Johanna Marie Alta (roepnaam Joke) werd 28 februari 1921 in Amsterdam geboren en overleed daar op 28 februari 2000. Zij woonde in Gaasterland bij haar ouders in het landhuis Rinia-State in Oudemirdum. Na de oorlog werd zij bekend als Joke Keij-Alta door haar huwelijk met Rijk Johan Hendrik Keij. Zij gingen in 1948 wonen aan De Boegen 2 in Oudemirdum waar de heer Keij hobby pluimveefokker was en veehouder. Joke haar oorlogsactiviteiten voor het Nationaal Steun Fonds (N.S.F.) speelden zich hoofdzakelijk af in Zuid-Holland en niet specifiek in Gaasterland. Haar echtgenoot R.J.H. Keij heeft zij bij het N.S.F. leren kennen. Ook hij heeft zich als verzetswerker uitstekend laten gelden. Joke Keij-Alta behoorde bij de eerste groep personen aan wie het Verzetsherdenkingskruis werd toegekend op 5 mei 1981 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Bij die uitreiking was niet alleen Koningin Beatrix aanwezig maar ook prinses Juliana en prins Claus. Joke Keij-Alta was daarmee een van de eerste vrouwen in Nederland met deze onderscheiding. Ook werd aan haar de onderscheiding La Croix de Guerre avec Etoile toegekend.
Zij is niet alleen onderscheiden vanwege haar oorlogsactiviteiten. In 1986 kreeg zij de jaarlijkse “kultuurpriis Gaasterlân-Sleat” uitgereikt vanwege haar inzet voor de gemeentelijke Welzijnsraad. In 1987 werd haar als eerste vrouw de titel “Frysk Hynstefrou” toegekend. Zij was o.a. eigenaresse van stal Frisian Forest en fokker van New Forest Pony's.

Joke Keij-Alta ontvangt het Verzetsherdenkingskruis uit handen van Z.K.H. Prins Bernhard. Rechts op de foto burgemeester John te Loo van Leeuwarden.

Op 12 november 1948 werd Johanna Marie Alta op Rinia State in Oudemirdum door twee personen geïnterviewd over haar oorlogsactiviteiten in het verzet. Beide mannen hebben daarvan afzonderlijk een verslag gemaakt. De namen van de interviewers zijn helaas niet vermeld. Met de feiten die daarnaast bekend zijn, kon één en ander samengevoegd worden tot een vrij compleet verhaal. Haar activiteiten zijn zo veelomvattend en zo opmerkelijk geweest dat zij als één der eersten in Nederland het Verzetsherdenkingskruis heeft ontvangen. In de Leeuwarder Courant van 1 september 1977 heeft zij een kleine toelichting gegeven op haar oorlogswerkzaamheden. In Gaasterland is Mej. Alta overigens beter bekend geworden onder de naam: Joke Keij–Alta. De volledig bekende levensloopgeschiedenis van haar oorlogswerkgever Van Hall en het verhaal over Esmee van Eeghen zijn rechtstreeks overgenomen van internet. Uit het interview blijkt dat Mej. Alta in 1948 aardig op de hoogte was van de activiteiten van één van de hoogste verzetsleiders in Nederland. Tenslotte zijn enkele wetenswaardigheden bijgevoegd met betrekking tot haar paardenhobby en de waardering voor haar door de maatschappij.
Het Nationaal Steunfonds (N.S.F.) was oorspronkelijk een financieringsapparaat dat was ingesteld naar voorbeeld van de "Zeemanspot". Deze Zeemanspot hield zich alleen bezig met het verzorgen van de gezinnen waarvan de echtgenoten als kostwinners bij de Koopvaardij of Marine in geallieerde dienst voeren. Eén van de oprichters van de Zeemanspot was Walradus (Wally) van Hall (schuilnaam Van Tuyl) geweest. Oorspronkelijk was Van Hall stuurman op de grote vaart geweest en daarna bankdirecteur. Als vrij snel na het begin van de oorlog voelde hij echter de nood van de gezinnen waarvan de echtgenoten of kostwinners gefusilleerd waren, gevangengenomen of ondergedoken. Dit had de stoot gegeven tot oprichting van het N.S.F. dat zich het financiële lot van de mensen zou aantrekken.
Walraven van Hall, evenals Johanna Marie Alta afkomstig uit een bankiersfamilie, was een charmante man met een warmvoelend hart, idealist, doch tevens een groot organisator. Hij had tot stelregel een organisatie zo klein en zo eenvoudig mogelijk te houden, doch uit de mensen. die ervoor werkten, te halen wat eruit te halen viel. Men staat ook verbaasd als men ziet welke bedragen er uitgekeerd zijn en met hoe weinig mensen er werd gewerkt. Uit de aard der zaak was het financieren door collectes te oneconomisch en volgens van Hall te gevaarlijk. De financiering geschiedde dan ook door een leningsstelsel, uitsluitend van bedragen boven de fl. 1.000,00 (€ 450,00). De gelden werden meestal verstrekt door grootindustriëlen en banken. De Nederlandse regering had hiervoor een garantie verstrekt. Welke enorme steun dit voor het werk betekende, blijkt wel uit het feit dat het N.S.F. nooit financiële zorgen heeft gekend, in tegenstelling tot andere organisaties. Uiteraard werkte het N.S.F. grotendeels in de grote bevolkingscentrums. Deze hadden de steun het meest nodig, omdat op het platteland voedsel gemakkelijker te organiseren viel en de onderlinge band op het platteland groter is dan in de steden. Zo loonde het ook niet om in sommige provincies een eigen apparaat te stichten. Friesland werd b.v. voorzien van geld, doch de distributie geschiedde door de L.O. (Landelijke Hulp aan Onderduikers). Dit was ook in enkele andere provincies het geval.
In Holland kwamen er moeilijkheden doordat meerdere organisaties naast elkaar of door elkaar werkten, nl. voor de L.O. voor bonkaarten; het N.S.F. voor financiën en P.B.C. voor valse persoonsbewijzen. Van Hall betreurde dat en trachtte reeds begin 1943 een samenwerking en taakverdeling door te voeren. Het eerste werd overeenstemming bereikt met de L.O. Zij hadden mankracht en distributiebonkaarten en het N.S.F kende het gezin. Waren er voor een bepaald gezin geen bonkaarten? Geen nood, de plaatselijke L.O.-leiding hielp; zo niet de top. Ondertussen was Mej. Alta tot districtsleider benoemd van een gedeelte van Zuid-Holland, o.a. Delft, Gouda enz. Als Mej. Alta hieraan terugdenkt dan denkt zij aan de vriendschap die zij met verschillende leden van de L.O. en kleinere verzetsgroepen mocht hebben. Zij noemt hierbij de namen van: de wachtmeester van politie van der Sloot, Mr. Chardon, de student van der Berg, Ir. Van Riesen, Hugo, Ir Neher, Reis en zoveel anderen waarvan er helaas zoveel zijn gevallen. Van Hall combineerde en financierde. Allerlei contacten moesten er worden gelegd tussen de diverse groeperingen om te trachten een zo efficiënt mogelijk apparaat te krijgen. Dit lukte niet altijd. Mej. Alta denkt bv. aan de vele vergaderingen die gezamenlijk met de T.D. plaatsvonden. Een ambtenarenorganisatie die eenvoudig weg niet tot samenwerking bereid was. Ook was er altijd een controverse met de O.D. Persoonlijk was Mej. Alta ervan overtuigd dat deze mensen een grote moed en opofferingsgezindheid bezaten, maar hun organisatie was teveel op een vooroorlogs principe gegrondvest. De N.S.F.-organisatie werd overbelast. Financiering, spoorwegstaking, tramstaking, Rode Kruisstaking, Residentieorkeststaking: kortom alles staakte dat staken kon. De staking was opgeroepen door de RVV (Raad van Verzet in april/mei 1943. Een keerpunt kwam in de politieke toestand - en tevens in de mentaliteit van het Nederlandse volk - was De beroemde Dolle Dinsdag ( 5 september 1944), toen men dacht dat de bevrijding nabij was.
