In het Bakhuister gezin van horloge- en klokkenmaker, rijwielhandelaar, en hulpmonteur van het Provinciaal Elektriciteitsbedrijf Sikke Postma (1885-1954) en Arentje Gerrits Postma-Klijnstra (1883-1942) werden zes kinderen geboren uit hun op 28 mei 1909 in Koudum gesloten huwelijk. Gooits Postma werd het eerste kind op 26 april 1910. Daarna kwam Wiepk (1912); Pieter (1916); Gerrit (1918), Hendrik (1919) en Marijke (1922). Gooits en Wiepk werden in Koudum geboren. De laatste 4 kinderen werden in Mirns en Bakhuizen geboren. Op 12 mei 1914 was de verhuizing van Koudum naar de Teeuwes de Boerstraat 3 in Bakhuizen. Zoon Hendrik en dochter Marijke nemen in 1954 de zaak over en werken daarin tot 1978. Van Gooits Postma is in het bevolkingsregister van Gaasterland alleen te vinden dat zij op 13 mei 1936 ongehuwd is uitgeschreven naar Hindeloopen op het adres Wachtpost 36
In januari 1944 is voor de eerste maal de naam van Gooits Postma uit Bakhuizen naar voren gekomen als betrokkene bij het verzet. Fonger Mous had haar hiervoor aangezocht. Hij had een eerste samenkomst georganiseerd van de Landelijke Hulp voor Onderduikers (L.O.) waarbij meester Teunis Bubberman, Jan Konst, Rintsje Mulder en dus ook Gooits Postma aanwezig waren. Anderhalve week later was de tweede bijeenkomst en daar waren Tinus Mous en Johannes Bult ook aanwezig. Vanaf nu werden er onderlinge afspraken gemaakt wie de zorg kreeg voor een bepaalde persoon. Geld werd maandelijks opgehaald bij vertrouwde personen. Dat waren W. Draaijer, Wed. J. Feenstra, R.R. Visser, Y. Albada, Libbe Tjalma uit Mirns: J.B. Schurink uit Rijs en L. Schaap, H. Visser en Sikke Postma uit Bakhuizen. Per kwartaal werden gelden opgehaald bij H. Folkertsma, Harmen Keuning en Baron van der Feltz uit (tijdelijk) Mirns; J. Wiersma, Atte van der Werf. Leentje van der Werf en Willemke Haringsma uit Den Haag. Het bedrag werd bij Fonger Mous ingeleverd. Fonger Mous (“De Lange”) repareerde pistolen tijdens de vergadering. De groep gaf elkaar raadgevingen zoals niet optreden in cafés, niet op Rijs en geen contact met de andere sekse. Gooits Postma kreeg – en nam – de taak om twee à drie keer per week naar de kledingzaak van verzetsman Benjamin Herre Steegenga in Balk te gaan om oorlogsboodschappen en waarschuwingen op te halen of te brengen. De gedachte was dat een vrouw - die regelmatig in een kledingzaak kwam - niet opvalt. Zij had ook de opdracht gekregen om uit te zoeken wat er allemaal ten tijde van de V2-raketlanceringen in het Rijsterbos en directe omgeving gebeurde. Verder begeleidde zij belangrijke illegale personen uit de top van het landelijk verzet naar adressen ergens in Friesland. Visserschippers uit Mirns hadden deze mannen meegenomen vanuit Holland over het IJsselmeer.
Gooits Postma staat op de achterste rij 3e van rechts
Na aankomst in het haventje van Mirns werden zij overgedragen aan Gooits Postma die voor de verdere begeleiding en vervoer zorgde. Zij heeft in de Balkster Courant van 25 april 1985 over één van deze tochten een verhaal opgeschreven waaruit bleek hoe gevaarlijk het koeriersterswerk was geweest voor haarzelf en haar begeleider, een topman uit de landelijke illegaliteit. Zij heeft nooit de naam geweten en noemt hem daarom “Iemand”. Haar naam wilde zij in het artikel niet genoemd hebben, want zo zegt zij: “Mijn naam doet er minder toe want dat vind ik niet belangrijk”. Maar iedere ingewijde wist dat het artikel over Gooits Postma uit Bakhuizen ging mede door de geplaatste foto’s.
