Jan J. van der Veer over zichzelf; de luchtoorlog en Nijega H.O.N.

Dit onderwerp is in twee gedeelten. Het eerste gedeelte gaat over Jan van der Veer en zijn fascinatie voor de luchtoorlog in de Tweede Wereldoorlog in Zuid-West Friesland.
Het tweede gedeelte beslaat de dagboekaantekeningen die Jan J. van der Veer heeft gemaakt over zijn onderduikavonturen en over Nijega (Elahuizen).

 

WIE WAS JAN J. VAN DER VEER

Jan J. van der Veer werd op 5 april 1926 geboren in Nijega H.O.N., nu Elahuizen genoemd. Hij raakte al in zijn schooljaren sterk geïnteresseerd in alles wat met vliegen te maken had. In de oorlogsjaren 1940-1945 vonden tientallen vliegtuigen hun einde in zijn geboortestreek, de Zuidwesthoek van Friesland, die dankzij de herkenbaarheid (de punt van Stavoren en de grote meren) vaak in de route naar doelen in Duitsland lag. Het kan worden gezegd dat zijn researchwerk naar deze 'crashes' reeds in 1941 is begonnen. Zijn in die tijd – van dag tot dag - gedane waarnemingen bewijzen zijn grote interesse voor de geallieerde kant van de oorlogsluchtvaart.

In juni 1944 werd Jan opgeroepen voor de Nederlandse Arbeidsdienst, een organisatie die tot doel had de Nederlandse jeugd te indoctrineren met de Nazi-ideologie. Hij meldde zich hiervoor niet, waardoor zijn naam automatisch op de lijst van gezochte personen door de Duitse Sicherheidsdienst kwam te staan. Hij ging daarom onderduiken en even later kwam hij in aanmerking voor de Arbeidseinsatz in de Duitse bewapeningsindustrie. Hij dook eerst onder in Wijckel maar kon even later weer terug naar Elahuizen. Hoewel hij een paar “narrow escapes” had, is hij zonder ongelukken de oorlog doorgekomen. Bij de bevrijding – en enige maanden daarna – fungeerde hij als tolk. Vervolgens vond hij werk in de Noordoostpolder en daarna bij autobedrijf De Zuidwesthoek in Balk. In de herfst van 1946 moest Jan in militaire dienst en na een opleiding in Nederland vertrok naar Nederlands-Indië om daar van 1947 tot 1950 te blijven. Eerst als artillerist en later als lid van Netherlands Forces Intelligence Service. Rond augustus 1950 kwam hij weer in de burgermaatschappij en volgde  een bouwkundige opleiding. Na een driejarig verblijf (1947-1950) als militair voor de Inlichtingendienst in Indonesië, werkte hij als bouwkundige, maar door voortdurende studie raakte hij steeds verder in zijn hobby gespecialiseerd. Gerrit J. Zwanenburg, was daarin zijn grote inspirator. Deze samenwerking zou later de basis vormen van verscheidene publicaties.

Jan van der Veer trouwde met Rink(je) Franckena, geboren op 25 juni 1930 in Molkwerum. Zij kregen 3 kinderen: Tryntsje; Jan en Susanna. Jan van der Veer overleed op 3 mei 1996 in Sneek en Rink(je) in Burgum op 30 december 2017.

Enige feiten over zijn leven:
1. Jan van der Veer heeft al zijn V2-waarnemingen vanuit het Rijsterbos genoteerd in de periode 25 september – 20 oktober 1944. Via connecties in Engeland heeft hij daarvan de uitwerking achterhaald.  (Gepubliceerd op deze website www.gaasterlandinwo2.nl.
2. Zijn boek “De Luchtoorlog boven Zuidwest-Friesland 1940-1945 is in 1970 verschenen met medewerking van crashexpert Gerrit J. Zwanenburg, de pionier van de oorlogsluchtvaartgeschiedenis in Nederland met wie hij in 1961 in contact kwam en waaruit een hechte samenwerking groeide. Op 15 april 1970 werd in het Provinciehuis van Leeuwarden het eerst exemplaar aangeboden aan Koningin Juliana. Binnen een half jaar was de eerste druk uitverkocht. De tweede druk verscheen op 15 april 1977. Deze uitgave was binnen een jaar uitverkocht. In de derde druk van 1980 zijn hierin aanvullingen te vinden van Douwe Drijver van der Stichting Missing Airman, In de eerste uitgave zaten enkele “losse eindjes” en dat kwam omdat de archieven van o.a. Londen en Berlijn toen nog niet waren opengesteld.
3. Jan J. van der Veer schreef het boek ‘De Dag van de Liberator’. Het boek – uitgifte 1980 - beschrijft de lotgevallen van de bemanning van een Liberator die in 1943 bij Lemmer een noodlanding moest maken. Een recensent schreef: “Van der Veer was een der eersten in ons land, die een standaardwerk over de luchtoorlog schreef en over zijn kwaliteit als historicus bestaat ook nu geen enkele twijfel”. In 1984 verscheen zijn boek: “Luchtoorlog boven Lemmer”.
4 Een dertiental artikelen in de Balkster Courant met de titel “De Witte Stenen”, handelende over de vliegtuigrampen in Gaasterland waarbij de verongelukte bemanningsleden in Gaasterland werden begraven.
5. Hij heeft zijn kennis hierover gedeeld met de lokale Omroep, toen nog Radio Gasterlân.
6. Jan J. van der Veer heeft ontzettend veel artikelen geschreven in meerdere dagbladen en periodieken. Hij schreef o.a. in 1985 een Kerstverhaal over zijn diensttijd in Nederlands-Indië. Dat werd nu speciaal toegestuurd naar alle 80.000 abonnees van de Hoekstra-uitgeverij uit Emmeloord. Wekelijks versloeg hij de gebeurtenissen in de Wouddorpen, Oudega, Kolderwolde en zijn woonplaats Elahuizen.
7. Voorts is Jan J. van der Veer bekend geworden door zijn journalistieke activiteiten als muziekrecensent en organist. Het was 31 december 1985 voor hem en zijn gezin een grote dag toen hij de gemeentelijke Kultuerpriis van de Gemeente Gaasterlân-Sleat mocht ontvangen. De omschrijving bij de toekenning luidde: “Toegekend voor het verzamelen, onderzoeken en publiceren van feitelijke gegevens over de bezettingstijd in Zuidwest-Friesland”. Hij sprak daarbij dat dit hem erg verraste: “Ik bin like ferstuivere as de kannibaal doe’t de sindeling him oppeuzele”.
8. Jan J. van der Veer is tot erelid benoemd van de Second Air Division Associaton. Dat is een genootschap van Amerikanen die tijdens de Tweede Wereldoorlog vanuit Engeland hebben gevlogen.

DEEL I

 In het tijdschrift Friesland Post van mei 1983 heeft Tjibbe Piebenga een artikel geschreven over de beweegredenen van Jan J. van der Veer om over de oorlog te schrijven. Het artikel staat hieronder onverkort tussen aanhalingstekens weergegeven.

HET OORLOGSBEGIN VAN JAN J. VAN DER VEER

“In april 1939 ging ik van school en ik moest van mijn ouders naar de Christelijke MULO in Koudum. Ik kwam daar in de eerste klas naast Bouke Bouma uit Warns te zitten. Die had automotoren als hobby. Bouke kreeg mij zo gek dat ik mee begon te doen. Wij bestudeerden erg veel op dat gebied. We vraten alles wat we in handen konden krijgen. Op een bepaald ogenblik meenden we dat we alles wisten en toen namen we een overstap naar vliegtuigmotoren. En daarna verlegden we onze aandacht naar de vliegtuigen zelf. Er werd in die tijd onder redactie van enkele luchtmachtofficieren een luchtvaarttijdschrift uitgegeven dat “Vliegwereld” heette. Daar hebben we we ontzettend veel van opgestoken. Hoogtemeters, bommen, kunstmatige horizonnen, langs- en dwarshellingmeters en niets ontsnapte aan onze aandacht. We tekenden zelfs vliegtuigen uit alle mogelijke hoeken. Ondertussen was de oorlog begonnen. Op 10 mei 1940 waren de Duitsers hier al en toen zagen we de eerste vliegtuigen ook. Allereerst een Messerschmitt 110 die het zaakje hier kwam verkennen. Door al die “sneuperij” waren we veel details tegengekomen en daardoor konden we vele types herkennen. Dat bracht later de rente meer dan op en vooral toen de eerste vliegtuigen begonnen te vallen. Alles heb ik in een dagboek bijgehouden zoals omstandigheden, plaats, windrichting, bewolking en weertype. Alle schreef ik op. Ik wist toen nog niet dat het later zo belangrijk zou worden maar het werden er wel twintig ouderwetse schoolschriften vol. Daar heb ik twintig jaar trouwens niets mee gedaan. Ze lagen te liggen ergens boven in een kast, maar ik kon het ook niet over mijn hart verkrijgen om ze weg te gooien.

LUCHTOORLOG

In de zestiger jaren kwam ik in aanraking met Gerrit J. Zwanenburg die toen nog burgerambtenaar was bij de Marine. Hij had een paar gedegen publicaties over de luchtvaarthistorie op zijn naam staan. Hij verzamelde gegevens voor Roger Freeman, de Engelse expert op het gebied van de Amerikaanse luchtmacht in Engeland. . Freeman was toen bezig met zijn internationaal bekend geworden standaardwerk “The Mighty Eight” over de activiteiten van de Achtste Amerikaanse luchtvloot in Engeland. Plotseling bewezen die twintig schoolschriften hun nut. Ik kon er een schat van gegevens voor Freeman en Zwanenburg uithalen. Op aandringen van Zwanenburg ben ik toen met een serie artikelen in de Balkster Courant begonnen. Later vroeg Zwanenburg mij waarom ik er geen boek van maakte. Toen dacht ik  “waarom ook niet?”. In 1965 ben ik er een hele bouwvakvakantie voor gaan zitten. Van ochtends vijf of zes uur tot nachts twaalf of één uur en daarbij alleen wat eten en een kopje koffie. Aan het eind van deze vakantie was “De Luchtoorlog boven Zuidwest Friesland” klaar.  Ik bracht het manuscript ogenblikkelijk naar de Balkster Courant, waar het langer dan een half jaar bleef liggen. Maar hier zagen ze geen kans het te publiceren. Ik werd kwaad en kwakte het hele geval boven in een kast. Iedere keer als ik die kast opentrok, sprong de woede weer naar mijn keel. In de loop van de tijd koelde ik toch wel wat af en dus bracht ik het naar uitgeverij Osinga in Bolsward. Enfin, via de Fryske Academie en de Luchtmacht, waar Gerrit Zwanenburg het op zijn feitelijke correctheid moest toetsen, is het dan eindelijk op 15 april 1970 verschenen. Maar ondertussen had ik het wel drie keer omgewerkt. Dat lag aan het feit dat er vijf jaar zat tussen het schrijven en het verschijnen. In deze zaken gaan de ontwikkelingen zo snel en in een korte tijdsduur komen er zoveel nieuwe feiten naar boven, dat je na vijf jaar, om het zwak uit te drukken, al ietwat verouderd bent. Maar de kritieken en de waardering vergoedden veel.

DE DAG VAN DE LIBERATOR

“De Dag” zou eigenlijk bestaan uit drie delen. Ik werkte nog in het architectenbureau Zijlstra in Bakhuizen. We hadden om het zo maar te zeggen “fleanend drok” (vliegend druk) en dus moest het er allemaal zo’n klein beetje tussendoor. Drie korte verhalen, met als bindend element, dat ze alle drie een crash in Friesland gemeenschappelijk hadden en van alle drie kende ik de bemanning. Tenminste zo was de planning. Maar, het is er niet van gekomen. Zoals ik al zei, had ik het in die tijd erg druk, en toen staken die spanningen uit het verzet en Indië de kop weer op en plotseling had ik een zee van tijd. Van de dokter mocht ik wel iets doen, als het maar in mijn eigen tempo was. Ik begon er over na te denken om het project toch nog uit te voeren. Ik schreef daarom twee bemanningsleden aan die ik kende. Dat waren radiotelegrafist Wilbert Schatte en eerste piloot Leroy Hansen. Die twee gaven mij de namen door van alle bemanningsleden van de betreffende Liberator. Ik heb ze allemaal geschreven en in die brieven twee vragen gesteld: a. Mag ik het verhaal publiceren en b. Mag ik jullie alle mogelijke vragen stellen over die crash van jullie? Als antwoord kreeg ik zo onoverzichtelijk veel inlichtingen, dat een kort verhaal er al niet meer inzat. Ik had zoveel gegevens tot mijn beschikking, dankzij die bemanning, dat ik een volledig chronologisch verslag van de Liberatorcrash op 13 november 1943 tussen Schoterzijl en Bantega, vlakbij de “Flugwache Kooisloot” op kon bouwen. Op dat ogenblik vergat ik drie verhalen helemaal en ik begon aan “De Dag”.

Nu had ik het geluk dat ik de hand kon leggen op het volledige instructieboek van dat type Liberator. Ik heb net zolang en zo nauwkeuring dat bestudeerd totdat ik ieder leidinkje en elk knopje kende. Ik deed de ogen dicht en beeldde me in dat ik de eerste piloot was of de radiotelegrafist zodat ik wist hoe de mensen zich op die fatale vlucht moeten hebben gevoeld. Ik begreep daarbij hoeveel er op zo’n vlucht fout kon gaan. Zo’n vliegtuig is namelijk één grote wirwar van leidingen, schroeven, meters, hefbomen en ga zo maar door. Als je iets niet weet dan maak je gemakkelijk fouten of kom je tot volkomen verkeerde conclusies. Bovendien komt het de authenticiteit van het boek niet ten goede. Nu wist ik al iets van mechanica, maar bij zo’n toestel komt veel meer om de hoek. Ik heb zelfs opengewerkte tekeningen gemaakt om alle moeilijkheden waar ik bij het schrijven voor zou komen te staan, zo helder mogelijk voor de geest te halen.

Nog zo’n vraag waar je niet omheen kunt, is bijvoorbeeld wat doet ieder bemanningslid op welke ogenblik van de vlucht? Weet jij het? Nou, ik weet het nu, maar het heeft mij menig uur gekost. Daar kwam nog bij dat ik het boek geverifieerd wou hebben. En wie konden dat het beste doen? De bemanning uiteraard, en zo was ik bijna gedwongen de eerste versie in het Engels te schrijven en dat heb ik gedaan ook. Toen kwamen er weer stromen van op- en aanmerkingen los. Maar dat waren minder dan ik verwacht had trouwens en dat zeg ik met iets van trots. Maar het hele manuscript moest wel weer worden aangevuld en omgewerkt. Enfin, tenslotte kwam “De Dag van de Liberator” in 1980 uit en in de Nederlandse vertaling uiteraard. Naar aanleiding van dit boek hebben ze me erelid gemaakt van de Second Air Division Associaton, een genootschap van Amerikanen die tijdens de Tweede Wereldoorlog vanuit Engeland hebben gevlogen. Die mensen waren nog al enthousiast over “De Dag” en ze maakten me dus lid. Ze proberen nu de Amerikaanse editie er door te drukken. Als dat lukt, ben ik van één karweitje verlost en dat is de vertaling,

VON FEINDFLUCH NICHT ZÚRÚCKGEKEHRT.

Als je éénmaal in deze luchtvaartgeschiedenis zit, laat het je nooit meer los. Als jij je niet met die zaken bemoeit, dan bemoeien die zaken zich wel met jou. Zo kwam er laatst iemand bij mij, die me vertelde dat een visser uit Stavoren zeven kilometer ten noord-noord-westen van het havenhoofd een stuk van een vliegtuig had opgevist. Ik ben dus in de auto gestapt  en er heen gereden. Het was een stuk van ongeveer twee meter bij vijfenzeventig centimeter. Er zat geen verf aan de buitenkant. De binnenkant had zo’n ouderwetse grijsachtige grondverkleur en dat is eigenlijk typisch voor een Duits toestel. Mijn begeleider zag aan de binnenkant van dat stuk metaal iets schitteren. We haalden de waterpomptang erbij en we slaagden erin het stuk open te vouwen. We kregen dat glimmende stuk eruit. Het bleek een stangfitting te zijn en er stond “Argus” op en daarmee was de zaak rond. Die Argusfabriek leverde namelijk onderdelen voor de benzineleiding van de Heinkel 111. Op dat ogenblik wisten we dus dat het hier dat vliegtuigtype betrof.

We voerden wat verdere naspeuringen uit en we ontdekten dat deze Heinkel 111 in de Slag om Engeland in de nacht van 6 op 7 september 1940 verongelukt moest zijn. In een eerder stadium had de Marine op dezelfde plaats namelijk al eens gedoken en bij die gelegenheid een bom van twee ton boven water gehaald. Nu is het zo dat Duitse bommen van die grootte eind augustus, begin september 1940 in gebruik werden genomen. In het begin van de oorlog bezat Duitsland geen bommen van dat kaliber met als gevolg dat er wel zeemijnen en bommen met betonnen hulzen op Londen werden gegooid. Maar in 1939 gaf Hitler persoonlijk bevel tot de productie van zware bommen die dus uiteindelijk in die tijd operationeel werden. Dat de Marine de bom wel maar het toestel niet vond, was geen wonder. Deze bommen waren zo groot dat ze niet in het bommenruim van de Heinkel 111 pasten maar er onder hingen. Bij verder onderzoek kwamen we via-via terecht in Gilze-Rijen en daar bleek dat het toestel had toebehoord tot Kamfgeschwader 26, het zogenaamde “Löwengeschwader”. Toen ontdekten we dat onder de datum 6-7 september 1940 stond vermeld: “Ist vom Feindflug nach Derby nicht zürückgekehrt”. Uit Engelse bronnen, via Francis Masson, zou het betre3ffende toestel aangeschoten zijn door de luchtdoelartillerie bij Derby en neergestort zijn in Lincoinshire. Hij noemde zelfs bemanningsleden die in Engeland begraven zouden zijn. Maar hij was mis.

