Twee Duitse deserteurs in Gaasterland

Bondgenoot in een verkeerd uniform

Er zijn in Gaasterland twee verhalen bekend van mannen die deserteur werden. Het eerste verhaal gaat over Johann Paul Stummel die in Balk, Rijs en Harich verbleef. Hierover is niet zo heel veel bekend en daarom wordt met zijn verhaal begonnen. Het andere verhaal is veel bekender en uitgebreider omdat de deserteur daarover zelf een verhaal heeft laten optekenen in de Balkster Courant. Het is een Oostenrijker in Duitse dienst, Josef Fleck. 

JOHANN PAUL STUMMEL

In november 1944 krijgt tuinman – en verzetsstrijder - Jan de Vries uit Balk de vraag voorgelegd of hij nog een “bruikbare” onderduiker wist. Die vraag komt van de heer Lyklama à Nijholt die boekhouder is in de Duitsgezinde Boerenschool van Rijs. Deze school is vanaf 1942 een onderdeel van de Landstand. De onderduiker moet wat klusjes gaan doen op school. Jan de Vries is erg op zijn hoede bij deze vraag. Weet deze boekhouder dan dat hij in het verzet zit?; is het een vraag om hem in de val te laten lopen? Maar toch gaat Jan de Vries op zijn verzoek in. Dat heeft ook een praktische reden. Jan de Vries weet wel iemand en dat is iemand die hij bij hem thuis een onderduikadres heeft gegeven.

Deze onderduiker is heel lastig in Balk te handhaven en daarom wil Jan de Vries en zijn huishouding hem wel kwijt. Het is Johann Paul Stummel. De naam is fonetisch opgeschreven en het zou ook Stommel geweest kunnen zijn.  Hij is een uit Amsterdam gedeserteerde Duitse soldaat. Hij had in Amsterdam in een bloemenzaak gewerkt en bloemen aan een SD’er geleverd. Daar loopt het verkeerd en hij duikt onder. Via garagehouder Ynze Pieksma uit Amsterdam komt Stummel in Balk terecht.  Grossier Van der Wal uit Balk heeft Stummel opgevangen en bij Anne Piersma in Balk laten onderduiken. Via gemeenteambtenaar Ties van Hout heeft Stummel een vals persoonsbewijs gekregen met daarop de naam Piet Bosma. Bij Piersma kan hij niet blijven en via grossier van der Wal uit Balk wordt hij daarna bij Jan de Vries ondergebracht. “Als je hem niet vertrouwt, schiet je hem maar dood”, had Van der Wal tegen de Vries gezegd. Stummel was nieuwsgierig en moet regelmatig van straat worden gehaald en wordt zelfs een keer door twee Duitsers, die in Balk met een zwarthandelaar aan het onderhandelen zijn, herkend. Stummel fietst er achterlangs en roept tegen de zwarthandelaar “die mannen moet je niet leveren, die zijn van de SD”. Er volgt een achtervolging en Stummel verschijnt weer bij Jan de Vries waar hij door de Vries wordt uitgevloekt. Jan de Vries denkt ook aan zijn eigen veiligheid want het zou een ramp zijn als de Duitsers ontdekken dat hij een deserteur in huis heeft. De Vries geeft hem een andere jas waardoor Stummel niet door achtervolgende SD’ers zal worden herkend. Nu gaat Stummel houtzagen bij de pastoor. De zaag is stomp en gaat hij naar aannemer Bauke Boersma in Balk en wordt weer gezien door een SD’er. “Piet” vlucht in de schuur van Boersma onder de hanenbalken en wordt daar niet gevonden.

