Informatie van Jan de Boer over gebeurtenissen in Nijega e.o. tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij was destijds inwoner van Nijega (Elahuizen). Het verhaal is door hemzelf geschreven.
De gewapende verzetsgroep van Nijega /Oudega. Commandant: S.T. Hofstra. Foto uit ansichtkaartenboek oud-Elahuizen
De verzetsgroep bestond uit:
1e rij: Commandant Simon Tette Hofstra, Jan J. van der Veer, J. Babtist, Jarig Leenstra, Hille de Koe, Jan J. de Boer.
2e rij: Piet R. Veenstra, Freark Wind, Thys Haringsma, J.K. Staargaard, Pier Haringsma.
3e rij: Durk R. Veenstra, A. Stellingwerf, Joh. K. Wolthuizen.
Enkele herinneringen:
Vermoedelijk op 12 mei 1940 kwamen Duitse troepen weinig krijgshaftig op paarden en wagens door onze dorpen. De manschappen zelf straalden niet veel zelfbewustzijn uit. Zij gaven ons echt de indruk van: ‘Wij kunnen ook niet anders’. Ze bivakkeerden in Oudega. Toen de slag om de Afsluitdijk begon, vreesden ze daar te worden ingezet. Volgens mij is dat uiteindelijk niet gebeurd. De oorlog was over na enkele dagen. Meester Simon Tette Hofstra was toen gelegerd in Wons. Hij was sergeant en werd met zijn kameraden in krijgsgevangenschap gevoerd naar het kamp Stalag IIIA in Luckenwalde in Duitsland. Toen de krijgsgevangenen weer vrijkwamen na betrekkelijk korte tijd, ging een ieder weer aan zijn werk. Ook na de capitulatie keerde de rust in ons dorp snel weer terug. Dat was eigenlijk overal het geval.
Toen de onderduikers moesten worden geholpen, heeft een kleine verzetsgroep zich daar al spoedig voor ingespannen onder leiding van Hofstra.
Er moest onderdak worden gezocht en er moest worden gezorgd voor distributiebescheiden. Dat laatste werd voor een deel centraal via bureaus (vanzelfsprekend ondergronds) geregeld, maar ook voor een groot deel via de gewone distributiekantoren, waar betrouwbare ambtenaren bekwaam werden in het frauderen en vervalsen van de distributiebescheiden. Deze bescheiden waren nodig om verstrekt te worden aan de onderduikers. Nijega kreeg dikwijls bonkaarten uit Balk. Voor overige illegale activiteiten had Hofstra vooral zijn contacten in Workum en Bolsward.
In het laatste jaar van de bezetting werd de strijd steeds grimmiger. Bij Piet Veenstra (Piet en Anna) en ook bij de Hofstra’s waren Joden ondergedoken en dat was in meer dan een opzicht niet altijd gemakkelijk. Bij Piet en Anna is ook enige tijd een instructeur van de binnenlandse strijdkrachten ondergedoken geweest. Hij was “gedropt” vanuit Engeland. Een dergelijke dropping zou ook plaatsvinden in de Grote Noardwâlderpolder. Alle voorbereidingen waren getroffen, maar toen de dropping zou plaatsvinden was de bodem zo drassig geworden door veel regen, dat die werd afgelast. Een gevolg daarvan was wel dat enige tijd later, toen de Duitsers papieren in handen hadden gekregen waaruit ze een dergelijk dropping konden afleiden, een razzia werd gehouden vanuit Balk. Deze hele streek was vergeven van het groene gespuis. Mijn goede kennis Joop Schweitzer werd daarvan de dupe. Dat is een verhaal apart.
Er werd hier in het dorp een gewapende verzetsgroep opgericht die bestond uit oud-militairen en anderen die met wapens konden omgaan. Commandant was ook hiervan: meester Simon Tette Hofstra.
Ondertussen was Joop Staargaard als onderduiker komen wonen bij Gerben en Aaltje (fam. Klijnsma). Hij zou een grote rol gaan spelen in de voorziening van wapens. Joop was student in de mijnbouwkunde toen hij ging onderduiken. Hij had dat gedaan omdat hij weigerde om een verklaring te ondertekenen waarin hij moest beloven om niets tegen de Duitsers te ondernemen op straffe van uitzending naar Duitsland. Via dokter Bonga uit Woudsend (een leidend figuur in de ondergrondse beweging) werd Joop geplaatst bij de familie Klijnsma. Hij kwam terecht in een volstrekt andere wereld dan hij gewend was. Gerben en Aaltje waren zeer godsdienstige, orthodoxe en behoudende mensen. Joop kwam uit een materieel zeer gegoed milieu en was in het geheel niet kerkelijk opgevoed of wat dan ook.