De piloot van dit toestel, Ernst Stud genaamd, spoelde op 17 september 1940 aan bij Stavoren, terwijl de commandant Werner Kuckelt op 20 september 1940 onder Laaxum drijvend in het IJsselmeer werd aangetroffen. Daaruit konden we weer afleiden dat die machine hier was verongelukt , temeer omdat een ander bemanningslid, Obergefreiter W. Hubricht, veel later in Amsterdam werd begraven. Die machine is waarschijnlijk nooit boven Derby geweest want anders zou die bom nooit opgedoken zijn geweest tenzij er iets aan het afwerpmechanisme gehaperd heeft. Mogelijkerwijs is het toestel direct na de start in Gilze-Rijen verongelukt. Het moet op één of andere wijze ontploft zijn, want Kuckelt zag er zwaar gehavend uit en zijn parachute was nog aangegespt. De twee andere bemanningsleden, die tot nu toe als vermist stonden geregistreerd, zijn nooit gevonden. Het waren Gefreiter Schneider en een zekere Rieling. Hiervan mogen we nu rustig aannemen dat ze verongelukt zijn. Zo zie je maar weer: er blijven in deze materie steeds nieuwe vragen opdagen die op een passend antwoord wachten en soms kun je dat  antwoord geven.

WAAROM

Het is bepaald niet zo dat je met wat heroïsme misschien, in de nasleep van een “frische, fröhlige Krieg” of in een “those were the days”- stemming begeeft.   Misschien dat je door je naspeuringen aan een paar nabestaanden van vermiste personen enige zekerheid kunt schaffen. Nee, de waarde ligt in de ontdekking, dat wat de ene mens voor de andere kan zijn, van onschatbare betekenis kan zijn. Lees bijvoorbeeld al die verhalen waarin de eerste piloten bij crashes steeds maar weer hun eigen leven opofferden omdat het leven van de bemanning te redden. Op de keeper beschouwt is dat wat we doen maar een mager gebaar tegenover die mensen die hun leven voor onze vrijheid over hadden”.

DEEL II

OORLOGSDAGBOEK

Na een driejarig verblijf (1947-1950) als militair in Indonesië voor de lichtingendienst, werkte hij als bouwkundige,  maar door voortdurende studie raakte hij steeds verder in zijn hobby gespecialiseerd. Gerrit J. Zwanenburg, was daarin zijn grote inspirator. Deze samenwerking zou later de basis vormen van verscheidene publicaties.

Jan van der Veer was getrouwd met Rink(je) Franckena, geboren op 25 juni 1930 in Molkwerum. Er werden drie kinderen geboren. Jan van der Veer overleed op 3 mei 1996 in Sneek en zijn vrouw op 30 december 2017 in Burgum.

Enige feiten over zijn leven:

  • Hij heeft al zijn V2-waarnemingen vanuit het Rijsterbos genoteerd in de periode 25 september – 20 oktober 1944. Via connecties in Engeland heeft hij daarvan de uitwerking achterhaald.  (Gepubliceerd op deze website www.gaasterlandinwo2.nl.
  • Zijn boek “De Luchtoorlog boven Zuidwest-Friesland 1940-1945 is in 1970 verschenen met medewerking van Gerrit J. Zwanenburg, de pionier van de oorlogsluchtvaartgeschiedenis in Nederland met wie hij in het begin van de zestiger jaren van de 20e eeuw in contact kwam en waaruit een hechte samenwerking groeide.
  • Hij schreef het boek: ‘De Dag van de Liberator’. Dit boek – uitgegeven in 1980 - beschrijft de lotgevallen van de bemanning van een Liberator die in 1943 bij Lemmer een noodlanding moest maken. Een recensent schreef: “Van der Veer was een der eersten in ons land, die een standaardwerk over de luchtoorlog schreef en over zijn kwaliteit als historicus bestaat ook nu geen enkele twijfel”.
  • In 1984 verscheen zijn boek: “Luchtoorlog boven Lemmer”.
  • Hij publiceerde een dertiental artikelen in de Balkster Courant met de titel “De Witte Stenen”, handelende over de vliegtuigrampen in Gaasterland waarbij de verongelukte bemanningsleden in Gaasterland werden begraven.
  • Hij heeft zijn kennis hierover gedeeld met de lokale Omroep, toen nog Radio Gasterlân.
  • Jan J. van der Veer heeft een groot aantal artikelen geschreven in meerdere dagbladen en periodieken.
  • Voorts is Jan J. van der Veer bekend geworden door zijn journalistieke activiteiten als muziekrecensent en organist. Het was 31 december 1985 voor hem en zijn gezin een grote dag toen hij de gemeentelijke Kultuerpriis van de Gemeente Gaasterlân-Sleat mocht ontvangen. De omschrijving bij de toekenning luidde: “Toegekend voor het verzamelen, onderzoeken en publiceren van feitelijke gegevens over de bezettingstijd in Zuidwest-Friesland”. Hij was zo verrast dat hij in de Friese taal de zin uitsprak: " Dit verbaast mij evenzeer als de kannibaal toen hij door de zendeling werd opgepeuzeld".
  • In 1981 werd Jan J. van der Veer tot erelid benoemd van de Tweede Air Devision Associaton. Dit is een genootschap van Amerikaanse ex-oorlogsvliegers.

Minder bekend is dat hij een dagboek heeft bijgehouden over zijn eigen belevenissen in de periode dat hij in zijn woonplaats Elahuizen woonde en ondergedoken was. De weduwe van Jan J. van der Veer heeft dat oorlogsdagboek geschonken aan Jan Geert Vogelzang, zodat deze de verhalen als basis kon gebruiken voor zijn oorlogsonderzoek. Enkele dagboekaantekeningen zijn door haar achtergehouden, omdat daar privé-aantekeningen in stonden die zij voor zichzelf wilde bewaren.

De inhoud van het dagboek bestaat uit de volgende verhalen:

  1. Aantekeningen van zijn onderduikerstijd in Elahuizen op 3, 4 en 5 augustus 1944 ten tijde van het neerschieten van Joop Schweitzer. Deze aantekeningen heeft hij geschreven in de periode van 22 maart tot 25 maart 1945.
  2.  “Jan Hagel” in actie op 12 maart 1945
  3.  De dagen vóór de bevrijding
  4.  De Bevrijding

1 Aantekeningen op 3, 4 en 5 augustus 1944

DONDERDAG 3 AUGUSTUS 1944 ( Een dag later wordt Joop Schweitzer doodgeschoten in Nijega)

Jawel, ik behoor nu ook tot het onderduikersgilde en daarom loop ik nu ook gevaar. We zijn vandaag donderdag 3 augustus 1944. Zo pas is onderduiker Joop (Staargaard) hier geweest. Meester Hofstra had hem verteld dat de Grüne Polizei in Balk is. Joop verzocht mij om het bericht door te geven en daarom ben ik tot aan het postkantoor het geval wezen aanzeggen aan diegenen die daarvoor in aanmerking kwamen. Dus, de Sicherheidsdienst is in de Zuidwesthoek. Dat is niet best, want nu kunnen wij er wel zeker van zijn dat de heren hier ook eens komen kijken. Ik heb meester Hofstra zojuist ook nog gesproken. Meester dacht dat de Grüne Polizei met een dag of vier wel weer zou vertrekken. Ik vroeg hem of ze onderduikers voor de Nederlandse Arbeidsdienst oppikten. “Ja”, zei Hofstra “dat doen ze ook”. Dus ben ik meteen ook de sigaar. Ik zegen mijn vervroegde terugkeer uit Wijckel. Stel je voor dat ik daar was gebleven, dan had ik maar twee kilometer van die heren afgezeten.

Enfin, ik zal nu wel weer een tijd huisarrest moeten hebben. Dat is geen groot genoegen met dit mooie weer. Als dat het ergste maar is! Het is trouwens al erg genoeg voor me dat vader niet wil hebben dat ik ga zwemmen. Meester Hofstra zei dat de Grüne ook adressen had van onderduikers en dan op die adressen huiszoeking deed. Daarom ga ik maar naar het huis van mijn grootmoeder. Daar staat natuurlijk de hele zaak op de kop. Beppe en tante Geertje hebben het verbazend druk met die gemene Duitsers die achter de stakkers van onderduikers aanjagen als hazen. Die mensen zouden je waarachtig zenuwachtig maken met hun gepraat. De morgen verloopt gewoon. Ik vertoon me niet meer buiten dan hoognodig is. Dan gaan de beide vrouwen te keer, alsof er achter elke boom een S.D.-man met een geweer staat en loert op mijn ondergang. Net alsof ik dat zelf niet in de gaten had. De oude mensen zijn erg van de kook. Tante Geertje is verreweg de bangste en doet niet veel anders dan zich voorstellen wat er zou gebeuren als er straks een groene politieagent door het venster staat te kijken. Ikzelf ben helemaal kalm, alleen is er een soort van spanning in mij, net zo’n gevoel als wat je hebt als je voor het eerst in een volle vergadering moet voordragen.

De morgen gaat gewoon voorbij. Ik ga nu naar huis en berg alle bezwarende papieren, pamfletten, illegale lectuur, B.B.C.-blaadjes enz. weg Ik schil aardappelen en ik ga aan een nieuw modelvliegtuig werken. Beppe en tante halen gruwelverhalen op die de Grüne Polizei in al haar lelijkheid vertonen en die misschien ook wel waar zijn. Het middageten verloopt ook heel normaal. Na het eten ga ik weer in stille afzondering aan het modelvliegtuig werken. Maar dat duurt niet lang. Om ongeveer twee uur ontstaat een moorddadig tumult. Ik trek mij daar eerst niets van aan maar al gauw komt Beppe vertellen dat de Grüne Polizei de weg bij Ypecolsga heeft afgezet. Een tante van me zou eens even naar Balk met de kinderen. Toen ze niet zover meer van Balk vandaan was, waren er plotseling een stuk of zes zware vrachtauto’s vol Duitsers voorbij gedaverd en vervolgens nog een paar luxewagens en wat motorfietsen. Balk werd overstroomd met moffen. Ze gingen ogenblikkelijk huiszoeking doen en ze hadden ook al iemand gesnapt. Balk was afgezet en de daar verblijvende onderduikers probeerden nu op alle mogelijke manieren uit de belegerde plaats te ontsnappen. Tante Akke was echter op dergelijke sensationele avonturen niet ingesteld en ging dus ogenblikkelijk maar naar huis, ook al omdat de kinderen bang waren. Op de terugreis had ze jongens gezien die zich in greppels verstopten. Zodra ze in Nijega was, kregen we al die sensatieberichten te horen. Het laatste frontnieuws. Het is hier lang rustig gebleven, maar nu gaat het veranderen.

Ik hoor dat verscheidene jongens uit Nijega naar het meer zijn gegaan en zich daar schuilhouden. Men beweert ook dat de Grüne Polizei deze kant opkomt. Er wordt mij ook aangeraden om te vertrekken. Daar voel ik erg veel voor. Maar ik wil niet naar het meer! Ten eerste is daar niet zoveel schuilgelegenheid en ten tweede zal het grootste gedeelte van de onderduikers daar wel zitten. Ik ga naar het Zwin, een veenplas tussen Nijega en Harich. Daar is veel riet en tamelijk dicht struikgewas. Maar voordat ik daarnaartoe ga, steek ik een 20mm-granaat in mijn zak en voorzie mezelf van lectuur. Ik ben niet van plan om me daar in de wildernis te gaan vervelen. En dan ga ik. Het is ongeveer een kwartier lopen dwars door het land. Ik loop erg kalm. Ik wil wel graag vlugger maar dat zou misschien argwaan opwekken. Ik flaneer wat door het land alsof ik een boerenarbeider of zoiets ben. Nu en dan ga ik over een dam of spring over een sloot. Allicht staan ze op de driesprong Woudsend – Nijega – Harich met een verrekijker het land in te loeren. Daarom probeer ik ook om zoveel mogelijk uit het zicht te blijven door achter de struiken van het Zwin er recht op aan te lopen.

Als ik nog een paar honderd meter van mijn doel af ben, wordt er geschoten, tweemaal achterelkaar. Ik kijk op mijn horloge: het is vijf voor half drie. Het geluid komt uit de richting van de Harichsterweg, 1500 meter achter het Zwin. Zo, die krengen laten horen dat ze er nog zijn. Enfin, ze kunnen me zo niet zien. Ik leg de laatste honderd meter in looppas af, klim over het hek en verdwijn in de struiken. Ziezo, daar zitten we dan maar niet erg comfortabel. Er komen zwermen muggen uit de lange grashalmen zetten en die muggen vonden het nodig een aanval op mij te doen. Ik kan het nut van deze handelwijze niet inzien en ga een afweerslag op touw zetten. Het wordt me eindelijk te bar. Het is daar gewoonweg niet uit te houden. Ik ontdek een rietstapel. Dat is een prachtig camouflagemiddel. Van rietbossen maak ik dan een soort van schuilhut. Maar het blijkt dat ik die rietbossen ook veel muggen zitten, Het is dus ook in de schuilhut niet te harden. Dan maar naar een ander oord. Ik ga achter een stapel rietbossen liggen. Hier ziet geen mens mij en als het gevaarlijk wordt, kan ik zo het water ingaan en me tussen het dichte riet verstoppen. Alleen brandt de zon onbarmhartig. Dat is niet zo erg fijn. Maar toch is het beter dan wanneer het zou regenen.

Dat had ik vanmorgen ook niet kunnen denken, dat ik deze middag in de Zwin-woestenij zou doorbrengen. De reden is ernstig genoeg, maar het is ook wel interessant om zoiets mee te maken. De S.D. zou in Nijega een flinke slag kunnen slaan want je hebt hier nogal wat onderduikers. Ga maar na: Johannes de Kroon; Johannes Breeuwsma, Johannes Haringsma; Piet Veenstra; Tjeerd Veenstra; Joop Staargaard; Eeltje van der Werf; de drie gebroeders Lam; Julius Huistra; ikzelf; Thomas Rudolphi; Jan de Boer. Die personen ken ik allemaal. En er zullen vast ook nog wel meer zijn die ik niet ken, Waar zouden ze allemaal zitten? Ze weten allemaal wel wat er momenteel gaande is. We hebben ze vanmorgen allemaal gewaarschuwd. Enfin, met wat geluk scharrelen we er wel door. Ik ga liggen lezen in een Friese brochure. Ik lees het ding in een uur uit. Vervolgens kijk ik voorzichtig naar alle kanten of er ook auto’s over de weg rijden en of er ook het mensen door het land komen. Ik zie niets. Intussen heb ik wat meer schaduw gekregen. Daar ga ik nu in zitten. Er zijn hier Goddank geen muggen…

En dan hoor ik plotseling voetstappen. Er komt iemand aan. Ik ga languit tegen de stapel rietbossen liggen. Hoe kan dat nu? Zopas was er nog geen mens te zien. Als het iemand van de S.D. is, dan kan ik in het uiterste geval met een sprong in het in het hoogopgaande riet verdwijnen. Plotseling valt er een schaduw voor het riet aan mijn rechterkant. Het is in ieder geval geen groen gevaar, constateer ik tot mijn opluchting. De persoon staat stil. Ik ga rechtop zitten en zeg: “Goedemiddag!”. De man schrikt geweldig, hij denkt zeker dat ik ook bij de Grüne Polizei hoor. Van schrik kan hij geen woord zeggen. Ik neem hem eens op, het is een vent van een jaar of twintig; hij heeft veel van een landarbeider. Hij heeft een mestvork op de schouder. Ik geloof dat hij uit Balk komt, ik heb dat gezicht tenminste vaker gezien. “Ferdraaid noch ta”, zegt de man met de mestvork “ik hie dy noch net sjoen!”. Gelukkig denk ik, het werkt zeker wel aardig camouflerend. “Dat is Balk nietwaar?” vraag ik onschuldig. “Ja”, zegt de mestvork, “ik ben hem gesmeerd uit Balk.

Het gaat daar gek zeg. Het ziet er finaal groen van de S.D”. Dan vraag ik of daar zoveel moffen zijn. “Jawel” zegt de Balkeling “wel meer dan 100”. Dit is nog al wat. Het blijkt dat de vreemdeling elektromonteur is en vanmorgen bij Hotel Boonstra werkte toen er acht S.D.-mannen binnenkwamen en de zaak daar eens opnamen. Hij hoorde dat er een paar Duitse politieofficieren in het hotel zouden logeren voor een paar dagen, Later was de Grüne in vrachtwagens en op motorfietsen Balk binnengestormd waarop de monteur Balk was uitgewandeld en de Harichsterweg was opgegaan. Hij had als camouflage die mestvork meegenomen opdat hij er als een landbouwer uit zou zien. Het was mij niet helemaal duidelijk wat hij in deze tijd van het jaar met een dergelijk werktuig in het weiland moest beginnen.

