Kunstschilder Dirk Kerst Koopmans is een bekende naoorlogse sympathieke verschijning geworden in Gaasterland. Hij woonde eerst in Oudemirdum en later in Balk. De Heerenveense Koerier heeft op 18 maart 1946 een woordelijk verslag gepubliceerd van de Tribunaalzitting in Leeuwarden van 17 maart 1946 waarbij Dirk Kerst Koopmans moest verschijnen. Onderstaand het verslag:
“Bekende Friese kunstschilder moet verantwoording doen van zijn houding.
Merkwaardig verhoor. De zachtmoedige kunstschilder van de Scheene, Dirk Kerst Koopmans, pacifist, vegetariër, theosoof, antimilitarist, natuurmens, idealist in hoge mate, heeft, naar het schijnt gedreven door een haast onnatuurlijk grote angst, zich aangesloten bij de N.S.B. in de hoop de vijand daardoor te misleiden en zo aan hem te ontkomen. Een camouflage, noemt hij het zelf. Voor deze van weinig moed getuigende houding heeft Dirk Kerst Koopmans reeds zwaar moeten boeten. Hij heeft een gevangenisstraf van verscheidene maanden ondergaan, om eindelijk, uitgeput door de langdurige opsluiting, in het kamp „Sondel" te belanden, waar hij nu nog zit. Gister moest Koopmans verantwoording afleggen van zijn houding voor het Tribunaal. De voorzitter, notaris Smid van Dronrijp, nam hem een uitvoerig verhoor af.
De voorzitter: “Met welk doel heeft U zich in 1941 aangesloten bij de N.S.B.?”
Koopmans met zachte, maar toch duidelijke stem: “Uit lijfsbehoud. Ik was pacifist en actief antimilitarist; Ik had, ofschoon zelf geen communist, omgang met communisten, o.a. met de heer Roorda. Ik leverde ook wel bijdragen voor de courant (een communistische) van Jo de Haas. Door dit alles voelde ik mij heel onzeker. Bepaald angst kreeg ik toen dr. Wumkes mij waarschuwde voorzichtig te zijn, daar men mij voor een spion voor Rusland hield. Ik wist toen niets beters te doen dan lid te worden van de N.S.B.”
De voorzitter: “Om alle verdenking van u af te wentelen?”
Koopmans: “Ja. Ik hoopte dat men mij met rust zou laten. Ik wilde in vrede kunnen werken, en anders niets”.
De voorzitter: “Wist U wat de N.S.B. beoogde?”
Koopmans: “Ik heb er mij nooit in verdiept. Maar ongeveer wist ik het toch wel”.
De voorzitter: “Waarom bent u niet ondergedoken?”
Hoe kwam hij er toe?
Koopmans: Dat was voor mij al heel moeilijk. Behalve mijn jong gezin steunden ook mijn ouders op mij. De voorzitter gaat zeer uitvoerig op dit punt in. Uit wat Koopmans antwoordt blijkt, dat hij, na jaren van de diepste armoede, eindelijk een beetje naam begint te krijgen. Hij zag nu het ogenblik naderen, waarop hij financieel in staat zou zijn om het meisje met wie hij al jaren verloofd was, te trouwen, doch toen brak de oorlog uit. Zich al heel onveilig voelend in verband met zijn antecedenten koos hij de gemakkelijkste weg en deed alsof hij het met zijn belager eens was.
De voorzitter: “U werd in 1942 ook lid van de Nederlands-Duitse cultuurgemeenschap en u las de door die instelling uitgegeven tijdschriften, alsmede de “Deutsche Zeitung in den Niederlanden". Deed u dat ook uit lijfsbehoud?”
Koopmans: “Gedeeltelijk. Bij een mogelijke inval van Duitsers of Landwacht scheen het mij toe, dat ik minder gevaar liep wanneer er Duitse of Duitsgezinde bladen bij mij werden aangetroffen. Maar mij interesseerden bovendien de goede artikelen over schilderkunst, heemkunde en literatuur, die daarin stonden”.
Voorzitter: “U was ook lid van „Saxo Frisia" en u heeft tekeningen geleverd voor „Het Noorderland".
Koopmans: “Ja. Heem- en volkskunde hadden nu eenmaal mijn bijzondere belangstelling”.
De voorzitter: “Maar „Saxo Frisia" stond géén Nederlands belang voor”. Koopmans: “Niet helemaal”.