Jaren later vertelde hij mij, dat hij vreemd had opgekeken toen hij in het kamertje wat hij ter beschikking kreeg, een tekst zag hangen aan de muur: “Zalig de armen van geest, want van hen is het Koninkrijk der hemelen”. Verbaasd vroeg Joop zich af waarom hij zich dan zo had ingespannen om als student zijn geest wat te verruimen. Vijftig jaar later begon hij er nog weer over tegen mij. Hij had diverse bijbelvertalingen erop nageslagen om uit te zoeken hoe die vertaling nu wel zou moeten zijn! Gerben en Aaltje hebben Joop als hun eigen zoon behandeld. Hij behoefde niets te doen als hij dat niet zelf voorstelde; hij kreeg alle vrijheid die hij maar wenste. In de boerderij werden wapens verzorgd en onderhouden. Nog maar enkele maanden geleden (nog onbegrijpelijk voor mij dat hij er niet meer is) zei hij mij: ”Deze mensen hebben 700 dagen en nachten lang hun leven voor mij gewaagd”.
Hij heeft het niet vergeten en in alle jaren dat hij in het buitenland werkte het contact met zijn weldoeners onderhouden. Was hij eens in Nederland dan bezocht hij Gerben en Aaltje. Zij behoorden tot die geweldige mensen met harten van goud voor anderen in die zo moeilijke tijd, maar waarover nooit iets wordt gepubliceerd.
Bij de herdenking van de 50-jarige bevrijding in Elahuizen, toen het monument werd onthuld, troffen wij elkaar weer. Bij die gelegenheid heeft Joop ook een toespraak gehouden. Die is in mijn bezit. Goed. Eenvoudig. Na die tijd hebben we regelmatig samen uitstapjes gemaakt en de oude plaatsen weer bezocht. Ook in Elahuizen. Joop woonde samen met zijn vrouw in Delden.
Een week nadat we samen de rouwdienst en de begrafenis hadden bijgewoond van Hylkema, de man van Tinie Hofstra, kregen wij de rouwbrief van Joop Staargaard thuis. Het was voor ons een enorme slag. We hadden meer dan een vriend verloren!
Binnen dit kader van hulp aan onderduikers en het gewapend verzet is veel te vertellen. Er zijn anekdotes te over. Het leven van onderduikers en ondergrondse werkers was gevaarlijk, maar wat is er niettemin veel gelachen.
Centra van illegaliteit waren toen vooral het huis van meester en juffrouw Hofstra en het huis van Piet en Anna Veenstra. In het laatste jaar van de oorlog waren wapens verborgen onder de stal in de boerderij van Andries Buma.
JOOP SCHWEITZER
We kenden elkaar vanuit Balk. Ik was ambtenaar bij de distributiedienst (bij het onderwijs was geen plaats) en Joop werkte, als ik me goed herinner, op de secretarie. In ieder geval: we kwamen elkaar dikwijls tegen en wisselden ervaringen uit. Hij was een felle anti-nazi, waarschijnlijk betrokken bij illegale activiteiten. In welk verband dat was wisten wij niet en toen ik heel veel later daar met zijn vader over sprak, bleek dat die ook niet anders dan een vermoeden had op grond van gevonden papieren na Joops overlijden.
Toen in augustus 1944 landwachters en Duitsers neerstreken in Balk en razzia’s gingen uitvoeren, vluchtte Joop naar Nijega en vroeg en kreeg onderdak bij de familie v.d. Meer, de fietsenmaker. Hij zag mij daar voorbijlopen en zo kregen we contact. “Wat gaan jullie doen vannacht?”. Wij waren van plan om het veld in te gaan, maar daar voelde hij (achteraf terecht) niet voor. “Veel te gevaarlijk. Ze hebben honden bij zich”. Afgesproken werd dat hij naar de familie Brouwer (dominee Brouwer) zou gaan aan de overkant van de weg. Hij zou dan ’s nachts in geval van onraad via het deurtje aan de achterzijde van de kerk in de kerkruimte kunnen komen en desnoods slapen in de kerktoren. Samen met Jan v.d. Veer hadden wij daar ook al eens enkele nachten doorgebracht. Zo is het gebeurd. Toen na enkele dagen het grootste gevaar voorbij was, stak Joop dikwijls de straat over naar de werkplaats van Jelte van der Meer en was daar wat aan het klussen vermoedelijk.
