Dit monument bevindt zich precies op de plaats waar verzetsstrijders Jacob Wilbers en Johannes Wissink op woensdag 28 februari 1945 zijn gefusilleerd. Door de oud-verzetsleden van Gaasterland is hier op 4 mei 1950 dit monument onthuld. De steen is gemaakt door steenhouwerij Eijgelaar uit Wolvega. Het monument is geadopteerd door leerlingen van de Christelijke basisschool "De Wâlikker" in Oudemirdum. Op de steen staat weliswaar 27 februari 1945 als executiedatum. Uit vele officiële documenten blijkt de datum 28 toch de juiste te zijn. De Stichting Histoarysk Wurkferbân Gaasterlân is in juli 2022 begonnen met mogelijkheden te zoeken om de executiedatum op het monument aan te passen.
In het najaar van 1944 werden in de omgeving van Gaastmeer en Oudega (W) de eerste illegale gevechtsgroepen opgericht. De doelstelling was om - als de vijand door de geallieerden gedreven zou worden - hier ook met actieve handelingen de Duitsers afbreuk te doen. Dit dorp was al een ideaal oord voor onderduikers en een broeinest van illegale activiteiten. Lange tijd zetelde hier de Gewestelijk Operatieleider van Friesland met zijn staf. Er waren geheime zenders, ondergedoken piloten, verzamelpunt van gemeentelijke commandanten, van sabotagegroepen, een centrum voor wapens enz. Johannes Wissink en Jacob Wilbers behoorden bij deze groepen en zij werden beiden uiteindelijk slachtoffer door hun executie op 28 februari 1945 in de bossen van Oudemirdum.
WILBERS EN WISSINK WORDEN OPGEPAKT
Het is de vroege morgen van vrijdag 23 februari 1945 als heel Woudsend in rep en roer is. Met grote snelheid kwamen er Duitse overvalwagens het dorp binnenrijden en ieder wist nu dat er een razzia gehouden zou worden, omdat Woudsend op meerdere plaatsen hermetisch afgesloten werd. In meerdere woningen werden plotselinge invallen gedaan op zoek naar verdachte burgers en boeren. Het bleek al snel dat het een regelrechte zoekactie was naar bepaalde personen en zaken. Er moest dus wel verraad in het spel zijn. Hierover bestonden in het dorp meerdere vermoedens. De oudste dochter van Woudsender huisarts J.A.S.R. Bonga meende te weten dat een zestienjarige Duitsgezinde jongeman uit het dorp het verraad gepleegd moest hebben. Er werden uiteindelijk twaalf personen opgepakt en dat duidde toch wel op verraad als naar de onderlinge samenhang wordt gekeken van de opgepakte mensen. Huisarts J.A.S.R. Bonga (bijnaam De Pil) hoorde bij de opgepakte groep, tezamen met zijn schoonzuster Tante Truus (Geertruida Severina Charbon, geb. 1 maart 1922 in Amsterdam), zijn collega H.R. Biema, wachtmeester Meindert Attema, Jacob Wilbers, Julius Okma, Albert Boeijenga, Luutzen Rondhout, B. De Vries en tenslotte vader en zoon S. en S. Op de Hoek uit Ypecolsga. Voor het verzet – en vooral voor huisarts Bonga – had de arrestatie grote consequenties, omdat hij commandant van de Ned. Binnenlandse Strijdkrachten Wymbritseradeel was. Ook maakte hij deel uit van de verzetsgroep Lever uit Sneek. Tijdens de Duitse inval werd er bij Bonga een wapenvoorraad gevonden. Een ander probleem was dat Bonga meerdere namen en illegale zaken kende, waardoor er een kans was dat hij dit tijdens ernstige mishandelingen zou bekennen. Dokter Bonga wist dit zelf ook. Hij injecteerde zichzelf met een dodelijk gif en sneed daarna zijn polsen door. De Duitsers hadden dat opgemerkt en zij waarschuwden onmiddellijk dokter Fast in Woudsend. Hij was de collega van Bonga en hij moest Bonga tegengif toedienen en de bloedstromen stoppen. De Duitsers hadden door dat Bonga een belangrijke informant kan zijn en zij wilden dus niet graag dat Bonga kwam te overlijden. Dokter Fast zorgde voor tegengif en stopte het bloeden. Het gevolg was wel dat dokter Bonga zwaar ziek werd en de eerste dagen niet door de Duitsers ondervraagd kon worden. De zgn. “Bongagroep werd op 6 maart 1945 uit hun cel bevrijd door het verzet. Voor Wissink en Wilmink was dat te laat.
Bij de opgepakten was Jacob Wilbers, een inwoner uit Oudega, Wymbritseradeel en tevens de verzetsmaat van Jan Wissink. Uit latere archiefonderzoeken zou blijken dat Wilbers de naam van Wissink aan de Duitsers had genoemd. Niemand die het wist maar een feit is wel dat er een dag na de overval in Woudsend een razzia in Oudega-W was. Daar werd een dag later in Gaastmeer tijdens die razzia Johannes Wissink (roepnaam “Jan”) opgepakt. Zijn schuilnaam was Alex. Deze gehele geschiedenisbeschrijving wordt hij niet Johannes genoemd maar “Jan” als zijn roepnaam. Jan had een broer met de naam Alex. Dat was een broer die ook niet bang was uitgevallen want die liet neergeschoten RAF-piloten bij hem thuis onderduiken. Verder gebruikte Alex de schuilnamen Jan Verduin en Karel van Swinderen. Een groep SD-soldaten was eerst ‘s morgens vroeg in Oudega-W bezig geweest om de gehele verzetsgroep op te rollen. Een andere groep SD leden reed door naar Gaastmeer. Daar was een brandpunt van illegaliteit en ook daar moest het verzet een klap worden toegediend en in het bijzonder de heer Westra.