Het artikel is hieronder overgenomen
Die ene bepaalde opdracht
“Ja, hoe begin je zoiets? Je bent koerierster voor de Binnenlandse Strijdkrachten en tegelijk ook van de landelijke organisatie die het welzijn van onze vele onderduikers behartigde. Natuurlijk wisten alleen jouw chefs van je werk af en de buitenwereld hoorde nergens van te weten. Tussen de opdrachten door was je gewoon thuis en hielp je met het werk in de huishouding in afwachting van het volgende karwei. Doodgewoon wat je noemt een “ambteloos burgeres” in de ogen van je dorpsgenoten. “Ambteloos” zolang er geen opdracht was en zo’n opdracht kon ieder moment loskomen. Daar wachtte je op en probeerde verder zo goed mogelijk te doen.
Je moest nooit en te nimmer opvallen. Alles wat opviel was òf verdacht, òf gevaarlijk en als je gewoon doet doe je al gek genoeg
En zo ben je dan tegen een uur of half zes in de middag, in begin april 1945, bezig met het wasgoed en dan komt er iemand vragen of je de volgende morgen niet even naar Leeuwarden kunt gaan. De man die dat vroeg was iemand, die tijdelijk in Bakhuizen woonde, samen met vrouw en zoontje in een oud huis. Hij kon niet op zijn eigen adres blijven wonen want hij werd door de Duitsers gezocht. Dus woonde hij in ons dorp en werd met zijn gezin verzorgd door een ander lid van onze groep. Zelf had ik met deze man niets te maken en ik zei dat ik niet naar Leeuwarden kon gaan. Ik had de opdracht om in de buurt te blijven omdat ik elk ogenblik weer iets te doen zou kunnen krijgen. Overigens was dat de halve waarheid: men had mij verteld dat ik in het dorp moest blijven omdat de bevrijding kinnenkort kon worden verwacht. “Men” was in dit geval de illegaal-militaire kant.
Als je voor de Binnenlandse Strijdkrachten werkte, werd je helemaal als dienstplichtig militair beschouwd en deed je wat er gezegd werd. Ik had het consigne “thuisblijven” gekregen en dat wilde zeggen dat ik stomweg niet naar Leeuwarden kon. Zo eenvoudig was dat. De man in kwestie hoepelde dus op en ik hield me aan mijn orders. Mooi zo, dat was dan dat en ik ging verder met mijn huishoudelijke karweien. Maar even later verscheen de Grote Baas en zei dat ik toch naar Leeuwarden moest. Een manspersoon die persé naar Leeuwarden moest, had “damesgeleide” nodig en dat wilde zeggen dat zo iemand spullen bij zich had die hij niet bij zich mocht houden. Die spullen moesten door een vrouw worden vervoerd. Meestal ging dat om papieren van wat voor aard dan ook en die mensenlevens zouden kunnen kosten als ze in handen van de Duitsers vielen. Dus tóch een opdracht. Maar ik wilde wel graag weten hoe gevaarlijk die opdracht zou kunnen zijn en wat ik zou moeten zeggen als we door de Duitsers zouden worden aangehouden. Desnoods moest je uit een gevaarlijke situatie kunnen liegen!