Er kwam een bevel uit Londen: Coördineren. De beroemde DELTA, waar de N.B.S. (Ned. Binnenlandse Strijdkrachten) uit voortkwam, werd geschapen. Het oude verzet ging ten onder door de vloedgolf van de ,,September Kevers”. (mensen die na Dolle Dinsdag nog lid werden van het verzet, werden septembervliegen genoemd). Van Hall, de olieman, werd gevraagd de top van O.D. – K.P. en R.V.V. bij elkaar te brengen. Hij ontwierp de asbak, pijp en lucifergedachte, d.w.z. het een kan niet zonder de ander); hij richtte kantoren in en bevolkte die met zoveel mogelijk mensen die hij volledig kon vertrouwen. Door zijn relaties in scheepvaartkringen kon hij zijn kantoren onderbrengen op de Prins Hendrikkade in Amsterdam. In Lucifer kwamen de gegevens bijeen, het hoofdkwartier de Asbak verwerkte ze en Pijp was de centrale vanwaar de bevelen werden uitgevaardigd. Waarom ging de oude illegaliteit ten onder? Zij was verzwakt en uitgemoord. Enige tijd heeft Mej. Alta gewerkt in de Pijp, het Bevelsbureau van de N.B.S. Het bleek echter dat Nederland niet direct werd bevrijd. Van Hall trachtte en wilde zijn oude organisatie weer herstellen.
Als Friezin werd Mej. Alta aangewezen om Friesland te financieren. Friesland waar zij wel eens een weekend kwam, maar waar zij het verzet niet kende. Zij achtte het verzet op het platteland niet zo intens. De Friese illegaliteit lag in haar beleving ver achter in ontwikkeling ten opzichte van de Hollandse. Vooral de boerenbevolking was volgens haar in het begin meer pro dan Anti-Duits. Haar indruk was ook dat de K.P. (Knokploeg) wel erg op de voorgrond stond in het illegale werk. Achteraf bezien psychologisch juist. Het verzet in de grote bevolkingscentra was heftiger vanwege vermindering en stijging van de prijs van het levensmiddelenpakket, ontruimingen (Westwal), grote troepenconcentraties enz. Daarbij kwam de ergernis die men ondervond door het gedrag van Duitse soldaten (Jodenrazzia’s te Amsterdam). Economisch holden de grote centra’s achteruit maar het platteland daarentegen, dat voor de oorlog een achtergebleven gebied was, ging vooruit.
De indruk van juffrouw Alta was echter, dat na de beroemde staking in april/mei 1943, naar aanleiding van het bevel dat alle leden van het Nederlandsche leger zich moesten melden om in Duitsland te werken, een stimulans was voor het verzet, zeker nadat ook de plattelandsbevolking de represailles had gevoeld.
Op 13 oktober 1944 zei Van Hall tegen Mejuffrouw Alta: ,, Waarschijnlijk zitten de mensen in Friesland zonder geld”. Hij gaf haar fl. 300.000,00 (€ 135.000,00) mee met een eenvoudige opdracht welke luidde: Zoek contact met architect Witteveen. Dat was de enige naam die Van Hall kende. Zij wist niet precies waar deze Witteveen woonde. Mej. Alta koos in Friesland de eerste de beste Witteveen en belandde bij een collega naamgenoot Arjen Witteveen die haar vertelde dat zijn naamgenoot gearresteerd was. Daarna kwam zij via een kennis uit de paardenwereld en een dansleraar in contact met belastingambtenaar A. Tammes in Leeuwarden. Hij was de geheime organisator van de spoorwegstaking. Deze Tammes stuurde haar – met al het geld – door naar Mr. D. Okma. Op zijn beurt stuurde die Tetje Alta weer door naar de nieuwe N.S.F. penningmeester S. de Vries. Hoewel Mej. Alta niemand kende in de illegaliteit te Leeuwarden – en ook door niemand gekend werd - was zij na 5 uur zoeken aan huis bij Mr. D. Okma, hoofd LO. Zij merkte aan de interviewers op: ,,Bent U het niet met mij eens dat een Duitse S.D. agent hetzelfde had kunnen doen”. Dit snelle contact was volgens haar ook te verklaren uit de aanstelling van nieuwe mensen in de top van de Friese illegaliteit, met Okma en de Vries voor L.O. en N.S.F. vooraan. Er werden door Mej. Alta nog diverse reizen gemaakt naar Amsterdam en terug voor het halen van de benodigde financiën en cheques welke zij via de Nederlandsche Bank te Leeuwarden inde. Soms vervoerde zij een massa bankbiljetten daar de 500 en 1000 gulden biljetten al uit de geldcirculatie genomen was. Ook voor het voeren van besprekingen met Van Hall omtrent organisatie, en alles wat hiermede verband hield, was zij regelmatig in Amsterdam voor overleg met Van Hall. Spoedig bleek het Mej. Alta om productiever werk in Drachten te kunnen doen, toen daar de heer Bosch overstelpt werd met werk. Tot de bevrijding heeft zij daar gewerkt. Zij gebruikte daar de schuilnaam "Joke van Egmont". Dat was de geslachtsnaam van haar moeder. Het was wel veel ingewikkelder werken in Drachten, omdat hier allemaal belastingmensen werkten. De gehele administratie was een ingewikkelde zaak omdat belasting en steungelden kriskras door elkaar liepen.
Dan krijgt Mej. Alta de mededeling dat van Hall in februari 1945 te Haarlem is gefusilleerd. Zij zwijgt liever over de arrestatie en hoe die arrestatie heeft kunnen plaatsvinden.
Mej. Alta is zeer verheugd in het bezit te zijn van een boek over Van Hall dat niet in de handel is, maar uitgegeven is door de moeder van Van Hall. Die heeft dit boek alleen beschikbaar gesteld aan medewerkers van haar zoon. Het bevat artikelen van zijn naaste medewerkers die inlichtingen over hem konden verstrekken. Aan het eind van het interview zegt Mej. Alta contact te hebben gehad met de Inlichtingendienst o.a. met burgemeester Reitsma uit Wonseradeel (tijdens de oorlog burgemeester van Hemelumer Oldephaert en Noordwolde) en Ph. Pander die in Zwolle gefusilleerd is.