In de gehele omgeving stond alles onder water en dus ook de weg tussen Oudega-W en Gaastmeer. Dat leidde tot vertraging bij de Duitsers. In ‘De Lytse Gastmer’ had Jan Wissink de razzia’s gezien. Hij bedacht zich dan ook niet en sprong op de fiets om zo snel mogelijk iedereen in Gaastmeer te waarschuwen. Hier had niemand nog iets opgemerkt. Hij stopte voor het huis van Matthijs ‘Thijs’ Westra, van wie hem bekend was dat hij in het verzet zat. In dit huis lagen nog vier personen te slapen. Wissink bonsde op ruiten en deuren en raasde: “De Groenen, De Groenen, weg, weg”. In duizend haasten en half aangekleed vlogen alle personen naar buiten en zochten een goede schuilplek bij de buren. Zij konden daardoor tijdig worden gered. De Sicherheidspolitzei en de Landwacht werden zo kwaad als zij niemand in de woning van Westra aantreffen, dat zij de woning met garage in brand staken, waardoor alles voor Westra verloren ging. De handhavers van de Nieuwe Orde stonden klaar met het vuurwapen in de aanslag, wachtend op het moment dat de ‘Herr Oberterrorist’, zoals zij hem noemden, uit zijn hol zou worden gebrand. Dat ogenblik kwam niet en de Duitsers en hun handlangers gingen teleurgesteld verder met hun arrestaties. Zij hoopten dat de gevaarlijke tegenstander door de vlammen uitgeschakeld was. Zij wisten niet dat Westra al die tijd in de regenbak had gezeten en na hun vertrek letterlijk als een Fenix uit de as was herrezen! Het schuurtje bij huis was blijven staan en dat werd nu door Westra gebruikt als een geschikte munitiebergplaats. Jan Wissink was na zijn alarm bij de familie Westra doorgefietst en blijft maar roepen: “De Groenen, De Groenen”. De Duitsers kregen hem hierdoor in het vizier en zetten de achtervolging in. Op het einde van het dorp – in de Buorren – kregen ze hem te pakken en daar werd hij neergeknuppeld. De Duitsers zagen in hem direct een terrorist, terwijl zij nog niets van hem wisten. Vermoedelijk is Jan Wissink daarna geconfronteerd met de in Woudsend gearresteerde Jacob Wilbers, notabene zijn verzetsmaat. Op hem werd belastend materiaal gevonden. Daarom werd hij met nog vijf anderen naar de gevangenis in Sneek gebracht. Daarbij was Rinze de Goot, de verzetsvriend van Jan die meestreed in de knokploeg (KP) van Oudega-Gaastmeer. Van deze Rinze de Groot zijn dagboekfragmenten en herinneringen opgenomen in het boek "Tusken dea en libben" (vertaling: “Tussen dood en leven” van Abe Brouwer uit 1946. Hierin werd ook de laatste dagen van Jan beschreven. Meedogenloos en sadistisch moeten de SD-verhoren in het politiebureau in Sneek zijn geweest. Daar zaten sinds november 1944 Max Strobel en Richard Heinrich Georg Nitch (36 jaar), die vanuit Maastricht waren gekomen en elkaar in wreedheid leken te stimuleren. Nitch zijn secretaresse zou later vertellen hoe haar baas eens tijdens zijn verhoor bij haar aanklopte en om een doek vroeg. Zij had geen doek, had ze gezegd. “Dan maar een prop papier”, zei Nitch “want de gevangene schreeuwt zo”. Tijdens zijn dagenlange verhoren en mishandelingen was door Wissink geen enkel verraderlijk woord losgelaten. Hij had zelfs nog kans gezien om een paar waarschuwingen aan de illegaliteit kenbaar te maken. Verzetskringen probeerden nog wel om “Alex” een revolver te bezorgen, maar dat was niet gelukt.
Al met al kan worden gesteld dat Jan Wissink door zijn acties meerdere mensen het leven heeft kunnen redden. In het politiebureau van Sneek zat ook de 26-jarige onderwijzer Jacob Wilbers gevangen. Wilbers was al angstig geweest voor dit soort zaken en dat was de reden geweest waarom hij ondergedoken zat. En na de mishandeling praatte hij wel. Hij liet namen en adres los en het feit dat er in zijn school in Abbega wapens verstopt lagen. Hij noemde ook de naam van Jan Wissink om daarmee verdere mishandeling te voorkomen en vrijgelaten te worden, zoals de Duitsers hem hadden beloofd. Na zijn informatie wisten de Duitsers genoeg. Diezelfde dag nog volgde een inval in de school in Oudega waar de wapens zouden liggen. Een dag later heeft Wilbers bij de volgende razzia Jan aangewezen vanuit een SD-auto. Jan werd direct gegrepen en hardhandig aangepakt. Ze zagen hem als een terrorist omdat ze hem een wapen hadden zien weggooien terwijl hij munitie op zak had. Zijn lot was daarmee wel bezegeld. Datzelfde gold ook voor Wilbers want hij was niet langer van nut voor de Duitsers.