Het bleek dat de “Iemand”, die ik naar Leeuwarden moest brengen afkomstig was uit het Hoofdkwartier van Prins Bernhard in België en de laatste instructies voor de topleiding van de Binnenlandse Strijdkrachten in Friesland moest overbrengen. Ik weet niet hoe hij over de rivieren was gekomen, maar in ieder geval had men hem met een vissersboot vanuit Holland over het IJsselmeer naar Mirns gebracht. Hij wist een kennis in Bakhuizen, die zich daar ook schuilhield en had daar de nacht doorgebracht. Ik zou de volgende morgen met hem naar de provinciehoofdstad moeten gaan en daarbij zijn papieren meenemen die ik veilig onder mijn korset verstopte.
Hoe ik naar Leeuwarden moest gaan? Bus, trein, auto? Nee, geen van die drie dingen stond ter beschikking. Die waren gevorderd door de Moffen of stilstaand wegens gebrek aan onderdelen. Je ging per fiets! Een heel eind, dat wel. Ga d’r maar aan staan. Maar er was stomweg niet anders en opdracht was opdracht. De volgende morgen stond ik om een uur of vijf startklaar en de gastvrouw scheurde een luier van haar zoontje doormidden. Ik verpakte de linke papieren erin en bracht die in het toilet op hun geheime plaats.
De slak op de teerton
Ze hadden ons verteld zoveel mogelijk de binnenwegen te houden. De grote wegen werden voortdurend in de gaten gehouden door de Geallieerde jachtvliegtuigen die op alles schoten wat bewoog en zodoende het Duitse verkeer aardig lamlegde. In Leeuwarden zouden we in de Vogelbuurt moeten zijn en dan ging het speciaal om de Pelikaanstraat en de Roekstraat. In de ene straat stond een centrale bakkerij en in de andere woonde de man waar de papieren naar toe moesten. Tussen de middag konden we niet bij de bakkerij terecht want die was dan gesloten. Uit die andere straat moesten wij helemaal wegblijven omdat het daar te gevaarlijk was. Nu moet men niet denken dat het “reisje” op de fiets zo vlot ging. Normaal is een fiets al niet het beste vervoermiddel, maar onze fietsen waren vanwege al die oorlogstoestanden al helemaal niet in topvorm. Wat mijn fiets betrof: om het voor- en achterwiel zaten 1¾ à 2(!) buitenbanden plus nog een extra loopvlak. Ik kan u verzekeren dat je je dan het apezuur trapt. Dus schoot je op als een slak op een teerton, maar je kwam in ieder geval vooruit.
We vorderden tot Osingahuizen en daar dronken we wat karnemelk bij de zuivelfabriek. Even verder en daar was de boot aan: Ik kreeg een lekke band. Mooi, daar stonden we dan. Maar we moesten verder. Dus hier en daar bij een boerderij die band oppomppen en dan maar weer verder trappen totdat die band weer leeg was. Achter de Gereformeerde Kerk in Scharnegoutum was een smederij of fietsenzaak, in elk geval iets waar men fietsen kon repareren. Onnodig te zeggen dat de baas van het spul niet thuis was. Er was alleen een hongerevacuee, een jongen van een jaar of vijftien. Hij zag kans de banden van het wiel te halen maar daarbij hield het op. Hij kon de band niet plakken maar gelukkig kon ik dat wel. Ik had dat meer bij de hand gehad. Na zo’n anderhalf uur leek die band weer bruikbaar maar toen moest het spul weer worden gemonteerd. De banden waren aan alle kanten gelapt en dan werd het omleggen een rotkarwei. Uiteindelijk speelde die jongen dat klaar zonder de binnenband kapot te steken en dat mocht ik dan gerust als een eerste wonder beschouwen. Er zouden op deze reis nog meer wonderen volgen. Intussen stond de “Iemand” zich zowat op te vreten van de zenuwen omdat het oponthoud veel te lang duurde.
