NBS-lid Johannes Weersma uit Bakhuizen vertelt

Het bureau van de illegaliteit in het district Sneek schreef eind 1945 iedereen aan van wie zij het vermoeden hadden dat de persoon op de een of andere manier bij het verzet betrokken was geweest. Dit bureau wilde zoveel mogelijk documenteren met het oog op de historiebeschrijving van de strijd tegen de bezetter. Ook Johannes Weersma uit Bakhuizen kreeg dit verzoek en het bleek dat hij inderdaad veel te vertellen had over zijn oorlogsactiviteiten en dan vooral in Bakhuizen. Alles wat hij hiervoor keurig getypt heeft ingeleverd, is hier letterlijk overgenomen waarbij schrijffouten van persoonsnamen zijn verbeterd.

Naam en voornamen  Weersma, Johannes
Geboortedatum  26 mei 1911
Adres  Bakhuizen 291 (1 juli 1953 gewijzigd in Middenpaed 11)
Beroep  Kruideniersknecht
Godsdienst  Nederlands Hervormd
Gevolgd onderwijs  Lager onderwijs
Wat deed u illegaal  Plaatsen en verzorgen van onderduikers
Wanneer bent u begonnen  Mei 1943
Waarom deed u dat?  Vaderlandsliefde
Wat was uw inkomen?  Ik had geen werk. Wel 200 gulden ontvangen. Heb ik ten eigen bate gebruikt.
Werkte u voor een organisatie  Ja, bij Leeuwarden
Welke taak had u daarin  Plaatsen en verzorgen van onderduikers
Wie waren contactpunten  Bosma in Hemelum en de Vries in Balk
Was u voor 1-12-1944 lid van een verzetsgroep Ja
Hebt u onderduikers geplaatst Ja
Hebt u ze ook verzorgd  Ja
Hoeveel waren dat?  52
Hebt u Joden geplaatst?  Neen
Hoeveel bonkaarten verstrekt  63
Van wie kreeg u die?  Abbega, Balk, Joure en Leeuwarden
Hoeveel hebt u opgehaald voor L.O. en N.S.F. vóór 1 april 1944 2500 gulden

 

Meester Twerda beschreef Johannes Weersma: Hij werkte een lange reeks van jaren in de Rekkense inrichtingen. Dat was een voormalig veengebied ten noorden van het dorp (Rekken in de Achterhoek, red). Het gebied is in het begin van de 20e eeuw ontgonnen door en ten behoeve van de Rekkense inrichtingen. De oorspronkelijk verpleegden waren mannen die ter beschikking gesteld waren van de regering. Zij hebben samen met hun begeleiders met eenvoudige middelen het veen ontgonnen en omgevormd tot een landelijke, agrarische omgeving. Terug in Bakhuizen helpt Weersma onderduikers aan een adres en bezorgt hen bonnen. Als hij 50 mensen geholpen heeft, wordt het te gevaarlijk.

Johannes Tjeerds Bult neemt de bonnendistributie over en Rintje Mulder bezorgt ze bij de onderduikers. Manus Durks Mous zit ook in het verzet en hij verstrekt de onderduikers ook bonnen.

 Johannes Weersma heeft de Vereniging Friesland 40-45, afdeling Documentatie in Leeuwarden, in een ongedateerd verslag uitvoerig uit de doeken gedaan wat zijn rol in oorlogstijd is geweest. Uit het verslag is op te maken dat hij dit eind 1945 op papier heeft gezet.

“Mijne Heren.
Een paar keer heb ik geweigerd iets op papier te zetten. Maar nu in het belang van de goede gang van zaken, zal ik toch maar iets aangaande mijn illegaal werk op papier zetten. Dat is voor mij een moeilijk iets, daar ik niets op papier heb. Veertien dagen voor mijn gevangenneming in maart jl. heb ik al mijn papieren verbrand, om reden, dat ik ze niet gebruiken hoefde en ik heb er geen spijt van gehad. Wat ik nu dus ga vertellen, haal ik uit mijn hoofd. Is het van geen belang, gooi de boel dan maar in de kachel, bij voorbaat mijn dank.