De executie
Het raakt langzamerhand aardig vol met gevangenen in Sneek, terwijl er naar buiten toe geen Duitse strafmaatregelen zijn. Commandant Strobel wil nu snel actie. Hij beveelt de 36-jarige Polizeiangestelter bij SiPo und SD in Sneek - Bernard Willem Berg - hem op 28 februari 1945 in alle vroegte met zijn dienstauto thuis op te halen. De afspraak daarbij was dat daar ook Conraad en Nitch als passagiers zouden instappen. Ze reden naar de gevangenis in Sneek en daar liet Strobel ’s morgens om 6 uur twee gevangenen ophalen door drie Duitsers uit de Sneker cel. De gevangenen waren onderwijzer Jacob Wilbers uit Abbega en de 24-jarige scheepstimmerman Jan Wissink uit Sneek. Waarom juist deze twee jongemannen is niet bekend. Misschien hadden de Duitsers gehoord dat er aanslagen tot bevrijding werden ondernomen door het verzet. Jacob Wilbers had zijn gabardine jas aan en zijn vilthoed op. In twee auto’s ging de groep richting Gaasterland via Lemmer. Strobel zat met een stafkaart naast Berg om hem de weg te wijzen. Iemand moet Strobel op de voor hem onbekende bossen in Oudemirdum hebben gewezen omdat hij een kaart nodig had om er te komen. Conraad vroeg de gevangenen onderweg nog om op de kaart aan te wijzen waar de nog niet gevonden wapens verborgen waren. Die informatie kregen ze niet… Berg had de indruk dat de wapens in een bos verstopt moesten zijn. De beide auto’s stoppen op de Fonteinwei in Oudemirdum waar Berg de opdracht kreeg van Strobel een bospad in te rijden. Bij het eerstvolgende zijpad stapte Strobel uit en kwam even later terug en zei dat het hier moest gebeuren. Het bosperceel werd Hutjesveen genoemd. Berg had uit voorzorg altijd twee schoppen in de auto liggen voor het geval dat…. Berg moest nu de beide schoppen losmaken van de auto waarna Nitch en Conraad met de aan elkaar geboeide gevangenen moesten uitstappen. De Duitsers liepen over het bospad waarbij ze regelmatig stilstonden om te kijken waar zij het beste het bos in konden. Berg zag Nitch op een gegeven moment doorlopen naar het andere einde van het bospad. Nitch kreeg de opdracht de ene zijde van het rijwielpad te bewaken en Berg de andere kant. Nitch verklaarde later dat er niet tegen Wissink en Wilmink was gezegd dat ze gefusilleerd zouden worden. Toen gingen Strobel, Conrad en de twee gevangenen het bos in. Berg hoorde op honderd meter afstand rond half acht vrijwel direct al drie of vier schoten uit de pistolen van Conraad en Strobel. Volgens Nitch zijn de beide mannen door het hoofd geschoten, terwijl Conraad een van de mannen nog een borstschot had gegeven. Conraad kwam terug bij de auto om de twee schoppen te halen. Berg vroeg hem wat er gebeurd was. Het antwoord van Conraad was dat “die broeders” geprobeerd hadden te vluchten, wat hij niet geloofde. Berg, Strobel en Nitch hadden het graf gegraven en de slachtoffers bovenop elkaar in een kuil gelegd en daarna het graf gecamoufleerd.
Er is een verhaal in omloop dat Wilbers en Wissink eerst hun eigen graf hadden moeten graven. Maar eén van hen – onduidelijk is wie – had bij de verhoren een gebroken arm opgelopen. En dan een graf graven is moeilijk en dat duurt ook te lang. Gijsbert (roepnaam Gysbert) Schotanus uit Oudemirdum was in het bos en bevond zich op een afstand van 50 meter toen hij hoorde dat er gegraven werd. Hij zal het geluid hebben gehoord van het dichtmaken van het graf. Hij had daar alleen een Duitse auto zien staan in een dwarspad. Een Duitser met een machinegeweer had hem verboden dichter bij te komen omdat het een “oefenterrein” was. Strobel had gezien dat Berg met een Duitser had gesproken en gaf de opdracht die man te arresteren. Maar hij vertelde aan Strobel dat hij die burger gemaand had door te lopen en zo liep het met een sisser af. Ook boswachter Marten Hoogeveen zou later verklaren dat hij op 28 februari 1945 rond 7.30 uur in een dwarspad bij de Hutjesvenen een militaire auto had zien staan waarbij driemannen zich hadden opgehouden. Een van hen was in een blauwe overall geweest en de twee anderen in een uniform van de Grüne Polizei. Als achter de rug is keerde Berg de auto en de aanwezige Duitsers trapten de achtergelaten rijsporen plat met hun voeten. Op de terugweg naar Sneek is nergens meer over gesproken. Berg had wel begrepen dat hij over het voorval moest zwijgen maar dat was hem niet zonder meer opgedragen wat door Nitch weer vreemd was gevonden. Wel had Berg aan Untersturmführer Elsholz het een en ander verteld maar die had geadviseerd om over de executie te zwijgen.
Wissink en Wilbers werden gevonden
In de nacht van de volgende dag was Schotanus teruggegaan en kon hij vaststellen dat er op die plaats inderdaad gegraven was. Hij maakte een kleine opening in de verse grond en stuitte toen al vrij snel op een hoofd. Hij groef niet verder, want hij wist nu wel voldoende. Hij maakte het gat weer dicht en waarschuwde de boswachter Marten Hoogeveen. Die heeft het verhaal van Gijsbert Schotanus samen met zijn collega Jan Steffens gecontroleerd en hetzelfde vastgesteld. Er werd ook wel verteld dat een stroper dit voorval heeft gezien, maar verzetsleider Benjamin Steegenga schreef in zijn memoires dat het echt Gysbert Schotanus is geweest. De boswachter en Schotanus hadden eerst niets met het verhaal gedaan en zich over dit voorval in stilzwijgen gehuld. Nadat de Duitsers uit Gaasterland waren verdreven, werd dit voorval openbaar gemaakt en beide mannen opgegraven.
In het verslag van Gatse de Groot, in zijn hoedanigheid als gemeentelijk operatieleider van Wymbritseradeel, was opgenomen dat de opgraving door de marechaussee uit Groningen omstreeks 25 april 1945 had plaatsgevonden. De namen van de twee bijna onherkenbare slachtoffers waren eerst niet bekend en daarom werd het signalement van beide mannen uiterst precies genoteerd en gepubliceerd: “De eerste persoon is van het mannelijk geslacht. Zijn leeftijd is tussen de 23 en 25 jaar, zijn lengte is plm. 1.70 meter en het gelaat onherkenbaar. Hij heeft een gaaf gebit met daarboven een klein snorretje. Hij draagt een grijsblauw colbertkostuum, lage gekleurde schoenen met stukjes leder beslagen; witte schapenwollen sokken; gestreept overhemd met boord en blauw gestreepte das; eigen gebreide wollen ondertrui en onderbroek; aan den ringvinger van zijn linkerhand een gladde gouden ring, waarin het volgende stond gegraveerd: Ank 14-4-1941”.