Luchtgevaar
Vervolg van de rit. Zwaar trappen, weinig praten en uitzien naar het einddoel. Op een gegeven moment kom je dan aan de afslag Leeuwarden en dan weet je dat het einddoel nog een paar kilometer is. Maar de Duitsers hadden versperringen op de toegangswegen naar Leeuwarden aangelegd. Dat werd een “Mauermuur” genoemd. Het bestond uit grote betonblokken waar een vrachtwagen nauwelijks tussendoor kon. Bij deze muur had je dag en nacht controle. We spraken dat de “Iemand” vooruit zou gaan en dat ik hem op een afstand van 50 à 60 meter zou volgen. Als er met hem iets misging, dan zou ik dat direct kunnen melden en bovendien had ik die levensgevaarlijke papieren bij mij. Wat gebeurt er? Wij komen aan bij de Mauermuur en er is GEEN controle. Dat was het tweede wonder van deze dag.
We fietsten de Schrans op en de “Iemand” fietste nog steeds een eindje voor mij uit. Was er iets aan de hand? Jazeker! Ik kwam wel driemaal mensen tegen die zeiden: “Het is luchtalarm, juffrouw!”. Ik speelde de onnozele sukkel en mompelde iets van: “Wat zegt U?’ of zo. Vervolgens zag ik dat een politieagent de “Iemand” naar de kant van de straat stuurde. Ik ging daar ook maar naar toe. “Afstappen juffrouw!” zei de politieman. “Er is luchtalarm”. “Neem me niet kwalijk”, zei k. “Wat moet ik doen? Ik kom van buiten, ziet u”. “Ga maar tegen die huizen aan staan en doe maar net als de andere mensen”, zei de agent. “Dank U wel”, zei ik.
Ik denk dat we met een man of vijftien voor de grote etalage van een schilderszaak stonden. Nou, daar lag dan welgeteld één rol behangpapier in… Langs de huizen schuifelden we met de grootste voorzichtigheid verder. Op een gegeven moment ging het sein dat het luchtalarm was geëindigd. Iedereen weer of de fiets en weg. Dat deed die “Iemand” ook en ik fietste daar zo’n één à anderhalve meter achteraan Als hij de richting aangaf, deed ik dat ook en aldus belandden wij in de Vogelbuurt. De centrale bakkerij- waarover ik het al heb gehad – zat dicht. De “Iemand” zei heel zachtjes doch heel duidelijk “verdomme” en stapte op de fiets en reed door. Ik ging er achteraan maar dan in een wat vertraagd tempo. Waar gingen we nu heen? Naar die andere straat waar we eigenlijk helemaal niet mochten komen.
Schrik en ontsteltenis
De “Iemand” liep bij een woning een pad op door de voortuin waar hij zijn fiets neerzette en aanbelde. Ik was inmiddels tot het tuinhek gevorderd toen een vrouw de deur opendeed. Zij zag de “Iemand” en schrok daarvan ontzettend. Ze kreunde: “Oooooooo...! en sloeg de hand voor de mond. Ze fluisterde de “Iemand” iets in het oor waarop hij meteen rechtsomkeert maakte en van het toneel verdween. Er was iets behoorlijk in de war. Tegen mij zei de vrouw: “Jij wilt vast wel even naar de WC, denk ik”. En daar had ze gelijk in. Het toilet was vlak bij de deur. Ik diepte daar de halve luier met de kostbare papieren op en toen ik de deur opendeed, stond de echtgenoot van de vrouw mij al op te wachten. Hij pakte de luier met papieren en verdween eveneens. “Eerst even mee-eten”, zei de vrouw. “Het kan nog wel even duren voordat mijn man terug is!” Daar had ik niks op tegen natuurlijk. Ik had na al die zwaar trappende kilometers honger. Dit eten viel er prima in. Terloops een opmerking tegen de vrouw des huizes: “Ik weet niet of u het weet, maar het treft zo dat ik een nicht van u ben en zodoende kom ik even kijken hoe het met jullie gaat!” Niets van waar natuurlijk want ik had mezelf voor deze gelegenheid maar tot nicht benoemd. Tenslotte moest er een verklaring zijn voor mijn aanwezigheid voor het geval dat verkeerde lieden zouden binnenkomen. De vrouw speelde het spel voortreffelijk mee. “Ja, natuurlijk”, zei ze, “dat is uitstekend. Maar wat een geluk dat jullie hier niet een half uur eerder zijn aangekomen!” “Hoezo, dan?” “In de Vogelstraten hadden Duitsers en Landwachters en Feldgendarmerie en ander gespuis de gehele morgen razzia’s gehouden. Ze hadden ook nog diverse mensen gearresteerd, maar die mensenjachten waren in werkelijkheid op touw gezet om de “Iemand”, die ik bij mij had, te vangen. Een half uur oponthoud. Het derde wonder.