We praten nog wat. De Balkenees weet nogal wat van radar af en vertelt over radarapparaten die hij in het wrak van een Duitse nachtjager gevonden heeft. Na een half uur gaat hij weer verderop. Hij wil naar Westerein in Harich. Ik neem weer plaats achter de rietstapel en begin te lezen in een boek over de sterrenkundige Johannes Keppler. Het is een interessant boek en al spoedig ben ik er al geheel in verdiept. Toch kijk ik af en toe nog eens flink uit. Er is nergens onraad te bespeuren en intussen gaat de tijd zijn gang. De zon gaat lager staan en eindelijk hou ik op van lezen. Het gaat me vervelen, dit gelees. Ik kan ook niet gaan zwemmen in de veenplas want anders zou ik dat gaan doen. Ik ga eens wat gymnastische oefeningen maken. Dan kijk ik de weg eens af. Er passeert niets. Tegen de al tamelijk laagstaande zon is alle verkeer op de weg duidelijk te zien. Dan ga ik maar weer lezen. Ik lees het boek uit. Daarna kijk ik naar de grote bruine kiekendieven die soms met vieren tegelijk boven het Zwin rondzweven en plotseling achter de wuivende riethalmen verdwijnen. Dat is wel mooi maar ik ben er niet op ingesteld om een hele tijd naar het gevlieg van de kiekendieven te kijken. Een vreemde situatie is het overigens. Ik kan ons huis duidelijk zien liggen. Maar wanneer ik daar heen zou gaan dan had ik de kans dat ze me meteen inrekenden. Nu kun je hier een tijd in het riet liggen omdat vreemdelingen op je loeren. Het zijn vreemdelingen die hier geen klap te maken hebben en die je willen dwingen voor een systeem te werken dat je verwenst. En ik wil beslist geen kogels maken waarmee de moffen onze bondgenoten zullen neerschieten. Dokter Bonga heeft eens gezegd dat de moffen hem niet levend in handen zouden krijgen als ze hem moesten hebben. En die man kan het weten want die heeft als eens in Vught gezeten. Ik zou het liefst ook niet in Duitse handen willen vallen. Men heeft wel eens tegen mij gezegd waarom ik niet naar de Nederlandse Arbeidsdienst ging. Dat is toch geen Duitse instelling en je werkt toch voor je eigen land!

Maar ik heb genoeg gehoord van Jan de Boer die nu het moment verwenst dat hij het groene uniform heeft aangetrokken. Ik weet hoe in de Nederlandse Arbeidsdienst systematisch de beginselen van het nationaalsocialistische regime worden ingespoten. Het begint met kameraadschapsavonden en eindigt met de Hitlergroet en het zingen van W.A.-liederen. De N.A.D. is een instelling met een Nederlands karakter, staat in de krant. De praktijk heeft wel uitgewezen dat het een school voor NSB-ers is. Hier leer je rassentheorieën enz. tot in de finesses.

Wat hebben we er vorig jaar in de Jongelingsvereniging wel over geboomd over het Germaanse heidendom dat als het hoogste Evangelie gepredikt wordt. We hebben geboomd over het antisemitisme dat het streven is van de Nazipartij, en dat terwijl Christus een Jood was… Wat hebben we vaak tegen elkaar gezegd: het nationaalsocialisme is onchristelijk. En ik ga niet naar een nationaalsocialistische instelling, al word ik dan ook een saboteur en een onverantwoord element genoemd, zoals in die aanmaning stond. Als ze me snappen ga ik naar Duitsland, dan kan ik meehelpen de oorlog te verlengen. En dat wil ik ook niet. Als ze hier straks komen – en ik kan me niet vlug genoeg verstoppen – dan zal ik proberen te vluchten. Laat ze dan maar schieten. Ik voel mij werkelijk als een soort soldaat. Nu kan ik iets doen. Ik kan de mof uit handen blijven. Levend krijgen ze me niet. Misschien ben ik nu niet helemaal normaal. Misschien denk ik er straks weer anders over. Maar het staat vast dat als er iets gebeurt, dan smeer ik hem.

Plotseling zie ik iemand aankomen. Ik verdwijn onder de rietbossen maar ik hou de ander wel in de gaten. Geen gevaar. Even later staat hij voor me. Een zenuwachtige jongen. Hij vertelt dat het in Balk gek gaat. Vanmorgen was hij met nog wat kameraden de bossen ingevlucht bij Harich. Maar er waren S.D.-mannen op fietsen en motorrijwielen gekomen. Zij waren ook de bossen ingestoven en maakten daar de boel ook onveilig. Zo was onze onderduiker met 9 kameraden hierheen gevlucht. De 9 anderen lagen ergens achter het riet. Ik kan hun stemmen wel horen. De zenuwachtige onderduiker vertelt dat de Grünen met verrekijkers het land afspeuren. Dan gaat hij weg en ik ben weer alleen. Het is nu half acht. In de verte raakt de zon al bijna de bomen van de Kerkweg. Ik zie de onderduikers naar Nijega scharrelen. De staan nu allemaal bij elkaar in het land, de ezels. Maar daar komt waarachtig alweer iemand aanlopen. Hij loopt tot aan de tochtsloot toe en dat is vijftien meter van mij af en zegt: “Hallo, sit der noch immens yn it reid? (Hallo, zit er nog iemand in het riet?). Nu zie ik wie het is. Het is Jelle Terpstra, de roomse boer die tegenover de fabriek woont. Hij roept nog eens. Ik kom tevoorschijn en roep wat er aan de hand is. Teernstra vraagt of ik ook behoefte aan eten heb, want in dat geval zou hij dat wel even bezorgen. De Balkster onderduikers zouden vannacht bij hem in de schuur slapen. Die hadden hem verteld dat er nog een Nijegaaster in het riet zat. Daarop was Jelle anderhalve kilometer naar het Zwin getippeld en dat speciaal voor mij. Ik bedank hem voor zijn vriendelijkheid en zeg hem dat ik met een uur naar huis zou gaan en dan wel zou eten. Ik zeg verder dat ik het verbazend mooi van hem vind om voor mij zo’n reis te maken. Hierop antwoordt Jelle alleen: “Dat is de muoite net wurdich, ju”. Wy binne  yn ‘e wrâld om elkoar te helpen. (Dat is de moeite niet waard. Wij zijn in de wereld om elkaar te helpen). En dan gaat hij. Die man, omdat hij van een ander geloof is dan wij, en weinig met de rest van de Nijegaaster bevolking te maken heeft, laat zien dat je evengoed een goed Christen kunt zijn, al ben je Rooms. Ik heb veel achting voor hem gekregen.

Tot half negen houd ik het bij het Zwin uit. De muggen worden weer kwaadaardig zodat ik mijn schuilplaats moet ontruimen. Dit is nu niet zo heel erg meer. Maar dan verbeeld ik mij geplas van roeiriemen te horen. Dat is verdacht. De Grüne heeft vanzelf wel in de gaten dat er op zo’n oord als dit vast wel onderduikers in het riet zullen zitten en ondernemen allicht een invasie. Ik was al van plan om naar huis te gaan, maar nu ga ik ook werkelijk. En daar wandel ik nu weer het land door. Ik probeer in een boom een soort observatiepost in te richten, doch het lukt mij niet. Even later ben ik thuis en informeer nar het laatste nieuws over de verrichtingen van de S.D. Ze vertelden mij dat er vanmiddag een auto vol groene negers was langsgegaan. Durk Draaisma, de kostganger van onze buren, was juist een kar vol ijzer aan het wegbrengen. Hij was misschien 50 meter onderweg toen zijn vrouw hem riep dat er een Duitse auto aankwam. Durk was bang hoewel hij een Ausweiss had en smeerde hem zo vlug als hij maar kon naar onze schuur alwaar vader hem in het zandhok opsloot. Maar de kar stond nog midden op de weg en de auto was misschien nog tweehonderd meter ver. Dus reed vader het verkeersobstakel aan de kant en de overvalwagen tufte voorbij. Toen het ding op veilige afstand was verscheen Durk weer ten tonele en ging zijns weegs. Jan Hoekstra had voorgesteld om mij vannacht in de kerk te laten slapen. Dit lijkt mij een goed idee. Het is niet vertrouwd om thuis te blijven en in de kerk zal geen mens mij zoeken.

Ik kan niet eerder gaan dan als alles donker is. Dus ga ik nu een moordgeschiedenis lezen. Intussen haalt Jo de sleutel van de kerk. Tegen het invallen van het donker zien we hoe vier jongens achter elkaar als bezetenen het land in fietsen. Die knapen willen vannacht in de polder zijn. Johannes, Joop en Jan de Boer zijn ook van plan om in de open lucht te slapen. Het Zwin zal vannacht wel flink bevolkt zijn… Om half twaalf ga ik op stap. Ik heb een oude donkere jas opgescharreld en ik ben voorzien van gymschoenen. Verder heb ik mij voorzien van een deken en van lucifers. De sleutels heb ik in de hand zodat ze niet zullen rinkelen. De maan staat aan de westelijke hemel en verlicht alles tamelijk helder. Het dauwt vannacht niet. Gelukkig voor de jongens in de polder. Ik sluip onhoorbaar op mijn gummizolen door de schaduw van de bomenhaag. Zo moesten mijn schoolkameraden mij eens zien. Ik moet lachen ondanks de ernst van het geval. Het is net of de oude dagen van de struikroverij weer herleven, Ik heb geluk. Geen mens komt mij tegen. Ik ben trouwens klaar om op elk moment in de haag te verdwijnen. Maar dan moet ik een weggedeelte passeren waar geen bomen langs de kant staan. Ik blijf staan en luister scherp. Geen verdachte geluiden; alleen raast in de verte een auto over de Harichsterweg. Vast een moffenauto! Ik steek vlug het open gedeelte over; ik werk mij om het hek van de kerk heen en hang daarbij gevaarlijk over een sloot. Dan sluip ik dicht langs de kerkmuur naar de deur. Ik steek de sleutel in het slot en draai hem om. Het geknars komt me erg luid voor. De deur gaat moeilijk open en ik moet er uit alle macht aan trekken. Dat geeft allemaal onnodig lawaai. Ik ga naar binnen en trek de deur dicht. Goddank, ik ben er. Nu moet deur aan de binnenkant op slot. Na veel gemodder komt de sleutel in het sleutelgat maar ik kan met geen mogelijkheid de deur aan de binnenkant op slot krijgen. Laat-ie fijn zijn. En toch moet de deur op slot. Dan gaat mij een licht op. Ik loop de kerk door en maak het tochtdeurtje naast de preekstoel open. Dat neemt nogal even tijd in beslag maar ik zie toch kans de deur te openen en het luik aan de buitenkant te verwijderen. Vervolgens sluip ik om het gebouw heen en kijk om een hoek of er ook gevaar dreigt. Als dan blijkt dat er geen gevaar is, draai ik kerkdeur aan de buitenkant op slot. Daarna verdwijn ik via het luik en de tochtdeur weer uit aller oog. Het luik klappert even gevaarlijk. Maar ik ben binnen en de deur is op slot. Daar sta ik dan in de gewijde ruimte. Door de westelijke ramen valt het maanlicht naar binnen. De banken en stoelen glimmen zacht, de preekstoel is wonderlijk aan een kant verlicht en aan de andere kant zwart.

Dit is het wonderlijkste wat ik ooit beleefd heb en het is ook enig in de geschiedenis van dit gebouw dat het onderdak verleend aan onderduikers. Ik ga eerst een paar stoelkussen vorderen; ik doe mijn jas uit en ga onder de galerij op de notabelenbank liggen. Met nogal wat gehannes heb ik mij in de deken gerold en de jas er overheen gespreid. Maar de bank is nogal smal en ik voel er niet veel voor om er vannacht af te rollen. Daarom loop ik weer de kerk door en probeer het moede hoofd op de ouderlingenbank ter ruste te leggen. Dit bevredigt me ook niet en zo ga ik ten einde raad maar in het gangpad liggen. Ik lig in de schaduw van de banken. Vóór me glimmen de grijze pijpen van het orgel. Ik keer mijn gezicht naar de banken en probeer te slapen. Het is een warme dag geweest en nu alles in de kerk afkoelt, kraakt hier en daar het houtwerk. Men heeft mij gezegd dat ik niet moest schrikken wanneer ik nog een levende ziel vond in de kerk. De zoon van Ds. Schweitzer uit Balk is vanmorgen hierheen gevlucht. Hij was naar zijn vriend Jan de Boer gegaan en deze had hem ook naar de kerk verwezen. Daar had hij de hele dag gezeten. Vanavond was hij even op het kerkhof wezen luchten toen Jan Hoekstra, de koster, hem daar verraste. De vluchteling was erg geschrokken. Hij moet helemaal overstuur geweest zijn. Hij was bijna een jaar ondergedoken geweest en had al die tijd op de zolder van zijn vaders pastorie gehuisd. Ik ken Joop Schweitzer niet van gezicht, maar ik weet wel dat hij anders ambtenaar op het Gaasterlandse gemeentehuis was. Ik heb hier in de kerk nog niets van hem gemerkt. Ik doe heldhaftige pogingen in slaap te komen. Het lukt me niet. Het is alles te ongewoon hoewel ik anders overal zou kunnen slapen. De emoties van de afgelopen dag, de harde vloer en de lichte, holle ruimte, waarin het overal kraakt, dragen er het hunne toe bij. Als ik de ogen dichtdoe zie ik weer de wuivende riethalmen van het Zwin en ik zie de kiekendieven er rondlopen. Ik pas mijn bijna altijd afdoende slaapmiddel toe: Ik ga alle Duitse plaatsen die ik weet in alfabetische volgorde opnoemen. Ik kom tot 142 plaatsen. Ik ga hetzelfde doen met Engelse plaatsnamen. Tegen half één val ik in slaap.

Vrijdag 4 augustus 1944. Het is vandaag vrijdag 4 augustus 1944, een datum die ik nooit meer vergeten zal… De dag dat Joop Schweitzer werd doodgeschoten.

Ik word wakker doordat de opkomende zon door de oostelijke ramen naar binnen schijnt. Het is half vijf. Ik ben zo stijf als een plank geworden en ik heb slecht geslapen.

Ik probeer nog eens te slapen maar dat gaat niet en ik blijf klaar wakker. Ik maak gymnastische toeren om mijn stijfheid kwijt te raken. Vervolgens klim ik in de toren. Het is daar koud. Over de polder hangt mist. Het Zwin en de Harichsterweg zijn niet te zien. Gelukkig dat ik niet in het kletsnatte gras van de polder hoef te verkeren. Er komt een fietser de Kerkweg af. Het is kleine Willem, het knechtje van Cor Buma, de boer die tegenover de kerk woont. De hanen kraaien overal. Cor Buma komt met een kruiwagen vol rammelende melkbussen het erf af. De bussen worden in de boot geladen en met geplas van een vaarboom schuift de boot weg. Ik ga naar beneden. Ik weet niet wat ik moet doen. Uit verveling beklim ik de kansel en probeer ik vanaf de grond via de pijlers van de galerij naar boven te komen. Ik ga in een Bijbel zitten lezen en kijk hoeveel verschillende handtekeningen er in de psalmboeken staan. De tijd gaat ontzettend langzaam voorbij. Ik ga maar weer naar boven. De mist trekt op. Uit de schoorsteen van de boerderij komt wat blauwe rook. Een tandem passeert. Jo gaat vandaag naar Wehe. Hij moet nogal vroeg op het station in Molkwerum zijn. Ik zie hem niet gaan. Wel komen er mensen van het fabriekspersoneel voorbij. Ze praten druk tegen elkaar maar ik kan ze niet verstaan.

Het wordt zes uur. Om half acht ben ik van plan naar huis te gaan. Maar dan moet Buma eerst terug zijn want die zit vlak achter de kerk te melken. Hij hoeft niet te weten dat ik hier vandaan kom. Dat hoeft geen publiek geheim te worden. Wat duurt die tijd lang!  Er komt geen eind aan. Ik weet niet meer wat ik doen zal om de tijd te verdrijven. De mist is nu helemaal opgetrokken. In de polder zijn behalve de koeien geen levende wezens te bespeuren. Ik heb intussen al uitgemaakt dat Joop Schweitzer niet in de kerk is. Maar ik heb in een schip dat in de vaart ligt, en anders onbewoond is, geluiden gehoord en misschien zit hij daar. De muggen dansen voor het raam op en neer. Eén van die beesten raakt in een spinnenweb vast. Een spin komt tevoorschijn, pakt het insect en gaat het op zijn gemak uitzuigen. Vervolgens sleept de spin het stoffelijk overschot weg en hangt het vol trots aan een hoek van het web. Daarna verdwijnt de spin en wacht evenals ik op de dingen die zullen komen. Ik heb geen zin om vannacht weer op het gangpad te slapen. Ik zal voortaan hier maar kamperen. Ik haal mijn deken naar boven en leg de stoelkussens weer op hun plaats waar ik het best kan liggen. Dat is achter een zware balk die op de vloer ligt. Ik maak daar de boel wat schoon van spinnenwebben die tussen de balken hangen. In de andere hoek van het vertrek vind ik veel stof en een geraamte van een spreeuw. Ik zoek angstvallig naar vleermuizen en dergelijke ongure beesten. Ik vind ze gelukkig niet en ik zie ook geen openingen waar ze door zouden kunnen komen.