Het gaat goed met Stummel in de Boerenschool tot het moment dat er een groep N.S.B.-kinderen uit Amsterdam naar de Boerenschool wordt gestuurd om aan te sterken. Stummel wordt hier door een van de begeleidsters herkend en daarom vlucht hij in paniek naar zijn kamertje. Koerierster Gooits Postma uit Bakhuizen snelt de volgende morgen naar de tuin van Jan de Vries en zegt:  ”Wy kinne neat mear mei Piet. Hy leit op syn keammerke te oaljen: “Ik wil naar de Vries!” (Vertaling: Wij kunnen niets met Piet. Hij ligt in zijn kamertje te razen: Ik wil naar de Vries). Als de donder gaat Jan de Vries naar de dokter voor een difteritispapier. Uiteindelijk heeft hij dat gekregen van dokter Frowein uit Oudemirdum. Er komt nu een difterieplakkaat op de kamer. Nachts wordt Stummel weer bij De Vries voor de deur afgezet.

Uiteindelijk komt deze Stummel - oftewel Piet Bosma - bij Joop Bakker in Harich terecht. Bakker is werknemer bij de Vries. Voor wat geld en veel goede woorden neemt hij hem in huis. Daar blijft hij tot aan de bevrijding.

JOSEF FLECK

Op 17 april 1945 verklaarde de commandant van de plaatselijke verzetsgroep Elahuizen-Oudega, “meester” Siemen T. Hofstra, dat het dorp geacht werd bevrijd te zijn en dat de vlaggen uitgestoken konden worden. Dat deed men dan ook meteen en massaal. In de zuivelfabriek van Elahuizen bevonden zich, behalve de verzetsmannen ook nog drie gevangengenomen Duitsers. Maar intussen was het aantal gevangengenomen vijanden met één vermeerderd: een Stadsfeldwebel van de Luftwaffe. Hoe kwam men in vredesnaam aan deze figuur? Even later kwam een Canadese pantserwagen de vier vertegenwoordigers van het Herrenvolk afhalen. De Canadezen behandelden de gevangenen heel wat minder zachtzinnig dan de Friezen uit Oudega, Kolderwolde en Elahuizen hadden gedaan. Abmarsch! Maar... de volgende dag was de Luftwaffe-Stabsfeldwebel terug in burgerkledij. Hij bleef nu in Elahuizen! Men vond dat bijzonder sterk en men snapte er niets van. Hofstra snapte het wel, maar zei niets. Aldus geschiedde de entree van Josef Fleck in Elahuizen. Dertig jaar later kwam Fleck terug, waarna alles duidelijk werd. Zijn verhaal is grotendeels opgetekend in de Balkster Courant van 5 november 1981.

Josef Fleck als Obergefreiter (korporaal)

Josef Fleck was 7 juni 1914 geboren in Bernstein in Deutsch-WestUngarn als enige zoon van een politoerder. (Iemand die hout glad maakt en doet glanzen door het met een laag politoer of met olie te bedekken). Bernstein lag in Burgenland en op Hongaars grondgebied. De jonge Josef leerde dus dat Hongarije zijn vaderland was. Na de Eerste Wereldoorlog, waarin zijn vader meevocht in Polen, werd het Bernsteinse gebied bij Oostenrijk gevoegd en werd Josef, die bekend stond onder naam “Jupp”, bijgebracht dat zijn vaderland Oostenrijk was. Maar, alle verandering is geen verbetering en in 1938 kwamen Hitlers troepen Oostenrijk binnenvallen vanwege de “Anschluss”. Oostenrijk had zich aangesloten bij Duitsland en was nu onderdeel geworden van Hitlers Duizendjarige Rijk. Zodoende moest Jupp nu tot zijn verbazing leren dat Duitsland zijn vaderland was geworden. Als je 24 jaar bent en dan al zo vaak van vaderland bent verwisseld, is dat wel iets bijzonders. Met als gevolg dat het begrip ‘vaderland’ Jupp helemaal niets meer zei. Het nationaal-socialisme zei hem zelfs nog veel minder en zijn ex-landgenoot Adolf Hitler kon hem gevoeglijk worden gestolen.