Zo zat ik dus in Leeuwarden en de opdracht uitgevoerd. Maar ik was nog maar halverwege omdat ik terug naar Bakhuizen moest fietsen. Ik zou zo snel mogelijk naar huis moeten. Niet weer door de stad. Te link. Dan maar buitenom via Jellum en Boxum. Dan was ik eerder de stad uit, want het ene luchtalarm scheen het andere op te volgen. Het ging maar door. De vrouw bracht mij een eindje weg. We liepen stevig gearmd, want zoiets doe je als nichten van elkaar – ook al heb je jezelf daartoe benoemd. Dan op de fiets en rijden maar. Tot de volgende bocht achteromkijken en naar mijn allernieuwste nicht wuiven. Inmiddels ging dat ellendige luchtalarm weer in de stad. Mijn route voerde langs het vliegveld en dat was niet leuk. Geallieerde vliegtuigen waren druk bezig dat vliegveld te beschieten en het hagelde kogels die het verschil niet wisten tussen een Duitse militair en een Friese koerierster. Wat doe je als je beschoten wordt? Je zoekt dekking ergens in of achter. Prima, maar dan moet er ook iets zijn om dekking in of achter te zoeken. Nou, hier had je dan een kale weg met aan één kant het vlakke vliegveld en aan de andere kant de vlakke weilanden. Er was niet de minste of geringste dekking te vinden. Ik verzeker u dat het geen pretje was. Je staat voor een vuurpeloton want daar komt het op neer.
Wat moest ik? Fietsen als een bezetene terwijl de kogels tegen het wegdek spatten en alle kanten uitketsten. Ik ben ontzettend dicht bij mijn einde geweest daar tussen Leeuwarden en Boxum. Ik had wel tienmaal dood kunnen zijn maar God beschikte anders. Ik ben blijven doorfietsen zo hard ik kon en pas toen ik Boxum en Jellum goed en wel voorbij was, kwam ik weer een beetje tot rust. Ik had bijkans geen adem meer over en scheen inwendig te zijn uitgedroogd.
Water en slachterijen
Ik kon nu kalm doorfietsen. Voorlopig schijnbaar geen luchtgevaar meer. In de buurt van Boxum kwam ik langs een wachtpost van de Spoorwegen en daar stapte ik af, liep naar een bruggetje met een hekje en ik hoefde niet verder. Er kwam al een oudere man naar mij toe met een fietspomp: “Goedemiddag” zei ik, “ik zou dit keer graag wat koud water willen drinken!” “Wacht hier maar even” zei de man, “ik haal het wel”. Eigenaardig. Waarom kon ik niet verder mee? Omdat er vast en zeker iets gebeurde dat niet voor mijn ogen bestemd was en waarmee niemand iets te maken had… Enfin, als je geen vragen stelt, krijg je ook geen verkeerde antwoorden en daar kwam de man ook al weer aan met een emmertje water en een beker. Ik heb twee bekers water leeggedronken, bedankte de man voor zijn vriendelijkheid en ging mijns weegs – maar toch kon ik het niet laten om even om te kijken. Ik ben niet nieuwsgierig, maar wil wel graag alles weten. Jawel hoor – de man opende net de deur van het schuurtje en wat hing daar? Een of ander geslacht beest. Het leek een varken. Goed zo, dacht ik – beter dat jullie dat varken soldaat maken dan dat de Hitlerianen het doen! Het was net zoals met die dode kip die achter de deurknop van de Ortskommandantur was opgehangen en waaraan een briefje vastzat waarop stond: “Ik sterf liever voor het Vaderland, dan eieren te leggen voor de Ortskommandant!”