De voorzitter: “U is nog verder gegaan. In 1943 werd u lid van de N.V.D. Hoe zag u dat?”
Koopmans: “Als een instelling die het behoeftige deel van ons volk te hulp wilde komen”.
De voorzitter: “U heeft ook een functie bekleed als verbindingsman van het Evacuatie-bureau”.
Koopmans: “Ja. Ik liep dan geen kans belast te worden met werk, dat mij nog minder lag. En ik kon blijven waar ik was”.
De voorzitter: “Is u ook opgeroepen voor Landwacht of W.A.?”
Koopmans: “Ja. Maar die oproepingen heb ik naast mij neergelegd.
De voorzitter: “U heeft tenslotte Volk en Vaderland verspreid, en u tekende een desbetreffende brief aan de administratie met „Houzee! Koopmans". Koopmans ontkent eerst deze verspreiding, doch geeft dan toe, dat hij eens een klein aantal van deze bewuste couranten heeft rondgebracht, omdat hij toch weleens wat moest doen, zoals hij zegt.
De voorzitter: “U heeft wel altijd in grote vrees geleefd”.
Koopmans: “Dat heb ik”.
De voorzitter: “U bent ook een tijdlang in Argentinië geweest. Het was daar toen nogal rumoerig, maar u aarzelde niet zich in de strijd te werpen om uw antimilitaristische ideeën ingang te doen vinden. U was toen dus niet zo bang!” Koopmans: “Ja, dat heb ik gedaan”.
Koopmans wezen is vreemd aan het nationaal-socialisme.
De voorzitter: “Heeft u ook nog op andere wijze dan door couranten te verspreiden propaganda gevoerd voor N.S.B.?”
Koopmans: “Nee. Dat kon ik ook niet. Mijn wezen is volkomen vreemd aan het nationaal-socialisme”.
De voorzitter: “U heeft ook een radiopraatje gehouden”.
Koopmans: “Ja. Over de vuurvlinder”.
De voorzitter: “Over het vuurvlindertje. Goed. Maar om uw bemoeienissen met de N.S.B, af te ronden is u tenslotte nog begunstigend lid van de Germaansche S.S. geworden. Dat is minder onschuldig”.
Koopmans zwijgt even. De bedreigingen van de Duitsers werden, naarmate de oorlog langer duurde, steeds sterker en de angst van deze man hield daarmee, volgens zijn verklaringen, gelijke tred. Zo kwam hij ertoe steeds verder te gaan in zijn "tegemoetkomingen".
De voorzitter: “U moet toch ook wel gezien hebben in '45 dat het mis ging met de Duitsers. Waarom trok u zich toen niet terug? Dook u alsnog even onder?”
Koopmans: “Ik meende dat dit niet nodig was. Niemand zou toch van mij geloven dat ik een verbeten N.S.B.-er was”.
Een der bijzitters: ir. Vegter: “Om zelf rustig te kunnen schilderen heeft u uw land maar zo’n beetje uitgeleverd. Ik begrijp niet hoe u heeft kunnen werken! Daartoe is toch allereerst nodig, dat een kunstenaar vrede in zijn hart heeft”.
Koopmans, getroffen: “Inderdaad”. Ir. Vegter: “U had van binnen verteerd moeten worden door 't geen u deed”. Koopmans zacht: “Het heeft mij ook genoeg dwars gezeten”.
Leveringen aan Duitsers.
Ir. Vegter: “U heeft ook nog van uw Duitse houding geprofiteerd”.
Koopmans: “Dat is niet waar”.
Ir. Vegter: “Ortscommandant Ross heeft u in uw woning aan de Scheene bezocht. Hij vond het jammer van u, dat u daar in een turfgravershut woonde, zonder behoorlijk atelier en hij heeft gezorgd, dat u in Oudemirdum een goede werkplaats kreeg. Noemt u dat dan soms niet profiteren?” Koopmans: “Ja, inderdaad. Dat atelier was een groot voordeel voor mij”.
Ir. Vegter: “U heeft aan Ross ook enkele schilderijen verkocht”.
Koopmans: “Dat is zo”.
Uit het verdere verhoor blijkt, dat Koopmans later ook nog eens iets aan een Duitser heeft geleverd, doch daarbij is het gebleven. De prijzen, die hij berekende, waren normaal.