Hij vond de man een absolute flapdrol,  maar dat kon hij natuurlijk niet luidop zeggen. Jupp was inmiddels kunstenaar geworden, schilder en beeldhouwer. Hij had de kunstacademie in Graz achter zich en toen Hitler Oostenrijk kwam inpikken, had hij al bij diverse firma’s in binnen- en buitenland gewerkt; illustraties voor boeken gemaakt, portretten en vrije onderwerpen geschilderd en religieuze voorstellingen voor kerken gemaakt. Kunstenaars hebben in de regel hun eigen mening en dat had Jupp ook. “Ik ben Protestant”, zei hij, “maar dan protesteer ik ook tegen alles”. Hitler had zichzelf ook voor kunstenaar gehouden en had schilderijen gemaakt. Jupp had ze gezien en vond ze waardeloos. “Die vent kan nog niet eens een rechte lijn uit de vrije hand trekken!” zei hij verontwaardigd, “daarvoor heeft hij notabene een liniaal nodig! En dat noemt zich ook nog kunstenaar... Het lijkt er niet op!”

 VAN OPPERWEZEN TOT IDIOOT

Kunstenaar of niet maar Hitler kreeg Jupp te pakken, want laatstgenoemde was nu tot Duitser bevorderd en zou moeten meewerken aan de opbouw van Hitlers heilstaat. En zo werd Jupp soldaat met grote tegenzin. Hij haatte elke vorm van geweld en haatte het nationaal-socialisme vanwege de daaraan ten grondslag liggende misdadige principes. Maar hij had niets te vertellen. Hij leverde zijn laatste burgerwerkstukken in in Braunschweig, kwam in augustus 1938 bij de Duitse luchtmacht terecht, waar hij zijn uiterste best deed om zich te laten afkeuren. Hij verkondigde de doktoren dat hij 44 kwalen had, maar daar trapte men geen moment in. Op 10 november moest hij zich melden in Dessau en daar begon zijn uiterst merkwaardige militaire carrière. Met de Zuid-Duitsers kon hij redelijk opschieten, maar hij walgde van die lui uit Pruisen die hij als “arrogante rotzakken” bestempelde. Hij haatte het nationaalsocialisme; hij haatte de Pruisen; hij haatte het hele militaire gedoe en hij haatte Hitler, “der Schicklgruber” die notabene zelf een Oostenrijker uit Braunau was.  De opleiding was zwaar en de discipline belachelijk streng. De welbekende “Kadaverdiziplin” werd er grondig ingestampt. Jupp kwam terecht bij een luchtverdedigingseenheid met zoeklichten en met luisterapparaten. Later kwam men er achter dat hij als schilder en als beeldhouwer ook heel wat kon presteren. Zodoende werd hij aan het werk gezet bij decoratiewerk van kazernes en diverse hoofdkwartieren. Er moesten ontelbaar veel portretten komen van Hitler en die moesten uiteraard op elk mogelijk hoofdkwartier hangen. Jupp vereeuwigde de Führer aller Germanen talloze malen, maar helaas kon zijn hand wel eens even uitschieten. Het gevolg daarvan was dat Hitler op het portret er lichtelijk idioot kwam uit te zien. Jupp zei dan dat het een kunstenaarsvisie op de Führer moest voorstellen – en zowaar men accepteerde het- en Jupp lachte zich – onzichtbaar – zo wat een ongeluk. Hij had evenwel een paar machtige beschermers. Op de Führer-portretten deed hij helemaal zijn best niet. Maar als officieren vroegen een portret van zichzelf of van hun gezinnen te schilderen, deed hij dat met genoegen en maakte er ware kunstwerken van. De betrokken officieren konden dan naderhand geen kwaad woord over Josef Fleck horen. Als beeldhouwer maakte hij monumenten in Dessau en Koningsbergen en daarmee won hij zelfs een eerste prijs. In zijn vrije tijd schilderde hij wel meer, maar het was onmogelijk aan goed materiaal te komen. Van die schilderijen zijn er niet alleen diverse in Europa te vinden, maar sommigen belandden zelfs helemaal overzee. Jupp was een prima vakman en dat was iedereen duidelijk.

