Sietze Arends, geboren 13 november 1873 in Ruigahuizen en overleden op 21 september 1943 in Malang als gepensioneerd sergeant van het KNIL. Over hem gaat dit verhaal. Hoe komt een Gaasterlander van geboorte te overlijden in Malang, Nederlands-Indië?
Sietze begint zijn leven op 13 november 1873 in Ruigahuizen. Zijn ouders zijn Hendrik Sietzes Arends, geboren 5 oktober 1841 in Balk en Aafke Piebes Duijff, geboren op 2 februari 1840 in Balk. Het huwelijk had 8 maart 1868 in Balk plaatsgevonden. Zijn vader was eerst werkman en later veldwachter in Koudum, Warns, Westergeest en uiteindelijk Blija. Zijn ouders kregen 5 kinderen:
1.Jantje Arends, geboren 14 mei 1868 in Balk en overleden 18 februari 1873 in Balk;
2. Piebe Arends, geboren op 17 oktober 1870 in Ruigahuizen.
3. Sietze Arends, geboren 13 november 1873 in Ruigahuizen.
4. Jan Arends, geboren op 25 maart 1876 in Warns
5. Ane Arends, geboren 22 januari 1879 in Westergeest.
Bij de gemeente Gaasterland staat dit gezin te boek als Nederlands Hervormd en dat huizing 1970 in Balk het woonadres was. Vader Hendrik Arends is in Gaasterland werkman en zijn schoonvader timmermansknecht. Bij het gezinsvertrek op 24 februari 1875 naar Koudum is zijn beroep veldwachter. Dat zal inhouden dat Hendrik groot en sterk is geweest omdat de selectie voor veldwachter niet met diploma’s gepaard ging maar met lichaamskracht. In 1876 wordt broer Jan Arends in Warns geboren. Op 28 september 1878 vertrekt het gezin vanuit Koudum naar Westergeest waar in 1879 broer Ane geboren wordt. Daar blijven ze niet lang want op 21 juli 1880 is de uitschrijving naar Blija in de gemeente Ferwerderadeel.
De jeugdjaren van Sietze Arends.
In zijn jeugd heeft hij zich niet kunnen hechten in de directe omgeving. Hij is anderhalf jaar oud als hij met zijn ouders vanuit Ruigahuizen naar Koudum vertrekt om even later in Warns te wonen. Hij is bijna 5 jaar als hij naar de andere kant van Friesland vertrekt naar Westergeest in de Friese Wouden als woonplaats. Hij is bijna 7 jaar als hij meeverhuist naar Blija op de Friese klei in weer een andere omgeving en mentaliteit.
Als Sietze 13 jaar is, komt er een grote wending in zijn leven als zijn vader op de vlucht slaat voor de justitie. Vader Hendrik is dorpsveldwachter in Blija en blijkt veel alcohol te nuttigen. De burgemeester van Ferwerderadeel heeft hem daarvoor meerdere malen vermaand. Hendrik Arents blijkt begin 1887 zoveel geld achterovergedrukt gedrukt te hebben van de gemeente dat hij op 9 maart op de vlucht slaat voor zijn eigen justitie en daarbij zijn vrouw en vier kinderen in de steek laat. Pas na 7 maanden komt het officiële doodsbericht als vader Hendrik op 4 oktober 1887 overleden wordt bevonden in een greppel in de bossen onder Nijemirdum. Moeder blijft achter met vier opgroeiende zoons. Hendrik Arents is direct per 9 maart ontslagen en daardoor heeft het gezin geen inkomen meer.
Het gezin spat nu uit elkaar. Sietse vertrekt op 19 juli 1888 naar Wolvega, zijn broer Piebe in 1889 als bakkersknecht naar Aalsum, broer Jan gaat op een vrachtschip werken en de jongste broer Ane wordt opgenomen in het Armenhuis in Hallum. Het is 4 februari 1891 als Sietse weer vanuit Leeuwarden bij zijn moeder komt te wonen om als kostwinner te fungeren.
Nog maar 42 jaar oud overlijdt moeder Aafke “in behoeftige omstandigheden” op 3 mei 1892 in Blija.
