Otto Luinenburg en Hendrika J. Luinenburg-Pelle

Siebolt Luinenburg (1874-1959).

Siebolt Luinenburg is op 16 september 1874 geboren in het zogenaamde Contributiehuis (nu Murnserdyk 34) in Mirns als zoon van Otte Jans Luinenburg (1844-1911), eerst dijksopziener, dan opzichter bij Waterschap “De Zeven Grietenijen en de Stad Sloten” en van Sjoukjen IJkes de Jong (1847-1912). In 1876 wordt zijn vader rentmeester bij Jonkheer J.H.F.K. van Swinderen op Huize Rijs. Het gezin verhuist naar de rentmeesterwoning aan de Leise Leane 3 in  Rijs en daar groeit Siebolt op. Na de lagere school gaat hij naar de “Franse school” (Mulo/Havo) in Balk. Op 28 September 1893 vertrekt Siebolt naar het Internaat van de opleidingsschool van het Nederlandsch Zendingsgenootschap van de Nederlandsch Hervormde Kerk in Rotterdam om opgeleid te worden tot zendeling. Op 13 oktober 1898 trouwt hij in Rotterdam met Johanna Geertruida Berg. Negen dagen later vertrekken zij aan boord van de “Bromo” uit de haven van Rotterdam naar Batavia.

Otto Luinenburg (1899-1943).

Op 13 november 1899 wordt in Modjowarno (Oost-Java) hun eerste kind Otto geboren. In Paree-redjo (Oost-Java) volgen nog drie dochters: Dina Maria (1902), Constantia Margaretha (1904) en Sjoukje Wilhelmina Jacoba (1907). In november 1918 overlijdt zijn moeder in Segaran aan de Spaanse griep, 47 jaar oud. De beide oudste kinderen Otto (19) en Dien (16) verblijven al vanaf 1909 in Rotterdam bij hun oom en tante Frans Demmenie en Constantia Margaretha Berg voor onderwijs. Zij worden gezien als hun pleegouders en noemen hen Vaas en Moes.  Otto gaat 3 jaar naar de H.B.S. en vervolgens naar de tuinbouwschool. Otto sukkelt met zijn gezondheid en wordt voor onderzoek en behandeling opgenomen in Rekken. Hier leert hij zijn latere vrouw Hendrika Johanna (“Riek”) Pelle kennen die daar als verpleegster werkt. Op 3 januari 1895 was zij in Eibergen als schippersdochter geboren.

Zijn vader Siebolt vraagt vervroegd verlof aan en komt op 2 april 1919 met de beide jongste meisjes in Rotterdam aan. Hij hertrouwt op 26 mei 1920 te Oosterbeek met Dina Maria Demmenie, dochter van Frans Demmenie en Constantia Margaretha Berg. Vader Siebolt, echtgenote Dien en zoon Otto gaan een maand later met het schip “De Prins der Nederlanden” terug naar Java. Na aankomst op Java gaat Otto eerst in militaire dienst bij het KNIL (Koninklijk Nederlands Indisch Leger) en intussen volgt hij een cursus boekhouden en bedrijfsadministratie. Daarna treedt hij in dienst als planter en later als kantoorbediende bij een theeplantage in Bandoeng. Hij is daar tevens Administrateur van de Centrale Commissie voor Zendingsscholen. Het contact tussen Otto en Riek was gebleven en zo kon het gebeuren dat zij op 3 december 1921 in Eibergen trouwden. Het is een huwelijk “met de handschoen” omdat Otto op Java is. Zijn pleegvader Frans Demmenie treedt op als gevolmachtigde van de bruidegom, beroep is dan planter, wonende te Bandoeng in Nederlandsch Oost Indie. Van 1 juli 1927 tot 1 mei 1928 is Otto tijdelijk werkzaam bij de Landbouwkolonie in Klakah als onderdirecteur van de Landbouwschool. Per 1 Mei 1928 wordt hij aangenomen als administrateur bij het zendingsziekenhuis in Modjowarno. Tijdens de zwangerschap van hun eerste kindje krijgt Riek malaria. Het kind overlijdt vier dagen later daaraan. Daarna volgen nog zes kinderen: Siebolt Frans (1924), Johan Floris (1926), beiden geboren in Bandoeng (West Java), Otto Marius (1930), Johanna Margaretha (1932), Willem Floris (1933) allen geboren te Modjowarno (Oost-Java). In mei 1936 komt Riek met haar kinderen met verlof naar Nederland en in oktober van dat jaar komt ook Otto.