Aan de hand van de gravering in de ring kon worden vastgesteld dat het om Jacob Wilbers ging. De familie vond het wel vreemd dat het beschreven ondergoed niet klopte met dat wat Wilbers normaal droeg. Toen een familielid later daarover met Mevrouw Couperus uit Woudsend in gesprek raakte, kon dat probleem snel uit de wereld worden geholpen. Wilbers had namelijk vlak voor zijn aanhouding aan haar verklaard dat hij nieuw ondergoed van de illegaliteit had gekregen. “De tweede is een persoon van het mannelijk geslacht; oud ongeveer 35 á 40 jaar; lang ± 1.85 M, onherkenbaar geschonden gelaat; gaaf gebit, gekleed in donkergrijs colbertjasje, blauwe broek; aangebreide sokken (met schapenwol), zwarte klompen, dikke blauwe trui, marinehemd, flanellen onderbroek; aan den rechterhand een zilveren zegelring met monogram TZ. Aan de hand van deze gravering kon worden vastgesteld dat het hier Jan Wissink betrof omdat hij verloofd was met Trijnie Zijlstra. Naar aanleiding van de oproep op 27 juni 1945 in de Heerenveense Koerier had Mellius Werkman zich gemeld als oud-kostbaas van Jan Wissink.
Beide mannen zijn na de bekisting eerst op de gemeentelijke begraafplaats in Nijemirdum begraven. Iemand heeft nadien in een dikke boom dichtbij de moordplaats het woord “Moord” gekerfd in navolging van de andere moordenaarsboom bij de Star Numanbrug in Ruigahuizen.
WIE WAREN DIE BEIDE SLACHTOFFERS?
Jacob Wilbers werd in Oudega-W geboren op 4 mei 1918 als zoon van kleermaker Dooitze Wilbers, geboren 17-11-1886 in Utingeradeel (†1965) en van Tjaltje Boersma, geboren 14 april 1886 in Wymbritseradeel (†1968). Het gezin had nog de zonen Wiebe (1914) en Meindert (1926) die later in het onderwijs hun werk vonden. Jacob was van 1940 tot begin 1944 onderwijzer in Abbega aan de Christelijke Lagere School en woonde op het adres Oudega 48C. Van 2 september 1940 tot 7 februari 1944 stond hij ingeschreven op het adres Abbega 14. Hij was nog niet getrouwd maar verloofd met Ank Haagsma. Hij kreeg het beheer en het onderhoud van de wapens voor de KP in Wymbritseradeel. Jacob Wilbers was een gewaardeerd en vertrouwd lid in het verzet tot het moment dat de spanningen hem teveel werden. Hij begon zenuwachtig te worden, onzeker, bang en hij kon het gevaarlijke werk tegen de Duitsers niet langer aan. Hij werd mentaal en emotioneel zwak gevonden. Daardoor werd hij een gevaar voor de overige leden van de KP en begon men hem buiten de activiteiten te houden. Men werd zelfs zo voorzichtig dat de KP de wapens overbracht naar een andere schuilplaats zodat Jacob daar niet meer van op de hoogte was. Dokter Bonga uit Woudsend had het probleem begrepen en liet Jacob hij hem onderduiken. Wilbers werkte veel samen met Johannes Walinga uit Oudega-W en Diedert Schilstra uit Woudsend. Nadat Jacob op 23 februari 1945 bij de razzia in Woudsend was gepakt, is het balletje gaan rollen. Wilbers heeft bij verhoor door de Sicherheitsdienst bekend dat hij wapens verborgen had in de school waar hij onderwijzer was. Door de bekentenis werd o.a. het huis van Matthijs "Thijs" Westra in Gaastmeer platgebrand en Wissink opgepakt.
Na de identificatie werd Jacob Wilbers overgebracht van begraafplaats Nijemirdum. De familie plaatste een rouwadvertentie waarin gesproken werd over een een geliefde zoon, broer en verloofde. "Wij geloven dat hij uit zijn strijd voor de aardse vrijheid is overgebracht naar de Hemelse vrijheid". Vanuit Nijemirdum werd Jacob in Oudega-W op maandag 9 juli 1945 om 13.30 uur herbegraven aan de noordkant van de kerk in rij 5 nummer 8. De Stichting Sneek 1940-1945 nam de zorg op zich voor het onderhoud.
Van Jan T. Piebenga verscheen op 19 juli 1945 in de Leeuwarder Koerier het artikel ‘Twa dagen, twa wrâlden’ over de begrafenissen van Jacob Wilbers en Johannes Wissink en de verschillen ertussen. Vertaling uit het Fries.
Maandag 9 juli 1945. Begrafenis Wilberts. “Vanmorgen heeft de lijkauto hem in ons dorp gebracht: hij is voor in de kerk neergezet en vanmiddag zal hij worden begraven, voor de derde keer, maar nu op het kerkhof, waar hij als jongen honderden keren om heen ‘gevlogen’ is en daar zal hij rusten, totdat God hem zal laten opstaan. Het is al maanden geleden dat wij hem voor het laatst zagen; nu mogen wij hem niet meer zien. In februari op een vroege morgen hebben de Duitsers hem te pakken gekregen en maar een paar dagen later hebben ze hem met onze andere vriend, die wij morgen de laatste groet zullen brengen, vanuit Sneek naar de Gaasterlandse bossen gebracht. Daar, nadat zij eerst hun eigen graf hebben moeten graven, zijn ze doodgeschoten. Daar hebben ze gelegen tot de bevrijding van hun vaderland, waar ook zij maandenlang voor hebben gestreden. Toen heeft de boswachter hen gevonden, twee onbekende slachtoffers van de Duitse razernij, twee uit een onafzienbare rij van duizenden en duizenden. Ze zijn overgebracht naar een begraafplaats daar dichtbij en er is een advertentie geplaatst. Toen heeft de familie, toen hebben hun vrienden duidelijkheid gekregen. Toen wisten twee meisjes, dat hun hoop vervlogen was. De eenvoudige kist is bedekt met kransen. Het hele dorp loopt er omheen en condoleert de familie. De begrafenis wordt tot een dienst van de gemeente. Alleen, waar nood is en strijd en aanvechting, daar is ruimte voor het evangelie. Een koor zingt, enkele vrienden spreken. En een kerk vol mensen weet dat er geen licht is voor hun buiten het woord. Dan wordt de kist onder het spelen van het orgel, naar buiten gedragen. De oude klok is verdwenen, maar ons hart zingt mee met de diepe toon van de psalm. Drie keer lopen we om de kerk, honderden zwijgende mensen. Achter de kist de leden van het NBS-peloton, het geweer op de schouder. Nooit stonden de dorpskinderen stiller te kijken als deze middag, nooit was het geruis van de bomen eenzamer en vertrouwder. Wij belijden ons geloof en onze hoop, de schoolkinderen zingen als wij om het zwarte gat heen staan, de voorganger dankt en bidt. En terwijl de zon haar zomerse hoogtij viert en ons dorp, aan de oever van het meer in onverstoorbare vrede ligt, brengen wij onze vriend als wapenbroeder de laatste eer. Zes mannen lossen, boven het graf, drie salvo’s en het geluid weerkaatst tegen de kerkmuur en het eigen hart, tegen de kist daar onder en de hoge, blauwe hemel boven ons. De dag, hoe zomers en vrolijk, is zwaar. Een jong leven is afgesneden nog voor zijn volle bloei, een buit van beroepsmoordenaars. Het dorp heeft in hem één van zijn mensen verloren, in goed en kwaad bijgestaan; maar tot de doden van het dorp is hij heengegaan en hoe zou het dorp zijn doden vergeten, zij die weg reizen en toch te midden van ons blijven wonen, om het oude Gods huis heen, tot aan de laatste dag.