Sietze gaat naar Nederlands-Indië.
Sietze Arends wordt gekeurd voor de militaire dienst op 20 december 1892. Hij zegt smidsknecht te zijn en in Blija te wonen. Uit de administratie kan een beeld worden gevormd van Sietze. Er staat aangegeven dat hij een lengte heeft van: 1,585 centimeter; rond aangezicht; laag voorhoofd; blauwe ogen; smalle neus; kleine mond; ronde kin; blond haar en blonde wenkbrauwen. Het resultaat was dat hij goedgekeurd werd voor militaire dienst. Drie maanden later meldt hij hem vrijwillig aan voor de beroepsdienstneming op 20 maart 1893 te Leeuwarden. Kennelijk heeft hij geen familiebanden of vriendschapsbanden die hem in Blija houden na alle trammelant met zijn vader.
Het kan ook zijn dat het avontuur naar verre vreemde landen hem lokt. Hij wordt weer gekeurd en weer toegelaten. Nu is hij gegroeid tot 1,60 meter. In het keuringsverslag staat dat hij “behept is met verkromming van de tenen en binnenwaartse stand der knieën”. Het is geen bezwaar om toegelaten te worden. Een dag later tekent hij met ingang van diezelfde dag als soldaat voor zes jaren bij de koloniale troepen voor zowel in als buiten Europa. Hij ontvangt direct f. 300,00 als handgeld en dat is een behoorlijk bedrag in die tijd. Zijn stamboeknummer wordt 35895. Het bevolkingsregister van Ferwerderadeel noteert dat hij op 21 maart 1893 naar Harderwijk vertrekt “als koloniaal naar Indië “. Op 29 april 1893 vertrekt hij vanuit Rotterdam met de S.S. Salah naar Indië waar hij in juni 1893 arriveert in Batavia. Bij aankomst in Indië gaf Sietze de heer A. Sijbinga, smid in Blija op als contactadres. Hier is hij waarschijnlijk werkzaam geweest. Deze Sijbinga had later Noord als adres in Franeker. Als dat contact niet meer lukt, geeft hij zijn broer Jan op als adres in Amsterdam, Pieter Nielandstraat 75. Op 15 september 1893 wordt Sietze bij de militie ingelijfd waarbij verklaart geen lid van een kerk te zijn. Hij raakt als fuselier in 1903 gewond tijdens een strafexpeditie van het KNIL-leger naar Korintji aan de westkust van Sumatra in de periode van 12 mei tot en met 4 september 1903. Uit de verslagen blijkt dat deze expeditie veel slachtoffers heeft gekost.
Inleiding
De Expeditie naar Korintji was een strafexpeditie van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger naar Korintji, aan de westkust van Sumatra, van 12 mei tot en met 4 september 1903. Er werd een expeditie naar Korintji gezonden omdat daar verzet tegen het Nederlands-Indische gouvernement heerste en de eisen van de regering niet werden nageleefd; men had bovendien Panggawa Marsa alias Iman Roesah van Pondok Kopi en Pemangkoe Sonah van Rasno - belast met het overbrengen van een brief van de resident van Benkoelen – vermoord. Roof, moord en plundering waren aan de orde van de dag. Het bevel over de troepen werd opgedragen aan luitenant-kolonel der infanterie O.J.H. Bruijnis en als chef van de staf zou de kapitein van de Generale Staf H.L. Bense optreden; ter voorbereiding werd besloten om het verkeer tussen de landschappen Korintji en Serampas af te sluiten.
Het artilleriepersoneel bestond uit eerste luitenant H. Cramwinckel, sectiecommandant, tevens commandant der expeditionaire artillerie, drie Europese sergeants, twee Europese korporaals en een inlandse korporaal (allen van de bergartillerie) en het materieel uit 1 sectie kanonnen van 7 cm. K.A., uitgerust als mobiel onbespannen geschut.