Het verlof aan binnenlandse actie betekent dat hij in Nederland promotiewerk voor de zending gaat doen. Hij verzorgt lezingen voor de zending, werkt mee aan een film over het zendingswerk en schrijft “Onze Zendingsvelden”, oud zendeling Albert de Neef verzorgt de illustraties. Op 13 augustus 1937 is Rudolf in Voorschoten geboren. In juni 1938 gaan Otto en Riek met hun jongste kinderen terug naar Java. De beide oudste jongens Siebolt en John blijven voor vervolgopleiding in Nederland en gaan naar het jongensinternaat van de zending aan de Witte Vrouwensingel 27 in Utrecht.

Otto Luinenburg (1899-1943) en Hendrika Johanna Pelle (“Riek”) (1895-1943) met hun zoon Siebolt Frans *1924 te Bandoeng (West Java).

Aankomst in Tandjong Priok na het eerste verlof in 1929. Onder het cijfer 7 staat een man met hoed en zonnebril, Cor Elsevier, daarnaast man met hoed, Otto Luinenburg, daarnaast E. Dunnebier, dan Dina Maria Luinenburg, ernaast Jeane Wijngaarden-Post (gehuwd met neef van Otto en Dina, bestuursambtenaar bij het Gouvernement in Ned. Indië) die ernaast staat

Deze foto is rond 1935 genomen voor de kerk in Modjowarno bij een doopdienst. Van links naar rechts Dr. J. Lodder met twee dochtertjes, Otto Luinenburg met Willem Floris *1933 op zijn arm en Hendrika Johanna Luinenburg-Pelle met staande Johanna Margaretha *1932

1942-1945

Direct na de aanval van Japan op Pearl Harbor op 7 december 1941, verklaart Nederland Japan de oorlog en dit heeft grote gevolgen voor het gezin van Otto en Riek. Alle Nederlanders worden ondergebracht in kampen. Eerst worden vrouwen en kinderen tot een bepaalde leeftijd geïnterneerd in vrouwenkampen. De mannen gaan naar mannenkampen. Uit gesprekken met de kinderen van Otto en Riek blijkt dat hun vader al voor de internering veel van huis was. Er wordt in huis niet gesproken waar hij naartoe was. Zij vermoeden dat hij dan al in het verzet zit. Op een kaart van Java worden 22 afdelingen aangegeven van het ondergrondse verzet in Ned. Indië. No. 22 Bondowoso, 1 Guerilla groep: Luinenburg-Zr. Klusman.

Ds. H.A.C. Hildering van de Oost Java Zending en Dr. W.J.L. Dake van het zendingsziekenhuis schrijven beide op July 22 2602 (1942) een brief naar de Jappen waarin zij aangeven dat Otto werkzaam is als administrateur van het zendingsziekenhuis in Modjowarno en secretaris is van de Zendings Conferentie van Oost-Java en zijn internering grote moeilijkheden zal veroorzaken voor het zendingswerk. De Jappen trekken zich hier niets van aan.

Kesilir.

Het kamp Kesilir heeft bestaan tussen juli 1942 tot september 1943. Otto wordt op 22 Juli 1942, met de laatste groep Europeanen die nog niet waren geïnterneerd, vanuit Modjowarno gebracht naar kamp Kesilir. Omdat het kamp ver van de buitenwereld gelegen is en de Jappen er weinig komen, ontstaat er veel verzet. Door verraad weten de Jappen precies wie hieraan deelnemen. Zij grijpen in en er volgen arrestaties. In het kamp is sprake van een eerste en een tweede plantersaffaire. De namen van Otto, Riek en van zendingszuster Noortje Klusman worden in veel bronnen genoemd bij de tweede plantersaffaire met arrestaties in Jember of Banjoewangi.

Evenals bij de eerste plantersaffaire gaat het opnieuw om verdenking van sabotage in verband met een op handen zijnde geallieerde landing op Java. Eind april 1943 worden 86 personen gearresteerd waaronder 40 mannen uit het kamp Kesilir en 2 vrouwen Noortje Klusman en Riek Luinenburg-Pelle. Zij worden opgesloten bij de Kenpeitai (Japanse Politie) in Jember. Op dat moment zit ook ds. Siebold van der Linden (*1902 te Makkum) daar opgesloten. Hij verstrekt na de oorlog informatie over de arrestatie van Otto, Riek en Noortje Klusman. Maar al voor deze affaire is Otto door de Kenpeitai verhoord en gemarteld. Hij wordt door hen in bewusteloze toestand naar een hospitaal in Bondowoso gebracht en overlijdt daar drie dagen later op Zondag 4 april 1943. Kort voor zijn overlijden komt hij tot bewustzijn en stamelt in het Javaans: “ik zal nu gauw in het huis mijns Vaders zijn”. De Javaanse verpleger waarschuwt een Ambonees predikant. Zij zorgen ervoor dat hij een Christelijke begrafenis krijgt in Bondowoso. De betreffende predikant realiseert zich dat de overledene een zoon is van zendeling Siebolt Luinenburg en informeert ds. Hildring hierover, de voorzitter van de Conferentie van zendingsarbeiders op Oost-Java. Enkele dagen later komt de Kenpeitai bij het ziekenhuis informeren naar de toestand van Otto. Als zij te horen krijgen dat Otto is overleden en begraven, willen zij bewijs zien en openen zij het graf en nemen zijn stoffelijk overschot mee. Waar ze hem gebracht hebben is nooit bekend geworden. Zijn naam wordt genoemd in een van de gedenkboeken van de Oorlogsgravenstichting (O.G.S.).