Het is nu kwart over zeven. Ik hoor stemmen en gestommel. Cor Buma komt terug. De volle melkbussen worden uit de boot getild en aan de kant van de weg neergezet. De emmers worden op de kruiwagen geladen en weggereden. Ziezo, van die kant geen gevaar meer. Daar ratelt Jan Hoekstra voorbij op zijn oude fiets met surrogaatbanden. Nu is het vijf voor half acht. Ik kijk alle kanten uit. Nergens is een auto te zien of te horen. Goed, dan ga ik. Door de tochtdeur verlaat ik de kerk. Eerst verzegel ik op erg degelijke wijze het luik aan de buitenkant. Daarna marcheer ik het kerkhof rond en loop achter de heg naar het aanplakbord en zo de weg op. Geen mens die zeggen zou dat ik uit de kerk kom. Ik kom thuis. Eerst ga ik zo vlug als het maar kan de melk halen. Daarbij tref ik Joop. Ik vraag hem of hij lekker geslapen heeft. Dat is het geval niet!

Helaas ontbreekt nu een dubbelzijdige A5. Weduwe Van der Veer wilde die niet meegeven omdat daar te veel privézaken in vermeld stonden.

Ik hoor Beppe en tante Geertje ook al aankomen. Jonge, wat zijn die luidruchtig. Ik ga naar beneden en laat ze binnen. Ze zijn erg blij mij te zien. Beppe is wel geschrokken, maar overigens kalm. Tante is ontzettend overstuur. De hele buurt staat op z’n kop, vertellen ze. Tante had ze zien schieten maar ze wist niet of er ook iemand geraakt was. Er was iemand die verteld had dat er wat op de grond lag. Dat geloof ik niet. Verbeelding kan veel doen en de mensen zijn altijd belust op sensatie. Er schijnen nog een stuk of vijf agenten van de Grünen bij Cor Buma rond te stappen. De melkrijder komt van de fabriek terug. Beppe roept hem aan en ik hoor hem terugroepen: “Nee, der binne noch fiif fan dy krengen. Twa by Jelte op it hiem en trije by Cor op’e reed”. (Nee, er zijn nog vijf van die krengen. Twee bij Jelte op het erf en drie bij Cor Buma op de oprit). Ziezo, denk ik, nu is het helemaal mooi. Er zijn twee het land in gevlucht en die zullen ze wel gaan zoeken. Allicht denken die heren dat die twee hier zijn heen gevlucht en dan komen ze hier om huiszoeking te doen. En dan zijn Durk, Ype en ik onverbiddelijk de sigaar. Ik zit hier hopeloos in de val. Beppe is ongerust over oom Jelte. Die is namelijk ook radiohandelaar en heeft vast wel radio-onderdelen in huis. Ook zit Joop Schweitzer daar. Bij een mogelijke huiszoeking kon de situatie wel eens erg onplezierig worden. Het wordt later. Ik zoek naar schuilplaatsen achter een kast op zolder en in een klerenkast. Het lijkt me geen van beide een geschikte gelegenheid. Dan ga ik maar weer naar beneden. De overvalwagen komt terug. De twee rode achterlichten schuiven langs de weg, al langzamer totdat ze blijven stilstaan. Vlak daarop gaat nog een luxewagen voorbij. We zien hoe er met zaklampen gelicht wordt in de buurt van Buma’s varkenshok. De lichten zweven heen en weer. Het lijkt spookachtig tegen de donkere huizen waarboven de rose lucht geleidelijk aan donker wordt. Ik begin slaperig te worden. Dat is geen wonder want ik heb in 36 uur maar drie uur geslapen. Ik zou nu zo wel aan tafel kunnen slapen. Beppe en tante Geertje kijken naar het gedwaal van de lichtjes, 250 meter bij ons vandaan. Ik wens vurig dat ik in de kerk zat. Maar het kan me al lang niet zoveel meer schelen als eerst. Ik wil slapen. De lichtjes glijden nu naar de weg. Dan zeg ik dat ik naar bed wil. Ik houd het niet langer vol. De hele Grüne Polizei kan me geen sikkepit meer schelen. Als ze me moeten hebben dan halen ze me maar. Ik wil slapen en anders niet. Ik ga op het ledikant liggen zodat ik in geval van nood direct onder het bed kan verdwijnen. Een ogenblik later ben ik weg. Als tante roept dat de auto er aan komt, moet ze me met geweld wakker maken.

Zaterdag 5 augustus 1944.

Vanmorgen was ik om half zes klaarwakker. Cor Buma komt met paard en wagen aanrijden. Ik vind dat het wel erg veel lawaai maakt. Nu blijft hij staan en er wordt gepraat door Ype, Durk, Beppe en Tante Geertje. Ik hoor Ype zijn vrouw. Ik geloof ook dat vader erbij is. Ze hebben het nogal druk maar het dringt niet tot mij door waarover ze het hebben. Daar ratelt Buma weer weg. Beppe en tante komen binnen. En dan vertellen ze me dat Joop Schweitzer doodgeschoten is. Dat moment vergeet ik niet weer. Ik kan geen woord uitbrengen. Dus daarom zweefden die lichtjes daar gisteravond. Ik kan er niet over denken. Ik val weer in slaap. Om elf uur word ik weer wakker. Ik ga naar huis en daar hoor ik de geschiedenis in zijn geheel.

Zoals altijd op een mooie zomeravond gebeurt, stonden en zaten op het erf van Oom Jelte een troep mannen de dorpsnieuwtjes te bespreken. Oom Jelte was een bakfiets aan het repareren. Hij had er een wiel afgehaald en de as van de fiets door benzineblikken gesteund. Eensklaps zag Eppie Schram de overvalwagen aankomen. Hij kreeg het op de zenuwen en rende door het steegje weg. Het hele troepje werd aangestoken en vluchtte weg waarbij ze in hun haast over de benzineblikken struikelden. Ze waren niet bepaald bij machte om hun verstand te gebruiken, want behalve Eppie Schram zat er niemand in de gevaarlijke leeftijd. Cor Buma en Eppie renden door het steegje achter oom Jelte’s huis langs. Joop Schweitzer zat daar in de keuken. Hij is zeker ook gegrepen door de paniekstemming want anders is zijn optreden niet te verklaren. Hij rende naar buiten en wou het land invluchten. En ineens was het gebeurd. De overvalwagen stopte, de S.D.-mannen sprongen eruit en schreeuwden: “Stehe”. Meteen schoten ze ook. Er was geen tijd om staan te blijven. Het eerste schot was mis, het tweede raakte het slachtoffer in de slaap. Zonder geluid te geven sloeg hij tegen de grond en dat vlak bij het varkenshok van Buma. Ogenblikkelijk liepen de Grünen naar het lijk toe en gingen erbij staan lachen. Ja, het was een prachtig schot geweest! Dit tekent de mentaliteit van deze ras-gangsters. Een politieman hoort een vluchtende arrestant in zijn benen te schieten maar deze onverschillige kerels schoten direct raak. Ik kan me voorstellen wat voor een gezicht ze daarbij zullen hebben getrokken. Ik heb de Grüne Polizei in Sneek gezien. Strakke en toch door-en-door woeste gezichten. Als je die mannen eenmaal gezien hebt dan acht je hen tot alles in staat.

De S.D. heeft de burgemeester gewaarschuwd en deze kwam opzetten met opperwachtmeester Bouman. Jan Hoekstra werd uit bed gehaald. Tezamen met Buma hebben ze de dode een verband om het hoofd gedaan. Het kogelgat was zo groot dat je er je vinger wel in kon steken. Ze hebben het bloed afgewassen en het lijk naar het lijkenhuisje gebracht. De overvalwagen is weer weggetrokken en heeft Eppie Schram meegenomen. Eerst hebben ze bij Oom Jelte en bij Hielke van der Wal zijn buurman huiszoeking gedaan. Vervolgens hebben ze in Balk huiszoeking gedaan bij Ds. Schweitzer waarbij ze het persoonsbewijs van Joop vonden. Vanmorgen kwam Joops zusje hier in Nijega om Joop te waarschuwen om toch voorzichtig te zijn want de S.D. had zijn persoonsbewijs. (Later bleek dat de koerierster Janny de Boer uit Balk te zijn geweest, de vriendin van Joop zijn zuster, jgv.) Toen was hij al dood, en de Grünen hadden niets gezegd toen ze zijn persoonsbewijs vonden.

Ik heb vanmorgen boontjes zitten afhalen. En terwijl ik dat zat te doen, zag ik op de weg in Elahuizen de lijkkoets rijden. Ik heb de zwarte wagen nog een hele tijd zien gaan. Daar gaat Joop Schweitzer nu. Hij ligt in de koets precies zoals hij gisteren gevallen is. Hij heeft dezelfde kleren, dezelfde schoenen nog aan en hij ligt op een ladder. Hij is 23 jaar en op een mooie zomeravond neergeschoten omdat hij geen systeem wilde dienen dat hij niet hoogachtte. En degenen die hem doodschoten hebben er plezier bij gehad… De stemming onder de mensen is gedrukt. Gewerkt wordt er vandaag niet veel. De mensen zijn letterlijk verslagen. De verontwaardiging is groot. We hebben nu kennis kunnen maken met de Duitse politie. Niet lang geleden stond er in het blad Signaal een reportage over de Sicherheidsdienst, Ordnungspolizei of hoe ze verder ook mogen heten. Er werd daarin hoog opgegeven van de mannelijkheid van deze knapen. Een raar soort menselijkheid. En door dergelijk vee moet je je laten oppakken zonder dat je ook maar het geringste terug kunt doen. Je bent overgeleverd aan dat tuig en wanneer ze komen moet je zover mogelijk wegkruipen. Als ze je vinden dan ben je helemaal de sigaar. Ze hebben Eppie Schram weer losgelaten. Eppie moet ook nog verteld hebben dat de Grüne-commandant erg vriendelijk voor hem geweest was. Die mof moet gezegd hebben dat het hem erg speet dat ze iemand hebben moeten doodschieten. Dat ontbreek er nog maar aan terwijl ze bij de dode stonden te lachen. Zo erg speet het hun! Oom Jelte is met zijn hele huishouding vertrokken. Hij is bang dat de Grüne nog eens terug zal komen. Overigens denkt geen mens er vandaag aan dat de heren weer kunnen komen. De Amerikanen vliegen vandaag ook weer geweldig. Ze vliegen erg hoog. Door het dakraam zie ik 16 bommenwerpers. Ik wou dat ik in zo’n vliegtuig zat. Dan kon ik tenminste eens iets doen. Nu kun je hier maar wat verstoppertje spelen tot het de S.D. behaagt om weer eens te mogen verdwijnen uit deze streken.

Vanavond ga ik weer naar de kerk. Ik ga weer door het bekende achterdeurtje naar binnen. Jan de Boer zat al in de toren en hij zag me aankomen maar hij snapt niet hoe ik naar binnen kon. Ik ga ook naar het torenvertrek waarna we de ladder omhoog hijsen en niet zonder gevaar het luik dichtdoen. Daar zitten we dan voor het halfcirkelvormige venster. De maan schijnt helder naar binnen. Je ziet de weg als een witte baan lopen. Het land is donkerbruin en waar tussenin het water van het Zwin blinkt. Ver weg zien we Harich als een donkere bomenmassa. Daarachter moet Balk liggen en daar, in het Gebouw voor Christelijke Belangen huizen onze groene vrienden. “Wat is het een rotwereld”, zegt Jan de Boer. Inderdaad, dat is het zeker. Er vliegen Mosquito’s; wij horen het gegons van deze machines en zien tegen de donkerblauwe lucht een witte, blinkende streek langzaam voortkruipen. Een eind verder gaat er weer een. Om de toren vliegt nog een late vleermuis. Een uil vliegt geluidloos langs het raam en gaat op de boerderij van Cor Buma zitten. En wij zitten naast elkaar en praten druk. Maar angstvallig vermijden wij het onderwerp waar we telkens over denken. Waarom weet ik niet. We willen er zeker door woorden niet aan worden herinnerd. Er komen meer witte strepen uit het westen. Een van de Mosquito vliegtuigen vliegt een cirkel om de maan. Ongeveer boven ons huis buigen de strepen af naar het zuiden en gaan op Balk af. Jan zegt: “Kijk eens, ze gaan recht naar het Gebouw toe. Stel je voor dat ze er eens een bom op gooiden. We zouden er met het grootste genoegen naar hebben gekeken”. Plotseling zegt Jan de Boer: “En dan te bedenken dat ik eergisteren hier zo zat met Joop Schweitzer…”Ik zeg niets.

“Misschien heeft hij het nu beter”, zegt Jan die zijn werk als Christelijk onderwijzer nooit kan verloochenen. Ja, misschien is het wel zo. En dan staat je alles weer helder voor de geest. Eigenaardig. Hoewel je er telkens over denkt, komt alles door een paar woorden weer op de voorgrond. We zitten nog een hele tijd voor het raam. Er zijn buiten geen voorvallen voor zover wij kunnen zien. We besluiten om maar te gaan slapen. Jan de Boer heeft warempel een compleet bed meegesjouwd. Hij gaat aan de Westelijke en ik aan de Oostelijke kant van de ruimte liggen. Ik gebruik mijn jas als kussen en rol me in de deken. We hebben met de S.D. kennis gemaakt. En ik weet nu dat ik in het vervolg er alles aan zal doen wat ik kan doen om de Duitsers tegen te werken. Ik geloof vast dat ik iemand van de S.D. met het grootste genoegen zal kunnen neerschieten. Ik hoop dat ik daarvoor ook de gelegenheid zal krijgen. Ik kan geen beest kwaad doen maar voortaan zal het voor mij genoeg zijn om me de moordgeschiedenis van gisteren te herinneren om daardoor plezier te krijgen in het uitroeien van de Grüne Polizei. Laat de dominee dan verklaren dat Duitsers ook mensen zijn, ik zal er niets inzien om die duivels naar het Walhalla te doen verhuizen. Ik geloof eerder dat het een Gode welgevallig werk zal zijn om de wereld van dit tuig te verlossen. Is het Nazidom met zijn Jodenhaat, zijn Blut-und Bodentheorie en zijn Germanencultuur niet de verpersoonlijking van de AntiChrist?

Het gevolg van de ontzettende moordhistorie is geweest dat velen in ons dorp de ogen zijn opengegaan. De laatste twijfelaars zijn definitief bekeerd. Maar nog is de S.D. in Friesland en de terreur wordt al maar heviger. Ze zullen niet lang meer hier zijn, de groene misdadigers. Doch wanneer ze eruit moeten, dan hoop ik mee te kunnen helpen!

2 “Jan Hagel” in actie op 12 maart 1945

Vanmorgen hebben ze me wakker gemaakt met de blijde boodschap dat Nijega afgezet was. Daar ben ik helemaal niet van geschrokken. Ik had al langer verwacht om dit bericht op een goede morgen bij het wakker worden te horen. Ik heb me doodbedaard aangekleed en ik heb in alle gemoedsrust gegeten terwijl vader en moeder door het raam met grote belangstelling het gedoe van een troepje zwarte gestalten gadesloegen. Het groepje stond op de hoek bij Gerben Klijnstra, ongeveer 300 meter bij ons vandaan. Vervolgens heb ik de verrekijker gehaald en nu ben ik bezig de zwarte bende te bekijken. Ik kom tot de ontdekking dat er ook een paar kerels met grijze uniformen tussen staan. Dat zijn zeker S.D.-lieden. De heren lopen wat rond, staan stil, lopen weer een eindje en blijven opnieuw staan. Er wordt beweerd dat ze al drie jongens gepakt hebben. Die staan dan zeker bij Gerben Klijnstra tegen de muur want ik kan ze niet zien. Eén van de drie slachtoffers is Koendert Wierda. Die kwam vanmorgen vroeg bij zijn verloofde vandaan. Hij kon zich niet verheugen in het gelukkige bezit van een Ausweis en zodoende is hij nu behoorlijk de sigaar. Ja, die zullen we nu wel kwijtraken. Beroerd voor hem… Maar daar komt iemand aanfietsen. Eens zien of ze die ook aanhouden. Ja, daar heb je het al. Twee zwarten gaan midden op de weg staan. De fietser stopt.

Er worden witte papieren tevoorschijn gehaald en daarbij gegesticuleerd. Nu stapt de fietser weer op. Die is er tenminste door. De fietser gaat ons huis voorbij. Het is een onbekende. Er komt nu zo’n zwarte aangefietst. Ik heb me al eens afgevraagd wat voor kerels dat zijn. Ik zie wel dat het geen gewone politie is. De vent die hiernaartoe komt fietsen, heeft een koppel om en een geweer op de rug. Nu gaat me een licht op: die zwarten zijn landwachters!

Ik heb die zwarte uniformen wel eens op een foto gezien. Vorig jaar was de landwacht hier ook, kostelijk gekleed in afleggertjes van de S.D. De heren zagen er werkelijk komiek uit. Ze hadden een soort veldmuts met een klep eraan op hun lelijke koppen. Voorts droegen ze een feldgrau jasje (zie prent) en een W.A.broek. Als teken hunner waardigheid zwaaiden ze een dubbelloopsgeweer. Het was een raar stelletje: van boven S.D. en van onder W.A. en van achteren Nimrod. Van binnen zullen ze wel roetzwart geweest zijn. Ik had dat wel eens willen onderzoeken. Ik geloof dat Johnny Hail, die daarnet voorbijfietste, een karabijn over de schouder had. Ik zou maar voorzichtig met zo’n ding zijn als ik hem was. De spuit kon wel eens afgaan. Ik voel me heel anders dan op die avond in Augustus toen ze Joop Schweitzer doodschoten. Ik zit heel genoeglijk naar de manoeuvres van de Landwachters en Groenen te kijken. Het is precies alsof je in de bioscoop zit en naar een film kijkt.