Reitsma had volgens haar goede verbindingen waarschijnlijk bij de Rijksverkeersinspectie. Als allerlaatste zegt Mej. Alta dat zij Esmee van Eeghen gekend heeft en veel over haar gehoord heeft. Zij wil geen inlichtingen hierover verstrekken omdat zij de nabestaanden kent. De familie van Esmee denkt nog steeds dat zij belangrijk werk voor de Inlichtingendienst heeft gedaan en niet zoals verondersteld wordt, dat zij vermoord is, maar gestorven is in een concentratiekamp. Mej. Alta: ,, U moet denken: Er wordt veel gepraat, veel beweerd en veel zgn. bewezen. U weet ook wel, over sommige mensen en affaires ligt een waas, waarin wij niet kunnen doordringen.”
Het NSF heeft na de oorlog een overzicht opgesteld. Daaruit bleek dat er van de ca. 1800 medewerkers er 84 mensen in de oorlog zijn overleden.
Vóór september 1944 12
Sep. – Dec. 1944 22
Dec – Mei 1945 50
TOTAAL 84
Hiervan vielen 10 slachtoffers in het Noorden. In de Randstad waren 29 slachtoffers en elders 45. De drie slachtoffers in Friesland waren: J. Evenhuis op 18 augustus 1944; B. ten Hulscher op 18 augustus 1944 en G.W. Navis op 15 december 1944.
Na de bevrijding was er nog een bedrag van f. 2.148,000,- aan restituties en overige inkomsten uit de bezetting na mei 1945.
Uitbetaald werd in miljoenen guldens aan:
Friesland | f. 1.261.000,- |
Groningen | f. 1.511,000,- |
Drenthe | f. 79,000, - |
Overijssel | f. 1.013,000,- |
Gelderland | f. 446,000, - |
Utrecht (incl. Amersfoort) | f. 1.701,000,- |
Z-Holland (excl. Den Haag en Rotterdam) | f. 914,000, - |
N-Holland (exclusief Amsterdam) | f. 2.656,000,- |
Totaal provincies tot mei 1945 | f. 9.581,000,- |
Grote steden bezet tot mei 1945 | |
Amsterdam | f. 6.005,000,- |
Den Haag | f. 2.075,000,- |
Rotterdam en Dordrecht | f. 1.841,000,- |
Totaal bezet tot mei 1945 | f. 19.502,000,- |
Provincies bezet tot oktober 1944 | |
Brabant en Nijmegen | f. 1.608,000,- |
Limburg | f. 1.244,000,- |
TOTAAL STEUNUITKERINGEN | f.22.354,000,- |
De algemene uitgaven waren: | |
NSF-steun | f. 22.354,000,- |
Vakgroep Joodse landgenoten | f. 4.690,000,- |
Zeemanspot | f. 5.205,000,- |
Andere steungroepen en L.O. | f. 2.775,000,- |
Totale steun | f. 35.024,000,- |
Spoorwegstaking | f. 37.124,000,- |
Verzetsorganisaties: | |
Gewapend Verzet | f. 6.216,000,- |
Spionage | f. 965,000, - |
Falsificaties | f. 421,000, - |
Illegale Pers | f. 494,000, - |
Natura | f. 796,000, - |
Overige Verzetsorganisaties | f. 1.219,000,- |
Totaal Verzetsorganisaties | f. 10.111.000,- |
Financiering en andere kosten | f. 1.506,000,- |
TOTAAL UITGAVEN | f. 83,765,000, - |
INKOMSTEN | |
Leningen | f. 44.761,000,- |
Schatkistpromessen | f. 51,000,000, - |
Belastinggelden | f. 4.002,000,- |
Kraak Rotterdam | f. 500,000, - |
Totaal inkomsten incl. giften | f.100.263,000,- |
Af: Kasmiddelen mei 1945 | f. 22.592,000,- |
f. 77.671,000,- | |
NSF Giften tijdens bezetting | f. 6.094,000, -- |
TOTALE INKOMSTEN | f. 83.765,000,- |
Na de bevrijding was er nog een bedrag van f. 2.148,000,- aan restituties en overige inkomsten uit de bezetting na mei 1945.
Samenvattingen uit diverse bladen.
In de Leeuwarder Courant van 1 september 1977 reageert Mevr. Alta op een enkele dagen daarvoor gepubliceerde zinsnede, waarin vermeld wordt dat de toenmalige burgemeester Jhr. mr. Paul Marius Baerdt van Smina van de gemeente Utingeradeel zich pas tegen het einde van de oorlog tegen de bezetter zou hebben gekeerd en niet eerder.
“Schande dat men iemand, die voor de goede zaak is gestorven, zo een trap nageeft. Meneer van Sminia deed van alles. Ik heb hem onder andere persoonsbewijzen geleverd. Ik kende hem allang omdat hij veel bij ons thuis kwam. Via de Landelijke Ruiters waren hij en mijn vader vrienden geworden. In de oorlog zat ik in het Westen en werkte ik voor het Nationaal Steunfonds in Zuid-Holland met uitzondering van de grote steden. Ik heb meneer Van Sminia verschillende keren kunnen helpen. Het zal vanaf 1942 zijn geweest dat ik met hem heb samengewerkt. Toen hij gevangen zat, heeft mij nog berichten doen toekomen dat ik op moest passen omdat het spoor van hem misschien naar mij zou lopen”.
Noot: Jhr. Van Sminia werd 5 mei 1944 opgepakt en is op 28 april 1945 in het concentratiekamp Sandhostel in Duitsland aan ontberingen overleden.
WIE VERSTREKTE JOKE ALTA DE OORLOGSGELDEN
Als zodanig trad hij in augustus 1925 in dienst van de NV Koninklijke Hollandsche Lloyd, verwierf in 1927 het diploma derde stuurman voor de Groote Scheepvaart en in 1928 het certificaat voor radiotelegrafist. Hij diende op de koopvaardijschepen Amstelland, Flandria en Eemland.
Na verkrijging van het diploma tweede stuurman werd hij tot zijn grote teleurstelling wegens zijn slechte ogen afgekeurd. Met een zeer gunstig getuigschrift werd hem in juni 1929 eervol ontslag verleend. In het najaar van 1929 vertrok Van Hall naar de Verenigde Staten, waar hij aanvankelijk bij een scheepvaartmaatschappij in New York in dienst zou treden, doch als gevolg van de uitgebroken wereldcrisis niet werd aangenomen. Via zijn broer G. van Hall, die in New York een bankfunctie bekleedde, vond hij emplooi bij een andere bank in Wall Street. Na ruim een jaar keerde hij naar Nederland terug, waar hij in februari 1931 tot mededirecteur benoemd werd van het bijkantoor in Zutphen van de in Amsterdam gevestigde bank H. Oyens & Zn, waarvan zijn vader directeur was. Kort voor het begin van de Tweede Wereldoorlog gaf hij les in radiotelegrafie en organiseerde hij in Zutphen de plaatselijke luchtbescherming. In maart 1940 werd hij als firmant opgenomen in de oude bankiers- en effectenfirma Wed. J. te Veltrup in Zaandam, waar hij voortaan zou wonen. In verband met zijn nieuwe functie werd hij toegelaten als lid van de Vereeniging voor den Effectenhandel en kreeg hiermede toegang tot de Amsterdamse Effectenbeurs.
