Hoe een Gaasterlander twee maal lid werd van de NSB.
Dit is de Tweede Wereldoorloggeschiedenis van een Gaasterlander. In het jaar 2005 hebben familieleden het levensverhaal onderzocht bij het NIOD in Den Haag en daarna opgeschreven. Het is indrukwekkend om te lezen waarom de Gaasterlander tot tweemaal toe lid is geworden van de Nationaal Socialistische Beweging (NSB) Het blijkt een harde aanklacht te zijn tegen de maatschappij. Het verhaal is op verzoek van de familie geanonimiseerd weergegeven en vertaald vanuit het Fries.
De inwoner van Gaasterland had zijn zaak in de financiële crisisjaren van 1930 – 1940 moeten sluiten. Er was te weinig werk voor hem en hij wilde geen schulden maken. Bij faillietverklaring zouden anderen daardoor ook nog eens gedupeerd worden. Ieder wilde hij recht in de ogen kunnen kijken. Met zijn gezin vertrok hij naar Leeuwarden. In deze grote stad was altijd wel werk te vinden. Hier vond hij direct een baas en dat kwam omdat hij een eersteklas vakman was. Voor het hele gezin werd het hier een prettige tijd. Er was nu een vaste baan en zij woonden in een – voor die tijd – moderne woning in Huizum.
Maar na een paar jaar bleek dat het wonen in Leeuwarden voor een van de kinderen lichamelijk niet goed was. Een zoon kreeg zware aanvallen van astma. Het werd zo erg dat de jongen dreigde te stikken. Daarom werd er een bezoek gebracht aan een arts. Omdat er geen geld was om de zieke zoon te laten kuren, had de dokter gezegd dat er maar één oplossing was: “Jullie moeten terug naar de zandgrond”. Deze oplossing was niet gemakkelijk, maar de Gaasterlander en zijn vrouw bespraken met elkaar dat de gezondheid van de zoon hen boven alles ging. En daarom vertrokken zij weer naar Gaasterland, hun geboortestreek. Dit was niet erg, maar men kwam hier weer in de werkloosheid terecht. Een rijke vrouw in Gaasterland, waar de moeder van de Gaasterlander nog gewerkt had, trok haar het lot van dit gezin aan en zorgde voor een oude leegstaande woning. De Gaasterlander ging nu iedere dag op stap om te proberen aan werk te komen. Hij maakte een voor hem vernederende gang langs zijn vroegere collega’s. Maar die hadden ook zelf weinig tot geen werk en dus bleef hij zonder inkomsten. Tenslotte restte alleen de zware gang naar het gemeentehuis in Balk om financiële bijstand te vragen. Hier stond hij dan met de pet in de hand voor het loket van het bureau Maatschappelijk Hulpbetoon. Een paar jaar terug was hij nog de zelfstandig ondernemer geweest en nu moest hij alles gaan opbiechten en om geld vragen. En wat zei toen die ambtenaar? “Nee, u komt niet in aanmerking. U moet eerst een jaar in onze gemeente gewoond hebben”. Nadat hij van de eerste schrik bekomen is, vraagt hij: “Maar man, wat moet ik nu?”. Hem werd koeltjes te verstaan gegeven: “Er is natuurlijk nog de diaconie”. De diaconie! Zou hij dan weer op zijn knieën moeten en bij de diakenen moeten aankloppen? En toen, toen heeft hij, die zelden een onvertogen woord sprak, in het gemeentehuis gevloekt en de deur zo hard dichtgesmeten dat het kozijn bijna losschoot. Hij voelde zich in de steek gelaten en verraden en dan vooral door zijn regering.
En toen was daar Mussert, de leider van de Nationaal Socialistische Beweging, de NSB Mussert had het over een geheel andere maatschappij met samenwerkende mensen. Mussert had het ook over een regering die “de kleine man” niet liet verkommeren. Zo werd hij, naïef als hij was, lid van de NSB in de gemeente Gaasterland. Hij pakte alle werkzaamheden aan om met zijn gezin door deze moeilijke periode heen te komen. Eén van deze werkzaamheden was het “stobberoeien”, dat wil zeggen: de zware boomstobben uit de grond verwijderen nadat de bomen in het Gaasterlandse bos gekapt waren. Het was gevaarlijk rotwerk. Eén verkeerde slag en men had de bijl in de voet. Toen werd er werkvolk gevraagd bij de Zuiderzeewerken in de Noordoostpolder. Op dat moment had de NSB al een akelige naam in Den Haag. Ambtenaren mochten geen lid van de NSB zijn. Het werkvolk dat NSB lid was, kon het werk in de polder wel vergeten. Maar er moest wel wat verdiend worden om de huishouding draaiende te houden. Weer moest hij het hoofd buigen terwijl hij altijd zijn principes navolgde, maar nu had hij geen andere keus. Deze vernedering moest hij dus weer ondergaan en hij liet zich als NSB-lid uitschrijven.