 

Ik heb nu al zoveel van razzia’s, Landwachters enz. gehoord dat nu alle emotie uitblijft. Dit soort sensatie is in zekere zin gewoonte geworden. Zelfs de gedachte dat je zelf een van de gezochten bent, maakt je niet ongerust.

Ik ga met de verrekijker naar de kamer en verken de polder waar ik iets vermakelijks zie. Ergens achter in de polder staan een paar boerderijen en daar wonen heel wat onderduikers. Dat heeft de Landwacht blijkbaar ook in de gaten gekregen en dus is er een stelletje Hagelaars op afgegaan. Ze zijn nu naar de plaats van Van der Sluis geweest. Nu weet iedereen in Nijega dat het bij Van der Sluis zo goed als zwart van onderduikers is. De landwacht heeft niets kunnen vinden. In elk geval, ze komen weer terug uit het land geworsteld. Ze hebben hun fietsen aan de hand. De idioten dachten zeker ook nog dat ze in een dergelijk modderig terrein konden fietsen! Het is een aller kostelijkst gezicht om de vijf hagelmannen zo door het land te zien baggeren. Dat zullen ze wel een terugtocht volgens de plannen noemen. Ik roep moeder en samen staan we de vijfling door de kijker te beloeren en daarbij hebben wij veel te lachen. Maar er gebeurt een onverwacht iets. Wij hebben daarnet de vader van Koendert Wierda zien lopen. Die ging zeker proberen zijn zoon weer los te krijgen. En nu zien we tot onze verbazing vader en zoon weer terugkomen. Hoe kan dat nu weer? Zo barmhartig zijn de S.D. en de Landwacht anders niet.  In elk geval, gelukkig voor Koendert Wierda. Hoe Sietse hem losgekregen heeft, is een mysterie. Sietse straalt van gelukzaligheid en Koendert roept tegen zijn moeder die buiten staat: “Ik bin der wer. Ik bin in kear of trije flaufallen, sjuch. En doe woene se my wol wer gean litte”. (Ik ben er weer. Ik ben een keer of drie flauwgevallen en toen wilden ze mij wel weer laten gaan). Aha, Koendert heeft dus gesimuleerd. Enfin, in liefde en oorlog is alles geoorloofd. Intussen zijn de vijf dappere landwachters weer bij hun soortgenoten op de hoek aangeland.

Er komt een S.D.-man met een klassiek misdadigersgezicht aanfietsen. Een burger fietst naast hem. Zeker een verklikker. Het stel fietst voorbij. Bij de bocht begint een motor enthousiast te knetteren. De landwachters en hun edelgermaanse broeders stappen op de fiets en daar gaat het zaakje. Ze gaan Oudega in. Ziezo, dat hebben we weer gehad. Dat is gezegend afgelopen.

En dan komt moeder tot de ontdekking dat er nog geen melk gehaald is. Jo die is naar Koudum en die kan het niet doen en dus ga ik het doen. Ik fiets dus naar Gerben Klijnstra en doe de volle flessen in de tas en ik loop om de boerderij heen. Gerben staat net te praten met bakker Breeuwsma. Deze vertelt tot mijn ontsteltenis dat de Groenen en de Landwachters zich nu onledig houden met huiszoekingen. Ze zijn al bij het postkantoor. Dat is minder mooi. Ik zal fullspeed naar huis maar daar komt juist die lelijke Grüne en die burger weer aanfietsen. Als die mij nog maar niet gezien hebben. Ik loop dus heel bedaard - uitwendig tenminste – om de boerderij heen en elk moment vrees ik te zullen horen ”Kommen Sie mal hier, Mensch” of iets dergelijks. Als ik bij mijn fiets kom is de mof al een heel eind verder. Ik pak de fiets en vlieg als een bezetene naar huis. Als ik thuis ben, ben ik weer helemaal gekalmeerd. Het volgende wat ik heb te doen, is alles wat aan mijn bestaan herinnert, in mijn schuilplaats te brengen. En dat is nogal wat. Kleren, boeken, schoenen, papieren… Dan komt de familie bijeen en houdt raad. Ingeval er bijeen huiszoeking iets van mij gevonden wordt, moeten er natuurlijk geen verschillende verhalen over mij verteld worden. Wij fantaseren dus een prachtig verhaal. Ik werk als eerzame boerenknecht te Oosterzee. (waar ik nog nooit geweest ben).

Dan komen er vijf landwachters om de bocht fietsen. Ik kruip naar boven; kruip door een nauw gangetje; wring me door een 20 bij 30cm klein gat; zet de groef van het luik tegen de richel van de wand en trek aan het handvat. “Boem” zegt het luik en daar zit ik in het donker te wachten op de komende dingen. Ik ben niet bang dat ze me zullen vinden want mijn schuilplaats is onvindbaar. Nachts slaap ik erin. Ik heb daarvoor weinig ruimte want behalve een voorraad dekens en kussens is er in de schuilplaats een flinke hoeveelheid koper, een radiotoestel en wat vliegtuigonderdelen en scherpe patronen. Zo hield ik een ruimte van 50 bij 1,80 meter over om te slapen. Er wordt nu een flink gedeelte daarvan in beslag genomen door mijn kleren, boeken, schoenen enz. Ik zit niet erg gemakkelijk. Ik ben verbazend benieuwd of die vijf landwachters ook zullen komen. Ze hadden er nu al kunnen zijn. Verroest, daar komt iemand het erf op. Ziezo, hou je taai, de film gaat beginnen. Er wordt aan de voordeur gerammeld. Voetstappen in de gang en dat is vader. De voordeur gaat open. “Goeiemorgen, Van der Veer”, zegt een stem die mij bekend voorkomt. Ik heb al begrepen dat het geen landwachter is. Het is Vlas, de accountant. In de keuken wordt druk gepraat. Ik vang op dat de Grüne en de Landwacht weg zijn. Even later komt moeder. Ik kan wel weer tevoorschijn komen want de kust is veilig. Ik duw het luik van de schuilplaats open en ik knipper met de ogen tegen het licht dat nu plotseling naar binnen komt. Ik ben voor deze keer onbeschadigd uit de strijd gekomen, juist bij de bocht van de weg zijn de heren opgehouden met hun huiszoekingen. Het zal me eens benieuwen of ze veel gevonden hebben. Bij de buurman van Gerben Klijnstra zit sedert enkele weken een ondergedoken student die soms met ons naar de radio luistert. Johannes zal wel in zijn schuilhut gezeten hebben.

Joop (Staargaard) en Jan de Boer waren vanmorgen bij de dominee. En daar hebben ze ook geen huiszoekingen meer gedaan. Ons groepje is dus nog intact. Jammer dat Wieger Roelvink er tussenuit mist… Maar dat is een slachtoffer van de ondergrondse strijd zoals men dat in verheven taal noemt. Het wachten is nu op de volgende razzia.

3 De dagen voor de bevrijding

De bevrijding is op komst

We hadden er lange tijd naar uitgezien, al jarenlang. We hebben geraasd en getierd toen de invasie uitbleef. Toen eindelijk de invasie kwam op 6 juni 1944, scholden we op die slome geallieerden die maar niet opschoten. Plotseling kwam er veel vaart in: de Amerikanen braken door naar Avranches. Parijs werd bevrijd en een heel Duits leger werd bij Falaise vernietigd. De Engelse tanks stoven vooruit en raasden door Noord-Frankrijk nu België binnen. Brussel werd bevrijd, Antwerpen… De pantsertroepen van generaal Hodges rukten Maastricht binnen. ’s Avonds voor Radio Oranje hoorden we het gejuich van onze bevrijde landgenoten. We leefden op. Het ging zo vlug… Zou Nederland evenals België als door één windvlaag worden schoongeveegd van het Duitse tuig? We hoopten… Op zondag 17 september kwam een stem door de radio: “Strong units of the First Allied Airborne Army have landed in Holland this afternoon”.  Nu wisten we zeker dat spoedig alles achter de rug zou zijn. Ik hoor mezelf nog tegen Johannes Haringsma zeggen op die zondagavond: “De volgende week komen hier Engelse vrachtauto’s om de hoek van de Kerkweg”. Dempsey’s tanks stortten Noord-Brabant binnen, aan de avond van dezelfde dag daverden ze over de grote Waalbrug bij Nijmegen. Maar toen… Veertien dagen later was het Engelse luchtlandingsleger vernietigd en de nacht van de bezetting viel in al zijn zwartheid over Noordelijk Nederland. De S.D. begon onze provincie te terroriseren; de elektrische stroom verdween en de landerijen raakten onder water. Wanneer we op clandestiene wijze nieuws uit Londen opvingen, dan hoorden we wel van vernietigende bombardementen maar niet van offensieven over de Rijn of over het Hollands Diep. En dan zaten we ’s avonds teleurgesteld bij een oliepitje en zeiden we tegen elkaar: “Het is weer niks”.  Intussen arresteerde de Grüne maar. ’s Avonds klauterde je in je schuilplaats met de gedachte: Waar gaan ze vanavond naar toe? De Grüne was de laatste tijd erg actief geweest. We hebben gescholden op de geallieerden, die na een half jaar dapper Nederlands verzet, een half jaar spoorwegstaking, een half jaar terreur nog niet veel anders deden dan zemelen over: “our gallant ally Holland” (onze galante bondgenoot)  en beloften van snelle hulp afleggen. We waren verbitterd en zeiden: “Laat ze verrekken met hun mooie praatjes”. Heel zelden maar kregen bericht uit Holland waar de hongersnood talloze slachtoffers vroeg. En we waren feller anti-Duits dan ooit.

Maar toen begon het. Woensdag 21 maart begon een geweldig luchtoffensief. Honderden en nog eens honderden geallieerde vliegtuigen zoemden, bromden en dreunden over ons heen. Op zaterdag 24 maart bereikte het offensief zijn hoogtepunt. We zagen zesmaal formaties naar Duitsland gaan en weer terugkomen. Dat was gisteren, en nu vandaag, weten we, dat het zaakje weer aan de gang is. Na al dat gevlieg vermoedden we al, dat er iets gaande was. Joop is vanmorgen naar het gemaal getrokken maar hij kwam al scheldende en mopperende weer terug omdat er geen stroom was. Vanmiddag na kerktijd was er gelukkig wel stroom en toen bleek dat Montgomery over de Rijn was. Wij, d.w.z. Johannes, André en ik, hebben toen meteen maar de bloemetjes buiten gezet.

We zijn uit enthousiasme Oudega binnen getippeld en helemaal tot aan de Bokkelaansbrug toe. Oudega was dichtbevolkt met Limburgers die een vreemd taaltje spraken en er eigenaardig uitzagen. Vanavond ben ik tot kwart voor negen op straat geweest. Dat was een uur en vijfenveertig minuten over tijd. Als Adolf Hitler dat eens wist, dan vrat hij direct het karpet op. Het is eigenlijk te gek dat we nu maar raak wandelen en de spertijd met voeten treden, maar het is toch een manier om je teveel aan enthousiasme kwijt te raken.

Woensdag 28 maart 1945.
Het Duitse westfront is in elkaar gestort. De geallieerde tanks stromen Duitsland binnen. Van een afweerfront is geen sprake meer. De geruchtencentrale werkt weer prima. Meester de Groot vertelde dat Zwolle al bevrijd was en dat de Engelsen bij Wageningen over de Rijn getrokken waren. Hoe bestaat het! Het kanongebulder uit het Z.O. is weer luider geworden.

Donderdag 29 maart 1945.
Vandaag hebben we een nieuwe sport beoefend, namelijk turfsteken. Dat is werkelijk iets fraais. Het operatieterrein is helemaal bij het meer aan het eind van de Kerkvaart. Daar had men een gat gemaakt waaruit men turf haalde. In het gat sprongen een stuk of vijf arbeiders rond onder commando van meester Hofstra. Waar die ook al niet goed voor is. Durk Draaisma stak het veen met een spade in vierkante blokken en gooide deze koude, natte en glibberige “turven” mij toe. Ik zette ze op kruiwagens en mijn partner, bakker Breeuwsma, kruide ze weg. Toen ik vanavond om vijf uur weer thuis was, was ik zo stijf als een plank en een wandelende turf gelijk. Vandaag geen frontnieuws.

Paasmaandag 2 april 1945.
Vandaag waait het ontzettend hard. Verscheidene dakpannen zijn aan gruizelementen gevallen en het aanplakbord is tegen de grond gewaaid. Aan dit bord hadden al zoveel Erlasse, Befehle, Verordeningen en Beschikkingen gezeten. Een voorteken? Misschien wel want de Duitsers schijnen zich uit ons land terug te trekken. Dat hoorde Joop vanmorgen over de radio. Vanmiddag ben ik naar Johannes geweest en daar hebben we het over de wapenafwerperij gehad. Johannes zijn vader, Pier Haringsma, zit in de Ondergrondse en die raakte op zijn praatstoel. Het was de bedoeling geweest dat hier in de polder ook wapens zouden neerkomen. Maar doordat er in Tjerkwerd een belangrijk lid van de organisatie tezamen met vele aantekeningen over afwerkterreinen in handen van de moffen viel, moesten de terreinen worden gewijzigd. Onze ondergrondse schijnt over modern materiaal te beschikken. Piet had het over stenguns. Nu weet ik alleen dat stenguns machinepistolen zijn die voor het eerst door de Engelse parachutisten in Normandië gebruikt werden. Piet zei dat je die dingen in vieren kon vouwen en in je binnenzak steken. Je kon er 32 patronen instoppen, onverschillig of het Hollandse, Duitse, Engelse of Franse munitie was. Die patronen zaten dan in een koker die er op zij aanhangt. Het lijkt mij raar toe. Terwijl we het over die dingen hadden, kwam André binnen. Die vertelde dat de knokploegen ook stenguns gebruikten bij hun overvallen. Hij was ook goed met die wapens op de hoogte maar hij praat er anders nooit over.

Maar om op die ontruim-manoeuvres van de Moffen terug te komen: het zou voor ons gevoel toch jammer zijn, wanneer na alles wat het Herrenvolk hier gedaan had, ze ook nog ongemoeid zouden vertrekken. Pier zei ook al dat wij wel eens met die krengen wilden afrekenen. Aan de andere kant blijven nu duizenden mensenlevens gespaard en komen er minder puinhopen. De geruchtencentrale werkt weer beter dan ooit. Vorige week donderdag stonden in Balk de mensen op straat te juichen omdat volgens hun zeggen Duitsland gecapituleerd had. Vervolgens werd en verteld dat het oost- en westfront nog zestig kilometer van elkaar verwijderd waren. Vandaag wordt er al gezegd dat heel Duitsland bezet is. Ik zou wel eens willen weten wie dergelijke verhalen uitvindt.

Dinsdag 3 april 1945.
"De bevrijding is op mars en niets zal haar keren” , zei A. den Doolaard voor Radio Oranje vorig jaar. Nu beginnen we te merken dat de bevrijding ook naar ons toe marcheert. Ik heb de dag doorgebracht op een boerderijdak. De stormschade van gisteren moet hersteld worden. Vanavond is Joop gekomen met het nieuws dat Enschede, Hengelo en Almelo bevrijd zijn. De gehele Achterhoek is nu al bijna van vijanden gezuiverd. De Engelsen staan bij het Almelo-Nordhornkanaal. Is het niet geweldig? We hadden er al geruchten over gehoord maar die geloofden we uiteraard niet. We begrijpen eigenlijk nog niet goed, dat we misschien spoedig over de Duitse terreur zullen kunnen spreken als over iets dat tot het verleden behoort. We hebben grondig afgeleerd om op de dingen vooruit te lopen. We mogen dankbaar zijn voor de storm van gisteren. Aan de oostkant van de polder heeft men dammen doorgestoken en daardoor is er geweldig veel water door de wind afgevoerd. Zo zien we momenteel het niet alledaagse gezicht van groene eilandjes die hier en daar boven water uitkomen. De vele meeuwen zien nu hun kans en marcheren net zo lang op zo’n eilandje heen en weer tot het in plaats van groen zwart is geworden. Gelukkig dat we nu op natuurlijke wijze zoveel water zijn kwijtgeraakt want sinds vorige week donderdag mogen de gemalen nog maar 6 van de 24 uur werken. Maar nu komt in het gemaal van Gerben Klijnstra een benzinemotor met een houtgasgenerator. Als we de stroom maar een tijdje op het gemaal houden. Stel je voor dat we geen nieuws meer zouden opvangen!

Woensdag 4 april 1945.
De Engelsen hebben nu twee bruggenhoofden over het Twente-Rijnkanaal. De Ondergrondse heeft de grote brug bij Zwolle opgeblazen. Dat is ook een geweldig staaltje van durf geweest.

Donderdag 5 april 1945.
Gisteravond is er kortsluiting op de hoogspanningsdraden van het gemaal gekomen. Het moet een prachtig gezicht geweest zijn; blauwe vonken sloegen uit de draden en de hele lijn was verlicht tot aan Harich toe.

Overigens is het maar beroerd, want nu zal je ook nog zien dat er een of ander belangrijk onderdeel is doorgebrand in het gemaal en dat dat onderdeel momenteel niet vervangen kan worden. Dan is onze nieuwsdienst meteen ook naar de maan en dat juist vóór de bevrijding.