Jacob Wilbers is met militaire eer begraven. Vier personen losten een geweersalvo in de lucht. Aan weerszijden van het graf stonden twee personen.
Op het kerkhof werd gezang 174 uit de bundel van 1938 gezongen:
“Vaste rots van mijn behoud,
als de zonde mij benauwt,
laat mij steunen op uw trouw,
laat mij rusten in uw schauw
waar het bloed door U gestort,
mij de bron des levens wordt”.
In 1969 constateerde de Oorlogsgravenstichting dat het graf aan onderhoud toe was. Het rapport gaf aan dat de steen en de omlijsting scheef was gezakt; dat het graf schoongemaakt moest worden en dat het marmerbeslag vernieuwd moest worden. Zij stelden voor om op hun kosten voor het herbegraven te zorgen op het Ereveld in Loenen. In 1970 heeft dat plaatsgevonden in vak C nummer 235.
JOHANNES ("JAN") WISSINK
Johannes Wissink (roepnaam Jan) werd als zevende kind op 4 april 1920 in Den Haag geboren in het gezin van Johannes Wissink en Maria Wissink-Pronk bestaande uit 8 kinderen waarvan 7 jongens en 1 meisje. Hij woonde daar op het adres Van Loostraat 40. Jan was een springerig kind, die nergens gevaar in leek te zien. Vanwege broederdienst was hij niet dienstplichtig, maar koos - ondanks de oorlogsdreiging die dan al boven Europa hangt - begin 1939 voor een opleiding bij de marine. In Den Haag werd hij op 22 februari 1940 uitgeschreven naar Den Helder met de aantekening: “Van Speyk”. Toen op 10 mei 1940 de Duitsers Den Haag binnenvielen om belangrijke militaire doeleinden, de regering en de vliegvelden Ypenburg, Ockenburgh en Valkenburg uit te schakelen, was Jan als marinetimmerman gestationeerd in IJmuiden.
In juli 1940 kreeg Jan net als anderen ontslag uit dienst. Veel militairen wilden de capitulatie niet accepteren en vertrokken naar Friesland met hun wapen en sloten zich aan bij de illegale organisatie Ordedienst (OD). De OD pleegde in Friesland gewapend verzet en overviel distributiekantoren. Zijn volgende woonadres werd Steenklipstraat 16 in Sneek op 18 februari 1941. Dat duurde niet lang omdat hij op 17 maart 1942 alweer werd uitgeschreven naar zijn oorspronkelijk adres in Den Haag waar hij zich ging bezighouden met wapenvervoer, sabotagedaden en het uitschakelen van verraders. Zijn laatste adreswijziging was op 6 mei 1943 toen hij zich liet inschrijven op het adres Utrechtseweg 331 in Amersfoort. Eind april 1943 moesten 300.000 militairen zich melden voor krijgsgevangenschap. Er volgde daarop de beruchte en massale Meistaking en velen doken onder. Zo ook Jan, die naar Friesland terugkeerde en zich aansloot bij de gevechtsgroep Sneek.
Zijn beroepen werden omschreven als bouwkundig opzichter en scheepstimmerman bij de Koninklijke Marine in Den Helder. Jan Wissink was niet getrouwd maar hij was verloofd met een koerierster. Zij was de TZ die in zijn zegelring gegraveerd stond. Trijnie Zijlstra uit Sneek stond bekend als een mager, schraal meisje met veel wilskracht. Zij was een doorzetster voor wie opgeven niet aan de orde was. Zij merkte eens op dat als het moest, zij wel met de KP mee wilde om Jan uit de gevangenis in Sneek te halen. Trijnie zag dat als de enige kans om zijn leven te redden. Na de oorlog emigreerde zij naar de Verenigde Staten en sprak volgens de familie nooit meer over Fryslân. Johannes “Jan” Wissink – schuilnaam Alex – was in Sneek als lid toegelaten als gewoon lid van de gevechtsgroepen. Alex was de naam van Jan zijn broer. Die toelating zal op voorspraak zijn gebeurd van Johannes Walinga uit Oudega-W. Walinga zat diep in het verzet en was een van de leiders van de beruchte Meistaking in 1943. In dat jaar waren ze in Amsterdam met elkaar in contact gekomen via het verzet. De karakters van de mannen sloten zich bij elkaar aan.