HINDURCHBALANZIEREN

In september 1939 brak de Tweede Wereldoorlog uit en kwam er een eind aan Jupps kunstenaarsactiviteiten. Hij kwam bij de luchtafweer in Duitsland terecht, maar daar vond men hem weer te goed en dus verhuisde hij naar een opleidingsafdeling. In 1939 en 1940 leidde hij als instructeur zo’n elf verschillende leergangen op en kreeg nog veel meer zijn bekomst van het nationaal-socialisme. Moest Duitsland deze oorlog beslist winnen? Jupp was van mening dat het nooit moest gebeuren, want dat zou de overwinning van het kwade op het goede worden en het einde van alle individuele vrijheid, waar vooral kunstenaars niet zonder kunnen. Wat betekende dat? Dat alles eraan gedaan zou moeten worden om die Duitse overwinning onmogelijk te maken. Dus: saboteren. Maar hoe? Jupp zag er geen heil in om in een van die inrichtingen te belanden die de Nazi’s verbeteringsgestichten en de tegenstander concentratiekampen noemden. Tenslotte is een levende hond meer waard als een dode leeuw. “Man muss hindurchbalanzieren!” zei de krijgsman-tegen-wil-en-dank. Men moet op het randje van wat mogelijk is op het gebied van sabotage proberen te balanceren: een stap te ver en Hitlers trawanten hebben je te pakken. Een stap te weinig en er gebeurt helemaal niets en de Führer kan zijn gang gaan. Proberen hoever je kunt gaan, zonder dat ze je in de gaten krijgen – en dat werd Jupps wachtwoord en daar hield hij zich aan. En de Pruisen, de echte militairen met hun kadaverdiscipline en superioriteitsgevoel, kon hij helemaal niet uitstaan. Er waren veel te veel van die mensen die de Oostenrijkers beschouwden als onnozele harken, slordige slampampers en die hen zoveel mogelijk pestten. Jupp pestte terug en merkte tot zijn genoegen dat de superwezens zijn particuliere pesterijen niet eens in de gaten hadden. Voor de rest bleef hij ondanks alles vrolijk. “Du weisst”zoals hij zei, “ich bin immer ein lustiger Mensch gewesen!”. En er waren meer dan Edelgermanen en pseudo-Führers voor nodig om hem van zijn vrolijkheid af te houden.

In Nederland

Josef Fleck als soldaat

In januari 1941 kwam Josef Fleck in Nederland aan en hij werd ingedeeld bij de Duitse luchtverdediging. Die richtte zich speciaal op de opbouw van de nachtjager-eenheden en de in ontwikkeling zijnde radar die ten nauwste betrokken was bij de nachtjagerij. Alweer langdurige opleidingen en natuurlijk een voortzetting van Jupps geheime oorlog tegen de Nazi’s. Alles met elkaar diende hij bij 43 verschillende eenheden van de Luftwaffe en meerdere van die eenheden waren hem liever kwijt dan rijk. Hij dreef zijn sabotagepogingen soms iets te ver door. In ieder geval belandde hij driemaal voor de krijgsraad wegens subversieve activiteiten. Hij werd alle drie keren vrij gesproken wegens gebrek aan bewijs. Dat kon gebeuren doordat een stel kameraden, die als getuigen waren opgeroepen, voor de krijgsraad logen alsof het gedrukt stond. Het viel waarachtig niet mee om het “hindurchbalanzieren” vol te houden. Eenmaal bakte Jupp het zo bruin dat hij op transport werd gesteld naar Rusland en daar zag hij natuurlijk geen toekomst in. “Wij zaten in een soort gestraftentransport en wij waren al een heel eind weg”, vertelde bondgenoot-in-het-verkeerde-uniform. “Op een avond kwamen wij in Stettin aan waar we de nacht moesten doorbrengen.

Als gestrafte moest je dan zo’n nacht in een cel zitten. Enfin, in Stettin was het een enorme chaos en men zocht een cel voor mij in het politiebureau, gevangenis of waar dan ook. En wat gebeurt er? In het hele Stettin was niet een lege cel te vinden! Geloof me of niet: de transportführer heeft mij toen gewoon teruggestuurd naar mijn oude onderdeel. Dus ik weer terug en blij toe”.