Vrijdag 6 april 1945.
Vandaag weer turfsteken. Om een uur of half vijf is er verwoed geschoten uit de richting van Den Helder. Het ging er geweldig van langs. Vanmiddag zagen we een klein Duits sleepbootje over het meer jagen in de richting van Stavoren. Even later kwam het weer terug met een groot schip achter zich aan. Zeker weer een ondergedoken schip dat opgebracht werd.

Zaterdag 7 april 1945.
Het gemaal is weer heel. Het nieuws is prima; Coevorden is al gepasseerd, de Canadezen rukken op naar Ter Apel en naar Zwolle. Het kanonvuur verplaatst zich door het Z.O. want we kunnen dat duidelijk horen. Vandaag passeerden er vier zwermen prachtig glinsterende Liberators. De hele dag cirkelden er jagers rond. Het gezoem van hum motoren wordt ons al vertrouwd. Af en toe is er ook flink geschoten. Boven het meer hebben twee Spitfires een hele serie kunstjes vertoond. Ik heb het jammer genoeg niet gezien. Een schipper die met zijn schip vol suikerbieten in het meer lag werd bang voor die kunstjes. Hij laadde zijn vrouw en kroost in een bootje en voer weg naar de veilige wal. Gisteren werden 300 Duitse auto’s op de Afsluitdijk beschoten. Dat zal dat kanongedreun van gisteren wel geweest zijn.

Zondag 8 april 1945.
Vanmorgen zijn over een uitgestrekt gebied ten oosten van het IJsselmeer geallieerde parachutisten geland. Dat is het enige nieuws. De Duitsers in Sondel worden onrustig. Tenminste, ze schieten ’s avonds geregeld lichtkogels omhoog. Gisteravond zagen we er zes omhooggaan. Vandaag is het prachtig weer. Hopelijk blijft het nog een tijdje zo, want des te sneller gaat de bevrijding.

Maandag 9 april 1945.
De Ondergrondse staat op hoogspanning. Vanmorgen vertelde men vreemde dingen. De Ondergrondse had vannacht alle bruggen afgedraaid en de tonnen van het vaarwater in het meer verlegd. Aan alles is te merken dat het front dichter bijkomt. Gisteravond zag ik een vreemd licht toen ik door het dakraam uitkeek. Ik ging naar beneden om te zien of er misschien een vliegtuig naar beneden kwam. Toen zag ik dat er in het N.O. wel twee “kerstbomen” hingen, grote gele lichttrossen die zo op het oog niet eens boven de horizon stonden. Eensklaps verscheen weer een lichtje in de lucht en even later hing er een derde “kerstboom”. Zo ontstonden er achtereen zeven “kerstbomen” op regelmatige afstanden van elkaar. Ze gaven een zee van licht af want je kon er gemakkelijk bij lezen. Het licht glansde prachtig in het water van de ondergelopen polder en honderden eenden werden wakker en begonnen veel spektakel te maken. De beesten dachten zeker dat het dag werd. Langzaam zakten de lichten naar beneden en de een na de andere “kerstboom” doofde uit. Eindelijk verdween de laatste en alles was weer even donker als tevoren. Het was een enig gezicht geweest. In de richting van Koudum had ik even tevoren een paar lichtflitsen gezien en er hadden in die buurt ook een paar lichtfakkels gehangen. We vermoeden dat de Tommies de weg Lemmer – Sneek hebben verkend. Die andere lichten zullen wel boven zee geweest zijn. Vanmiddag onder het eten ging het gesprek doorlopend over de Ondergrondse. Later merkte ik bij het turfgat een concentratie van “geheime mannen” op, namelijk Jan de Boer Jr.; Piet Veenstra en meester Hofstra.

De heren zonderden zich af en bespraken iets – vermoedelijk over de wapeninstructie – die vanavond bij ons zou worden gehouden. Ik denk niet dat de anderen dat in de gaten hadden. Trouwens meester Hofstra is niet altijd even voorzichtig. Hij vertelt soms zo in het publiek de berichten van de Engelse radio. Nu hebben we wel geen NSB-ers hier, maar het is toch het beste dat je oppast tegen wie je iets zegt.

Dinsdag 10 april 1945.
Om tien over vijf kwam uit de richting van Heeg een sleep van vijf schepen het meer op. Anne Fortuin – die juist een scheepslading zand in ons turfgat gelost had – zeilde juist met zijn schuit de Kerkvaart uit om een nieuwe vracht uit Heeg te halen. Eensklaps hoorden we een knal. Van het tweede schip uit de sleep steeg wat rook op. We vroegen ons af wat dat geweest kon zijn. Nog geen minuut later begon het zacht te brommen en een jager verscheen. We zeiden tegen elkaar: “Nu gaan de schepen er aan”. De jager maakte een bocht en schoot met kwaadaardig gegier op de sleep af. Toen verloor ik hem uit het oog maar elk ogenblik verwachtte ik het geroffel van mitrailleurs te zullen horen. Er gebeurde echter niets. Plotseling werd het motorgeronk doordringend. “Daar komt hij weer aan”, zei Bouma. “Waar” vroeg ik. “Daarzo” zei Bouma, “heel laag”. Ja, daar kwam de jager aan, vlak over het water. Grote consternatie onder de turfstekers. Anne Fortuin liet als de weerga het schip tegen de wal lopen en gooide het zeil neer. Johannes de Kroon en Durk Draaisma zaten al in het turfgat; Wieger Roelevink en Jan van der Meer sprongen achter een hoop zoden. Als het geval niet zo ernstig geweest was, zou ik me vast een ongeluk hebben gelachen. Bouma ging op de grond zitten en meester Hofstra en ik stonden nog overeind. De jager kwam recht op ons aan, hij raakte het meer bijna. Ineens schoot het mij te binnen: Moest de piloot nu eens denken dat we hier versterkingen voor de Duitsers aanleggen! Op het eerste gezicht leek het wel zo en één druk op de knop zou voldoende zijn om een vuurregen op ons los te laten. De flegmatieke meester Hofstra keek in alle gemoedsrust omhoog en zei onverstoorbaar: “Dizze docht niks” (Deze doet niets). De jager trok vlak voor ons op en denderde op misschien vijftig meter hoogte over ons heen. Even zag ik in een flits van een Spitfire-twee kanonlopen, twee hulptanks- en even was het te onderscheiden. Het was een grijze schim die huilend over ons heen schoot. Vol ontzag staarden we de machine na. “Sjugge jimme wol” (zien jullie wel) zei meester Hofstra zegevierend “hy docht niks” (hij doet niets). Die sleep heeft geluk gehad. De mensen op de sleepboot hebben een paar rare ogenblikken doorgemaakt. Ik weet nu ook hoe het lijkt als een jager recht op je afkomt. Anne Fortuin had de schrik zo te pakken dat hij vandaag niet meer naar Heeg durfde.

Toen ik naar huis ging, namen de Tommies in het Oosten weer transporten onder handen. Vier jagers cirkelden boven de bomen van de Harichsterweg en klommen onder woedend motorgeluid omhoog en joegen grommend hun vuursalvo’s in hun doelen. Het zal wel weer op de weg Lemmer-Sneek geweest zijn. Toen het een tijdje geduurd had hielden ze op en verdwenen. Maar even later kwamen ze het nog eens overdoen. Hierna togen de jagers naar de buurt van Lemmer en ratelden daar zo mogelijk nog harder. Bij mijn thuiskomst had de Ondergrondse bij ons in huis een vuurwapeninstructie. Ik wist dat zoiets gebeuren zou.

De geheime zitting werd gehouden in de slaapkamer en toen ik binnenkwam, kwamen Jan de Boer Sr., mijn vader, meester Hofstra en Joop net naar buiten. Joop had een voorwerp in een zak bij zich en toen hij daarmee ergens tegenaan stootte, rammelde het voorwerp. Men hoeft niet te vragen wat dat voor ding geweest is. Het laatste nieuws is dat de Canadezen contact gemaakt hebben met de ten Noordoosten van Zwolle gelande parachutisten. In het noorden zijn de Engelsen nog 30 kilometer van de Noordzee verwijderd. In Essen vinden straatgevechten plaats.

Woensdag 11 april 1945.
Gisteravond is het vuurwerk met kracht voortgezet. Om kwart over tien verschenen er op dezelfde plaats als eergisteravond 12 “kerstbomen”. Later op de avond kwamen er in het N.W. achter het meer nog 14 en het laatst van alles zag ik in de richting van Koudum een reusachtige “kerstboom”. We kunnen nu het kanonvuur van het front zien. In het N.O. hangt laag boven de horizon een wolkenbank. En wanneer ze schieten zie je ’s avonds een lichtflits waarin je heel even de bank kunt zien, vlak erboven verschijnt een kleine rode vuurbol die ogenblikkelijk weer verdwijnt en daarna hoor ik het gedreun van het schot. De geruchtencentrale is nog nooit dood. Het gerucht van vandaag was dat Groningen en Drenthe al geheel bevrijd waren en dat er maar liefst 50.000 Duitsers in Friesland afgesneden waren. Ik ging naar Joop en die wist precies wat er gaande was. Van het gehele verhaal was geen jota waar. En dan vraag ik me voor de zoveelste keer af: waar halen de mensen toch zoiets vandaan??? En er werd notabene nog bij gezegd dat het officieel nieuws was. In werkelijkheid schijnt de zaak weer eens stil te staan. De Canadezen hebben Meppel nog niet eens veroverd. De Moffen hebben daar de boel onder water gezet. 75% van Wenen is nu in Russische handen. De Amerikanen hebben Hannover en Nordhausen veroverd.

Vandaag is de grote schoonmaak begonnen. Waar dat goed voor is, is mij niet duidelijk. Zeep is er niet, dweilen zijn er niet en handdoeken zijn zeldzaam. We hebben een wissel op de toekomst getrokken en al het ondergedoken koperwerk tevoorschijn gehaald. De Moffen zullen het wel niet meer komen halen. We vonden twee koperen tabakspotten en o wonder, in één ervan zat nog wat tabak. Toen vader thuiskwam, werd hem de vondst getoond en overhandigd. De man wist doodgewoon niet wat hij zag. Overigens is de tabakspositie op het ogenblik beroerd. Er wordt nu al pakpapier als sigarettenvloei gebruikt. Gelukkig maar dat onze tabaksplanten opkomen.

Donderdag 12 april 1945.
Er is vanmorgen vanaf half zes onophoudelijk geschoten uit westelijke richting. Om een uur of half elf zweefden er jagers boven het meer die telkens op iets aan de overkant vuurden. Opeens zagen we rook opstijgen van achter een boerderij in Heidenschap. Er volgden steeds meer ontploffingen. Eerst zag je een zwarte rookwolk omhoogkomen en even daarna hoorde je de klap. Later werden de knallen zo hevig dat ons oude huis ervan schudde. Het geluid klonk geweldig over het water van de polder en kaatste terug tegen de bomen van Gaasterland. Het was een enorm tumult. We dachten tenslotte al dat de Engelsen Sneek gepasseerd waren en op weg naar Bolsward met kanonnen aan de gang waren. Later bedaarde het geknal langzamerhand. De jagers hebben zeker een munitiedepot geraakt. We denken dat het in de buurt van Workum geweest is. Vandaag hoor je de hele dag het geluid van Engelse jagers.

Vrijdag 13 april 1945.
Vandaag heb ik generatorhout voor het gemaal gezaagd. Blokjes van 6 centimeter lengte. Het is een gemeen werkje. Maar ja, het heil van de polder moet ons boven alles gaan. Het weer is vandaag prachtig. Gisteren hebben de mannen van de Z.W.H. de generator in het gemaal geplaatst. Een Chevrolet zescilinder doet nu het werk van een elektromotor. Eerst wou het zaakje niet lopen omdat de bobine van plan was door te branden. Maar tegen de avond draaide het spul zoals het hoorde. Joop heeft om één uur radio Oranje gehoord. De Canadezen zijn Meppel gepasseerd. En rukken op naar het Noorden en dus naar ons toe. Misschien zijn ze hier volgende week. Roosevelt heeft een beroerte gehad en is dood. In andere tijden zou dit laatste erg sensationeel zijn geweest, maar op dit ogenblik laat het ons koud. Het enige belangrijke is dat de Canadezen naar ons toekomen. Vanmiddag was ik bij het gemaal. Daar was toevallig Baptist, de nieuwe marechaussee-wachtmeester. Ik heb een tijdlang met hem staan praten, Hij was ook niet zachtmoedig gestemd jegens Hitler. Aan de overkant van de vaart zaten Joop en Beverloo te hengelen. Dat mocht natuurlijk niet volgens de wet maar Baptist scheen er niets op tegen te hebben. “Ja”, riep Beverloo over de vaart “zo wachten wij de bevrijding af”…

Zaterdag 14 april 1945.
Eergisteren hebben de Engelse jagers in de buurt van Oudega-W een Duitse munitietrein in de lucht geschoten. De trein was daar ter plaatste ontspoord. Naar men zegt kwam dat doordat de spoordijk vanwege het hoge water verzakt was. Zou dat nu werkelijk de oorzaak zijn?  Het zou me niet verwonderen wanneer de Ondergrondse er meer van wist. Deskundigen moeten geconstateerd hebben dat de ontsporing niet aan sabotage te wijten was. Des te beter, nu hoeven de mensen in de buurt ook niet bang te zijn voor represailles.  Vandaag is er geen nieuws want er is helemaal geen stroom meer. Dientengevolge heeft de waterleiding ook de geest gegeven. Waarom zou de elektriciteit er ineens mee opgehouden zijn. Zouden de Tommies al zo dicht bij Leeuwarden zitten. Of hebben de Moffen de boel opgeblazen. Er wordt beweerd dat de Canadezen al in Heerenveen zijn. Maar dat zijn geruchten en we weten wel wat we aan geruchten hebben. Vandaag schijnt de zon niet. We horen geen kanongebulder en er vliegen ook geen jagers rond. Het gemaal in de polder ronkt in één stuk door. We kunnen al zien dat het water zakt. We kunnen geen nieuws meer horen. De kanonnen zijn stil en de vliegtuigen brommen niet. De bevrijding gaat dus nu in stilte. De bevrijding komt nader: de dagen van de Duitsers zijn geteld. We zullen wel niet veel meer groenen zien. Maar eens afwachten wat het volgende bedrijf wordt. Wait and See…

4 De Bevrijding

Zondag 15 april 1945.
Vandaag was dat gevecht bij de Wellebrug dat wel historisch zal worden.

Maandag 16 april 1945.
Het is mooi weer. Vandaag moet ik weer generatorhout zagen. Ook een sport van ’s morgens 8 tot ’s avonds 4 uur alsmaar blokjes van 5 centimeter te zagen, is iets waar je gek van wordt. We staan met ons zevenen bij Gerben in de schuur te werken en het is een geluk dat we een gezellige ploeg hebben anders zou je er uit lopen van verveling. Ik steek veel liever turf dan dat ik hout zaag. Maar de polder moet droog.

Het gesprek van vanmorgen is natuurlijk over Woudsend en de Wellebrug. Hoe kan het ook anders. En de algemene vraag is: zouden de Canadezen nog veraf zijn? Niemand weet het antwoord. Er zijn geruchten genoeg maar wat zijn geruchten waard? Langzamerhand raken we uitgepraat over het onderwerp en we zagen in stilte door totdat er iemand zegt: “As de Canadezen hjir binne, sille wy ek wol frij fan seagjen wêze” (Als de Canadezen er zijn, hoeven we niet meer te zagen). Het verhaal begint weer van voren af aan. Wanneer de Canadezen hier zijn, wordt het een paradijs geloof ik. “Ja”, zegt er iemand “maar zolang ze hier nog niet zijn, zijn de Duitsers de baas nog. We moeten maar niet al te enthousiast zijn, want anders gebeuren er dingen als het afbranden van de herberg op de Dammen…” En weer is het stil. De zagen krassen, de motor van het gemaal ronkt, de zon schijnt door de open deuren naar binnen en onder de zaagblokken regent het zaagsel. Langzaam gaat de tijd voorbij. Tegen tien uur horen wij een paar knallen. Er wordt geschoten. Het komt me voor dat het geluid uit de richting van Woudsend komt. Maar met de richting waaruit een knal komt, kun je je gemakkelijk vergissen. In een ogenblik is de schuur leeggelopen op de oude Douwe Kroese na. Hij is zo doof als een kwartel en blijft rustig doorzagen. Wij staan achter op het erf en kijken over het water in de richting van Woudsend. Er is niets te zien. Het schieten houdt aan maar het is geen zwaar geschut.