Als men damesfietsen gaat vorderen
Nou, en zo sukkel ik dan verder en het terrein wordt steeds bekender en dan kom je in Sneek. Wel versperringen over de weg, maar, o wonder, alweer geen bewaking. Even wat uitblazen bij vrienden in een kruidenierswinkel aan de Nauwe Noorderhorne. De vrouw zegt: “Kijk es aan, wie hebben we hier? Goedemiddag en kom erin!”. “Ook goedemiddag”, zeg ik. “Kijk het zit zo, dat ze bij ons in Bakhuizen stellig beweren dat de Duitsers volgende week alle damesfietsen gaan vorderen. Als dat waar is, dacht ik, moet ik eerst nog even in Sneek kijken of er nog een of ander valt te krijgen, maar ik heb het al gezien hier is ook al niets meer te halen”. Thee was er al lang niet meer, maar wel surrogaat. Ze maakten het bij Douwe Egberts en het heette “Santé” en eigenlijk was het bocht, maar op dat moment smaakte het wel.
Even praten en toen weer verder op huis aan. Ik had gewoon de moed niet meer om nog meer omwegen te maken. Ik wou naar huis en hoe korter de afstand des te beter. Niet meer via Oosthem en Osingahuizen. Gewoon via de Lemmerweg naar Woudsend en dan verderop. Dus bracht mijn vriendin mij weg tot aan de versperringen – alweer geen bewaking, hoe was het mogelijk – en toen weer fietsen: Jutrijp, Hommerts, Wellebrug. En alweer die vliegtuigen. En schieten, aan één stuk door. Ze schoten voor mij, achter mij en boven mij. Trappen zo hard ik kon. Weer in de rats zitten. Terwijl je denkt uit de gevaarlijke zone vandaan te zijn. Maar de geallieerde jagers hielden ook de weg Sneek - Lemmer voortdurend in de gaten en als ik dat nooit eerder geweten had, dan kwam ik dat nu aan de weet. Ik bleef doorfietsen. Bij de afslag naar Woudsend passeerde mij een vrachtwagen. Tenminste dat dacht ik. Het ding reed me net voorbij. Verder de Vosselaan af tot ik in Woudsend kwam waar een groep mensen stond te kijken. Ze lieten me stoppen en vroegen hoe het met mij was. Vreemd! Deze mensen kenden mij toch zeker niet? “Nee”, zeiden ze, “we kennen jou ook niet, maar jij was toch net precies gelijk met die vrachtauto bij de afslag?” ”Ja”, zei ik “en wat zou dat?” ”Kijk maar eens” zeiden ze. Ja, daar stond die vrachtauto. Ik was een paar mannen met een ladder tegengekomen, maar tegen die tijd was ik al zover afgebrand dat ik er geen aandacht aan had geschonken. Er was die dag al zoveel gebeurd en ik was meer dan moe. Toen drong de waarheid tot mij door: die vrachtauto was zojuist beschoten door de vliegtuigen. De chauffeur was dood en de bijrijder ernstig gewond…. En ik was er vlakbij geweest.
Weer verder gefietst en uiteindelijk veilig thuisgekomen. Eerst naar Johannes om te vertellen dat ik terug was en mijn reisgenoot veilig in Leeuwarden had kunnen afleveren. Toen naar huis. Opdracht was uitgevoerd. “Iemand” even weggebracht. Om kwart voor acht was ik ’s avonds thuis. Mooi op tijd want na 8 uur ’s avonds mocht er niemand meer op straat. Dat was een maatregel van de Moffen omdat hier of daar “terroristen” een Duitse telefoonkabel kapot hadden gemaakt.