Hoewel niet aan een politieke partij verbonden, had Van Hall grote belangstelling voor de publieke zaak. Met zijn open persoonlijkheid was hij voorstander van samenwerking met figuren uit uiteenlopende maatschappelijke groeperingen. Dit leidde ertoe dat hij zich aansloot bij De Nederlandsche Unie en in augustus 1940 voorzitter werd van de in Zaandam opgerichte afdeling. De Nederlandsche Unie was een politieke beweging tijdens de Tweede Wereldoorlog die de N.S.B. de wind uit de zeilen wilde halen. In oktober 1941 werden de tot dan uitbetaalde lonen aan gezinnen van in geallieerd verband varend koopvaardijpersoneel door een Duitse maatregel verlaagd tot het niveau van het maatschappelijk hulpbetoon. Door A. Filippo, gezagvoerder bij de Rotterdamsche Lloyd, werd een steunfonds opgericht, de Zeemanspot geheten, aanvankelijk om zeemansgezinnen, spoedig ook achtergeblevenen van het marinepersoneel, te hulp te komen. Bij de oprichting van plaatselijke hulpcomités vond hij een enthousiaste medewerker in de oud-koopvaardijofficier Van Hall, die zelf weer zijn broer G. van Hall erbij betrok.
Met de Duitse maatregelen op het gebied van Jodenvervolging, arbeidsinzet en de instelling van de Kultuurkamer groeide het aantal zich hiertegen verzettende groepen en daarmee de behoefte aan financiële steun. De initiatiefnemer van een steunorganisatie in Eindhoven, I.J. van den Bosch, afdelingsdirecteur van de Philipsfabrieken, kwam in contact met de gebroeders Van Hall, en gezamenlijk leidden zij het Nationaal Steun Fonds (NSF), dat met een net van geldinzamelaars en -distribuanten het gehele land bestreek en als 'de bankier van het verzet' alle facetten van het illegale werk financierde. Met grote vindingrijkheid werden problemen bij de geldinzameling - bijvoorbeeld via de tien grote banken, de belastingdienst en giften - opgelost, waarbij voor de verantwoording van ontvangen bedragen o.a. werd gebruik gemaakt van waardeloze effecten, zilverbons en vervalste schatkistpromessen. (Hij heeft hierdoor de grootste fraude ooit gepleegd bij de Nederlandsche Bank, jgv). In totaal werd meer dan 84 miljoen gulden uitgekeerd, waarbij misbruik van gelden nagenoeg niet voorkwam. Na 17 september 1944 vormde de spoorwegstaking een extra belasting van het steunapparaat.
Dat de staking kon voortgezet worden is vooral de verdienste van het NSF geweest, en dan in het bijzonder van Walraven van Hall. In uitputtende discussies met de spoorwegdirectie en de personeelsraad, die met zekere arrogantie het beheer van de voor de 30.000 personeelsleden bestemde loonbedragen onder zich wilden houden, vond Van Hall telkens weer een uitweg uit hoogoplopende meningsverschillen. Een grote steun voor het NSF-werk vormde een tweetal door de regering in Londen gegeven garanties voor ontvangen leningen, die na enkele aanvullingen uiteindelijk het totaal van 80 miljoen gulden bedroegen. Bij de coördinatie van verzetsactiviteiten in het laatste oorlogsjaar speelde Van Hall een grote rol bij de totstandkoming van de 'Kern' en de 'Top-Driehoek', die vertegenwoordigers van diverse verzetsgroepen tot samenwerking brachten. Na de aanstelling van kolonel H. Koot tot Commandant van de Binnenlandsche Strijdkrachten in oktober 1944 stelde Van Hall hem in Amsterdam bureauruimte en het nodige personeel ter beschikking.
Op 27 januari 1945 vond in Amsterdam een vergadering plaats van het Landelijk Werkcomité, opgericht om de steeds intensiever wordende mannenjacht in het kader van de arbeidsinzet tegen te gaan. Door onzorgvuldigheid van een prominent lid van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO), daags tevoren gearresteerd, kwamen de Duitsers achter het adres van samenkomst aan de Leidsegracht. Alle aanwezigen, onder wie Van Hall, vielen in hun handen, waarna in het Huis van Bewaring in Amsterdam door loslippigheid van een medegevangene bleek dat Van Hall de al lange tijd door de Duitsers gezochte, onder de schuilnaam Van Tuyl opererende, centrale figuur was. Als represaille voor de op een lid van de Feldgendarmerie gepleegde aanslag werd Walraven van Hall op 12 februari 1945 in Haarlem-Noord gefusilleerd.
A: Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Doe. II-Nationaal Steun Fonds.
L:
De Zaanstreek in droeve en blijde dagen, 1940-1945. Samengesteld door G.C. Huig (Zaandam, 1946);
Walraven van Hall 10 februari 1906-12 februari 1945 (Amsterdam, 1946); A.J.C. Rüter.
Rijden en staken. De Nederlandse Spoorwegen in oorlogstijd ('s-Gravenhage, 1960); P. Sanders,
Het Nationaal Steun Fonds. Bijdrage tot de geschiedenis van de financiering van het verzet, 1941-1945 ('s-Gravenhage, 1960);
M.C. van Hall, Drie eeuwen. De kroniek van een Nederlandse familie (Amsterdam, 1961);
G. van Hall, Ervaringen van een Amsterdammer (Amsterdam [etc.], 1976);
L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog ('s-Gravenhage, 1976, 1981) VII, Xb, passim.
I: M.C. van Hall, Drie eeuwen. De kroniek van een Nederlandse familie (Amsterdam 1961) 96-97.
E.G. Groeneveld
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989). Laatst gewijzigd op 13-03-2008
HOE KWAM WALRAVEN VAN HALL AAN ZOVEEL TE DISTRIBUEREN GELD.
Herman Speyer heeft in het NRC Handelsblad van 20 september 1993 de werkwijze uiteengezet in een artikel met de naam: “De geheime honderdjes van 1944”. Het artikel is letterlijk overgenomen. Halverwege is de naam geciteerd van een medewerkster die Joke heette. Gelezen de verdere informatie kan dit niemand anders zijn geweest dan Joke Alta.
“ Gaan jullie nu eerst even naar buiten, loop wat in het gras en in de aarde en kom dan weer binnen met je vuile schoenen aan, vooral geen voeten vegen”. Toen ze weer binnen kwamen was de studentenkamer in Utrecht bezaaid met gloednieuwe bankbiljetten van honderd gulden (€ 45,45) en daar moesten ze een paar keer overheen lopen. Zo werden de bankbiljetten een beetje vuil en daarna bezemde C.J. van der Lee – schuilnaam van de student die de kamer bewoonde – het vuil weg. Dat de bankbiljetten wat smoezelig werden, was de bedoeling.
Ze moesten niet opvallen want ze kwamen zo van de Nederlandsche Bank met zelfs de banderollen met het stempel van de bank er nog om ”de roggebroodjes”, 500 bankbiljetten van honderd gulden. Later hoorden ze dat er voor ruim een miljoen gulden op de vloer lag.