En dan hoor ik iets dat ik in geen jaren gehoord heb: ver weg luiden kerkklokken… Eerst denk ik dat het verbeelding is maar telkens hoor ik het weer. Het komt uit Noordoost aanwaaien over het water. De anderen horen blijkbaar niets. Ik maak ze daar attent op. Allen luisteren. “Ja”, zegt Wim “nu hoor ik het ook”. Nog een paar anderen menen ook iets te horen. We vermoeden dat het klokgeluid van Heeg komt. Dat zijn nu de bevrijdingsklokken. Nu weet ik dat de Canadezen vlakbij zijn. Het is alsof de zon nu plotseling veel mooier gaat schijnen en dat alles een feestelijk aanzien krijgt. Daar hebben we jaren op gewacht. We kunnen Heeg bij helder weer gemakkelijk zien liggen, hoewel het nu niet te zien is vanwege de lichte heiigheid. De klokken luiden nog steeds maar daar dwars doorheen klinkt het schieten. We gaan maar weer aan het werk ofschoon ik het liefst de zaag er bij neer zou willen gooien. Nu de bevrijding zo dichtbij is, is het moeilijk om aan je werk te blijven. Douwe heeft intussen flink doorgezaagd. “Der wurde klokken let, Douwe”, buldert Roelof hem toe “en se sjitte dat it klapt”. (Er luiden klokken, Douwe. Ze schieten dat het klapt). Zonder op te zien bromt de flegmatieke Douwe: “Lit se der mar yndonnerje”. (Laat ze er maar oplos gaan). Even later verschijnt André die vraagt of Joop thuis is. Joop is wel thuis maar laat zich vreemd genoeg de gehele morgen niet zien. Enfin, Joop verschijnt ten tonele en André vraagt of hij de verrekijker van Joop mag lenen. Er wordt verteld dat er in Gaastmeer vlaggen te zien zijn en nu wil hij dat nader onderzoeken. Met de kijker verdwijnt hij. Even daarna komt hij weer terug. Het is waar want op een boerderij in Gaastmeer wappert een vlag. Daar zijn ze al vrij! Later op de morgen verschijnen jagers die boven de polder rondcirkelen. Het schieten is opgehouden. We maken veel plezier onder het houtzagen. De grappen zijn niet van de lucht. Af en toe gaan we naar buiten wanneer er weer geschoten wordt of wanneer er jagers rondvliegen. Gerben wordt er nijdig om, maar daar trekken we ons niets van aan. Gerben is een beste vent maar hij kan niet begrijpen dat wij vol spanning op de loop der gebeurtenis zitten te wachten. Maar daarvoor is hij ook een boer. Hij begint een boetpredicatie en informeert of we gek zijn. Ik word daarop spinnijdig. Met moeite weerhoud ik me ervan te zeggen dat sommige mensen alleen geïnteresseerd zijn in hun mesthoop of hun gierput. Daarom ben ik ook maar blij dat het half twaalf is en we kunnen ophouden. Ik ga ogenblikkelijk naar huis en ontdek dat aldaar de zaak op zijn kop staat. Het is wasdag en aangezien mijn moeder de was alleen moet doen, is het binnen enigszins wanordelijk. Maar daarbij komen nog uitermate sensationele berichten. Moeder vertelt dat Leeuwarden, Sneek, Dokkum, Bolsward, Heeg en nog wat andere plaatsen bevrijd zijn, meest door de Ondergrondse. In Sneek is De Waag afgebrand en het hotel De Wijnberg heeft ook schade opgelopen.

De Ondergrondse in Balk, Woudsend, Oudemirdum enz. is in actie gekomen. De mannen van de Nijegaster Ondergrondse zijn gewaarschuwd. Vader moet straks ook weg. En door deze berichten wordt de kalmte ook niet bepaald in de hand gewerkt. Op mij hebben ze in ieder geval een geweldige uitwerking. Het is dus eindelijk zover gekomen. Hierop hebben we vijf jaar gewacht. Nu gaan de Moffen eraan. Als ik nu maar kan meehelpen! In ieder geval zien ze mij vanmiddag niet weer bij de houtzagerij. Geen boer die me daarvan kan afhouden. Ik wil zien wat er gebeuren gaat. Het wordt een wonderlijke eterij. Jo is niet thuis want die is naar Woudsend met een paar schoolkameraden. Een van de jongens kwam zojuist terug met de tijding dat er bij de Wellebrug gevochten wordt tussen de Duitsers en Canadezen. Dat schieten van vanmorgen zal daar wel vandaan zijn gekomen. We zijn allen onder de indruk. Ik ben de kalmste en daarom eet ik nog iets; de anderen kunnen er weinig of niets doorkrijgen. Na het eten zoekt vader zijn spullen bij elkaar. Op tafel ligt een pakje verband en een buisje Mercurochrome. Er is een pakje van gemaakt waarop met Jo’s hand staat geschreven: Inhoud 1 zwachtel en 1 desinfecterend middel. Stel je voor dat zo’n pakje gebruikt moet worden… Het is mogelijk want Gaasterland zit nog vol Moffen en wie weet of onze NBS -ers niet een brug moeten gaan verdedigen.

Eensklaps komt tante Geertje binnen en roept: “Er zitten Duitsers in de fabriek en meester Hofstra loopt bij de fabriek rond met een machinegeweer”. Zoals altijd bij bijzondere gelegenheden is tante weer behoorlijk overstuur. Het goede mens weet niet dat vader direct ook weg moet. Beppe komt er ook al aan en gaat voor het raam staan.

Vader vertelt dat hij weggaat en dan zegt de oude vrouw heel kalm: “Wês dan mar goed foarsichtich, jonge. (Wees dan maar goed voorzichtig, jongen). Ineens fietsen er een stuk of vijf mannen voorbij. “Ondergrondse”, roept moeder. Ja, de achterste hebben donker glanzende geweren over de schouder. Wat kan het toch al veranderen want vorige week reed hier nog de Grûne Polizei voorlangs. Inwendig ben ik door het dolle heen maar ik probeer me zoveel mogelijk kalm te houden. Ik zou van plezier de boel wel kunnen afbreken. Daar komt Joop aanfietsen. Hij is al van verre te onderscheiden door zijn witblonde kuif. Joop is ook van de “geheime” mannen. Vader loopt naar de deur en roept iets. Joop schreeuwt terug “tot straks” of zoiets. Intussen is vader reisvaardig. En nu wil hij maar liefst dadelijk weg. Ze hebben tegen hem gezegd dat hij wel geroepen zou worden wanneer hij nodig was. Maar nu vreest hij dat hij het verkeerd begrepen heeft. Ik word daarom op onderzoek uitgestuurd. Ik krijg de opdracht niet te hard te fietsen want anders konden de niets vermoedende mensen in het dorp wel eens denken dat er iets gaande was. Ik rijd dus naar de buurt en kom tot de ontdekking dat daar al iets gaande is. Heel Nijega verdringt zich daar op de weg. Jan de Boer loopt net het schoolplein op. Hij hoeft zeker vanmiddag geen ondergronds werk te doen. Anders is hij zoveel als ordonnans. Ik ga naar hem toe. “Dat lijkt erop niet?” zegt Jan de Boer tevreden. “Zeker”, zeg ik, “maar heb jij vanmiddag school”? “Ja”, zegt Jan, “meester Hofstra vond het beter, want anders zou het voor mij erg opvallen en je weet nog niet hoe dit zaakje afloopt. Zit je vader ook al te wachten?”.  “Daarom ben ik juist hier”, zeg ik. “Hij heeft al genoeg van dat gewacht”. “Hij zal nog wat geduld moeten hebben”, zegt Jan, “hij wordt wel geroepen. Mijn vader zit ook al te wachten”. Jan gaat de school binnen en ik keer terug.

Dan zie ik ineens dat voor het huis van Pier Haringsma veel mensen bij elkaar staan. Over de brug komt iemand met een kaki-overall en een geweer over de schouder. Ik kijk verwonderd toe. Waarachtig, het is Thijs Haringsma, onze vriend en medeturfsteker. Ik krijg een schok van plezier. Thijs komt aangestapt met het bedaardste gezicht dat hij kan trekken. Hij ziet er moorddadig uit met dat geweer. Ik zie onmiddellijk dat het een Engels geweer is. Ik herken het type van foto’s uit het blad De Spiegel. De loop is helemaal in hout gevat. Ten overvloede zit op het geweer een vervaarlijke lange bajonet. “Hallo, Thys”, zeg ik “wat sjochst gefaarlik. (wat kijk je gevaarlijk). “Jawis man” grijnst Thijs welgemoed “we gean oan it turfstekken. Jou my de romte minsken”. (we gaan turfsteken, geef mij de ruimte, mensen). De hele buurt gaapt in stomme verbazing het geval aan. Pier Haringsma, een korte dikke vijftiger, een veteraan van de Ondergrondse, komt nu ook over de brug. Hij heeft ook al zo’n kaki-overall aan en is behangen met dingen die veel op patroontassen lijken. “It giet los”, zegt Pier vergenoegd. “We sille dy krengen derút soademiterje, jonge. Dat liket derop, net?” (Het gaat gebeuren. We zullen die krengen er uit gooien, jongen. Dat lijkt erop, niet). Hij geeft mij de hand. “Kom, heit”, zegt Thijs “wy geane mar”. Ze stappen op de fiets en rijden weg, nagewuifd door de familie. Eerst bezorgde Pier het blad Trouw en het BBC-nieuws. Later deed hij veel voor de in wording zijnde NBS en nu komt de finale. En toch is Pier maar een doodgewone boerenarbeider met een groot gezin.

Ik ga naar huis terug en breng vader aan het verstand dat hij nog wel een tijdje kan wachten. Dat staat hem niet bijzonder aan. Ik ga afwassen en als ik daar mee klaar ben, komt vader terug en zegt dat ik nog maar eens moet informeren. Ik kan daar werkelijk het nut nog niet van inzien. Nu heeft die man het al tweemaal gehoord en nog is hij niet overtuigd. Enfin, onder protest ga ik dan maar. Eerst naar Andries Buma maar die verwijst me naar meester Hofstra, de commandant van de Nijegaster Ondergrondse. Die moet ergens in de fabriek zitten. Dus ga ik derwaarts. Tussen de machinekamer en de botermakerij staan een paar fietsen tegen de muur. Daar zullen de hoogmogenden wel zijn. Ik ontdek overigens nergens een woest uitziende meester Hofstra met een even woest uitziend machinegeweer. Volgens tante Geertje liep meester Hofstra hier rond. Ik ga door de deur in de schutting naar binnen. Op de ruimte tussen de machinekamer en het kantoor staan ze: Meester Hofstra, zonder machinegeweer, en Jan de Boer Sr., ook al in gele overalls. En daar staat Beverlo ook nog. Wat moet die hier? “Hallo”, zegt meester Hofstra, “sit jim heit ek al te wachtsjen? Kinst wol tsjin him sizze dat hy wol komme kin”. (zit je vader ook al te wachten? Je kunt wel tegen hem zeggen dat hij wel kan komen). Ah ha, goed nieuws voor de oude man. Nu kan hij zijn struikroversnatuur uitleven. Hofstra is zo mogelijk nog flegmatieker dan anders. Altijd even kalm en soms zelfs wel eens te kalm. Meester Hofstra zou het heel gewoon vinden als de wereld plotseling vierkant zou worden. In elk geval zou hij er geen stap vlugger om lopen.

Ik ga weer terug. Uit het huis van Leenstra komt alweer iemand in een kaki-overall. Dat is Jarig Leenstra. Die zit ook op het bericht tot vertrek te wachten en nu vraagt hij mij of vader al bericht gehad heeft. Jarig is ook ongeduldig maar ik kan hem niet helpen. Ik verwonder mij over het feit dat hij ook bij de NBS is omdat hij bekend staat als een verbazend zwarthandelaar. Ik breng vader de voor hem aangename tijding en direct daarop vertrekt hij. Wat zou ik graag meewillen… Thuis kan ik ook niet blijven zitten. Ik loop maar wat rond maar rust kan ik niet vinden. Eindelijk ga ik weer naar de buurt. Johannes en André zitten in het zonnetje eendrachtelijk te spinnen. Hoe die kerels dat momenteel kunnen doen is me een raadsel. Ik zou er vandaag geen geduld voor kunnen hebben. Maar alle mensen zijn niet gelijk. Johannes vertelt dat de NBS fietsen heeft gevorderd van personen die niet al te goed bekend staan. Ze hebben de fiets van Tjeerd de Goot ook ingepikt. Daar rijdt Thijs nu op rond. Thijs had anders niet dan een ontzettend oude fiets met massieve banden en dus had hij wel een betere nodig. Natuurlijk was onze Teke zo kwaad als een spin. Ik hoor ook dat er drie Moffen in de fabriek zijn opgesloten. En de vijf mannen die we vlak na het middageten voorbij hadden zien fietsen, waren leden van de Oudemirdumer NBS. Die hadden de Moffen gevangen genomen. Dat moet een aardig gezicht zijn. Het gebeurde vlak bij de fabriek. Het Herrenvolk werd ontwapend en aan de zorgen van meester Hofstra toevertrouwd, die de heren in de boterkelder “einsperrte”. Die kelder had een deur met zware grendels en was niet in gebruik omdat de fabriek niet werkt. De Oudemirdumers namen de Duitse fietsen mee met de wapens, geweren, een pistool en handgranaten. De eerste buit.

Het valt niet mee om daar wat op je gemak in het zonnetje te staan.  En als even later Tjeerd de Groot komt opdagen, houd ik het niet langer vol. Ik ga weg. Maar eerst zie ik nog dat er bij de boerderij van Andries Buma een grote groep mensen op de weg staat. Te midden van die menigte zie ik enige NBS-overalls. Vervolgens komt er een gedeelte van de plaatselijke “partisanenbende” voorbijgefietst. Voorop rijden Joop en Piet Veenstra, dan komen Thijs en Jarig Leenstra. Thijs en Piet hebben geweren met bajonetten. Maar Joop en Jarig hebben dingen over de schouder die wel iets op geweren lijken maar veel korter zijn. Aan de zijkant van de loop steekt een koker uit en de kolf schijnt uit driehoekig omgebogen staalbuis te bestaan. Ik begrijp wel dat die schietapparaten de beroemde stenguns zijn waarover Pier het had op Paasmaandag. Ik ga maar weer naar huis. Zodra ik thuis ben gaat Herre Kuiper voorbij met twee onbekenden en even later gevolgd door meester Hofstra en Freerk Wind. Vol bewondering kijk ik naar ons naarstig voortfietsende leger. Even later krijg ik het in mijn hoofd om de mensen in Koudum te verbazen met mijn tegenwoordigheid. Ik ben daar in bijna geen jaar geweest en ik zou wel graag eens alle bekende gezichten terugzien. Het volgende probleem is: Hoe kom ik aan een fiets? Vader heeft zijn fiets mee. Jo is met zijn vehikel naar Woudsend; het onderdeel van mijn eigen kar ligt in stukken en Jan Hoekstra zijn rijtuig is afwezig. Maar Durk zijn oude rammelkast is er nog. En die kan ik krijgen. Aldus trek ik er even later op uit. Deze fiets is de beroerdste waar ik tot nu toe op gereden heb. Het ding schudt, trilt, hobbelt en rammelt op onbedaarlijke wijze. Maar enfin, ik kom vooruit ondanks dit alles.

Ik daver door Oudega. Iedereen kijkt op. Misschien denken de mensen wel dat er een Canadese tank aankomt. Op het erf van Y. Boersma ontdek ik wachtmeester Baptist. Ik vraag hem of hij ook weet hoe ik over de Galamadammen kan komen. “Als ik jou was”, zei Baptist “zou ik daar maar niet naar toegaan want er kan elk ogenblik iets gebeuren”. Dat is een streep door mijn rekening. Dan maar niet naar Koudum. Toen reed ik nog even door naar Kolderwolde. Daar tref ik Roelof Veltman. En ik verlustig mij in het aanschouwen van vele geëvacueerde Limburgers die een onbegrijpelijk taaltje uitslaan. Onze Ondergrondse trekt het land in. Ze lopen langs de vaart naar het Sluisje toe. Daar liggen vijf “ondergedoken” schepen die echter door de Moffen opgespoord zijn en vanmiddag gehaald zullen worden. De Duitsers zullen dan met een boot komen. Hierin ziet meester Hofstra een mooie gelegenheid om wat vijanden in te rekenen. Ik praat nog wat met Roelof Veltman en dender dan maar weer naar Nijega. Ik vertel thuis dat ik niet in Koudum kan komen en dat ik nu maar naar Woudsend zal gaan. Misschien zie ik daar wel Canadezen. Zo vertrek ik voor de tweede keer maar nu de andere kant op. En dan schrik ik meteen geweldig. Want de hele buurt staat op de kop. De mensen komen op me af en zeggen dat ik de Ondergrondse terug moet gaan halen want twee Duitse boten varen recht op het haventje bij de fabriek aan. Het is alsof mijn hart een paar tikken overslaat. In de fabriek zitten drie NBS-ers, vader, Jan de Boer Sr. en Pier Haringsma. En de rest zit drie kilometer verder aan het meer. Hoe moet dit komen? Zou het verraden spul zijn? Het is te laat om de jongens van het Sluisje terug te halen. De mensen zijn gewoonweg dol.

Een eind verder zie ik Jan de Boer Jr. voor de ouderlijke woning staan. Vervolgens verklaar ik aan het opgewonden publiek dat ik er alles vanaf weet en dat ik een andere opdracht gekregen heb. Daarna fiets ik naar Jan de Boer. “Een lelijk geval” zegt Jan. “Mijn vader zit ook in de fabriek”. “Mijn vader ook”, zeg ik “maar kunnen wij ook iets doen”. De mensen wilden me daarnet al in Kolderwolde hebben. Ze gaan er al met fietsen heen, kijk maar. Stel je voor dat die Moffenboten het zaakje in de fabriek inrekenen. “Het geeft niets om de firma Hofstra terug te halen”, vindt Jan “want die zou toch te laat komen. En dan zou die overval op die schepen toch ook mislukken. Het is een beroerde kwestie”. Ik stel voor om eens bij de fabriek te gaan kijken. Dan weten we tenminste hoe de zaken ervoor staan. Niet dat ik er bijzonder veel van houd om naar een oord te gaan waar Moffen zitten. Maar we zullen het er maar eens op wagen. Dus ga ik verder.