Mei 1943.
Toen het bekend was dat de militairen zich moesten melden, hadden we zo’n beurspraatje onder elkaar. De mensen noemden het een moeilijk geval. Ook voor die jongens die naar Duitsland moesten te werken. “Nooit melden jongens”, zei ik. “Voor elk die in het buitenland aankomt, heeft de mof weer een soldaat meer”. Gelukkig zagen ze dat zelf ook in. Het zou ook al te gek zijn dat wij een Duitser vrijmaakten om tegen onze eigen mensen en vrienden te vechten. Maar toch moest er iets gedaan worden. Die jongens kregen geen bonnen meer. Ik zei dat dat in orde zou komen. Hoe, dat wist ik zelf toen nog niet, maar dat kwam eerder dan dat ik verwachtte. Bij mijn broer Jan in Abbega op bezoek, vertelde hij mij dat er in Abbega een soort vereniging was die tot doel had om jongens uit Duitsland weg te houden. Mijn broer hielp enkelen aan bonnen door bemiddeling van de heer Kampen. Wij naar de heer Kampen op bezoek. Afijn, om kort te gaan, ik moest in Bakhuizen en omstreken de inlegvellen maar ophalen van die jongens die gedupeerd waren. Kampen en mijn broer zouden voor die bonnen zorgen. Ik ging direct aan het werk. Mijn eerste vangst was geloof ik 14 inlegvellen. De eerste stap in de goede richting is gedaan. In diezelfde maand moest ik plaats zoeken voor 6 onderduikers. Dat ging me goed af. Ik had van de bevolking van Bakhuizen goede medewerking. De eerste jongens kreeg ik uit Stobbega. In juni kreeg ik bezoek van heer Reekers uit Joure. Voor Reekers heb ik ongeveer 10 jongens terecht geholpen. Hoewel we eerst prettig samenwerkten, kregen we later ruzie. Toen heb ik me met de zeer eerwaarden Heer Pastoor uit Joure in verbinding gesteld. Daarna kreeg ik vluchtelingen van een zekere van der Werf, Centra Winkel in Joure. Zowel met de pastoor als met de heer van der Werf kon ik best opschieten.  De pastoor zorgde ook voor de nodige financiën van de jongens in Joure. In juli kreeg ik bezoek van de heer B. Brokken, Paulus Potterstraat 21 in Huizum. Brokken zorgde daarna dat ik het wat drukker kreeg. Hij wist me nogal eens te vinden met zijn beschermelingen. Van Brokken kreeg ik ook foto’s van de Koninklijke familie waarvan de opbrengst was voor de goede zaak.

Brokken en ik konden uitstekend met elkaar opschieten. Door bemiddeling van de heer Brokken kwam ik bij de heer Jan Wagenaar terecht, Beetgumerstraat 20 in Leeuwarden. Van de heer Wagenaar niks dan lof. Als ik om geld verlegen zat dan kon ik bij hem terecht.

Verschillende geheime blaadjes en later de beroemde zegel van “Nederland Zal Herrijzen”. Die zegelverkoop ging best maar ik kreeg later zoveel tegenwerking dat ik moest ophouden. Wagenaar zorgde ook door zijn woorden dat ik liefde voor zijn werk kreeg. Terwijl hij zelf ziek te bed lag, kikkerde hij een ander helemaal op. De bonnen uit Leeuwarden waren altijd in orde. Wagenaar was mijn chef, de anderen mijn collega’s. In het najaar van 1943 kreeg ik bezoek van een zekere “Jo” uit Woudsend.