De oorlog en de bezetting kwamen. De NSB had op dat moment al niet veel aanhang meer. Maar nu groeide de NSB als kool. Duizenden werden NSB lid en werden “meibloempjes” genoemd. Hij zag het allemaal gebeuren. Ja, zo werkte het dus. En nu kwamen de profiteurs opzetten en daar wilde hij geen deel van uitmaken. De Gaasterlander deed nu in deze oorlog precies hetzelfde als ieder die aan de goede kant stond. In zijn kleine woning kregen Joden, onderduikers en evacuees tijdelijk onderdak. In 1943 keerden de oorlogskansen door de Duitse nederlagen bij Stalingrad en El Alamein. Duitsland begon op alle fronten te verliezen. En ja hoor, de “meibloempjes” zagen het zwerk drijven en zij wisten niet hoe snel zij zich van de NSB-ledenlijst moesten laten uitschrijven. Hij zag het aan. Daar gingen de lafaards. En toen, precies toen, is hij weer lid geworden van de NSB Hij vertelde dat niet aan zijn vrouw en kinderen. De oorlog liep ten einde. Hij maakte met een vriend een kuier door de bossen. Zij kregen het natuurlijk al pratende over de komende bevrijding. “Die NSB’ers”, zei zijn vriend: “als die straks opgepakt worden wil ik ze eigenhandig doodmaken”. De Gaasterlander ging voor hem staan en zei: “Nou, ga je gang, hier staat er één”. “Wat, jij? Dat bestaat niet, zo zit het niet”. Toen na de bevrijding alle NSB‘ers opgepakt waren, wilden de leden van de Binnenlandse Strijdkrachten uit zijn eigen woonplaats hem niet ophalen. “Een rechtschapener man is er niet. Dan zijn er wel anderen die wat te verantwoorden hebben”. Maar die anderen konden ze niets maken. Wat kreeg zijn vrouw een dreun toen hij haar moest vertellen dat zij zich moest voorbereiden op het feit dat hij wel eens opgepakt zou kunnen worden. Hij probeerde alles aan haar uit te leggen maar op dat moment – en ook later – kon zij niet begrijpen waarom hij tot de NSB was toegetreden. Maar zij hield onvoorwaardelijk van hem en bleef achter hem staan.
Op 18 april 1945 werd hij opgepakt en overgebracht naar Kamp Sondel waar de Duitsers tot 16 april 1945 hun Peil- en Radarstation Eisbär hadden gehad. Zijn straatarme vrouw bleef zonder inkomen achter. In Kamp Sondel verdiende hij 9 gulden in de maand. Het bedrag werd later verhoogd naar 25 gulden.
In Kamp Sondel had de Gaasterlander een vijand in de persoon van de Kampcommandant die een hekel aan hem had. In een kort briefje schreef de commandant op 28 januari 1946 aan het hoofd van de Politieke Opsporingsdienst (POD) in Sneek die om inlichtingen had gevraagd:
“Hij is een ongunstig figuur en doet al zijn best de kampleiding te saboteren. Hij is nog voor 100 % nationaal-socialist (100% nationaal-socialist onderstreept en in de marge voorzien van twee uitroeptekens in groene inkt). Hij is één van de hitsers tegen de kampleiding. Hij werd in Sondel gestraft met een intrekking van twee maanden bezoek en correspondentie, wegens het smokkelen van een brief waarin hij ongegronde klachten tegen de kampleiding had geschreven”
Dit oordeel staat in schril contrast met de “Staat van Inlichtingen” die de kampleiding (marechaussee) nog op 4 januari 1946 over hem had ingevuld en aan de POD zond. Bij de drie relevante beoordelingsvragen stond:
9. Geaardheid en antecedenten: “Is kalm van aard. Geen antecedenten.”.
10. Vroegere politieke oriëntatie: “Geene”.
11. Actief of passief persoon: “Passief persoon”
Tijdens de opsluiting in Sondel werd hij schandalig afgebekt door hufters van kampwachters, aldus de familie.