EISBÄR SONDEL

Op een gegeven moment kreeg Jupp een complete opleiding tot Jägerleitoffizier. Volgens de taakomschrijving moet zo’n officier vanuit een radarstation met behulp van radar opgevangen beelden van vijandelijke bommenwerpers en Duitse nachtjagers via de radio de nachtjagerpiloot de juiste aanwijzingen geven om de bommenwerper te benaderen en neer te schieten. Daar voelde Fleck hoegenaamd niets voor. Hij had er geen enkel belang bij om Geallieerde vliegtuigen te helpen neerschieten. Maar hij kon er niet onderuit en moest de opleiding wel volgen. Een enthousiast leerling was hij niet. Eigenlijk had hij nu tweede of eerste luitenant moeten worden, maar dat werd hij niet. Fleck vond dat best. Maar ze bevorderden hem wel tot Stabsfeldwebel, de hoogste onderofficiersrang in de Luftwaffe. Deze rang is te vergelijken met adjudant-onderofficier eerste klasse. Het was logisch dat Jupp naar verschillende radar-peilstations werd gestuurd. Hij weigerde als lid van een radarpeilstation de juiste beelden op te geven van vijandelijke bommenwerpers.  In Noord-Nederland waren “Tiger” op Terschelling, “Schlei” op Schiermonnikoog;  “Löwe” op Trimunt bij Marum; “Gazelle” bij Veendam en dan “Eisbär” in Sondel. Uiteindelijk belandde Jupp in Sondel. Hij kon prima met de laatste commandant van “Eisbär” Hans Hauenstein. Deze commandant moest evenals zijn voorgangers niets van Nazi’s hebben. De hele bemensing van Eisbär was niet bijzonder Hitleriaans aangelegd en de omgeving was mooi. Er moest regelmatig worden gepatrouilleerd. De controles waren zowel overdag als ’s nachts en dat liet de Zugführer al spoedig over aan Stabsfeldwebel Fleck. “Ik was zowat eigen baas”, zei Jupp “en ik kwam onderweg van alles tegen. Er werd heel wat door de Nederlanders afgezwendeld in die dagen en als ik had gewild dan had ik er heel wat lui bij kunnen lappen. Dat was ik natuurlijk helemaal niet van plan. Je kon vooral ’s nachts van alles tegenkomen: onderduikers, misschien zelfs wapentransporten maar ook stropers. Ik heb natuurlijk wel lui aangehouden, maar ik heb ze allemaal prompt weer laten lopen. Op de radar konden we zelfs aardig goed nagaan waar de wapendroppings voor de Ondergrondse plaatsvonden.

Zo zijn wij eens de Noordoostpolder ingestuurd om daar eventuele gedropte wapens op te sporen. Op onze manier konden wij die niet vinden. Wel vonden wij daar bij een boer een pas geslacht varken dat daar in de kamer hing. Die boer was daar natuurlijk clandestien aan het slachten geweest. De Leutnant vond het maar een vreemd zaakje en vertrouwde het spul niet. Hang je zoiets in een kamer? Wij zeiden:  “Herr Leutnant, dass ist ja selbstverständlich. Overdag is het vandaag aardig warm geweest en dan bederft vlees heel gemakkelijk. Logisch dat je dan zo’n varken in een kamer hangt waar het koel is. Nou ja, toen begreep de Leutnant wel zo’n beetje hoe de vork in de steel zat. We hebben het geslachte varken mooi laten hangen”.