En als ik terugkijk
Ja, als ik terugkijk dat zie ik dat we die dag ontzettend vaak in gevaar hebben verkeerd en dat we evenzo vaak bewaard zijn gebleven. Als, als… Als die fietsband niet lek was geraakt. Als er geen luchtalarm in Leeuwarden was geweest toen wij binnenkwamen. Als die kogels bij het vliegveld en tussen Sneek en Woudsend eens dichterbij waren geweest, wat dan? Dat waren zowel “Iemand” als ik dood geweest. Maar “Iemand” was veilig afgeleverd en ik was weer thuis. We waren allemaal bewaard gebleven.
Toeval? Ik kan het er niet in zien. Er bestaat geen toeval. Alles heeft een bepaalde zin. Die dag was Gods beschermende hand over ons uitgestrekt. Zonder Gods toelating kan niemand je iets doen. Ik heb dat altijd zo gevoeld en na al die jaren denk ik er nog steeds zo over. Sommige mensen denken dat je niet met beide benen in de realiteit van dit leven staat als je het zegt, maar je weet zelf beter. Omdat je Gods hand hebt gevoeld. Daar valt niet tegen te argumenteren. Je weet het doodgewoon en dat is alles. “Ja”, zeggen anderen dan. “Jij bent bewaard gebleven maar anderen zijn gesneuveld. Werden die dan niet bewaard?” Ik kan dan alleen maar zeggen dat dat soort dingen Gods zaken zijn en niet de mijne. Daarover heb ik niet te beschikken en als wij mensen niet wijzer zijn dan God die tenslotte iedereen en alles in Zijn hand houdt. Voor ons is dat genoeg. En toch – ik weet vandaag de dag nog nooit wie de “Iemand“ is geweest die ik naar Leeuwarden heb gebracht. Daar zal ik wel nooit achterkomen. En kortgeleden heb ik de Grote Baas verslag van de laatste opdracht uitgereikt. Een beetje aan de late kant – dat wel…
Het middelste pand was het woonhuis/met rijwielzaak en elektra van de firma S. Postma aan de Teeuwes de Boerstraat 3. Folkert Terpstra (1938-2018)leerde hier het fietsenvak en begon een eigen zaak bij zijn woning St.Odulphusstraat 41. De zaak werd van de familie Postma overgenomen (1978-1988) door Jan Koopman en Zeldenrust (firma ZEKO). Daarna Wiebe Kuipers (1992-1996). Daarna woonhuis. Foto: Herman Melchers, Bakhuizen
Dicky
Gooits Postma had in het verzet als taak om voor onderduikers een onderdak te vinden. Maar zelf zorgde ze vanaf 22 oktober 1943 vier maanden voor onderdak in eigen huis en dat werd voor haar een extra taak omdat haar moeder in 1942 was overleden. Er was nu zorg voor een klein, spierwit Joods jongetje met grote koolzwarte ogen - genaamd “Dicky” - uit Delft. De ouders van Dicky, zijn oom en tante waren door verraad gearresteerd en gedeporteerd en nooit weer teruggekeerd. Hij was eerst ondergedoken in Echten geweest bij Mevrouw Frankema en daarna bij haar schoonzoon Ds. Fokkema in Delft. Dominee kreeg Duitse huiszoeking en in paniek werd de kleine Dicky vanaf de 1e verdieping uit dominees studeerkamer naar beneden gegooid in de rododendronstruik en dat redde hem het leven. Dicky kreeg nu in Delft onderdak bij het kinderloze onderwijzers echtpaar Marinus Cornelis Oudesluijs en echtgenote Jantje Beuckens. Zij was afkomstig uit Oudemirdum. Deze duikouders vonden het nu beter dat hij naar familie in Friesland ging. Eerst werden zijn haren goed kort geknipt want zo zag hij er minder Joods uit. Het resultaat werkte averechts en daarom werd hem een mutsje opgezet. Zo werd Dicky op 21 oktober 1943 door twee dames op de fiets naar Amsterdam gebracht. Hier werd de Lemmerboot genomen en een dag later was men in Gaasterland. Bij die familie kreeg men de teleurstelling dat Dicky niet kon worden geplaatst want ze hadden al onderduikers. De beide dames gingen verder terwijl Dicky in een grote cape met capuchon weggedoken zat.