De Gaasterlander werd veroordeeld maar gelukkig was zijn woonplaats voor hem in de bres gesprongen. Maar dat hielp allemaal niets want hij was partijlid en daarmee uit. Voor “lichte gevallen” stond een jaar opsluiting in het interneringskamp Sondel. Dat jaar was erg moeilijk voor hem. Het was weer een jaar met veel vernederingen en dat gold ook voor zijn vrouw.
Thuis was er armoede. Hier stonden opeens zomaar twee mannen bij zijn vrouw in hun huis. “Wij komen hier alles eens opnemen, vrouw. Jonge, jonge …mooie meubels hebt u, een nieuw zeil op de vloer… Het lijkt er wel op dat jullie er in de oorlog niet op achteruit zijn gegaan. Hoe komen jullie hier allemaal aan”? “Deze meubels heeft mijn man zelf gemaakt. Deze gebruiken wij nu ongeveer 25 jaar zolang wij getrouwd zijn. Zolang hebben we dat zeil ook al en daar zijn wij altijd zuinig op geweest”. De lijst met roerende zaken is daadwerkelijk ontroerend en ontluisterend. Alles werd genoteerd:
Voorkamer (in guldens):
Dressoir f. 25,00
Penduleklok f. 7,50
Wekker f. 1,50
Hangspiegel f. 5,00
Enige bloempotten f. 3,50
3 schilderijen f. 3,00
KEUKEN
Defect klokje f. 2,50
ZOLDER
Ledikant met staaldraadmatras ???
Er werd een spaarbankboekje meegenomen met een bedrag van f. 629,69 en een lijst met roerende spullen ter waarde van f. 529,45. Hier was al een bedrag van f. 54,67 in mindering gebracht voor de rechtbankprocedurekosten. In een rapport van de Accountantsdienst van het Departement van Landbouw en Visserij in Groningen werd op 31 oktober 1945 geschreven: “De heer ….. is steeds in loondienst geweest en heeft uiteraard van zijn inkomsten en uitgaven geen administratie bijgehouden. Door informaties bij plaatselijke instanties is ons gebleken dat er geen abnormale handelingen op financieel gebied tijdens de oorlog werden verricht”.
Uiteindelijk werd er niets verbeurd verklaard en werd op 15 oktober 1946 het beheer over hun “vermogen” opgeheven. Maar de bureaucratie had zijn eigen tempo. Eerst moest er nog “kwijting en decharge” worden verleend door de beheerder. Dat gebeurde op 9 november 1946. De Gaasterlander schrijft op 10 augustus 1947 aan het Beheersinstituut in Leeuwarden een klacht dat de Spaarbank in Leeuwarden nog steeds weigert om het saldo op zijn spaarbankboekje uit te betalen.
Een dochter die in de examenklas van de MULO-school zat, moest het ook ontgelden. Het was een schat van een meid met veel vriendinnen en heel wat jongens die met verliefde blikken naar haar keken. Maar ja, met al haar goede cijfers: NSB-kinderen mochten geen examen doen. En zo moest zij, die part nog deel had aan haar vaders keus, het examenjaar overdoen. Dat extra jaar werd voor haar een traumatisch jaar, want zij was in één keer besmet geraakt. Van de oude schoolklas was zij de enig overgeblevene en de andere leerlingen wilden niet naast een landverraderskind zitten.
Maar dit jaar ging toch weer voorbij. De dochter deed examen en voor de vader ging het bevrijdende hek in het interneringskamp Sondel open. Hij had zijn vrouw van tevoren gewaarschuwd dat zij hem niet moest ophalen bij zijn vrijlating. Hij wilde zijn gang in de herwonnen vrijheid alleen maken en dit geheel zelf verwerken. Zo ging hij lopende naar huis door de Gaasterlandse bossen. Hij was nu veel illusies armer maar zijn levensmoed was hij niet verloren. Nu was hij eindelijk vrij en klaar om de draad weer op te pakken.