Het was september 1944, aan de vooravond van de spoorwegstaking die anderhalve maand zou duren. De toenmalige Utrechtse student, nu psychiater in ruste, kan zich nog goed herinneren hoe bankdirecteur Pieter Plantinga van Den Haag naar Utrecht fietste om f. 1.200,000,- (€ 545.000.--) te brengen, zó van de bank gehaald. Dat dat zomaar mogelijk was, was de ingenieuze vondst van de Amsterdamse bankier Walraven van Hall. Schatkistpromessen werden nagemaakt door een drukker op de N.Z. Voorburgwal in Amsterdam en gingen dan naar de Kassier-Generaal van de Nederlandsche Bank, Ritter, die de sleutel van de kluis had. Hij haalde de echte bankbiljetten eruit en legde in plaats daarvan de valse erin. Veel gevaar voor ontdekking was er niet, omdat er geen elektriciteit was en de vervalsing bij kaarslicht niet te zien was.
Harry Verlingen, eveneens bankdirecteur, bracht de valse bankbiljetten en nam de echte mee terug. De verzilvering geschiedde bij de Hollandsche Bank Unie, die in eerste instantie een garantie wilde, hetgeen via de Boerenleenbank in Eindhoven ( toen reeds bevrijd gebied) gebeurde. Voor de spoorweggezinnen, zo’n 30.000 in getal, was per maand ongeveer zes miljoen gulden nodig. Het geld werd in Utrecht naar naar het adres van de Facultatieve Lijkverbranding aan de Maliesingel gebracht, uiteraard in kleine hoeveelheden. De eerste keer zat daar een heel ontvangstcomité en stond er al een rij – om in de woorden van Pieter Plantinga te spreken – ‘snoezige schattige’ meisjes voor de deur te wachten, dus rechtsomkeert en terug toen er niemand buiten stond. De Utrechtse student administreerde de ontvangsten en uitgaven heel nauwgezet en keurig in een schrift, voorzien van een etiket ”Insuline eenheden verstrekt aan patiënten”.
Die ‘snoezige schattige’ meisjes moesten honderdjes bij de lokale banken in kleine coupures wisselen. Dankzij de grote medewerking van de banken lukte dat heel goed. Het Bankierskantoor Vlaer en Krol regelde de bankbiljettenvoorziening in Utrecht, wat het vervoer per fiets van grote sommen geld in Utrecht overbodig maakte. Van de 120 uitbetaalsters is er slechts twee maal een gepakt. Zonder nadelige gevolgen, want zij wisten niet waar het geld vandaan kwam. Het vervoer van geld naar andere plaatsen in het nog bezette deel van Nederland ging dikwijls met de bonnenauto, een melktankwagen vol met distributiebonnen. Zo vertelt Joke, medewerkster van het Nationaal Steunfonds en leidster van het financieel verzet in Zuid-Holland ( met uitzondering van Den Haag, waar Pieter Plantinga werkte en Rotterdam, hoe zij op verzoek van Walraven van Hall op een morgen om 10 uur bij de uitgang van drukkerij Enschede klaarstond, om met de bonnenwagen mee te rijden naar Friesland met een cheque van f. 300,000,00 (€ 136.000,-) op zak voor het verzet daar. In die bonnenwagen zat ook Jetske, met f. 400,000,- (€ 181,000) voor Groningen. Er werd een overval verwacht zodat de auto bewaking kreeg. Tot grote spijt van Joke ging de overval echter niet door.
Het Nationaal Steunfonds kon werken als de zenuw voor het verzet dankzij de kundige en scherpzinnige leiding van Walraven van Hall en I.J. van den Bosch. Laatstgenoemde werd in november 1944 gefusilleerd. Dag en nacht was Van Hall met het verzet bezig. Naarmate de oorlog vorderde, werd dat werk zwaarder en gevaarlijker. Hij ziet zijn vrouw en drie kinderen steeds minder, slaapt op onderduikadressen in en om Amsterdam, en begint er met de dag slechter en vermoeider uit te zien. Maar hij gaat door, en wordt volgens sommigen overmoedig. Dat de Duitsers hem weten te pakken, is uiteindelijk niet zozeer het gevolg van overmoed als wel van verraad in eigen kring. Een jonge jurist in het verzet, de 26-jarige Johan van Lom, valt in handen van de Duitsers en slaat door. Op zaterdag 27 januari 1945 vallen de Duitsers een vergadering van de top van het verzet aan de Leidsegracht in Amsterdam binnen. Walraven en enkele anderen lopen in de val. H.M. van Randwijk, die iets later komt aanfietsen, ziet dat zijn collega's in een auto worden geduwd, en keert om.
De verslagenheid in het verzet over de arrestatie van Van Hall is groot. Voor de Duitsers is het een enorme vangst, al duurt het even voor tot hen doordringt wie ze te pakken hebben. Ze zullen ongetwijfeld geprobeerd hebben Van Hall aan het praten te krijgen, maar het staat vast dat ze daar niet in geslaagd zijn. Zijn 39ste verjaardag, op 10 februari 1945, brengt Walraven van Hall door in zijn cel in het huis van bewaring aan de Weteringschans in Amsterdam. Op die dag werd op de Jan Gijzenkade in Haarlem een Duitse militair doodgeschoten. Twee dagen later worden, vrijwel op dezelfde plek, als represaille acht mensen terechtgesteld, onder wie Van Hall. In totaal moeten 84 medewerkers van het Nationaal Steun Fonds hun verzetswerk met de dood bekopen. Broer Gijs zet met anderen het werk van Walraven voort. Als na het einde van de oorlog de kas wordt opgemaakt, blijkt dat het NSF in totaal 83.765.786 gulden en 69 cent heeft uitgegeven - omgerekend naar 2010 een bedrag van maar liefst een half miljard euro. Er is nog 22,5 miljoen gulden over. Behalve de reeds genoemde 30.000 spoorweggezinnen werden 8000 joodse gezinnen, 6000 zeemansgezinnen en 45.000 gezinnen met en van onderduikers financieel gesteund. Tot augustus 1944 betekende dit anderhalf à twee miljoen per maand plus de zes miljoen voor de spoorwegstakers. Het NSF had circa 2000 medewerksters en medewerkers, van wie er 84 slachtoffer zijn geworden. De grote rol van het Nationaal Steunfonds is helaas nog te weinig bekend. Het is deze maand 50 jaar geleden dat de handleiding voor het verlenen van steun, vol richtlijnen die vermoedelijk door Van den Bosch waren opgesteld, het licht zag. Het is een van de zeldzame stukken op het steunwerk betrekking hebbende, die uit de bezettingstijd zijn overgebleven. Het draagt de titel: “Landelijke organisatie van steunfondsen met het doel om steun te verlenen aan hen, die ten gevolge van constructie vaderlandsche daden in nood verkeren”. Het staat bekend als het Memorandum van 1943. Op 12 februari 1945 werd hij samen met zeven anderen gefusilleerd als represaille bij de Jan Gijzenbrug in Haarlem. Zijn kompaan Iman Jacob van den Bosch was al in oktober 1944 opgepakt en in het Scholtenshuis opgesloten. Een poging van het verzet om hem vrij te kopen mislukte. Tijdens zijn executie zag hij door zich om te draaien kans het gebruikelijke nekschot te ontlopen en "Leve de Koningin!" te roepen. Zijn stoffelijk overschot werd verbrand in het crematorium van kamp Westerbork.