Op een middag reed er plotseling een overvalwagen door het dorp. De inzittenden waren landwachters en Duitsers. Hoe misdadig ook, ze hadden waarschijnlijk geen speciale opdracht voor mensen uit Nijega. Overigens had dat wel gekund, want meester Hofstra had kortgeleden aan enkele gezochte mensen een lijstje laten zien en dat was onheilspellend genoeg! Voor de werkplaats op de weg bij van der Meer stonden enkele mensen met elkaar te praten. Zij hadden op zichzelf niets te vrezen, maar bij het zien van de overvalwagen maakten ze zich zo ongerust dat ze op de vlucht sloegen. Dat wekte argwaan en de auto stopte. Joop was in de werkplaats, zag de paniek en rende ook weg.
Achterlangs via de toegangsweg naar de boerderij van Hielke van der Wal. Een landwachter kreeg hem vanaf de weg onder schot en ….een kogel maakte een einde aan het leven van een onschuldig, goed mens.
Ik had het schot ook gehoord en ging de straat op. Jelte van der Meer kwam me, als camouflage rijdend met een bakfiets, tegemoet. “Der leit er al ien” ("Daar ligt al één")Toen wist ik genoeg. In de schemer ben ik achter ons huis langs, klimmend over een schutting, terecht gekomen in het huis van Jan en Jânsje Hoekstra. Om mij te kalmeren schonk Jânsje mij een glaasje wijn in en stuurde ze me naar bed. Wonder boven wonder sliep ik als een roos en heb niet gehoord, dat midden in de nacht op de deur werd geklopt. Wat zou ik hebben gedaan als ik het wel zou hebben gehoord? De reden van het nachtelijk bezoek was dat het stoffelijk overschot van Joop moest worden geborgen. Hoekstra was als koster in het bezit van de sleutel van het “mortuarium” op de begraafplaats.
Alles kwam bij elkaar. De onmenselijkheid van de bezetters, maar ook de ontmoeting en de ervaring met mensen met harten van goud. En die mensen, menslievend en onbaatzuchtig, redden de wereld. Sterren aan de hemel!
Een gebeurtenis, die mij steeds heel scherp is bijgebleven was op de dag dat ik bezoek kreeg van enkele leden van de kustwacht, die gelegerd waren in Stavoren. Het waren gevaarlijke jongens, die al verschillende onderduikers hadden overgeleverd aan de Duitse politie. Ik was die middag thuis. ’s Morgens had ik les gegeven in school, maar wegens het gebrek aan brandstof kon er maar één lokaal worden verwarmd. Die verwarming gebeurde met hout, afkomstig van de langs het plein groeiende bomen. Ze waren met vereende krachten geveld en gezaagd en toen tot handzame brandstof voor de schoolkachel geschikt gemaakt. Dat ik voor de klas kon staan als onderduiker was mogelijk gemaakt door de durf van het schoolbestuur en de medewerking van enkele instanties, zoals het consultatiebureau voor de TBC bestrijding in Sneek en Heerenveen. Ik heb nog in mijn bezit de ‘niet-tbc-verklaring’ afgegeven in Heerenveen, terwijl ik was gekeurd in Sneek. (Heerenveen was te gevaarlijk). Mijn geboortedatum was naar vier jaar vroeger verplaatst, zodat ik niet meer in de “gevaarlijke” leeftijd viel. Ik herinner mij nog dat een gekapte zuster in het Sneker Sint Anthonius ziekenhuis opmerkingen maakte over de openslaande kraag van mijn ochtendjas. “Toe joh. Met al die dames erbij”. Zo ging dat toen nog. Ik was dus onderwijzer in de plaats van meester Hofstra, die het veel te druk had met het illegale werk, maar op papier ziekteverlof had. Ongetwijfeld met de graag gegeven medewerking van dokter Bonga uit Woudsend.
Ik zat die middag in de kamer, toen er plotseling drie fietsen tegen het hekje voor ons huis werden neergezet. Die fietsen waren bemand door twee duitsers (ik kan die lui nog niet met een hoofdletter schrijven) en een jongen van naar ik schat een jaar of tien. Voordat ik ook maar de kans kreeg om me uit de voeten te maken waren ze al bij de achterdeur, waardoor ze, onbeschoft als dat volk was, binnen kwamen. Ze wilden graag wat water hebben voor de jongen die ze hadden meegenomen. De beide duitsers gingen een “kameraad” ophalen en de jongen moest de fiets voor hem meenemen. Op de terugweg zou hij op de bagagedrager weer worden meegenomen. Terwijl mijn moeder wat te drinken klaarmaakte, kletsten de soldaten honderduit tegen elkaar.