Ir. Vegter: “Het land kon u niets schelen. U wilde schilderen en geld verdienen”.
Koopmans: “Geld verdienen? Daar heb ik mij nooit druk over gemaakt. Pas na mijn huwelijk ben ik in dat opzicht wat veranderd”.
Het verhoor is hiermede teneinde. Als getuigen worden nog gehoord de zuster en echtgenote van Koopmans. De zuster verklaart, dat zij, nadat haar broer gevangen was genomen en zijn schilderijen en overige bezittingen aan zijn beheer waren onttrokken, naar dr. Wumkes is gegaan. Deze zei toen zich de door hem aan Koopmans gegeven waarschuwing nog wel flauw te herinneren. De juiste toedracht wist hij echter niet meer, doch dat kon men een man van zijn leeftijd ook niet kwalijk nemen, zo zei zij.
De voorzitter: “Dr. Wumkes ontkent thans pertinent een dergelijke waarschuwing te hebben gegeven”.
Getuige: “Dr. Wumkes is helemaal omgedraaid. Hij wil met de zaak niets meer te maken hebben”.
De echtgenote van Koopmans deelt hierop mede, dat haar man, die een zeer gesloten natuur heeft, haar niets van zijn aansluiting bij de N.S.B. heeft verteld. Dit bleek haar pas veel later. Zij betreurde het zeer, doch begreep tenslotte zijn angsten.
Het woord is dan aan de verdediger mr. Menalda. Deze betwistte dat cliënt N.S.B.'er zou zijn geworden om den brode, zoals ir. Vegter veronderstelt. Ware dit het geval, dan zou hij stellig rijk geworden zijn omdat de Duitsers met dikke portefeuilles rondliepen en maar al te graag kochten. Nu, rijk is verdachte allerminst. Het is dan ook naar pleiters mening louter angst geweest, die Koopmans in dit avontuur heeft gelokt. Overigens is hij een mens met gesloten karakter, die niemand rekenschap geeft van zijn drijfveer. Doch dit is wel zeker, dat het nationaalsocialisme met zijn ruw geweld en zijn cynisme deze man tot in het diepst van zijn ziel moet hebben tegengestaan.
Tenslotte leest pleiter een brief van de schrijver J. P. Wiersma, waarin deze zegt: Koopmans is een man die niet met beide benen op de grond stond. Een onpraktisch, trots en Weltfremd mens. Maar kunstenaar. Daarom besluit de verdediger: vergeef hem, want hij wist niet wat hij deed.
Na langdurig in de raadkamer te hebben vertoefd, besluit het Tribunaal echter deze zaak verder uit te stellen om nog een psychiater te kunnen horen. De schilder verlaat daarop zeer teleurgesteld de zaal om naar Sondel terug te keren. In de Heerenveense Koerier van 13 september 1946 is gepubliceerd dat “Dirk Kerst Koopmans is veroordeeld tot 20 maanden internering; van beide kiesrechten is ontzegd en gedurende 10 jaar geen openbare ambten mag bekleden. Dirk Kerst Koopmans was tekenaar en kunstschilder. Na 10 jaar verloving trouwt hij op maandag 5 juli 1943 met onderwijzeres Wilhelmina (Wieneke) Beun. Zij krijgen twee zoons. In de oorlog verhuizen zij naar de leegstaande school op De Brink in Oudemirdum. Met de nodige boordplaten moet de woonkamer enigszins bewoonbaar gemaakt worden. Datzelfde geldt voor zijn atelier. Stookgelegenheid moet er ook nog in. Na zijn gevangenschap keert terug naar Oudemirdum waar blijkt dat al zijn schilderijen weggehaald zijn omdat ze verbeurd zijn vanwege zijn oorlogsverleden. De gemeente Gaasterland benoemt Wieneke tot onderwijzeres in Balk en dat zal ze daar blijven tot haar pensionering in 1973. In 1958 gaan ze in Balk aan de Van Swinderenstraat wonen omdat het voor Wieneke te bezwaarlijk werd iedere dag naar Balk te reizen. Zij zorgde voor de financiële basis van het gezin. Als zijn vrouw Wilhelmina Beun komt te overlijden, trouwt hij met Aukje de Vries, geboren 13 januari 1938 in Giekerk. Balk bleef de woonplaats. Op 25 januari 2009 overleed Aukje Koopmans-de Vries in Sneek.