Vanaf die tijd kreeg ik de bonnen rechtstreeks van hem, anders via Abbega. Jo gaf mij ook foto’s om te verkopen en enkele blaadjes. Ik moest f. 2,50 betalen voor een levensmiddelenkaart. Jo is er maar een paar keer geweest. Toen moest ik mij maar met Jan de Vries, koster van de R.K. Kerk in Balk, in verbinding stellen. Vanaf dat moment kreeg ik de bonnen uit Balk. Op verzoek van de heer Wagenaar heb ik mij in verbinding gesteld met de heer B. van der Wal uit Balk. Even hebben we samengewerkt maar toen trok van der Wal zich terug. In Bakhuizen kreeg ik contact met de heer Joh. Tj. Bult. Een enkele keer hebben we zaken gedaan. Bult zou ook de zgn. zegels voor mij in Bakhuizen verkopen maar daar is nooit iets van terecht gekomen. Hij stuurde de zaak op de lange baan. In Hemelum kreeg ik kennis aan P. Bosma. Daarna met Sijtsma. In Hemelum had ik toen een 15-tal jongens zitten. Bosma en Sijtsma verkochten ook zegels voor mij. Wij konden mooi samenwerken. In overleg met de heer Sibbele Muizelaar uit Warns hebben genoemde heren in februari 1944 de zaak voor eigen rekening overgenomen. In januari 1944 nam ik wegens mijn drukke werkzaamheden mijn ontslag bij de kruidenier. Ik stond er hier met mijn werk absoluut alleen voor. Voor verschillende collega’s heb ik mensen helpen onderduiken vanuit Leeuwarden, Abbega, Lemmer, Koudum en Hindeloopen. In totaal heb ik 52 mensen aan onderdak geholpen. Dat ging soms met grote moeilijkheden gepaard, maar over het algemeen had ik van de mensen uit Bakhuizen en omstreken evenals Hemelum en omstreken de beste medewerking en in het bijzonder wil ik de familie Van Dommelen uit de zgn. Wiel onder Mirns vermelden. Daar kon ik altijd terecht. Soms had ze wel vijf in haar armoedig huisje ondergebracht. Niet alle jongens troffen het even best maar over het algemeen konden ze tevreden zijn, en dat waren ze ook. Voor de meesten moest ik kostgeld betalen, pas in maart werd het beter. Toen de werkzaamheden los kwamen, konden de meesten hun kost zelf verdienen. In maart 1944 kreeg ik last met mijn bonnen in Balk. Jan de Vries kon mij onmogelijk helpen omdat hij ze ook niet gekregen had **. Op alle mogelijke manieren heb ik toen geprobeerd om mijn inlegvellen uit IJlst los te krijgen maar zonder resultaat. Intussen liepen bij mij verschillende mensen de deur plat. Ik sprak er met Bult over en die zou zijn best ook eens doen. Eindelijk hielp Wagenaar me door bemiddeling van G. IJpma aan de 20-tal kaarten. Ik onmiddellijk naar mijn mensen. Toen bleek me dat de meesten al voorzien waren. Ik stond, om het zo maar eens uit te drukken, voor Piet Snot. Om eerlijk te zijn was ik razend want waarom moest dat buiten mij om gebeuren. Ze hadden me, al zal het geen opzet zijn geweest, verdacht gemaakt. Even daarna kreeg ik bezoek van twee heren in gezelschap van Tinus Mous. Jammer genoeg was ik toen niet thuis wat dat had misschien veel narigheid kunnen voorkomen. Ik ging ’s avonds naar Mous. Die verwees mij weer naar Bubberman. Toen deelde Bubberman mij kort en bondig mee dat er van hogerhand beslist was dat ik op non-actief gesteld zou worden.

De reden was dat ik veel te veel bekend was geworden. Nou, ik liep erin. Ik dacht als ze van hogerhand beslissen dan heb ik niets meer te zeggen. Bovendien ten gevolge van die bonnenhistorie en de tegenwerking van de zegels had ik de lol er aardig afgekregen. Ik nam er dus genoegen mee. Bubberman speelde zoals hij zei, voor tussenpersoon. Aan hem kon ik de zaak wel overdragen. Hij zou dan wel zorgen dat de zaak in orde kwam. Aan Bubberman heb ik toen de lijst met de namen van de jongens overhandigd. Het waren jongens die de bonnen kregen uit Joure en Balk. In totaal had ik toen 63 jongens aan bonnen geholpen. Bult kreeg de lijst met mijn onderduikers. Dat had ik hem eens beloofd ingeval ik zou moeten verdwijnen. Zo stonden dus de zaken en ik mocht rustig toezien. Totdat ik een week later weer bezoek kreeg van twee heren die me vertelden dat het de bedoeling niet was dat ik zou stoppen. Ik zou moeten gaan samenwerken met de inmiddels opgerichte L.O. en met de mensen zou doorwerken. Nou mij best, maar ik snapte er niets van. Ik weer naar Bubberman maar van samenwerken kon geen sprake zijn. De heren hadden al vergaderd en de rollen verdeeld. Dat kon nu niet meer veranderd worden. Toen ben ik de volgende dag maar weer alleen verder gegaan. Maar de verkoop van zegels trachtte ik geld binnen te krijgen maar al spoedig bleek me dat er al gewerkt was. Ook waren er mensen die zeiden, dat als er twee partijen zijn, dan geven wij geen cent meer. Ik dacht, dat gaat verkeerd en kreeg een tekort van een kleine driehonderd gulden. Voor de derde keer naar Bubberman. Met Fonger Mous en Bubberman kwamen we toen tot overeenstemming dat ik mijn geld, want het tekort had ik aangezuiverd uit eigen zak, zou terugkrijgen. De voorwaarde was dat ik mij dan finaal zou terugtrekken. Nou, ik had verloren en van die tijd af heb ik rustig geleefd. Als vrienden hebben we elkaar de hand gedrukt. Later vertelde Mous mij dat hij de jongens had geholpen toen ik niet aan bonnen kon komen.