Ik begreep dat het over de dagelijkse dienst ging met hier en daar een verwijzing naar de Gestapo, de Duitse geheime staatspolitie, een uiterst gemene en verworden instantie en voor ons soort mensen in die tijd levensgevaarlijk Ze vroegen ook wat ik deed en ik antwoordde in mijn beste duits, knoopte een verhaaltje daaraan vast door te vragen naar de opleiding van onderwijsgevenden in hun land. Ik meende .dat dat een universitaire opleiding was, maar daarover konden ze me niet inlichten. Ze vroegen naar mijn leeftijd en ik kon met een gerust hart die leeftijd enkele jaren opschroeven, want ondertussen was mijn persoonsbewijs officieel aangepast door de ambtenaar van de Burgerlijke Stand die mede in het complot zat.
Erger werd het toen ze aan mijn moeder vroegen hoe oud zij was. Mijn moeder ging toen voor alle zekerheid ook maar wat hoger zitten met haar leeftijd en dat was achteraf gezien uiterst riskant, want zij had geen vervalst persoonsbewijs!
Het ging allemaal vrij goed ook na verloop van tijd, toen ook al enkele Nijegasters opvallend langs ons raam waren gefietst, begrijpelijk maar niet verstandig. Eén van de soldaten merkte op dat ze zeker keken of meester ook werd opgepakt. Toen kneep ik hem behoorlijk. Enfin na verloop van tijd dus stapte het gezelschap op. Een kwartier later verdween ik ook uit het gezicht. Ze zouden immers terugkomen.
Mijn vader was in de fabriek en had al gehoord dat er onraad was bij ons thuis. Hij begreep dat er niet veel anders opzat dan zich ook uit de voeten te maken en hij verschanste zich met enkele anderen in het kaaspakhuis, van waaruit hij uitzicht had op de weg. Een wel zeer gewichtig pak van zijn hart toen de “groenen” zonder zijn zoon in hun midden passeerden. Voordat ik me echter uit de voeten kon maken kreeg ik bezoek van een ondergedoken joodse man waarmee ik vrijwel dagelijks contact had en die nieuwsgierig was hoe het allemaal was afgelopen. Sympathiek, maar…uiterst onverstandig en dat is hem door Hofstra terecht ongenadig ingepeperd. Die voelde zich verantwoordelijk en de betreffende onderduiker had al meer vreemde en gevaarlijke dingen op zijn kerfstok. Zo heeft hij rondgelopen met in zijn zak aantekeningen over personen die nota bene hun leven voor hem in de waagschaal stelden.
Ik verdween dus, want elke heen– heeft een terugweg en de “heren” zouden terugkomen en wie weet was ik dan nog niet veilig. Mijn toevlucht was in dergelijke gevallen de gastvrije woning van Piet en Anna Veenstra. Daar hebben we de terugkomst van de duitsers afgewacht. Ze gingen voorbij gelukkig, maar ’s avonds werd ik gewaarschuwd door de commandant van de regionale B.S. Deze was ondergedoken bij Johannes de Kroon. Hij vertelde dat deze leden van de kustpolitie wel vaker dergelijke kunstjes uithaalden.
Ze “ontdekten” dan ergens een onderduiker en stelden hem gerust met de belofte voor hem een ausweis te verzorgen. Hij moest die dan maar even komen halen bij hun bureau in Stavoren. Wie erin trapte kon vrijwel meteen door naar duitsland in het gunstigste geval.
Tussen de bedrijven door was ik dus onderwijzer. Ik begon mijn carrière toen pas en werd voor een klas gezet met daarin veertig leerlingen. Het waren de leerjaren 1 t/m 4. Daarin zaten ook twaalf honger evacués uit Amsterdam en die kwamen van twaalf verschillende scholen. We gaven halve dagen les. Materiaal was er vrijwel niet. Ik klom ’s avonds naar de schoolzolder om de daar opgeslagen schriften uit vervlogen tijden te plunderen op lege blaadjes.
Als ik dan weer wat had bemachtigd kon ik weer enkele dagen vooruit! Nog even aanknopend bij het verhaal van Joop Schweitzer. Toen die wapens in Nijega arriveerden zouden ze aanvankelijk onder de schoolvloer worden verstopt. Ik meldde al dat het daar te nat bleek te zijn. Hofstra had van mij de sleutel gekregen en het was wel geprobeerd!
Dat merkte ik de volgende morgen. De stank in school, veroorzaakt door de omgewoelde modder onder de vloer, was niet te harden. Ook meester de Groot merkte het en haalde verbaasd de neus op toen hij de gang in kwam. Het was aan alle kanten beter dat zo weinig mogelijk mensen afwisten van wat er zich afspeelde in het illegale circuit en ik haastte mij om te beweren dat dit vaker voorkwam als er regen in de lucht zat.
December 1999.
Jan de Boer, geboren in 1922. Onderwijzer in Nijega (Elahuizen), Sexbierum, Balk en Sibculo. Was daarna hoofdonderwijzer in Slagharen, Tonden en vanaf 1958 in Hoogeveen.