Tenslotte kreeg Jupp zodanig zijn bekomst van de Grootduitse Luftwaffe dat hij besloot van het toneel te verdwijnen. Dat was dodelijk gevaarlijk. Als de Feldgendarmerie je te pakken kreeg dan kon je jezelf wel afschrijven. Er waren in kamp “Eisbär” heel wat militairen die wel graag zouden willen deserteren. Maar ze durfden niet uit angst voor hun gezinnen in Duitsland die onherroepelijk naar een concentratiekamp zouden verhuizen. Jupp dacht daar iets anders over. Hij was van mening dat de Nazi’s je maar eenmaal konden doodmaken en hij had geen gezin dat de dupe van zijn gedrag zou kunnen worden. Tijdens zijn verblijf in Sondel had hij kans gezien iets meer te weten te komen over de Ondergrondse.

Jozef Fleck had zich al meerdere keren in Balk laten zien en had dus wel wat oppervlakkige kennissen hier en daar. Hij had op de Luts in Balk geschaatst en kwam meerdere malen in de Duitse werkplaats van de gevorderde garage van autobusbedrijf De Boer in Balk. Hier werden Duitse vrachtwagens gestald. De garage werd ontruimd en de autobussen en de onderdelen werden her en der ondergebracht. Daar werd onder anderen gewerkt aan de ombouw van een autobus tot overvalwagen. In de zijwanden werden ter hoogte van de zitplaatsen openingen gemaakt voor het in en (vooral) uitspringen. Er werd heel lang overgedaan en uiteindelijk is deze omgebouwde autobus nooit door de Duitsers gebruikt maar wel na de bevrijding wel door de NBS.

Foto aangeboden door Melle C. van der Goot uit Ruigahuizen. Fotograaf Mulder Tjerkwerd

Foto aangeboden door Melle C. van der Goot uit Ruigahuizen. Fotograaf Mulder Tjerkwerd

Op de een of andere manier kwam verzetsleider Benjamin Herres Steegenga uit Balk met Jozef Fleck in contact. De kennismaking werd zo vertrouwelijk dat er geheime onderhandelingen plaatsvonden, waarbij Fleck aan Benjamin Steegenga toevertrouwde dat hij wilde deserteren. Steegenga heeft hem gezegd dat te kunnen en te willen organiseren. Voor Steegenga was het natuurlijk oppassen, want het zou ook een Duitse valstrik kunnen zijn.

Op een duistere avond aan het einde van 1944 wacht Steegenga op de afgesproken plek in de omgeving van Bremer Wyldernis op Jozef Fleck om hem naar een onderduikadres te brengen. Fleck uit “Eisbär” verschijnt inderdaad in compleet uniform en met wapen, papieren en dienstfiets. Hij heeft een tijdlang door een vol met water staande bosgreppel gefietst, om geen spoor achter te laten voor eventueel in te zetten speurhonden. De Duitsers hebben geen argwaan bij zijn vertrek gehad, want hij zou een controleronde maken in de omgeving. Steegenga heeft burgerkleding meegenomen en als manufacturier is dat voor hem natuurlijk geen probleem. Een eind verderop staat bakker Auke Prins die hem naar zijn onderduikadres zal brengen. Samen fietsen ze naar de familie Luitjen Kramer, Harichsterdyk 88 in Harich. Vlakbij verstoppen ze eerst het Duitse uniform in een poel bij Frisbuorren in Harich. De fiets wordt aan Steegenga gegeven die de fiets verstopt in een bos scheef achter de bakkerij van Prins. De familie Luitjen Kramer neemt een groot risico, want bij ontdekking wacht zowel Fleck als Kramer de doodstraf.

Luitjen Kramer werd 25 april 1877 in Sondel geboren en overleed vlak na de oorlog op 5 maart 1947. Hij was getrouwd met Minke de Vries, geboren 11 maart 1896. Het gezin had drie kinderen, Sijmen, Neeltje en Geeske.

Achter het houten búthússkot was de “golle” en die zat vol met hooi. Jupp bracht zijn beeldhouw- en houtsnijderskunst in praktijk. Hij maakte een luik in de houten wand dat praktisch onzichtbaar was en maakte daarachter een schuilplaats in het hooi. Hij zat daar net zo veilig als in de beste schuilkelder en voelde zich prima nu hij de Führer eindelijk de dienst helemaal had opgezegd. De Ondergrondse nam fiets, uniform en wapens over en gebruikte die voor betere doeleinden dan het Germanendom ze had bestemd.