JOKE’S ARRESTATIE
Letterlijk overgenomen uit de 11e jaargang nummer 2 van het ALTA bulletin.
“Na haar opleiding komt Joke bij de bank te werken van haar vader. Het is dan al oorlog en haar vader informeert eigenlijk nooit wat ze precies uitvoert. Het komt er op neer dat zij meer in het scheepvaartshuis (centrum van het verzet) verkeert dan op het kantoor van haar vader. Ze raakt betrokken bij de de uitbetaling van mensen in Zuid-Holland en betaalt onder andere professoren en burgemeesters uit. En later houdt zij zich bezig met de uitbetaling aan achtergeblevenen van koopvaardijpersoneel, politieke gevangenen, gefusilleerden, tewerkgestelden in Duitsland en ook joodse onderduikers. Ook vervoert zij nieuwe persoonsbewijzen tussen haar sokken. Al deze financiële transacties worden door het omwisselen van schatkistpromessen (echte tegen valse) bij de Nederlandse Bank geregeld en tegen het eind van de oorlog is dit bedrag tot vijftig miljoen gulden opgelopen. Na enige tijd in Amsterdam gaat Joke naar Friesland met de driehonderdduizend gulden. Ze moet dat geld afleveren op een adres in Leeuwarden. Een kind wordt achter haar aangestuurd om te controleren of de zaak wel te vertrouwen is. Dit is een voorzorgsmaatregel van de persoon die het geld in ontvangst zal nemen omdat kort tevoren een neef van deze persoon is opgepakt.
Joke blijft in Friesland om daar het geld te verdelen en komt op haar fiets in alle uithoeken van de provincie. Ze overnacht steeds bij vertrouwde adressen. Een van die adressen is bij Tjalling Nijboer aan de Opsterlandse Compagnonsvaart in Hemrik. Op een avond komt zij daar aan en ze wordt welkom geheten met de mededeling dat er die avond een wapendropping zal plaatsvinden in de Hemriker Schar. “Heb je zin om mee te gaan?” vraagt Tjalling Nijboer. Joke denkt dat dit misschien wel een aardig verzetje is en ze bedenkt haar geen ogenblik. Bij nacht en ontij gaat ze met de mannen op weg en inderdaad verschijnt een vliegtuig dat in het onherbergzame land de wapens afwerpt. Het is dan zaak om de kisten met wapens direct zo snel mogelijk in de vooraf vastgestelde schuilplaatsen te verbergen en daarna met veel spoed over voor haar onbekende paadjes weer huiswaarts te keren. Natuurlijk zijn de Duitsers gealarmeerd en het is een spannende tocht om onopgemerkt het huis van de Nijboer’s weer te bereiken. Joke vertelt na de oorlog dat ze veilig terugkeerde maar de hele oorlog nog niet zo bang is geweest als die avond. Ze ontspringt dus weer de dans zoals ze zo vaak heeft gedaan met haar fietsje en de contrabanda tussen haar sokken. Maar één keer loopt het mis. Friesland is eerder bevrijd dan de Randstad en eind april 1945 is Joke weer bij de Nijboer’s. Van daaruit gaat ze weer op weg naar haar adressen als ze wordt aangehouden in de buurt van Selmien bij Drachten. Ze wordt aangehouden door mensen van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. Zij zijn in functie omdat de Canadezen dit stukje van Friesland al bevrijd hebben. Stel je voor, op de bevrijdingsdag van dit gebied aangehouden worden door eigen mensen, terwijl je al die spannende jaren ervoor door alle mazen van het net bent geglipt. Joke wordt overgebracht naar het politiebureau in Drachten omdat de NBS-personen het lang niet vertrouwd vinden dat iemand op een oud fietsje door het oorlogsgebied rijdt. Gelukkig wordt in Drachten de zaak duidelijk en herkrijgt Joke snel haar vrijheid”.
PETRONELLA DE BOER (Schuilnaam)
Dit hoofdstukje over Petronella de Boer is letterlijk overgenomen uit het ALTA familiebulletin van 19 februari 1999.
“Petronella de Boer is op 29 oktober 1916 te Nijehaske in de gemeente Haskerland geboren. Haar ouders heten Roelof de Boer en Trijntje Egberts Bakker. Haar moeder, dat weet zij zich zo nodig te herinneren, op 1 mei jarig. Van haar vader weet zij het niet want die was reeds lang overleden toen zij nog jong was. Zij heeft de laatste tijd gewoond in Heerenveen ( vanaf ca. 1920) aan de Korflaan 11. In Heerenveen kreeg zij midden 1941 ook op normale wijze haar persoonsbewijs bij de algemene uitreiking. In oktober 1941 vertrok zij naar Boijl, huisnummer 101, in de gemeente Weststellingwerf. Eind maart 1944 verloor zij haar persoonsbewijs, waarop aangifte bij de politie volgde. In het gemeentehuis van Wolvega werd haar een nieuw exemplaar gegeven. Half juni 1944 vertrok zij naar Leeuwarden, Fonteinstraat 6. Tot zover de tekst van een gemeentelijke acte van het jaar 1944. Wat heeft deze juffrouw De Boer nu te zoeken in dit ALTaq bullketin, waar de artikelen meestal handelen over Alta’s, of op zijn minst aan Alta’s verwante lieden van een andere naam. Dit hoop ik in het verdere vervolg van dit verhaal duidelijk te kunnen maken. Op 16 oktober 1944 verschijnt van de Wehrmachtkommandatur Leeuwarden de volgende FREISTELLUNG; “Das Fahrrad von J.M. Alta, Oudemirdum 55, ist für lebenswichtige Versorgung der niederländischen Bevölkerung eingesetzt und darf von keiner militärischen oder zivilen deutschen Dienststelle beschlagnahmt werden. Zuwiederhändlung wird wegen Sabotage kriegsgerichtlich geahndet... Het Wehrmachtskommandatur had zich eens moeten kunnen indenken wat voor vlees het hier in de kuip heeft.
Joke Alta, want daar gaat het hierover, heeft ongetwijfeld van haar fiets gebruik gemaakt voor de van levensbelang zijnde verzorging van de Nederlandse bevolking. Maar of dit in overeenstemming was met de gezichtspunten van de Duitse bezetter is maar zeer de vraag. Maar wat heeft dit nu te doen met die juffrouw Petronella de Boer? Is zij dan toch familie van ons? Jazeker, want die Petronella de Boer is dezelfde als Johanna Marie Alta, ons beter bekend als Joke. Als het Joke te heet onder de voeten wordt, kan zij zich bedienen van het persoonsbewijs van Petronella de Boer. (Ook maakte zij gebruik van de schuilnaam “Joke van Egmont”. Dat was de geslachtsnaam van haar moeder (jgv). Op de vraag of het niet een uitermate spannende tijd is geweest, was Joke’s antwoord: “de mooiste tijd van mijn leven”. Later tekent zij hier bij aan dat dit wel zo geweest mag zijn, maar dat zij in die tijd toch ook veel goede vrienden heeft verloren”.