De oorlog wordt een donkere bladzijde. Is hij daarin te naïef geweest, te idealistisch? Heeft hij in zijn armoede toch vertrouwd op verkeerde vrienden? Op de Gaasterlandse bevrijdingsdag 17 april 1945 werd Dirk Kerst overgebracht naar Kamp Sondel. Enkele weken later werd hij overgeplaatst naar het Huis van Bewaring in Leeuwarden. Van daaruit ging hij weer terug naar Sondel om tenslotte in Kamp Westerbork opgesloten te worden. Van hieruit werd hij uiteindelijk vrijgelaten. Het heeft lang geduurd eer hij de naweeën van zijn straf te boven is. Volgen zijn interview in de Balkster Courant heeft hij veel last gehad van de rechterlijke opmerking dat: “mij werd voorgehouden dat ik des doods schuldig was en alles wat ik minder kreeg genade was”. Het allerergste wat hem was aangedaan dat hij geen verlof kreeg om zijn zieke zoon Onno even te bezoeken met de mededeling “Ook zonder jou zal dat kind wel dood gaan”. Ondanks alle lidmaatschappen houdt Dirk Kerst staande dat hij geen aanhanger is van nationaalsocialistische ideeën. In een “Libro non edito” heeft hij een begin gemaakt met het schrijven van zijn ervaringen uit die periode. Hij stopt er vrij snel mee, omdat de kans groot is dat het zal worden uitgelegd als een verdediging. Hij vindt dat hij onevenredig zwaar gestraft is, maar neemt niemand iets kwalijk. Het is altijd moeilijk gebleven voor hem om erover te praten”.
Dirk Kerst Koopmans werd in Oldelamer op 7 oktober 1906 geboren als zoon van Kerst Koopmans en Jantje Oosten. Hij bezocht de Avondnormaalschool te Steenwijk. Hij brak echter voortijdig met de opleiding tot onderwijzer; werd boer en toen ook dat niet bevredigde, vertrok hij in 1928 naar Argentinië. Hij bleef er vier jaar. Het was het begin van zijn auto-didactische kunstenaarschap. In 1932 kwam hij terug in Nederland. Hij leidde een teruggetrokken bestaan in een veendershuisje aan de Scheene (Zuidoost-Friesland). Hierover heeft hij ook nog gepubliceerd: 'Wind in het riet' (Drachten, 1966). Hij onderscheidde zich met principes als geheelonthouding, vegetarisme, naturisme en theosofie. Later woonde en werkte hij in Oudemirdum en in Balk. Koopmans maakte talloze tekeningen van dorpen, boerderijen en open water, aquarelleerde en maakte houtgravures, landschappen, pentekeningen, olieverfschilderijen, portretten, etc. De natuur, de mens en het werk waren de ijkpunten in zijn werk. Hij wisselde tussen naturalisme en abstractie. Bij de opening van de tentoonstelling in Oudemirdum van zijn werken in het bezoekerscentrum in Oudemirdum, memoreerde Folkert Bruinsma, een vriend van Koopmans, over het werkzame leven van Koopmans. “Koopmans was niet alleen schilder, tekenaar en graficus maar ging ook als letterkundige door het leven als schrijver en dichter waarbij hij in het laatste geval niet zelden de Spaanse taal gebruikte”.
Koopmans en zijn vrouw woonden in Oudemirdum in het toenmalige schoolhuis aan de Brink en dat later in gebruik werd genomen door bezoekerscentrum Mar en Klif. Wegens brandstoftekort in de oorlog was de woning nooit warmer te stoken geweest dan 15 graden Celsius. Om aan dat brandstoftekort tegemoet te komen mocht hij enige bomen voor zijn woning kappen en omturnen tot kachelhout. Ook mocht hij een wagen vol hout uit Kippenburg halen. Koopmans was aanvankelijk bekend geworden als de “schilder van de Scheene” waar hij de keiharde strijd om het bestaan van de turfgravers, rietsnijders, vissers en kleine boeren weergaf op een wijze, waaruit zijn solidariteit met deze erbarmelijke omstandigheden duidelijk naar voren kwam.
Op 5 maart 1998 overleed hij in Balk op 91-jarige leeftijd. Zijn laatste rustplaats werd de begraafplaats in Spanga.