De razzia’s namen in aantal toe in verband met de meldingsplicht waardoor het gevaar groter werd. Wissink vertrok naar het platteland waar hij zijn intrek vond bij L. Werkman in Gaastmeer. Nadat Alex hier een tijdje was geweest, kreeg hij contact met de gevechtsgroep in Oudega (W) en verzocht hij om overschrijving van Sneek naar Gaastmeer. Dit werd toegewezen. Ook hier zal Johannes Walinga uit Oudega-W goede inlichtingen over hem hebben verstrekt. Al naar de bezetting langer duurde, werd het verzet groter en ook in Gaastmeer. Toen in Gaastmeer de sabotagegroepen werden opgericht (K.P.), werd ook Alex persoonlijk door Gatse de Groot in diens functie als gemeentelijk operatieleider gevraagd om hieraan mee te doen. Jan had immers zelf meerdere malen gevraagd om reeds nu actief te mogen worden. Het verzoek werd door Jan met beide handen aangenomen. Operatieleider de Groot had hem meerdere malen op de gevaren gewezen maar Jan zei steeds weer dat hij het als een plicht beschouwde en mee wilde strijden voor de vrijheid van ons allen. Hij werd benoemd tot sabotagegroepscommandant en hiermee begon zijn daadwerkelijk verzet. Die benoeming was niet vreemd omdat hij als oud-onderofficier hiervoor de geschikte man was. Meerdere malen bleek dat zijn moed, gepaard gaande met een zuiver rechtsgevoel, van de hoogste waarde was. Vooral met het vervoer van wapens had hij zich niet onbetuigd gelaten en de gevaarlijkste opdrachten steeds stipt uitgevoerd. Op 11 februari 1945 hielp hij mee aan de bevrijding van verzetsmensen uit het politiebureau van Sneek.
Alles liep fantastisch totdat de kentering kwam en alle ellende. Het begon met de arrestatie door de Moffen van de Gewestelijk Operatieleider Philip Willem Pander uit Den Haag met zijn adjudant Folkert Wierda in Tjerkwerd. De gehele ondergrondse in Friesland kwam nu in beweging omdat de Duitsers bij de aanhouding van deze beide mannen op zaterdag 3 februari 1945 veel documenten in handen gekregen. Er was grote spanning en stilte hoe dit allemaal zou aflopen. Iedereen hield zich rustig. “Alex” had direct vol vuur gestaan bij de gemeentelijke operatieleider de Groot om de beide mannen uit de gevangenis van Workum te bevrijden. Dat zou dan in de nacht van zondag op maandag moeten gaan gebeuren. Het ging niet door omdat de Pander en Wierda naar Sneek waren overgebracht. Het toont de inzet van “Alex” om voor de goede zaak te vechten. Hij hoorde ook bij de verzetsgroep Gaastmeer onder leiding van chauffeur Matthijs Westra. Van Wissink is bekend geworden dat hij op 12 februari 1945 de landwachter en SD-medewerker Hidde Louwes uit Oosterwolde (geboren 27 juni 1925 in Appelscha) liquideerde op een landtong aan de rand van de Fluezen bij Gaastmeer. Louwes stond bekend als sadist die arrestanten mishandelde en daarom had men hem meegenomen na een geslaagde overval - door het lokale Sneker verzet - in de gevangenis van het Sneker politiebureau. Wissink heeft meerdere malen laten zien dat zijn moed en zuiver rechtsgevoel van grote waarde waren. De gevaarlijkste opdrachten voerde hij heel precies uit, met name op het gebied van wapenvervoer. Jan Wissink stond hoog aangeschreven bij zijn verzetscollega’s als onverschrokken. Hij werd door hen ook “De Hollandse Leeuw onder de vrije Friezen” genoemd.
Thuis was nu het hechte gezin van Wissink uitelkaar gevallen. Twee van Jan zijn broers waren al voor het begin van de Tweede Wereldoorlog geëmigreerd naar Zuid-Afrika voor een betere toekomst vanwege de wereldwijde financiële crisis en grote werkloosheid uit de dertiger jaren. Ook daar ging de oorlog niet ongemerkt voorbij omdat een van de zoons moest dienen voor het Britse leger en op een onderzeeboot terecht kwam. Vanwege de aanleg van de Atlantikwall – die dwars door hun woongebied liep - moest het gehele gezin Wissink - zoals een kwart van de Haagse bevolking, 135.000 mensen, uit Scheveningen en het Haagse Statenkwartier - hun huis op stel en sprong verlaten. Doordat vader Johannes pas met pensioen was gegaan was hij niet meer economisch aan de stad gebonden en kreeg het gezin geen vervangende woonruimte. Zonder een eigen onderdak hebben ze drie jaar lang van huis naar huis moeten trekken. Verder hadden ze spanningen door het laten onderduiken van RAF-piloten bij één van hun zonen die zich ook bezighield met het afstraffen van zwarthandelaren, het in beslag nemen van benzine en andere waren. De heftige hongerwinter van 1944 was ook een grote bron van zorg.
Na de bevrijding werd gewacht op het nieuws van twee zonen die naar Zuid-Afrika waren vertrokken. En het wachten was natuurlijk wachten op Jan waarvan de familie na augustus 1944 al niets meer had vernomen. De familie Wissink, die weken tussen hoop en vrees had geleefd, kreeg begin juni 1945 een brief van Jans verloofde Trijnie Zijlstra uit Sneek, waarin ze vertelde dat Jan in het verzet zat (waarvan zijn ouders niets hadden geweten) en op 24 februari 1945 was opgepakt, maar dat ze hem nu snel thuis verwachtte en dat ze dan naar Holland zouden komen. Pas op 30 juni 1945 werd hun vrees bewaarheid toen hen het droevige bericht bereikte dat Jan was gevonden in een slordig afgedekte kuil in de bossen van Oudemirdum en eind april 1945 was begraven op de begraafplaats van Nijemirdum. Zijn kostbaas had hem in een advertentie in de krant uit de beschrijving van zijn kleding en ring herkend. In plaats van een feest te houden voor hun zoon moest er een begrafenis worden geregeld. De familie liet rouwkaarten versturen en de familie van Trijnie liet een rouwadvertentie plaatsen ondertekend door familie Zijlstra en de heer en mevrouw W. Meijer en H. Meijer - Zijlstra. Voor overbrenging van het lichaam werd gezorgd. Ook zou er een militair eerbetoon plaatsvinden door de verzetscollega’s van de NBS. "Dat verlies zijn ze nooit weer te boven gekomen", zei Conny Wittekoek-Wissink.
Jan Wissink werd een dag later op dinsdag 10 juli 1945 herbegraven in het graf van zijn grootouders op het kerkhof Nieuw Eykenduynen in Den Haag, in een koopgraf 2e klas nummer 891. Van Jan T. Piebenga verscheen op 19 juli 1945 in de Leeuwarder Koerier een artikel over de begrafenis. Vertaling vanuit het Fries.