Persoonlijke gegevens:
Johanna Marie Alta (“Joke”) is een dochter van Jelle Huites Alta en van Jacoba Margaretha Johanna van Egmont. Het huwelijk van haar ouders was voltrokken op 26 september 1916 te Sloten. De vader is 18 juni 1885 in Hemelum geboren en op 22 november 1963 in Oudemirdum overleden. De moeder werd op 6 oktober 1894 in Amsterdam geboren en overleed in 1946. Johanna Marie had 1 zuster en 1 broer. Zuster: Tet(je) Alta werd 15 januari 1918 in Oudemirdum geboren en overleed 7 maart 2003 in Oudemirdum. Broer: Huite Jelle Alta, geboren 3 oktober 1933 in Oudemirdum. Hij overleed op 14 november 2013

Maatschappelijke inzet en blijken van waardering
In 1972 werd een heel groot plan gelanceerd om het natuurgebied De Wyldemerk bij Kippenburg te bestemmen tot een groot recreatie- en bungalowcentrum. Er zouden 180 bungalows komen; 500 kampeerplaatsen; sporthal; zwembad; midgetgolfbaan, restaurant met sportvelden; speel- en ligweiden waardoor 500.000 toeristen jaarlijks Gaasterland zouden bezoeken. Er was in Gaasterland veel tegenstand met bijna 2100 bezwaarschriften. Het plan ging niet door mede doordat Joke Keij-Alta, Meester Twerda en Andries de Jong de bezwaarschriften aan de Commissaris van de Koningin, Hedzer Rijpstra, overhandigden. Joke Keij-Alta merkte daarbij op: “Wij zijn niet tegen toeristen, wij noemen ze gasten. Maar wij zijn bang, dat het nu dag vogels, dag bloemen, dag Gaasterlanders wordt”. Op 31 december 1986 werd Joke Keij-Alta de jaarlijkse “kultuurpriis Gaasterlân-Sleat” uitgereikt voor het vele werk dat zij bijna 25 jaar voor de gemeentelijke Welzijnsraad had gedaan.
Op de foto met paard zit Joke in 1935 op haar paard Therenus, Op 23 oktober 1987 werd zij onderscheiden met de titel “Frysk Hynstefrou 1987” tijdens Indoor Fryslân. Zes mannen waren haar voorgangers daarin geweest en zij was nu de eerste vrouw met deze prestitueuze onderscheiding. De keus was op haar gevallen vanwege “haar brede belangstelling en inzet voor allerlei takken van paardensport en fokkerij”. Zij was al vijftig jaar lid van de Landelijke Rijvereniging Gaasterland en veertig jaar daar instructie gegeven”. Bij de Koninklijke Federatie van Landelijke Rijverenigingen en Ponyclubs is zij werkzaam als als jury- en federatievertegenwoordigster. Joke hield zich specifiek bezig met haar ponyfokkerij. “Een New Forest Pony, als geschenk. Het mooiste Sint Nicolaascadeau voor Uw kinderen. Een lieve makke, betrouwbare pony, gefokt door leden van het New Forest Stamboek”, adverteert Joke eind november 1968. Met haar tomeloze inzet voor de ponysport en de landelijke ruitersport verdient zij bijna twintig jaar later, in 1987, als eerste de titel ‘Frysk Hynstefrou’. Ze is er uiterst bescheiden over: “Ik ben diep onder de indruk en stomverbaasd. Mijn voorgangers waren bijna allemaal kampioenen, terwijl ik wat rommel in de marge.” Een aantal jaar heeft zij daar in het hoofdbestuur gezeten. Het meest bekend is zij vanwege haar betrokkenheid bij het Nederlands New Forest Stamboek waarvan zij nu voorzitster is van de verenigingsjury. Tenslotte maakte zij deel uit van het hoofdbestuur van de Nederlandse New Forest Stamboek voor de afdeling Friesland. In samenwerking met Lysen heeft zij een leerboek geschreven voor ponyrijders.
In 1990 was er veel waardering bij de uitreiking van het boek “Gescheurd Land”. Hierin wordt de Gaasterlandse oorlogsgeschiedenis geschreven door Joke Keij-Alta; Piet Bode en Jan Oosterhoff. Zij heeft aan dit boek meegewerkt terwijl ze de oorlogsjaren hoofdzakelijk buiten Friesland doorbracht. In 1994 vertrok zij naar Amsterdam waar ze op 28 februari 2000 is overleden.
Het oorlogsachtergrondverhaal over echtgenoot Rijk J.H. Keij is ontleend aan “Een envelopje met inhoud”, een verhaal uit 2004 over Het Nationaal Steunfonds in en rond Leiden door Alphons Siebelt.
Rijk Johan Hendrik Keij
Op de een of andere wijze moet Walraven van Hall, de oorlogsopdrachtgever van Joke Alta, op de hoogte zijn geraakt van het bestaan van de illegale groep “Van Berkel”. Het Leids Jaarboekje van 1946 meldt slechts dat deze groep in september 1941 werd opgericht en dat het werkterrein de provincies Utrecht en Noord- en Zuid-Holland omvatte. “Van Berkel” was de schuilnaam van de uit Den Haag afkomstige Rijk Johan Hendrik J.H. Keij.
Zijn familie bezat een Rotterdamse machinefabriek, maar hijzelf was werkzaam als adjunct-inspecteur van het Centraal Distributiekantoor in Den Haag. De groep “Van Berkel” zorgde aanvankelijk voor de families van gefusilleerden en politieke gevangenen.
Daarmee werden in het algemeen de mensen bedoeld die door de politiek (toedoen) van de bezetter in de problemen waren geraakt. Politieke gevangen waren er in 1941 al in ruime mate. Men bezocht eenvoudigweg de familie aan huis en bood aan te helpen met geld of distributiebonnen, Keij legde daarvoor contacten met de plaatselijke ambtenaren van de distributiekantoren. Al snel werd ook hulpverleend aan ondergedoken joden. Zo ontstond automatisch de behoefte aan valse papieren. Geld werd bijeengebracht door de verkoop van foto’s van het koninklijk huis en door bij vrienden en familie aan te kloppen.
De groep van Keij ontmoette Van Hall voor het eerst op het Leidse stadhuis “in de nabijheid van de NSB-burgemeester”. Wanneer die ontmoeting heeft plaatsgehad is niet helemaal duidelijk. Het was in de periode tussen oktober 1942 en februari 1943. Het was het begin van de samensmelting tussen de groep van Keij en Van Hall. Keij werd benoemd tot hoofd van het district Zuid-Holland Noord. Het Leidse NSF van Keij werd vanaf die tijd van de benodigde hoeveelheid contant geld voorzien vanuit Amsterdam door Walraven Van Hall. De zorg voor de distributiebescheiden (bonnen e.d.) bleef vermoedelijk toevertrouwd aan Keij. In maart 1944 werd Keij als districtshoofd vervangen door Gerard Everstijn. Keij zelf werd “provinciaal inspecteur” en ging zich toeleggen op de eigen organisatie en de contacten met andere organisaties.
