullen gaan worden. Kuiper krijgt van deze jongens de inlegvellen. Zelf zorgen de distributiemannen ook voor meerdere exemplaren. Zodoende kunnen op de bonnen van de inlegvellen steeds weer nieuwe bonkaarten uitgereikt worden. Die worden dan weer door geheel Gaasterland bezorgd. Hier was geen vinger achter te krijgen. Voor ieder bonnetje op het inlegvel dat door het distributiekantoor werd opgestuurd, kwam een bonkaart terug die weer werd uitgegeven. Dat was hier in Balk mogelijk omdat het vertrouwde mensen werkten. Had er een ,,verkeerde” persoon gewerkt dan was de hele zaak aan het licht gekomen.  De kampen in Vught, Scheveningen, Amersfoort, om maar een paar te noemen, hadden in die dagen een vreselijke klank omdat de allerbesten van ons land daar mishandeld werden. Dat zou dan het distributiepersoneel ook te wachten staan. Daarom voltrok alles zich in grote stilte. Bijna niemand van de jongens wist op welke wijze hij eens per vier weken de bonkaart in handen kreeg. Dat kon ook niet want er waren mensenlevens bij betrokken. En Kuiper met zijn helpers kreeg het druk. Niet alleen de jongemannen uit de gevaarlijke leeftijd moesten aan bonnen worden geholpen maar ook de ondergedoken oud-militairen, Joden en ondergedoken mensen uit andere gebieden die een onderduikadres in Gaasterland hadden gevonden. Meestal via omwegen kwamen de inlegvellen bij Kuiper en het distributiepersoneel.

Het aantal afgegeven bonkaarten liep snel op. Ging het eerst om 200 kaarten, later werden dat wel 500 stuks. Dat het soms teveel werd bleek wel uit het feit dat er op een bepaalde dag te weinig tabakskaarten voor de Gaasterlanders waren. De ondergrondse organisatie had per ongeluk te veel gekregen en natuurlijk was er voor dit artikel grote belangstelling. Sommige distributiemensen raakten toen zelf zonder tabaksbonnen want de eigen bonnen werden hiervoor gebruikt. Heel vaak kwamen er mensen naar Gaasterland die helemaal niets bij zich hadden, ook geen inlegvellen. Alles was thuisgelaten. Deze mensen moesten ook geholpen worden want wie wilden anders deze mensen in huis? Voor deze categorie mensen werd met valse bonnen gewerkt. Die werden gekregen bij de firma ,,Enschede en Zonen” te Haarlem. Daar werden namelijk de bonkaarten voor Gaasterland gedrukt. Het kon ook zijn dat er met vervalste bonnen werd gewerkt. Als er bv. op grote papieren allemaal 03-bonnen geplakt moesten worden dan deed men er zo nu en dan een stuk of wat 01-bonnen tussen. Bij een eventuele controle zou dat een vergissing genoemd worden. Het gebeurde ook wel dat de distributiedienst in Balk een aantal bonkaarten kreeg uit Sneek als de organisatie daar enkele bonnen te veel had. Zoals verwacht mocht worden vernamen de Duitsers dat Friesland in verhouding zo weinig mannen leverde. Er werden dus nieuwe orders uitgevaardigd. Eén van de nieuwe regels was dat de bonkaarten voortaan direct thuis werden bezorgd. Er moest daarop zelf ingevuld worden wat de leeftijd was, het beroep, de werkgever en nog meer omstandigheden. Pas daarna moest de kaart naar het distributiekantoor. Daar kreeg men een nieuwe stamkaart uitgereikt, een nieuw inlegvel en een zegeltje dat door een distributieambtenaar of iemand van de gemeentesecretarie uitgereikt werd. De ene helft van het zegeltje kwam op de thuis ingevulde kaart die nu naar hogere instanties opgestuurd zou worden. De andere zegelhelft kwam op het persoonsbewijs. Op deze wijze zouden de jongemannen uit de ,,gevaarlijke” leeftijd helemaal buiten de boot vallen. Want werd de kaart ingevuld zoals het hoorde, dan stonden zij ingeschreven in het bevolkingsregister en stonden zij voortaan bloot aan alle verdere acties. Als men niet naar het distributiekantoor kwam, dan kreeg men geen stamkaart, geen inlegvel en dus geen bonnen. En zonder zegel op het persoonsbewijs werden zij slachtoffer bij iedere razzia. Maar wat deden nu onze distributieambtenaren? Ja, onze ambtenaren? Zij haalden de kaarten van jongens uit de ,,gevaarlijke” leeftijd uit de kaartenbakken en namen die kaarten mee naar huis, soms wel met 20 kaarten tegelijk. De ambtenaren vulden dan de kaarten in met gegevens van oude mannen of van kleine kinderen. Op de valse gegevens werd een zegeltje geplakt waarbij de ene helft dan op de valse kaart werd geplakt en de andere zegelhelft werd met de nieuwe stamkaart en inlegvel over de distributieorganisatie heen bij de jongens bezorgd die de zegel dan zelf op het persoonsbewijs moesten plakken. Zo, en dan is er nog wel meer te noemen wat ons Gaasterlandse distributiepersoneel heeft gedaan. Het heeft veel van onze inwoners voor Duitsland gespaard. Het was stil en gevaarlijk werk waar niemand melding van gemaakt heeft. Dat kon niet en dat hoefde niet. Maar nu, nu alle gevaar voorbij is, past ons een woord van dankbaarheid en van hulde zowel voor ons distributiepersoneel als voor de werkzaamheden van onze ondergrondse.