Op 12 kartetsen na werd een gehele munitieuitrusting meegevoerd. De genie bedroeg 1 sectie onder commando van een kapitein; de intendance werd vertegenwoordigd door kapitein-intendant F.J.A. Molenaar; de geneeskundige dienst bestond uit de chef, officier van gezondheid eerste klasse Dr. W.C. Kersbergen, drie officieren van gezondheid en ziekenverplegers.
De expeditie in Pulau Tengah
De expeditie embarkeerde in etappes vanaf de 12de mei tot de 23ste juli te Emmahaven op gouvernementsstomers met bestemming Pasir-Ganting en bereikte die plaats dezelfde dag; de opmars langs de etappe-lijn Pasir-Ganting naar het oorlogsterrein duurde van 21 juli tot 1 augustus 1903 en voerde bijna geheel door een dal van de Tapan-rivier, bestaande uit een pad dat slechts voor voetgangers geschikt was; de rivier moest herhaaldelijk worden overgestoken en daarnaast heuvels van 50 tot 100 meter hoogte beklommen worden. Bij Hiang werd ernstige tegenstand ondervonden en ontstond er bij de nadering van de troepen een vuurgevecht, waarbij drie Europese militairen zwaargewond raakten. De achttiende juni rukten de troepen tegen Lolo, een kampong in de Tiga-hali Kain, op; deze kampong bood ernstige weerstand; een zwaar vuurgevecht volgde, waarbij een officier sneuvelde en een officier, negen Europeanen, zes inlanders en een dwangarbeider gewond raakten, maar uiteindelijk werd de kampong genomen; de troepen trokken nu verder naar Lempoer en werden onderweg nog beschoten, waardoor een Europese fuselier gewond raakte. 's Nachts, in het bivak, overleed nog een der gewonden aan de gevolgen. Later, bij aankomst in Rawang, bleek verder dat een Europese fuselier met een schot in de rug een totale verlamming van de onderste extremiteiten had (hij overleed op de 28ste juni aan de gevolgen), een andere Europese fuselier een schot in het bovenbeen en een verbrijzeld dijbeen had en een inlandse fuselier een schot in het onderbeen en een verbrijzeld scheenbeen had en waarbij later bloedvergiftiging optrad, waaraan hij overleed. De vierde juli rukte de troepenmacht op naar Poelau Pandan en Pengasi; bij het vuurgevecht bij Pengasi werd een Europese fuselier gewond en werd de kampong, zonder verdere gewonden, bezet.
De achttiende juli ging een infanterie-colonne met de beschikbare genietroepen naar Lempoer-Semerep met het doel de volgende dag kampong Poelau Tengah aan te vallen. Men marcheerde om half drie af en bereikte om half acht de vuurstelling; om kwart over 1 werd tot de aanval op Doesoen Baroe opgerukt; de zwaar versterkte benting werd tot driemaal toe bestormd maar het lukte niet om haar te nemen; de borstwering was dan ook 2 tot 3 meter hoog, bestond uit kaliestenen en was gemiddeld 70 cm. dik; hierop was een pagger van bamboe geplant en de buitenkant van de borstwering was van randjoes voorzien en in de wal waren bamboezen schietkokers aangebracht met daarvoor een ondiepe gracht. Een officier en drie Europese minderen waren gesneuveld; 1 Europese mindere overleed later aan verkregen wonden, een luitenant en 8 Europese minderen raakten gewond. De achtste augustus werd Poeloe Tengah weer aangevallen; na het voorbereiden van de storm door de artillerie werd hierop om kwart voor zes tot de aanval overgegaan en werd de vijand verdreven.
De 27ste juli raakte men bij de versterkte kampong Batoe Poetih in gevecht en verloren de Nederlandse troepen een inlandse korporaal en werden een officier en 5 inlandse fuseliers gewond. De expeditiecommandant bepaalde dat niet tot de aanval op een sterk vijandelijk kampongcomplex zou worden overgegaan voordat de tweede munitieuitrusting der artillerie zou zijn aangekomen; de vierde augustus bereikte die het bivak. De beschikbare tijd werd benut voor het verkennen van het gevechtsterrein en gereedmaken van het materieel. De zesde augustus kwam de commandant van de expeditie met zijn staf in het bivak aan en de zevende augustus werden de vijandelijke kampongs beschoten, waartoe een sectie, met een sterkte van 1 officier, 3 onderofficieren, 2 korporaals en 18 kanonniers uitrukte.