“Dinsdag. Een bus vol met mensen vertrekt vanuit een klein dorp naar Den Haag. Alex komt terug naar zijn woonplaats, van waar hij moest vluchten, maar nu koud en stom. Hij die, bijna als een Fries geworden was, hij, de marineman die zich zo wonderlijk best thuis voelde in het kleine dorpsbestaan. Hij, die van al zijn vrienden als een kerel geëerd werd, die nooit voor een opdracht weg liep en die toen de Duitsers kwamen, eerst aan zijn vrienden dacht en hun waarschuwde. Alex, van wie wij eigenlijk niet eens zijn eigen naam kenden, maar die wij van onderduiker tot commandant hebben zien promoveren. Johan Wissink komt terug bij zijn familie, een offer aan het Vaderland, een held zonder vrees…. Dood. Ook hij heeft de zware weg moeten gaan, ook hij heeft maandenlang in het dorre zand achter Oudemirdum gelegen. En zij, die hem de dood hebben aangedaan, de SD van Sneek, zij bewijzen hun barbaarse methoden met in deze ‘terrorist’, niet de soldaat te zien en te eren. Een bus vol met mensen rijdt over de brug van Bolsward, die kapot gebombardeerd is, langs de verwoeste plaatsen Wons en Zurich. Verwondert zich over het oorlogsgebied op de kop van de Afsluitdijk en schudt het hoofd over de situatie in Kornwerderzand. En in Holland zien zij de velden met palen van afweer van valschermjagers, de verdedigingswerken bij de dijken langs, beton en ijzer, ijzer en beton. Ze zien vooral de puinhopen van afgebroken huizen. Zeker, de witte broden en bussen met vlees conserven voor het raam maken ons als Friezen wat afgunstig, maar als men deze wildernis van stenen ziet…. Waar zijn al die mensen toch gebleven, zij die hier gewoond hebben, vraag je je zelf af en wanneer zou dit puin weer opgeruimd zijn ? En het praten en vragen vergaat je, als we de Residentie binnenrijdend het Bezuidenhout en omgeving zien dat per ongeluk plat gebombardeerd is. Het koninklijk paleis is vrolijk versierd en wat een plezier, te weten, dat het weer door onze Landsvrouwe bewoond wordt. Maar wat een armoedig, uitgehold land moet zij regeren. We gaan naar een begraafplaats, geen kerkhof. Onze dode heeft een nummer gekregen en wordt naar stadse wijze begraven. De onderneming zorgt er wel voor dat alles waardig en in gewijde stemming verloopt. Wij voelen ons als vreemden en denken maar aan één, aan onze dode vriend in de bruine kist. De Hagenaren gaat dit gebeuren niet aan; waar de bioscoop de plaats van de kerk ingenomen heeft en het vluchtig moment gaat boven de eeuwigheid, daar is de dood niet meer als een lastig incident. En de familie staat erg op zich zelf, zij wordt niet gedragen door gemeenschap. Wij getuigen voor vriend en vreemde, voor wat Alex was, voor zijn land. Wij wisten dat het denken aan de dood hem niet vreemd was. En zo staan onze mannen weer ernstig om het open graf en de schoten breken fel omhoog tussen de huizenblokken en de geweren worden gepresenteerd en de groet gebracht. - 379 - Wij hebben afscheid genomen van een vriend en het was goed. Maar we stonden zo alleen in deze zee van huizen en die honderd duizenden kunnen zich toch niet met elke dode bemoeien? En de rondgang is toch maar een ouderwets gebruik en de begraafplaatsen horen immers toch zo afzijdig mogelijk van het leven te liggen? Dorp en stad, het heeft toch wat met dood en leven te maken. Wat Alex was, toen hij in Klein Gaastmeer leefde, zou hij niet in Den Haag geweest kunnen zijn. En wat Alex voor ons allemaal geworden is in zijn dood, is een samenbindend kameraadschap, dat kon hij voor de meeste individuen in de grote stad nooit geweest zijn. Komt in de kleine gemeenschap dan het geheim van het leven het beste tot zijn recht?”
In 2020 – 100 jaar na zijn geboorte - is Jan Wissink weer herbegraven op het Ereveld van de Oorlogsgravenstichting in Loenen. Het graf bleek bij een familiebezoek in 2019 geheel overwoekerd te zijn en de door de familie aangevraagde herplaatsing was ingewilligd. Jan Wissink werd postuum onderscheiden met het oorlogsherinneringskruis met de gesp en opschrift Nederland Mei 1940.
Tot slot: Het is opvallend dat volgens het bevolkingsregister van Wymbritseradeel de beide mannen niet op 27 februari maar 28 februari 1945 overleden zijn. In het boek van Jack Kooistra: “Represailles in Friesland 1940-1945” staat eveneens de datum 28 februari 1945 vermeld. De familie Wilbers heeft 27 februari 1945 als overlijdensdatum laten plaatsen, terwijl op de grafsteen in Loenen 28 februari 1945 staat. De familie Wissink heeft 28 februari 1945 als executiedatum aangehouden en in de overlijdensadvertentie geplaatst. Zij hebben Gaastmeer laten opnemen als plaats van overlijden.
WIE HEEFT HET VERRAAD GEPLEEGD.
In de Hepkema’s Courant van 28 december 1949 was een mededeling geplaatst van de Bijzondere Strafkamer van de Rechtbank in Leeuwarden. Hilbrand Schotanus, 29 jaar, machinist te Beverwijk was in de oorlog arbeider in IJlst. Hij werd veroordeeld tot 1 jaar Rijkswerkinrichting met verlies van beide kiesrechten voor de periode van 10 jaar. De straf was opgelegd vanwege het verraad van vele ingezetenen waaronder Wilmink en Wissink. Verder werd hij veroordeeld voor het plunderen met iemand anders van de woning die aan een ondergedoken spoorwegambtenaar behoorde.