EEN DAG KRIJGSGEVANGENE

Toen commandant Hans Hauenstein op 16 april 1945 om exact 18.00 uur de radarantennes en het verbindingscentrum van “Eisbär” opblies en zich met zijn mensen terugtrok naar Lemmer, meldde Jozef zich aan bij meester Simon T. Hofstra, de commandant van de  verzetsgroep Elahuizen-Oudega. Maar bij de bevrijding moest de ex-Luftwaffemilitair toch worden aangemeld en zo belandde hij in de Elahuister zuivelfabriek. De Canadezen brachten hem naar Heerenveen en daar ging meester Hofstra uit Elahuizen ook naar toe. Hij kon getuigen dat Fleck geen vijand, maar een bondgenoot was geweest. Dat vonden de Canadezen toen ook en even later was Jupp vrij man en burger. Hij zou best terug willen naar Oostenrijk en Bernstein, maar daar waren de Russen nu de baas en die hadden er geen belang bij hun ex-vijanden zo vlug mogelijk op hun grondgebied toe te laten. Jupp werd ondergebracht bij de familie Haringsma. Hij liet zijn baard staan en maakte veel plezier, want hij was nog steeds “ein lustiger mensch” waardoor hij een populaire figuur werd. Op de een of andere manier slaagde hij erin aan primitief schildersmateriaal te komen en hij vatte zijn oude kunst weer op. Een erg bekend schilderij uit die tijd is een op zwart fluweel geschilderde voorstelling van Jezus op de Olijfberg. Jupp zag het en zei:  “das ist Christus am Ölberg” en maakte er verscheidene kopieën van. Meerdere ervan hangen nog in Elahuister huiskamers. Hij ondertekende zijn werk met “Fleck, Austria”. Hij hield erg van zingen en een van zijn tophits uit die tijd was het droevige lied van een jongetje dat een paard wilde hebben. Dat kreeg hij dan ook maar anders dan hij had bedoeld. Het was “ein Österreichischers Lied” zei Jupp en zong dan met overmaat en gevoel: “Mammatscho, schenk mir ein Pferdchen – Ein Pferdchen – Ein Pferdchen wär mein Paradies...” en alles wat er verder volgde in dit melancholieke  gezang.

ROTMOF

Tenslotte kwam er enig uitzicht op repatriatie en met de Lemmerboot vertrok Fleck naar Amsterdam. Hij had geleerd om Nederlands te lezen en te verstaan maar sprak zelf nog steeds Duits. Op het dek van de Lemmerboot hoorde iemand hem Duits spreken en ergerde zich daar grandioos aan. Hij sprak dus Jupp aan met de minder vriendelijke benaming “Rotmof”. Jupp werd meteen des duvels. “Rotmoff?” vroeg de verontwaardigde Oostenrijker ”was Rotmoff, du Lausbube? Ich bin kein Rotmof”. En voordat de belediger hetzelf wist, had Fleck hem opgetild en hield hem boven het IJsselmeerwater. “Sage es noch einmal, Schlingel”.