In september 1944 heb ik mij aangesloten bij de N.B.S. Wij zijn pas enkele dagen voor de bevrijding actief geworden en dat ging nog rustig toe. Daar valt voor mij dus niet veel over te vertellen. In oktober 1944 heb ik aangesloten bij de Ordedienst die tot taak had de orde na de bevrijding te handhaven. Dat is later weer samengesmolten met de N.B.S. Mijn commandant daarvoor was de heer Twerda, hoofd van de Christelijke school in Bakhuizen. Mijn collega Sijtsma is een paar dagen voor de bevrijding uit zijn cel in Heerenveen gehaald waar hij al enkele weken gevangen zat. Hij is als een hond neergeschoten. Sijtsma is een beste werker geweest. Ik hoop dan ook dat er afdoende voor zijn vrouw en kinderen gezorgd zal worden.

Gerben IJpma uit Leeuwarden is in augustus 1944 in Koudum beestachtig vermoord. Als een held moet hij gestorven zijn. IJpma (schuilnaam Klaas) heb ik leren kennen als iemand die nooit iets teveel was en altijd klaar stond. Een beste kerel, zorg voor zijn moeder die alleen achter bleef. Met enkele van mijn onderduikers heb ik last gehad. Een had zelfs de brutaliteit om in vrouwenkleren met zijn hospita naar Holland te reizen.  Daar heb ik hem toen voor gestraft. Van een paar collega’s heeft hij ook nog als aandenken een best pak slaag gehad. Hoewel men het afkeurde, gunde ik het hem van harte. Vooral door hem heb ik door het gebeurde er veel last van gehad. In overleg met politieman van der Meer en nog een zekere wachtmeester, hebben we toen besloten om die jongens te verwijderen die het mij lastig maakten. Indien nodig kon ik op hun hulp rekenen.

Diezelfde week heb ik toen vijf jongens naar huis gestuurd. In het najaar van 1943 stortte er bij het kerkhof in Mirns een vliegtuig brandend omlaag. Drie piloten brachten het er levend af door de redding met hun parachute. Twee vielen in handen van de mof. De derde kwam neer in de sparren van het Rijsterbos. Hij werd het eerst ontdekt door de heer Jan Faber. Bosma en ik, die ook op zoek waren, troffen de heren. We spraken af dat de piloot voor een paar dagen bij de heer Bosma zou onderduiken. Ik zou dan zorgen voor verder transport. De piloot kreeg zijn blauwe overjas aan. Ik fietste vooruit om de weg te verkennen en om ze bij Bosma thuis in te lichten. De heren kwamen veilig thuis. Faber vertelde ’s avonds dat hij inmiddels met een ander had gesproken. Die wist die piloot veilig en vlug te helpen. De naam van die helpende persoon mocht hij niet noemen. Nou, mij best, de andere hielp. Twee dagen daarna kwam er een ziekenauto bij Bosma en de zaak was voor elkaar. Veertien dagen later wist ik dat Tinus Mous hem dat geleverd had. Dankbaar ben ik hem daarvoor nooit geweest. Daar had ik mijn reden voor. Afijn, laat de zaak maar rusten.

In datzelfde najaar vielen op het Bakhuisterhoog een vliegtuig te pletter en brandde uit. Ik er direct op af, maar ik liep in spertijd op straat en een wachtmeester stuurde mij terug. Om vier uur was ik present bij het vliegtuig. Om en bij het vliegtuig lagen zeven lijken. Er zijn toch enkelen levend uit het vliegtuig gekomen en voor zover bekend allen in veilige haven aangekomen. Twee van mijn onderduikers hebben toen nog twee beschadigde mitrailleurs voor mij opgehaald en een kapot pistool met ongeveer duizend patronen. Na alles gereinigd te hebben, heeft Mous, die erom vroeg, gezorgd voor verder transport. In Oudemirdum heb ik die dag nog afgezocht maar ’s avonds om 12 uur kwam ik zonder resultaat thuis.