De negende augustus werd het vuur geopend op Doesoen-Baroe en Poelau Tengah; er vielen 6 doden (drie Europeanen en drie inlanders); een gewonde overleed later aan bekomen wonden; en er vielen 47 gewonden (1 officier, 28 Europeanen, 1 Ambonees, 11 inlanders en 6 dwangarbeiders). Er vielen aan Korintjische zijde ruim 300 doden. Het verzet van de Korintjiërs was hier hardnekkig, en ook vrouwen en kinderen vochten mee tegen het KNIL.
De daaropvolgende dag werd, bij het doorzoeken van een huis, een colonne overvallen, waarbij een officier sneuvelde onder klewanghouwen en waarbij 22 gewonden vielen (waaronder 3 Europese en 3 inlandse fuseliers); twee gewonden bezweken later nog aan de gevolgen van schoten in het hoofd (respectievelijk op de 18de en de 22ste augustus); een dwangarbeider, die door een vluchtende Korinjiër in de rug gestoken werd, overleed ook aan de gevolgen (sceptische peritonitis).
Einde van de expeditie
De voorgenomen aanval op Poeloe-Tengah op de tiende augustus ging niet door omdat men zijn onderwerping kwam aanbieden. Op de 12de augustus werd afgemarcheerd naar Sandaran-Agoeng en op 4 september werd de expeditie ontbonden nadat al het verzet was neergeslagen. De zeventiende september scheepten de troepen zich weer in en keerden terug naar Emmahaven. Sandaran Agoeng zou de hoofdvestiging blijven met een bezetting van 225 minderen onder een kapitein en vier luitenants, waarvan kleine detachementen tijdelijk zouden worden uitgezonden naar de verschillende kampongs in de vallei van Korintji. Met de verovering van Poelau Tengah kwam Korintji vrijwel geheel onder Nederlands gezag.
Kritiek
Er was ook kritiek op het handelen van het KNIL bij de expeditie naar Korintji. In de zitting van maandag 23 november 1903 in de Tweede Kamer betoogde Tweede Kamerlid Frederik Willem Nicolaas Hugenholtz dat het optreden in Korintji ontactvol, ongemotiveerd en bijzonder wreed was. Volgens hem was de band tussen Djambi en Korintji niet zo groot dat er militaire ingrijpen nodig was. Daarnaast wees hij op het feit dat het niet bewezen was dat de moord te Lempoer een politiek motief had. Uit het koloniaal verslag werd volgens Hugenholtz nog de vredelievende gezindheid van de bevolking geconstateerd. Hugenholtz was van mening dat het KNIL andere ongenoemde motieven had om Korintji te veroveren, zoals grondstoffen. De Minister van Koloniën deed af met zijn kritiek, bewerende dat Hugenholtz naast de feiten zat met zijn beschuldigingen.
De naam van Sietze wordt weer genoemd op 21 maart 1907 als hij geëngageerd wordt voor een jaar als sergeant. Op 2 april 1908 wordt hem een voortdurend pensioen toegekend van f. 486,00 per jaar. Kennelijk is hij te gewond geraakt om nog verder dienst te doen. Het is voor Sietze een eervol moment geweest toen hem de Dapperheidsonderscheiding werd uitgereikt. Dat was toegekend bij Koninklijk Besluit van 3 juli 1907 nummer 30 voor het 2e halfjaar 1906 in Atjeh. Hij behoorde toen bij het wapen der Infanterie van het KNIL bij het Korps Marechaussee van Atjeh en Onderhorigheden.
Op 21 oktober 1909 doet Sietze Arends in Soembertjoeling geboorteaangifte van een zoon Hendrik Jan. De moeder heeft als naam: Atim n. Hij blijkt op enig moment van haar gescheiden te zijn.