Een in de buurt aanwezige politieman moest zich er mee bemoeien en stelde de nog steeds behoorlijk aangebrande Jupp in het gelijk. De weg naar Bernstein leidde langs Amsterdam en een verzamelkamp bij Breda en het afleggen van die weg duurde lang. Pas in het voorjaar van 1946 was Josef Fleck weer terug bij zijn ouders, die in geen jaren meer van hem hadden gehoord en die meenden dat hij dood was. Voor Jupp had de oorlog acht jaar geduurd. Hij had veel geleerd maar aan al het geleerde had hij niets. Maar werk was er wel. De Russische bezettingstroepen hadden het leuk gevonden op beelden in de kerken te schieten. Op die manier was er heel wat vernield en bombardementen hadden ook al de nodige schade aangericht. Jupp kreeg het druk met restaureren van beelden en schilderijen. In 1975 kwam hij voor de eerste keer terug naar Friesland. Het bleek dat hij naast het schilderen en beeldhouwen een “Landwirtschaft”, een hotel, in Bernstein in Burgenland bezat, dat hoofdzakelijk door zijn vrouw beheerd werd. De kinderen waren getrouwd en er waren ook al kleinkinderen. Zijn conclusie over de donkere oorlogsperiode was: “Achteraf bekeken had ik tijdens de oorlog misschien wel wat meer kunnen doen. Maar wijze woorden achteraf zijn natuurlijk altijd gemakkelijk. Ik heb gedaan zoals ik dacht dat het het beste was. Ik heb Hitler gesaboteerd en ik heb op mijn manier weer mensen kunnen helpen. Ik heb goede vrienden in Friesland kunnen achterlaten en heb voor mijzelf goede herinneringen aan een beroerde tijd. Wat wil je eigenlijk méér?”. Zijn geliefkoosde spreuk was: “Ich bin Protestant und darum protestiere ich gegen Alles”. Nadien is hij enkele keren terug geweest om zijn dankbaarheid te tonen aan de familie Kramer en hun nazaten.

Twee schilderijen door Josef Fleck

Duits verzet

Onderstaande tekst is overgenomen van de website https://duitsverzet.wordpress.com en geeft een indruk hoe het Naziregime over deserteurs dacht.

 “Aan het front KAN men sterven, als deserteur MOET men sterven”, aldus Adolf Hitler.

Desertie, in het Duits Fahnenflucht genoemd, en ook het in dienst treden bij de vijand, werden al sinds mensenheugenis beschouwd als krijgsverraad, waar dan ook zware straffen op stonden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat dergelijk verraad eveneens bestraft werd tijdens het Derde Rijk.
Na de Weimar Republiek waar militaire strafzaken ondergebracht waren bij de burgerrechtbanken, voerde Hitler op 1 januari 1934 weer de militaire gerechtshoven in. Ter afschrikking bepaalde hij vanaf 1943 dat de executie moest geschieden in het bijzijn van de eigen kameraden, want desertie was een schending van de eed van trouw. In wezen pleegde de deserteur door zijn daad verraad aan zijn kameraden. Ondanks dit feit waren vele soldaten bereid om dit risico te nemen. Naar schatting hebben tussen de 350.000 en 400.000 soldaten zich schuldig gemaakt aan desertie. In die dagen en zelfs tot ver na de oorlog werd deze daad gezien als een daad van lafheid. Door de militaire rechters werden deserteurs gezien als asociale en ook vaak als zenuwzwakke lieden.

Een stempel dat zeker bij velen van deze mensen niet paste. Doch was het gewoon “een laffe daad”? Om te deserteren was immers veel moed nodig. Iemand die deserteerde, wist heel goed welk lot hem boven het hoofd hing als hij gepakt zou worden.

Allerlei motieven om te deserteren, speelden een rol.  Velen waren teruggeschrokken voor de wantoestanden die zich voltrokken aan de diverse fronten, maar er waren ook velen die desertie zagen als een poging tot verzet. Een aantal van hen probeerde onder te duiken, zo ook in Nederland. Er zwierven regelmatig Duitse militairen op het platteland op zoek naar eten.  Enkele soldaten die sterker uiting wilden geven aan hun drang tot verzet, zochten aansluiting met het Nederlandse verzet en hielpen bij overvallen, zoals bij de Woeste Hoeve en Kamp Amersfoort. Ook bij de aanslag op SS-commandant Rauter waren twee Oostenrijkse militairen betrokken.

Er waren ook soldaten, die er liever voor kozen om in krijgsdienst te treden in het buitenland om via dat leger de Nazi’s te bestrijden. Maar daarmee brachten ze zichzelf wel in een moeilijke positie, ze moesten immers de wapens opnemen tegen hun eigen landgenoten, terwijl beide partijen vochten voor een beter vaderland. Zij het iedere partij met andere opvattingen hierover.