In het Friesch Dagblad van 16 juli 2022 is een artikel gewijd aan de beide slachtoffers. Cees Walinga - zoon van verzetsleider Johannes Walinga - en Conny Wittekoek – Wissink (nicht van Jan Wissink) gingen dieper in op het destijds gepleegde verraad:
“In verhoorverslagen en getuigenverklaringen las Conny dat het Jacob Wilbers was, uit de verzetsgroep, die begon met praten. “Hem werd beloofd dat hij vrijgelaten zou worden als hij vertelde wat hij allemaal wist”, zegt Conny. Het was een stilzwijgende afspraak onder verzetsmensen om als je was opgepakt, het liefst niets, en zeker niet meteen alles te vertellen wat je wist, om anderen de kans te geven onder te duiken. Wilbers noemde meteen alle namen en plaatsen waar de wapens verstopt zaten, in de verwachting hiermee vrij te komen”. Cees Walinga hoorde later van zijn vader dat Wilbers doordraaide omdat hij zich opgejaagd voelde. “De Duitsers hadden zijn broer al en hij wist dat hij de volgende zou zijn. Verraad, zo heeft mijn vader het nooit genoemd. Maar de consequenties van zijn praten waren groot”.
Conny trekt een andere conclusie na haar onderzoek. “Ik heb diverse getuigenissen in mijn bezit die hier anders over oordelen. Heeft Jan geweten dat het zijn laatste rit was na de executieplek. Hoe voelde het voor hem om met Wilbers de laatste rit te maken. Nam hij hem iets kwalijk? Hebben ze met elkaar gesproken? Het steekt haar dat Wissink en Wilbers in één adem genoemd worden als verzetshelden”.
Tot slot:
Het was opvallend dat volgens het bevolkingsregister van Wymbritseradeel de beide mannen niet op 27 februari maar 28 februari 1945 overleden waren. In het boek van Jack Kooistra: “Represailles in Friesland 1940-1945” staat eveneens de datum 28 februari 1945 vermeld. De familie Wilbers had 27 februari 1945 als overlijdensdatum laten plaatsen, terwijl op de grafsteen in Loenen 28 februari 1945 stond. De familie Wissink had 28 februari 1945 aangehouden en in de overlijdensadvertentie geplaatst. Zij hadden Gaastmeer laten opnemen als plaats van overlijden.
In de Hepkema’s Courant van 28 december 1949 was een mededeling geplaatst van de Bijzondere Strafkamer van de Rechtbank in Leeuwarden. Hilbrand Schotanus, 29 jaar, machinist te Beverwijk was in de oorlog arbeider in IJlst. Hij werd veroordeeld tot 1 jaar Rijkswerkinrichting met verlies van beide kiesrechten voor de periode van 10 jaar. De straf was opgelegd vanwege het verraad van vele ingezetenen waaronder Wilbers en Wissink. Verder werd hij veroordeeld voor het plunderen - met iemand anders - van de woning die aan een ondergedoken spoorwegambtenaar behoorde.
In het Friesch Dagblad van 16 juli 2022 is een artikel gewijd aan de beide slachtoffers. Cees Walinga, zoon van Johannes Walinga, en Conny Wittekoek – Wissink (nicht van Johannes Wissink) gaan dieper in op het destijds gepleegde verraad. “In verhoorverslagen en getuigenverklaringen las Conny dat het Jacob Wilbers was, uit de verzetsgroep, die begon met praten. “Hem werd beloofd dat hij vrijgelaten zou worden als hij vertelde wat hij allemaal wist”, zegt Conny. Het was een stilzwijgende afspraak onder verzetsmensen om als je was opgepakt, het liefst niets, en zeker niet meteen alles te vertellen wat je wist, om anderen de kans te geven onder te duiken. Wilbers noemde meteen alle namen en plaatsen waar de wapens verstopt zaten, in de verwachting hiermee vrij te komen”. Cees Walinga hoorde later van zijn vader dat Wilbers doordraaide omdat hij zich opgejaagd voelde. “De Duitsers hadden zijn broer al en hij wist dat hij de volgende zou zijn. Verraad, zo heeft mijn vader het nooit genoemd. Maar de consequenties van zijn praten waren groot”. Conny trekt een andere conclusie na haar onderzoek. “Ik heb diverse getuigenissen in mijn bezit die hier anders over oordelen. Heeft Jan geweten dat het zijn laatste rit was na de executieplek. Hoe voelde het voor hem om met Wilbers de laatste rit te maken. Nam hij hem iets kwalijk? Hebben ze met elkaar gesproken? Het steekt haar dat Wissink en Wilberts in één adem genoemd worden als verzetshelden”.
HOE LIEP HET AF VOOR DE MOORDENAARS
Nitsch gaf zich in mei 1945 in IJmuiden over aan de Canadezen. In 1947 kreeg hij de doodstraf vanwege negen executies en meerdere folteringen, maar dat werd omgezet tot levenslang. Uiteindelijk werd hij naar Duitsland uitgezet. Hij overleed in 1990. Zijn chef Max Strobel gaf zich na de oorlog ook over aan de Canadezen onder een valse naam. Hierdoor was hij alweer vrij snel op vrije voeten. Hoewel er later jacht op hem is gemaakt, is hij nooit opgespoord. Hij werd verantwoordelijk gehouden voor 45 moorden in Maastricht en 25 in Fryslân.
Leidinggevende personen uit het Wymbritseradeelster Verzet.
v.l.n.r.: Andries Hiemstra,Oudega W; Gatse de Groot, Oudega W; Rients Oppewal, Oudega W; Huisarts Bonga, Woudsend; Ekke Atsma, Gaastmeer en Jan Tjibbes Piebenga.
Dit verhaal kwam tot stand door bestudering van:
- Gescheurd Land (1990), boekwerk over Gaasterland in de Tweede Wereldoorlog.
- As wie it juster (1989), auteur Johannes Walinga.
- Bezettingstijd in Friesland (1995). Trilogie door Pieter Wijbenga.
- Artikelen uit Leeuwarder Courant en Friesch Dagblad.
- Heel veel gedetailleerde informatie van Conny Wittekoek – Wissink uit Den Haag. Jan Wissink was haar oom. Zij schreef het boek "Al nieuws van Jan?".
- Meerdere websites.