Op 8 april 1943 worden Riek en zuster Leonora Henriëtte Klusman gearresteerd. Getuigen vertellen na de oorlog dat zij worden opgesloten in het politiebureau Djalan Sekolahan. Op 13 mei 1943 worden zij overgebracht naar het Birnie kamp. Ds. Siebold van der Linden verklaart: ook in Birnie hoorde ik van de mishandelingen. Hij woonde vlakbij de tabaksloods alwaar de Kenpeitai zijn verhoren hield. Hij kon vanuit zijn woning het gegil van de gefolterden horen. De beulen waren vier enorme bomen van kerels die uit Batavia gekomen waren speciaal voor dit onderzoek. Zwaar bezweet en bekaf kwamen ze bij hem binnen en lieten zich door zijn echtgenote (van Birnie) aier es)soort frisdrank)  brengen. De beide vrouwen worden op 23 mei 1943 samen met 40 mannen uit Kesilir geëxecuteerd door onthoofding in de djati bossen te Banjoewangi (Oost-Java). Na de arrestatie van Riek worden de vier jongste kinderen liefdevol opgenomen in het gezin van ds. Hildring. Op 22 november 1945 stuurt hij het volgende telegram naar het zendingsbureau Oegstgeest: Family complete with four orphans Luinenburg save Irenekamp Singapore please inform relatives.

Herbegrafenis.

“Ereveld Antjol *, wijst een wegwijzer aan de overkant van de smalle brug en de auto begint zijn trage tocht over de smalle weg langs het kanaal. Aan de overkant van het water snellen de vele auto’s van en naar Priok. Maar onze wagen en voor en achter ons nog andere, komen slechts langzaam vooruit en hebben een heel andere besteming.

Ereveld Antjol, wijst een tweede bord, en nu draaien we naar het Noorden en gaan tussen visvijvers en vloedbossen de zee tegemoet. Het blijkt nog een hele tocht, maar tenslotte zien we boven de bomen de toppen van twee hoge vlaggenmasten uitsteken. Nog een bruggetje en nog een bocht en we zien het kerkhof als een groot dambord voor ons liggen. Het is een mooi geheel. Vlak aan het strand, midden in het moeras, links en rechts zichtbaar tussen de luchtwortels van het vloedbos, is hier een geweldige vierkante betonplaat neergelegd en opgehoogd met aarde. Regelmatig rijen zich de betonnen grafkelders naast elkaar. Een groot aantal is reeds in gebruik. Mooie witte kruisen staan daarop met eenvoudige zwarte letters. Het opschrift bestaat bij zeer vele van deze graven alleen uit een nummer en bijvoorbeeld: “Geëxecuteerd te Soebang”. Want naar dit ereveld zijn de slachtoffers van de Japanse terreur overgebracht van geheel Java; Nederlanders, Indonesiërs en Engelsen, die op de meest onmenselijke wijze zijn afgemaakt en maar ergens in een massagraf onder de grond gestopt zijn, zodat in vele gevallen na zoveel jaar identificatie niet meer mogelijk was.

En achter alles de zee, rustig en breed uitgestrekt onder een wijde blauwe hemel, rechts ver weg de loodsen van Priok met de zware gele schoorsteen van de “Oranje” er bovenuit, links een paar zeilen, aan de horizon een zachtgroen eilandje. En tegen die achtergrond het monument, een groot vierkantig wit blok, met daartegen slechts met enkele lijnen aangegeven, een grote gevleugelde gestalte en in zilver de woorden “De geest overwint *. Er rondom heen de wacht, korte stramme figuren, gehelmde en verbeten Ambonese koppen, onbeweeglijk. Een eind links de hoge vlaggenmast, met halverwege sluik, de Nederlandse vlag. Een eind rechts, evenzo, de Engelse. Helemaal links staat de militaire kapel opgesteld, de trommels en de grote blinkende hoorns van de bassen zwart omfloerst.