*3. TIJDENTABEL

 

Overzicht zomertijden in oorlogstijd
Zone Datum:.. Ten...uur: ...... Datum:... Ten...uur: GMT-
MET 02-04-1945 02.00.00 - 16-09-1945 03.00.00 -2.00.00
MET 03-04-1944 02.00.00 - 02-10-1944 03.00.00 -2.00.00
MET 29-03-1943 02.00.00 - 04-10-1943 03.00.00 -2.00.00
MET 16-05-1940 02.00.00 - 02-11-1942 03.00.00 -2.00.00

 

MET = Middelbare Europese Tijd (Standaard - Bravo time = GMT-01:00:00)
GMT = Greenwich Mean Time     (Standaard - Zulu time Gr. Brittannië & Ierland)

Het verschil in de tijden is te verklaren uit het feit dat, terwijl in Engeland de West-Europese tijd (de zgn. double British summer time) gold, in Duitsland en de door de Duitsers bezette gebieden de Middeneuropese tijd werd aangehouden. Het verschil bedroeg 60 minuten. Bovendien werd de klok in Duitsland en in de bezette gebieden in maart 1943 een uur vooruitgezet in verband met het ingaan van de zomertijd. Het verschil tussen de in de geallieerde rapporten genoemde tijdstippen en die in de Nederlandse en Duitse documenten bedroeg derhalve 120 minuten (Uit: Sporen aan de hemel, deel I, door Ab. A. Jansen. Blz.317)

*4. Ds. Louis Martinus Brouwer, geboren op 1 april 1917 in Rotterdam. Hij begint eerst als hulpprediker in Utrecht op 1 juni 1942. Daarna op 1-9-1942 in Weesp en op 1 juni 1943 in Sint Pancras. Hij trouwt op 1 oktober 1943 in Vorden met Hermina Bosch, geboren op 13 februari 1921 in Vorden. Zij overlijdt op 12 mei 2008. Op 7 november 1943 begint Ds. Brouwer als predikant in (Nijega) Elahuizen en vertrekt op 27 april 1946 met zijn echtgenote en 2 zonen naar Spijk. In 1949 wordt hij predikant in Strijen en in 1958 in Uithuizen. Nieuw Dordrecht wordt op 17 november 1968 zijn nieuwe gemeente. Naast het predikant zijn in Nieuw Dordrecht was hij als ziekenhuispredikant verbonden aan het Scheperziekenhuis in Emmen. Zijn overlijden is op 21 maart 1979 als hij bij terugkomst van een huisbezoek voor de pastorie in Nieuw Dordrecht in elkaar zakt. Uit het huwelijk werden vijf zonen geboren: De oudste twee zijn in Nijega ter wereld gekomen: Martinus Louis Brouwer, geboren op 3 mei 1944 en Berend Jan Brouwer, geboren op 16 november 1945. Het derde en vierde kind zagen in Spijk, gemeente Bierum het levenslicht: Pieter Brouwer op 7 februari 1947 en Louis Martinus Brouwer op 19 maart 1949. Dirk Jan Bastiaan Brouwer werd als jongste op 15 juli 1951 in Strijen geboren. Dominee Brouwer en zijn echtgenote zijn samen begraven in Vorden.

*5. Klaas Delfsma is 1 september 1890 geboren in Noordwolde als zoon van Berend Delfsma en Antje van der Veen. Hij was gehuwd met Trijntje Dijkstra, geboren op 3 maart 1890 in Winsum (Friesland). Het Nederlands Hervormde gezin woonde met 2 dochters en 1 zoon op het adres Koestraat 43 in Sloten. Hier is Delfsma manufacturier van beroep gedurende de periode 1922 – met een korte onderbreking - tot begin 1939. Klaas Delfsma is later o.a. veroordeeld tot levenslange uitsluiting van het kiesrecht en overleed op 10 augustus 1967 in Wommels. Zijn vrouw was 4 september 1963 overleden. Zij zijn in Surhuisterveen begraven.

In het gebouw van Christelijke Belangen te Balk was ook landwachter Hendrik Brandsma (Langweer 14 januari 1904) uit Tjerkgaast als zijn collega gestationeerd. Het is niet vastgesteld dat hij bij het neerschieten van Joop Schweitzer aanwezig is geweest.

*6. Lolke Dokkum is op 10 februari 1945 door de Duitsers als gijzelaar opgepakt met nog 4 anderen uit de naaste omgeving. Deze maatregel kwam tot stand omdat de grondarbeider Arend Klee uit Amsterdam door de illegaliteit was gefusilleerd. Klee had te veel in contact gestaan met de Duitsers. Op 12 februari 1945 werden de 5 gijzelaars in de gevangenis van Sneek bevrijd door de Knokploeg (KP) van Sneek.

*7. Ds. Jentje Michiel de Vries is 6 september 1914 in Nieuweramstel geboren. Hij trouwde op 25 februari 1943 in Groningen met Stientje Aaltje Euverman, geboren op 1 december 1920 in Groningen. Ds. De Vries deed op zondag 7 maart 1943 zijn intrede als predikant door middel van ambtsbevestiging in de Hervormde Kerk in Harich. Hij zou hier tot 1946 predikant blijven. Hij vertrok op 15 juli 1946 naar Suameer met zijn vrouw en 2 in Gaasterland geboren dochters Oena Stijntje, geboren 22 maart 1944 en met de dochter Epkje Jetske, geboren op 7 september 1945.

*8.  Gedurende een periode van 4 jaar is Antje Hoogeveen in dienst geweest bij de familie Schweitzer. Zij woonde met haar ouders Harmen Hoogeveen en Fetje Veldhuis aan de Lytse Side in Balk. Zij is getrouwd met Haitje Kok, overleden 21 juli 1980, pas 63 jaar. Zij kregen 3 kinderen, Fetje 1947, Christoffel 1949 en Jetske 1952.