Maart 1945
Donderdagnacht, ik meende van 19 maart, werden de heer Bubberman en ik van bed gelicht door de Groenen uit Stavoren. Bubberman werd de volgende dag weer vrijgelaten na verhoord te zijn geweest. Ik zelf werd zaterdags met nog drie anderen naar Sneek vervoerd met nog een zekere Okma uit Teroele bij Woudsend. Ik geraakte in de cel. Maandagsmorgens werd mij een verhoor afgenomen. De volgende dagen ben ik zo’n beetje uitgehoord, of duidelijker: een meneer poogde mij uit te horen. Ik mocht bij die meneer in de tuin werken. Donderdagmorgen, een week na mijn gevangenneming, maakte hij het mij weer lastig. Ik werd een beetje kwaad en zei: “Meneer, geloof me maar eindelijk. Ik ben onschuldig”. “Als je werkelijk onschuldig bent, is er geen reden voor je moeder om ongerust te zijn” was zijn antwoord. Ik zei toen weer dat mijn moeder wist dat ik nergens bij betrokken was. Maar zolang ik hier zit, zouden jullie me bv. als gijzelaar kunnen doodschieten en ik zou dan de eerste niet zijn. Een poosje was het stil. Ik kreeg geen antwoord. Toen gaf hij mij later een sigaret en zei: “” Heb je “werkelijk niets op je geweten?”. Ik kon hem geruststellen. Nou, dan moest ik zijn tuin maar netjes in orde maken.

Als dan de werkelijke bewoners weer kwamen, konden ze in ieder geval zeggen dat de tuin er keurig uitzag. “Als de tuin klaar is, mag je vanavond naar huis”, hoorde ik hem zeggen. Ik in mijn schik natuurlijk, maar ik vroeg hem of hij daar over te beslissen had. “Ja”, zei hij, “want ik ben de chef van de Grüne Polizei”.

Ik was tevreden maar ik vroeg wel of ik mijn fiets, die in Stavoren stond, ook terug mocht hebben. Dat mocht als ik een bewijsje had en anders niet. Ik had geen papiertje en dus kon ik mijn fiets niet terugkrijgen. Nadat ik hem verteld had dat ik dan 30 kilometer zou moeten lopen, kreeg ik van hem een oude fiets cadeau. Daarnaast gaf hij mij nog een wollen trui omdat ik zo verkouden was. Toen hij mij naar de cel bracht, gaf hij mij 5 stuks broodjes en nog een sigaret. Om vijf uur werd ik losgelaten. Toen de poort achter mij sloot, dacht ik: “God dank, stik met de hele bende”. Over de behandeling heb ik dus niets te klagen gehad. Bij mijn thuiskomst heb ik ondervonden hoe de bevolking van Bakhuizen en omstreken mee had geleefd. Wel honderd mensen hebben mij de hand gedrukt. Aan mijn moeder heb ik veel te danken gehad. Zij stond altijd voor de jongens klaar met een bakje koffie en een stuk brood. Zij was mijn trouwe hulp. Wat heeft ze een angsten voor mij uitgestaan. Vooral die ene week. Van enkele jongens heb ik na de bevrijding per briefje een bedankje gekregen. Van één een schilderijtje en van een andere een gedenkplaat. Met Nieuwjaar verwacht ik meer belangstelling. Enkele jongens zijn na een razzia opgepakt maar weer veilig thuisgekomen.

 

Na de bevrijding is de organisatie met de N.B.S. hier feestelijk met het muziekkorps ingehaald. In de R.K.-school werden we getrakteerd op een paar brandewijntjes, een gebakje en een sigaar. Meester Bubberman sprak een kort woord voor ons allen. Voor mij persoonlijk had hij ook nog een waarderend woord. Afijn, om kort te gaan, ik kwam met een schat aan bloemen thuis. Moeder was zo trots als een pauw. De pater, Bubberman, Mous, mejuffrouw G. Bosma en ik hebben toen samen nog een bezoek gebracht aan de familie Sijtsma in Hemelum. Sijtsma was juist die dag met de lijkauto thuisgebracht. Toen ik Sijtsma zo zag liggen, was de vreugde er voor mij af. Duizenden moesten hun leven laten en dikwijls op een afschuwelijke manier. Wij mogen hen nooit vergeten en ook hun nabestaanden niet. De meeste onderduikers waren Friezen, de anderen uit Holland, Groningen en Drenthe.

Ik zou nog heel wat kunnen vertellen maar ik geloof dat dit geen zin heeft. Mocht ik u nog met een of ander van dienst kunnen zijn, dan ben ik daartoe bereid. Hiermede ga ik eindigen. Alles wil doen voor de opbouw van ons vaderland. Mijn papier is op.

Mijn adres: Joh.Weersma,  2e Compagnie Gez. Troepen   Leeuwarden.
P.S. Op het ogenblik ben ik ziek thuis te Bakhuizen 291”.