Bij Pytsje Twerda in Bakhuizen hoopten ze Dicky te kunnen plaatsen maar Mevrouw Twerda zat met het probleem dat haar man Hendrik Twerda juist was ondergedoken omdat hij zich als reserveofficier had moeten melden bij de Duitsers. Maar Mevrouw Twerda had een idee.
Bij de familie Postma zou Dicky veilig zijn en zo kwam Gooits in contact met Dicky. Opvallend waren zijn enorme eeltplekken op de knietjes van het kruipen. Hij had anderhalf jaar kruipend moeten doorbrengen bij Ds. Fokkema omdat die bang was dat Dicky anders ontdekt zou worden. Het jongetje mocht dus nooit met zijn hoofd boven de vensterbank uitkomen.
Dat ging allemaal prima met uitzondering van de eerste nacht. Ineens werd er op de deur gebonsd en werd er iets in het Duits geschreeuwd. “Dat kan niet”, was de eerste gedachte van Gooits geweest. “Ze kunnen het nu toch nog niet weten?” maar gelukkig bleek het vals alarm. Het jongetje had wel al snel door wat zijn positie was toen er een Duitse patrouille passeerde. Hij stond als versteend tegen een muur weggedrukt. Hij was eindelijk zover dat hij buiten durfde te spelen omdat hij bij Ds. Fokkema steeds binnen had moeten blijven. Toen de groep Duitsers uit het zicht verdwenen was, holde hij in paniek naar binnen: “Tante”, riep hij tegen Gooits Postma, “berg me weg op de vliering. Verstop me goed, want als ze mij vinden maken ze mij dood”. Hij had al ervaringen opgedaan bij eerdere onderduikadressen.
In de winkel van de familie Postma kwamen veel mensen over de vloer. Met een bedrijf krijg je nu eenmaal veel aanloop van klanten en vertegenwoordigers. Soms werd gezegd: “Dat kun je wel zien! Een zoon van het Oude Volk hè?”
Fonger Mous, de leidende figuur van het Bakhuister verzet, kwam eens in de winkel om een rekening te betalen en zei tegen Gooits: “Hjir hast wat bonnen foar dyn Joadske ûnderdûkertsje.”(“Hier heb je wat bonnen voor het Joodse onderduikertje”). Stijf en strak hield Gooits vol dat haar onderduiker een familielid was, dat wegens huiselijke omstandigheden bij haar logeerde.
Er waren teveel mensen die iets vermoedden. Dicky kon niet bij Gooits blijven. In januari 1944 werd hij door een verzetsman uit Delft opgehaald en naar Limburg gebracht. Daar viel hij minder op dan tussen de blonde Friezen. Dicky en een grootvader en grootmoeder, die de oorlogsjaren in Engeland hadden doorgebracht, waren de enigen van de familie die er nog over waren.
Op 4 september 1996 is Gooits Postma op 86-jarige leeftijd overleden in Bakhuizen en begraven op het kerkhof bij de Nicolaaskerk in Hemelum.
Foto Balkster Courant 25 april 1985
www.online-begraafplaatsen.nl
Bronnen:
Balkster Courant 25 april 1985
Boek: Gescheurd Land Gaasterlân-Sleat 1940-1945
Informatie Jan de Boer, Bakhuizen
www.allefriezen.nl
www.online-begraafplaatsen.nl