In de zomer van 1944 werd men zich in LO-kringen steeds meer bewust dat de onderduikers na de bevrijding wel weer zouden opduiken maar dat het wel enige tijd zou kunnen duren voordat zij weer voor zichzelf en hun gezinnen zouden kunnen zorgen. Het was duidelijk dat organisaties als de LO en het NSF niet direct zouden kunnen stoppen en nog een tijd lang met hun werk zouden moeten doorgaan. Uiteindelijk is er een overkoepelende organisatie opgericht, het Nationaal Volksherstel (NVH). Daarin waren naast de illegale organisaties ook vertegenwoordigers van de kerken en van de vooroorlogse charitatieve instellingen opgenomen. De samenwerking tussen de verschillend organisaties is op veel plaatsen niet soepel verlopen, omdat de vooroorlogse instanties niets met illegalen te maken wilden hebben (of andersom of duidelijk hun eigen prioriteiten wilden stellen. De plannen moesten in plaatselijke comités met een grote mate van zelfstandigheid vorm krijgen. In november 1944 kregen de plaatselijke vertegenwoordigers van de LO en het NSF-opdracht contact met elkaar te zoeken.
Zoals onderhand wel duidelijk is, bestond er op dat moment in Leiden al lang een vruchtbare samenwerking tussen de twee organisaties. Bovendien was er een “Vertrouwensraad der illegaliteit” ontstaan.

Grafsteen te Mirns
Uit een door Keij opgemaakt verslag kan men opmaken, dat de plaatselijke comités inderdaad niet zonder strubbelingen tot stand zijn gekomen. Oudere illegalen, zoals Keij, stonden vaak zeer gereserveerd tegenover de mensen, die pas na september 1944. Met de overwinning in zicht, actief werden. Zij werden “labbekakken” genoemd. Keij is altijd een voorzichtig man gebleven. Gedurende de gehele bezettingstijd (en ook daarna) heeft niemand geweten bij welke illegale activiteiten hij allemaal betrokken was. Men mag aannemen, dat hij overal goede connecties heeft gekregen tot op het hoogste niveau, zowel bij de Nederlandse als de Duitse instanties.

Keij op Airport Rotterdam in 1957 met zijn eerste New Forest Pony uit Engeland. Het New Forest Stamboek is in de boerderij in Oudemirdum opgericht door Joke Keij-Alta en haar vader Jelle Alta.
GEBRUIKTE AFKORTINGEN:
O.D. Ordedienst. Een militaire organisatie die gezag krijgt als de vijand vertrokken is.
N.S.F. Nationaal Steun Fonds.
L.O. Landelijke Hulp aan Onderduikers.
P.B.C. Persoonsbewijzencentrale
N.B.S. Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten
K.P. Knokploeg
R.V.V. Raad van Verzet
*De Binnenlandse Strijdkrachten (BS) (officieel: Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten) was een op 5 september 1944 officieel opgezette bundeling van de tot dan toe weinig samenwerkende zelfstandige verzetsgroepen. De Binnenlandse Strijdkrachten kwam dan ook voort uit de drie belangrijkste verzetsgroepen: de Ordedienst (OD), de Landelijke Knokploegen (LKP) en de Raad van Verzet (RVV).
Tot 1944 werkten de verzetsgroepen, voor zover zij al contact hadden, zelfstandig onder supervisie van het Bureau Bijzondere Opdrachten van de regering in Londen. Toen ze werden samengevoegd tot de BS werd Prins Bernhard aangesteld als bevelhebber van de BS, hoewel hij in Londen verbleef. Commandant van de BS in het bezette Nederland werd kolonel Henri Koot die zich in Amsterdam bevond. Tussen de drie groepen vond voortaan regelmatig topoverleg plaats, onder de codenaam Delta-Centrum. 'Commandant Delta' was kolonel Koot. De OD bracht in september 1944 bij de BS 4.000 man in, de LKP 1.800 man, de RVV 1.000 man. Van september 1944 tot mei 1945 zijn er in totaal 1.730 BS'ers gesneuveld. De BS maakte vanaf oktober 1944 een geweldige groei door. Die grote toeloop begon in het bevrijde Zuiden. In mei 1945 waren er in heel Nederland 150.000 tot 200.000 BS'ers. Hierbij kan worden opgemerkt dat de hele illegaliteit naar schatting niet meer dan 25.000 (in 1943) tot 45.000 (1944-1945) deelnemers telde. Voor de verzetsmensen leek het in 1945 wel of ineens 'iedereen bij het verzet was'. Daar hadden ze eerder, toen het erop aan kwam, nooit iets van gemerkt.
Bron: Wikipedia
Esmée Adrienne van Eeghen (Amsterdam, 7 juli 1918 - Paddepoel (gemeente Noorddijk), 7 september 1944) was een Nederlandse verzetsstrijdster in de Tweede Wereldoorlog. Ze geldt als omstreden omdat zij een affaire begon met een Duitse officier, maar heeft ondanks alles een grote rol in het verzet gespeeld, vooral in Friesland. Esmée kwam via een vriend in het verzet. Om onderdak te regelen voor Amsterdamse studenten kwamen beiden veel in Leeuwarden en in contact met het plaatselijke verzet. Na een overval door het Friese verzet op het Arbeidsbureau aan het Zaailand in Leeuwarden op 25 juli 1943 besloot ze voorgoed in Friesland te blijven. In eerste instantie als koerierster, maar gaandeweg deed zij steeds gevaarlijker werk, zoals het vervoeren van Joodse onderduikers en geallieerde piloten naar onderduikadressen. Esmée werd echter verliefd op een Duitse officier, Hans Schmälzlein, Oberzahlmeister bij het Verpflegungsamt in Groningen en ging bij hem inwonen. Dat was niet te combineren met een rol in het verzet.
Op 15 juli 1944 deden de Duitsers een inval in het hoofdkwartier van het verzet waar ze een aantal belangrijke documenten buitmaakten. Esmée dook onder bij haar moeder. De SD maakte jacht op haar en het verzet vertrouwde haar ook niet. Door verraad van haar vermeende vriendin An Jaakke werd zij op 8 augustus 1944 opgepakt door de SD.
Op de avond van 7 september 1944 werd zij samen met Luitje Kremer, 24 jaar en lid van de KP Noord-Drenthe door een executiecommando onder leiding van Untersturmführer Ernst Knorr doodgeschoten. De volgende dag werd zij in het Van Starkenborghkanaal gevonden. Zij ligt in Baarn begraven. Haar graf is tevens een plaats ter nagedachtenis aan haar broer Dave die in concentratiekamp Bergen Belsen omkwam. Haar broer Dave was op een trawler in IJmuiden opgepakt, toen hij probeerde om naar Engeland over te steken. De tocht was verraden. Hij overleed kort voor de bevrijding waarschijnlijk door uitputting in het concentratiekamp Bergen-Belsen.
Bron: Wikipedia
GERAADPLEEGDE LITERATUUR
De geheime honderdjes van 1944. Artikel van 20 september 1993 uit NRC Handelsblad door Herman Speyer.
Een envelopje met inhoud. Een toelichting uit 2004 op het Nationaal Steunfonds in en rond Leiden door Alphons Siebelt
Leeuwarder Courant
Gescheurd Land
E-mailcorrespondentie met zoon Jelle Keij