Op de treden rond het monument staan de kisten opgesteld, midden voor de stoffelijke resten, die geïdentificeerd konden worden, links en rechts de andere. Het zijn slechts kleine kistjes, het is niet veel wat er van een mens over is na zovele jaren. Over iedere kist ligt de vlag en daarop een palmtak en wat bloemen. We gaan er langs en lezen de namen en vinden bekenden. Dan gaan we langs de bloemstukken die in lange rijen op het grasveld voor het monument zijn uitgelegd en ook daar vinden we bekende namen bij.

Intussen is een groot aantal belangstellenden, waaronder vele burgerlijke en militaire autoriteiten, bijeen. En als dan ook de heer Hilman Djajadininggrat, gouverneur van Batavia, gearriveerd is, neemt de plechtigheid een aanvang. Nadat het militair saluut gegeven is en de kapel treurmuziek ten gehore heeft gebracht, treedt de Kapitein van de Gravendienst, die de leiding heeft, naar voren en leest met een rustige en heldere stem, terwijl ver achter ons een hoornblazer voor muzikale achtergrond zorgt, het volgende voor:

Heden, 15 oktober 1949, zullen hier, op het Ereveld Antjol, de volgende oorlogsslachtoffers met militaire eer worden herbegraven:

Geïdentificeerd:

Delmaar, Gezagvoerder K.P.M.
Th. J. Groenendijk, 3e werktuigkundige K.P.M.
Schoen, Employé K.P.M.
Mej. L.H. Klusman, Verpleegster.
Mevr. H.J. Luinenburg-Pelle, Verpleegster.
H. Straube.
K.A. Visser.

Niet Geïdentificeerd:
19 namen van mannen.

Deze slachtoffers werden in Juli 1943 door de Japanners in de djatibossen te Tasnan geëxecuteerd *. Zij rusten in Vrede. De legerpredikant, Ds. Los, spreekt daarna. Hij zegt, dat dit ogenblik er een is van droefenis, omdat op deze dag oude wonden worden opengereten, doch tevens een ogenblik van blijdschap, omdat we de gelegenheid krijgen onze doden een waardige begrafenis te geven. Tenslotte wijst hij op het uitzicht van de opstanding. Hij spreekt de Belijdenis uit en bidt het Onze Vader. De aalmoezenier spreekt kort en krachtig. Deze dag zij voor ons allen een waarschuwing. De Geest overwint staat op het monument. Maar laten wij er dan aan denken, dat de geest, wil hij de dood overwinnen, ook in ons leven tot zijn recht moet komen. Ook de aalmoezenier bidt het Onze Vader.

Dan begeven we ons naar de geopende graven. De muziek zet de treurmars (Chopin) in en voorafgegaan door de wacht worden de kisten in een lange rij grafwaarts gedragen. Eerst de ongeïdentificeerde. Voorzichtig worden ze in de graven met het sobere opschrift: “Geëxecuteerd te Tasnan” neergelaten. Een van deze is Noordzij. En dan de wel geïdentificeerde. Hier zijn de opschriften wat uitvoeriger: Mej. L.H. Klusman, Mevr. H.J. Luinenburg-Pelle, geboortedatum, geëxecuteerd te Tasnan, Juli 1943*

Als alle kisten zijn neergelaten, wordt nog eens het saluut gebracht en weerklinkt “The Last Post”. Een kort bevel. De karabijnen gaan omhoog en de saluutschoten klinken luid op, beantwoord door een koor van vogelkreten uit de omringende vloedbossen. Voorafgegaan door de Gouverneur wendt men zich nu weer naar het monument, waar de Gouverneur een grote krans neerlegt. Daarna weerklinkt het Wilhelmus, de vlaggen worden in top gehesen en ontplooien zich traag. Tenslotte worden de diverse bloemstukken aan de voet van het monument of bij de graven zelf neergelegd. Een laatste groet”.

Het graf op het Ereveld Ancol in Jakarta.

Foto: www.ogs.nl

* De begraafplaats wordt in meerdere bronnen aangeduid als Ereveld Antjol, de Oorlogsgravenstichting (O.G.S.) spreekt van Ereveld Ancol en geeft als tekst op het monument “Hun geest heeft overwonnen”.

* in de tekst bij de herbegrafenis en op het grafteken wordt gesproken over “Geëxecuteerd te Tasnan, Juli 1943”. Later wordt dit op het grafteken gewijzigd in overlijdensdatum 23 mei 1943 (zie grafteken).

Het complete verhaal is ontleend aan het archief van de familie Luinenburg, samengesteld door Jelte Luinenburg uit Koudum.