Ik ben echter nog geen dertig meter onderweg of daar hoor ik het geknetter van een lichte motor. Dat moeten Moffen zijn. Nu zijn de rapen helemaal gaar. Ik zet de spurt erin en rijd het erf van Andries Buma op. Dan kijk ik wat er voorbij zal komen en voel ik me helemaal niet lekker. Daar komt de motor aan. Een lichte machine en twee grijsgroene gedaanten. De man op de duo heeft een pistool in de hand. Verraad!!! De motor raast voorbij. Hoe zou het met de fabriek gaan? Zodra de Moffen voorbij zijn, rijd ik het erf weer af. Het zal me benieuwen of Pier Haringsma c.s. die motor ook zullen aanvallen. Ze zullen het wel niet doen. Het zou ook onverantwoordelijk zijn nu die Duitse boten in de buurt zijn. Anders die Moffen niet levend laten passeren. Het was anders zo’n mooie gelegenheid. Neen, ze doen die motor niets. Aan het geknetter is nu wel te horen dat het ding de fabriek al voorbij is. Bij een bocht van de weg staat de beurtschipper al vloekende toe te kijken. Zijn motorboot ligt in de “Greft” naast de fabriek en nu vreest hij dat de Moffen het vaartuig mee zullen nemen. “Wy kinne der nei stean te sjen, dat dy kringen ús boat naderje, wylst dat de ûndergrûnse yn de fabriek sit” roept hij (wij kunnen er naar staan te kijken dat die krengen onze boot pakken, terwijl de ondergrondse in de fabriek zit). “Wêrom dogge dy ferdomde ezels niks? (Waarom doen die verdomde ezels niets). Het is gemakkelijk te begrijpen dat de man overstuur is maar de Ondergrondse zal er wel een reden voor hebben om niet in te grijpen.

Ik kom bij de fabriek aan en hoor het getuf van twee motorboten, een groene en een grijze. Ik herken de schepen: de voorste komt uit Stavoren en de achterste van Gaastmeer. Het zijn kleine vrachtschepen. Ze varen net het meer weer in. Ik vraag aan de omstanders of de Moffen nog iets uitgehaald hebben. “Neen”, is het antwoord. Er valt een last van me af. Goddank! De mensen zeggen dat ze nu zeven Moffen hebben gezien. Ik kijk nog eens naar de boten die nu op Koudum aanzetten en met innig genoegen zie ik dat de boten hun ongeluk recht tegemoet varen. Nu maar weer naar huis. Onderweg zoemen twee Spitfires boven ons hoofd.  Jan de Boer heeft de boten al zien varen. Ik vertel hem dat het gevaar geweken is. Het is moeilijk te zeggen hoe blij wij zijn.

en dan ontbreken er drie kleine dubbelzijdige bladzijden. Deze zijn door Mevrouw van der Veer niet verstrekt omdat er te veel privézaken in stonden

 Vervolg 17 april 1945.
We konden ons vrij bewegen zonder bang te zijn dat om de hoek een patrouille Grüne Polizei zou komen aanrijden. Maar wat vrij was, konden we ons nog niet goed indenken. Ik ben thuisgekomen, heb gegeten en ging daarop naar Johannes. En toen verbaasde ik mij even geweldig. Want daar zat een persoon aan tafel die er uit zag alsof hij zo uit een onderzeeër was gestapt. Hij had een baard die bepaald artistiek stond. Het bleek de Oostenrijker te zijn die zich laatst had aangemeld als gevangene. Hij was ondergedoken geweest in Harich, vier maanden lang. Hij was van het kamp in Sondel afkomstig en was Stadsgefreiter bij de Luftwaffe. In het burgerleven was hij kunstschilder en beeldhouwer. In Sondel hadden de Duitsers de hele zaak in de lucht laten vliegen. Lemmer, Koudum en Balk waren door de Canadezen bevrijd. En dat was toen het einde van de allermooiste dag die ik tot nu toe beleefd heb. We zijn weer vrij. We kunnen vrij onze mening uiten en vrij rondlopen waar we willen. Aan de terreur van 5 jaar is een geheel onverwacht eind gekomen. Maar het wil er bij de mensen nog niet in. Als ik een groep fietsers zie aankomen, of als ik verte een motor hoor knetteren, dan denk ik: “Dat is verdacht”. Het is zo vlug gegaan. Gelukkig maar. Hier in Nijega is er niets beschadigd en verder in de Zuidwesthoek is er ook niet veel gebeurd voor  zover ik weet. We zijn ontzettend blij, er zijn geen woorden te vinden om die blijdschap uit te drukken. En toch, als je een ogenblik denkt aan die velen die deze dag niet meer hebben mogen beleven. Zij vielen om ons deze dag te bezorgen en dan gaat het uitbundige van die blijdschap er wel af. Maar daarom is de vreugde toch nog even innig!

Woensdag 18 april 1945.
Vanmiddag hadden we dankstond voor de bevrijding. Vlak voordat de kerk begon, kwam een Canadese pantserwagen en haalde de drie Duitse gevangenen uit de fabriek op. Toen ik in de buurt kwam stond de pantserauto voor het huis van Haringsma. De drie Duitsers zaten erop en keken erg mistroostig. En al zijn het je vijanden, toch heb ik medelijden met die mensen gehad. Wat ziet de toekomst voor hen er toch ontzettend droevig uit. Maar nu kunnen ze zeggen: “Das verdanken wir den Führer”. De enige mitrailleurschutter van de wagen kon zich verheugen in geweldige belangstelling: de hele Nederduits Hervormde Gemeente van Nijega, Elahuizen mitsgaders Trophorne stond om hem heen. Eindelijk werd het mij te laat; ik ging naar de kerk en begon te orgelspelen. Toen de pantserwagen weg was, kwamen de mensen de kerk binnen. De Canadezen hadden de Oostenrijker, die bij Haringsma woonde, ook meegenomen. Vanmorgen ben ik in Koudum geweest. De kleine brug bij Galamadammen lag finaal in het water. Er werd trouwens alweer aan gewerkt. De grote brug was nog intact, alleen de trekstangen waren kapot. Ik werd met een bootje overgezet. De chef van deze veerdienst was een Jood die speciaal voor deze gelegenheid een oranje ster op zijn jas had aangebracht. Op de terugreis trof ik iemand die zijn radio weer terughaalde.

Donderdag 19 april 1945.
Vanmiddag reed er een Canadese vrachtwagen voorbij. Ik ben in de buurt gaan kijken en zag Pier Haringsma die zijn Oostenrijker weer naar huis bracht. De man straalde letterlijk. Gistermiddag half twee is de waterleiding weer in bedrijf gekomen. Zaterdag was hij opgehouden. Het is tegenwoordig prachtig weer.

Het water in de polder begint al mooi te zakken nu het gemaal weer dag en nacht doordraait. Maandagmiddag heb ik de houtjeszagerij voor de generator er aangegeven. Vanmorgen ben ik echter weer begonnen. Alles is nu toch weer gewoon.

Vrijdag 20 april 1945.
Gisteravond ben ik bij Joop geweest. Hij zat geheel alleen in het laboratorium terwijl de andere NBS-mannen buiten waren. Hij had een ongelukje gehad, hij en Jarig Leenstra waren gisteren met de nieuwe D.K.W. tegen een Canadese vrachtauto opgebotst. Gevolgen waren dat het voorwiel van de D.K.W. dubbel was en dat Joop zijn ene arm buiten gevecht gesteld was. Vanmorgen is hij vertrokken naar Apeldoorn om te zien hoe het met zijn ouders was afgelopen. Hij was gisteravond geheel anders dan gewoonlijk. Hij was neerslachtig en afwezig. In de bijna twee jaar dat hij hier geweest is, heb ik hem nog nooit zo gezien. Misschien heeft het ongeluk er invloed op gehad maar het zal ook een gevolg zijn van ongerustheid over wat er van zijn familie geworden is omdat er in Apeldoorn nogal wat gevochten is. Nu is hij weg met de witte band van de NBS om de arm en de sten over de schouder. In de tijd die hij hier geweest is, was hij feitelijk ook een Nijegaaster. Iedereen kende hem en hij kende iedereen. En allemaal hopen we nu ook dat hij het thuis nog goed zal aantreffen. Binnenkort zal hij wel weer terugkomen.

Zaterdag 21 april 1945.
Vanmorgen vroeg is Wim Siemens vertrokken en dus is er alweer een onderduiker minder bij ons. Wim ging eerst op de Koloniale Landbouwschool in Deventer. Eerst heeft hij een hele tijd in Warns gezeten. Vervolgens verhuisde hij rond november vorig jaar naar hier. Hij woonde eerst een tijdje bij H. Wiersma en vervolgens een paar maanden bij Fedde Trinks. Op de zaterdag voor de befaamde zondag 15 mei kreeg hij ruzie met Rein, de knecht van Fedde die tabak van hem had gestolen. Na dit betreurenswaardige voorval belandde Wim bij Gerben Klijnstra. Wim was een door-en-door goede jongen maar hij liet zich door geen mens op de kop zitten. Hier had hij natuurlijk groot gelijk in. Hij had een heel ander karakter dan Joop die er niet tegen op zou zien de mensen behoorlijk de wacht aan te zeggen wanneer iets hem niet aanstond. Hij zei altijd plompweg wat hij op de mensen tegen had. Wim was veel zachtmoediger maar ook zo kalm niet. In elk geval: Hij was bijna uitgelaten toen hij vertrok. Hij moet naar Groningen maar treft het niet met de wind want die zit in het Noorden.

Zondag 22 april 1945.
Vrijdagmiddag moest de NBS plotseling uitrukken. Er zaten nog moffen in het Rijsterbos en zodoende hebben ze een razzia gehouden en jammer genoeg zonder resultaat. Bij deze gelegenheid heeft mijn vader op een lichte Canadese tank gezeten. Dat was maar een gevaarlijke sport, want het gevaarte stoof met een snelheid van 40 kilometer door het land, over greppels, polderdijken en zelfs dwars door een houten hek. De luchtmacht is tegenwoordig erg afwezig hoewel ik vanmiddag 3 jagers zag. De Oostenrijker die bij Pier Haringsma inwoont is een gezellige vent. Hij heet Jozef Fleck. Hij heeft aan de hogeschool voor beeldhouwer en kunstschilder gestudeerd en is 6 jaar in dienst geweest. Hij heeft een geweldige hekel aan de Führer en zijn trawanten. Hij was eerst als stukscommandant bij de luchtafweer.

Vervolgens kwam hij als waarnemer in een Heinkel-111 en in een Messerschmitt Me-110 en tenslotte belandde hij bij de luchtberichtendienst. Hij had zowat een jaar in Sondel gezeten en daar was hij hem uiteindelijk maar gesmeerd. Een paar maanden was hij ondergedoken en schijnt nogal wat voor de ondergrondse gedaan te hebben. Hij moest zich echter in uniform bij de Canadezen aangeven. Deze hebben hem vrijgelaten op voorwaarde dat hij voor de duur van de oorlog in Nijega blijft. Meester Hofstra is nu verantwoordelijk voor hem.

Zaterdag 28 april 1945.
Vandaag hebben we weer drie kranten tegelijk gekregen. Het waren exemplaren van de Leeuwarder Koerier, de opvolger van het lelijke vuilnis, de zgn. Friese Courant. Begrijpelijk genoeg zit de heer S.D. de Jong niet meer in de redactie. Hopelijk verblijft dat heerschap nu op een plaats die door zijn geestverwanten wel een “cultuurmonument” zal worden genoemd. Een week geleden verscheen tot ons aller genoegen de aloude Balkster Courant weer.

Zondag 29 april 1945.
In de loop van deze week zijn onze Canadese bevrijders helaas weer vertrokken. Iedereen mocht de Canadians graag zien, zulke aardige kerels waren het. En royaal waren ze ook. Nu zijn er in hun plaats Engelsen gekomen en over het algemeen mag men die niet zoals de Canadezen omdat ze wat kalmer zijn en ook minder sigaretten uitdelen. Ik ben vanmiddag naar Sondel geweest om onze NBS, die daar zit, eens op te zoeken. Vader, Jan de Boer Sr., Pier Haringsma en Johannes Wolthuizen hebben onbepaald klein verlof gekregen en zijn vrijdag thuis gekomen. In Sondel was het wel de moeite waard. Ik ben met Thijs Haringsma het gehele kamp door geweest.  De Duitsers hadden daar een compleet dorp van bunkers gebouwd. Die bunkers waren mooi ingericht en zaten voor driekwart in de grond. Iets meer dan de daken staken boven de grond uit en waren fraai gecamoufleerd. Vlak voor de ontruiming hebben de Moffen nog even voor een paar miljoen de lucht in laten vliegen. De opsporingsinstallaties voor de vliegtuigen alsmede de telefooncentrale zijn totaal vernield. Maar verder heeft het Herrenvolk letterlijk nog van alles achtergelaten. Ik ben in een vertrek geweest waar zelfs nog geweermunitie, handgranaten, springstof en springcapsules lagen. Je staat er eenvoudig paf van wat de heren nog allemaal bij elkaar gebouwd hebben. Het kamp heeft nu een andere bestemming gekregen. Er zitten nu enkele tientallen NSB-ers, waaronder Dr. Piebenga van de voormalige Boerenschool in Rijs. In het magazijn vond de NBS geweldige voorraden leidingdraad van misschien wel meer dan 100 kilometer lengte. Dekens, handdoeken, kapotte radiotoestellen, zelfs een kapotte locomobiel, van alles is er gevonden. In Wijckel zaten ongeveer 100 Engelsen. Ze huisden in de school en hadden tenten op het schoolplein opgeslagen. In Balk waren er nog ongeveer 60 soldaten die ook in een school bivakkeerden. Op het schoolplein stonden een stuk of acht vrachtauto’s en 3 zware motoren. De jeugd had al vriendschap gesloten met de Tommies. De Engelse soldaten zagen er erg netjes uit. Hun kakiuniformen waren vlekkeloos en je zag er geen een met een baard van 2 dagen. De eerste Tommy waar ik mee sprak kwam uit Hull. Hij vertelde dat Hitler dezelfde kwaal had als waaraan president Roosevelt overleden was. De Führer had namelijk een hersenbloeding en zou wel geen 48 uur meer leven. Dat was heel mooi natuurlijk. Alleen zou het jammer zijn dat dat ongeluk nu ook gewoon dood zou gaan. In Wijckel sprak ik met een Engelsman die een sten zonder houder meevoerde. Hij kon zich verheugen in het glorierijke bezit van een schamele snor en erg langzaam praatte. Het was verder een aardige vent. Hij kwam van Hull en had al in Leeuwarden, Amsterdam, Scheveningen en Den Haag gewoond. Voor de oorlog vloog hij elke dag per KLM-vliegtuig van Londen naar Amsterdam. Hij kocht de Hollandse boter op voor een Engelse firma en hij was van plan om na de oorlog weer met dit beroep verder te gaan. Ik hoop dat hij daartoe weer in de gelegenheid zal komen. Ik heb met nog meer Tommies gesproken en de kennismaking is me erg meegevallen. Ze zijn zo heel anders dan de Moffen. Ze zijn gek op kinderen maar in tegenstelling tot onze Canadese vrienden zijn ze lang niet zo dol op meisjes.

Zaterdag 5 mei 1945.
Vanmiddag zag ik een Wellingtonvliegtuig die laag over Gaasterland vloog.

Zondag 6 mei 1945.
Vandaag ben ik weer bij de Engelsen in Balk en Wijckel geweest. Ik heb in Wijckel een correspondentieadres opgedaan. Ik heb daar een tijd met een schildwacht, genaamd Reginald Snelling, staan te praten. Dit was een heel geschikte vent. Ik heb nog echte thee gehad wat verdraaid lekker was. ’s Avonds heb ik in Balk nog met een Engelsman gewandeld die van Engelsen en de oorlog vertelde. Hij was erg royaal met sigaretten en ik heb ook een bonbon gehad. Het is eigenaardig te zien hoe goed die kerels voor kleine kinderen zijn. Ze zijn zo heel anders dan de Engelsman met wie ik gewandeld heb. Hij had eerst gedacht dat van de Moffen hier in Nederland 50 procent van de bevolking vóór en 50% tegen de Mof was. “Well”, zei ik “That is very badly mistaken, sir. At this moment are all the collaborators in prison”. (Dat is een grote vergissing, meneer. Op dit moment zitten alle collaborateurs in de gevangenis). Ja dat geloofde hij graag. Ik was vanavond precies om 10 uur thuis. We mogen tegenwoordig tot kwart over 10 op straat.

Maandag 7 mei 1945.
Er werd vanavond verteld dat Duitsland gecapituleerd had. We weten wel dat het elk ogenblik kon gebeuren maar of dit waar is, zullen we eerst maar eens moeten afwachten.

Dinsdag 8 mei 1945.
Vandaag ben ik na bijna een jaar weer eens in Sneek geweest. Ik ging er heen met de motorboot die hartstikke vol zat met veekooplui en nog wat gewone mensen, alles opgeteld meer dan 30. Verder waren er natuurlijk de nodige koeien en kalveren.  Onderweg naar Sneek kwamen we veel schepen tegen waarop met grote letters het woord “Voedselvoorziening” stond geschilderd. Deze schepen vervoerden meest aardappelen naar Holland. Het brugwachtershuis van Osingahuizen lag tegen de wereld. Dat was door de Moffen afgebrand. In Sneek was het een grote feestvreugde want het was inderdaad waar dat Duitsland gecapituleerd had…