Uit de Indische adressenboeken blijkt dat Sietze Arends in 1909 planter werd in Soembertjoeling Malang. In 1914 woont hij in Dampt en in 1924 en werkt bij de firma Stokvis. In 1929 werkt hij bij de firma Stokvis in Weltevreden en van 1932-1941 in is als pensionaris woonachtig in Malang. Zijn laatste adres is in Malang (Blimbing).
In 1930 is een huwelijksafkondiging te vinden van hem en de veel jongere Carola Juliette Kambag Freriks. Zij was 23 juli 1906 in Soerabaja geboren. Hij is dus op dat moment gescheiden. Op 10 december 1936 doet Sietze aangifte van een levenloze dochter bij zijn vrouw Carola. Tenslotte overlijdt hij door een natuurlijke oorzaak op 21 september 1943 in Malang. De begrafenis vond plaats op de Openbare begraafplaats Sukun te Malang. (# Buiten de Erevelden) De Oorlogsgravenstichting (OGS) schrijft van 1945 als overlijdensjaar maar dat is het jaar van constatering. De OGS schrijft dat Sietze bij overlijden een gepensioneerde sergeant bij het KNIL was. Bij zijn overlijden is gemeld dat hij gescheiden was Carola Juliette Kambag Freriks. In zijn stamboekverslag staat dat op 24 oktober 1950 bericht is gedaan aan dochter E. Arends in Djakarta.
(# De aanduiding Buiten Erevelden in het Slachtofferregister van de Oorlogsgravenstichting betekent dat het graf van het desbetreffende slachtoffer vaak niet (meer) aanwijsbaar is. Hij of zij ligt in ieder geval niet op één van de zeven Nederlandse erevelden op Java begraven. Teneinde de nagedachtenis aan deze slachtoffers in ere te houden, heeft de Stichting hun personalia opgenomen in gedenkboeken. De namen van de slachtoffers die in het Verre Oosten overleden zijn, staan in de delen 40 en 41 vermeld. Deze boeken maken deel uit van een serie van 42 gedenkboeken. Op alle zeven erevelden op Java zijn gedenkplaten aangebracht met een Nederlandse tekst en een in het Bahasa Indonesia).
Hendrik Jan Arends werd 21 oktober 1909 in Soembertjoeling (Ned.Indië) geboren. Zijn beroep werd planter. Op 8 mei 1940 trouwde hij in Djombong (Ned. Indië) met Hermanna Margaretha Petronella Brus. Zij was op 19 augustus 1908 in Hatert bij Nijmegen geboren. Op 29 december 1939 krijgt zij van de gemeente Amsterdam een paspoort met een geldigheidsduur van 2 jaar. Zij zal snel daarna vertrokken zijn omdat zij op 8 mei 1940 in Djombing, Nederlands-Indië trouwde. In 1946 kwam zij zonder man vanuit Bangkok weer terug in Amsterdam. In 1948 werd zij weer uitgeschreven naar Nederlands-Indië.
Haar zoon Jean Charles Arends, geboren op 31 augustus 1931 in Utrecht, - die eerst de achternaam Brus kreeg – bleef in Driebergen-Rijssenburg achter. Van Jean Charles is bekend dat op 25 mei 1973 zijn echtscheiding werd ingeschreven bij de Griffie van de Arrondissementsrechtbank in Amsterdam. Hij was getrouwd gewest Anneke van de Pol. Zij woonden in Amstelveen.
Hendrik Jan Arends verdwijnt in een Japans Kamp omdat hij bij de 3e Bataljon Infanterie in Soerabaja hoorde. Er zijn twee kinderen bekend:
1. Dochter Renée Margriet, geboren 4 maart 1949 in het Marine Hospitaal c.o. “Goenoeng Ringgit”(Klakah)
2. Zoon Henkjan Leonard Arends, geboren 9 oktober 1951 in het tijdelijk Borr. Zienhuis “Miamare” Gaut.
Dochter Renée Margriet reisde met de het schip Willem Ruijs naar Nederland. Zij vertrok 25 augustus 1955 vanuit Tanjong Priok en kwam op 15 september 1955 in Rotterdam aan.