Wapendroppings 2

Duitsers komen naar Gaasterland

In het hoofdstuk Nieuwe Arrestaties blijkt wel uit het snelle optreden van SD dat de Duitsers niet veel moeite hadden om de beide arrestanten Gerrit Loman en Hans Wilhelm Klotz, beiden uit Langweer, aan het praten te krijgen. Tegelijkertijd werd de situatie voor Wiepke Hof en vooral Roelof Knol hierdoor veel moeilijker. Zij hadden nog altijd feiten en namen verzwegen; nu kon Gerrit Loman ook tegen hen uitgespeeld worden. Er volgden snel achter elkaar nog meer arrestaties en op 19 februari 1945 werden de wapens uit het PEB transformatorhuisje opgehaald. Uit de verhoren kwam het verhaal naar voren van het wapenvervoer naar Gaasterland. En hiermee begint een tragedie voor de Gaasterlandse boeren en voor Yde Yntema en Betse Bosma uit Hemelum. De Duitsers bijten zich vast in de verklaringen van Gerrit Loman en Hans Willem Klotz en zij gaan op jacht in Gaasterland.

Op 19 februari 1945, om half één ’s middags, omsingelden de SD’ers de boerderij van Jeen Hornstra in Wijckel. De actie was ’s nachts om half twee al begonnen met een bezoek van de Duitsers aan de Gaasterlandse politiebaas Hoving in Harich. De SD vroeg hem naar de Herenweg. Hoving zei dat er geen Herenweg in Gaasterland is maar wel een straat met die naam in de omgeving van Beetsterzwaag. De Duitsers namen hier geen genoegen mee. Zij zeiden dat er een Herenweg in Gaasterland moet zijn, omdat een arrestant hun verteld heeft dat er wapens in een schuur aan de Herenweg moesten liggen. Hoving wist wel van het bestaan van de Heerenhoogweg in Wijckel maar vertelde dat niet. Uiteindelijk dropen de Duitsers af.

Jeen Hornstra had zich nimmer met illegale zaken beziggehouden behalve deze ene keer. Maar nu werd Jeen Hornstra verdacht van wapenbezit in zijn boerderij. De SD beschuldigde hem wapens in zijn boerderij te hebben, omdat verklaard was dat de opslag bij een boerderij was waar een dikke steen aan de weg lag. Die steen was van Karlshammer graniet en oorspronkelijk uit Zuid-Zweden met de ijstijd hier naartoe gekomen. In 1937 was de steen ontdekt bij de bouw van de naburige nieuw gebouwde burgerwoning van Hieke Hornstra. Jeen Hornstra wilde de steen graag hebben en met drie paarden voor de wagen kreeg de steen een plaats voor de boerderij van Jeen Hornstra.  De SD beschuldigde hem wapens in zijn boerderij te hebben, omdat verklaard was dat de opslag bij een boerderij was waar een dikke steen aan de weg lage Ontkennen baatte niet, evenmin als het feit dat een secure huiszoeking door boerderij en voorhuis geen spoor daarvan opleverde. Hornstra werd meegenomen en zijn vrouw zag hem nimmer terug.

Hornstra zag al snel kans om – met hulp van het Nederlandse bewakingspersoneel - vanuit de gevangenis via een daar werkzame kapper te laten weten: ,,Ze vergen mij op namen en ik weet er maar één. Zorg ervoor dat jullie veilig zijn”. Die ene naam kon natuurlijk alleen maar zijn neef Louw Wildschut zijn.

NOOITGEDACHT de boerderij van Jeen Hornstra

SD achterhaalde meer mensen en wapens

De SD deed ook een overval op de boerderij van Martinus Jacob Harmsma te Luchtenveld onder Joure. Dit waarschijnlijk een dag na de overval op Jeen Hornstra in Wijckel. Harmsma had meegewerkt aan de ontvangst van afgeworpen wapens onder Haskerhorne. De eerste vracht die ontvangen werd, kwam naar zijn boerderij. De BS richtte bij hem een depot in en instrueerde daar ook rekruten. Een paar dagen eerder, 11 februari 1945, was er een gehaaste en geagiteerde koerierster uit Leeuwarden komen fietsen die vertelde dat door de arrestatie van kapitein Philip W. Pander en zijn adjudant Folkert Wierda bij Tjerkwerd en de nasleep die daar opvolgde, bij de Duitsers bekend was geworden dat Harmsma wapens in zijn boerderij had geborgen.

De koerierster waarschuwde: ,,Ze kunnen hier elk moment komen”. Harmsma bedacht zich niet lang en dook onder. Tevoren had hij Jelle IJsbrand Kornelis, wiens boerderij afgebrand was en die ondergedoken zat, bereid gevonden zijn bedrijf te leiden. De wapens werden in ijltempo door de BS weggehaald en naar Hofstra in Goingarijp overgebracht.

Met ongeveer 17 man werd de boerderij door de Duitsers omsingeld en daarna begon de huiszoeking. Vooral de Nederlandse SD’er Wamelink ging hierbij tekeer. Toen hij met springen de vloer in de woonkamer niet kapot kon krijgen, gaf hij Jelle IJsbrand Kornelis de opdracht een breekijzer te zoeken. Een Duitser kwam echter met een ,,healodde” ( hooispade)  aandragen maar ook nu werd er niets gevonden. Aan Jelle IJsbrand Kornelis werd gevraagd de wapens aan te wijzen. Zelfs dreigde Wamelink hem dood te schieten als hij dat niet deed. Maar tenslotte dropen ze af en lieten Jelle IJsbrand Kornelis verder met rust.

 HALBE BEARNT VAN DER GOOT UIT OUDEMIRDUM

In de middag van 14 februari 1945 kwamen de SD’ers bij de boerderij van Halbe van der Goot aan de Marderhoek in Oudemirdum. Toen de Duitsers kwamen, zagen zijn zoon Berend en de onderduiker Wiebren Jaarsma uit Oudemirdum nog kans om in de schuur weg te kruipen, waar ze niet gevonden zijn. Fietsenmaker Doede de Jong uit Bakhuizen was ook onderduiker bij Van der Goot, omdat hij hulp had geboden aan Engelse vliegeniers.

De Jong was bij de overval minder fortuinlijk en werd meegenomen naar de gevangenis Crackstate in Heerenveen. Hier werd hij gemarteld. Hij werd onder andere met priemen onder de nagels bewerkt. Van der Goot zelf werd gevraagd waar de wapens waren. Hij zei van niets te weten en toen sloeg de misdadig gevaarlijke SD’er Lammers hem in het gezocht en brulde: “Twee mensen hebben gezegd dat zij de wapens daar gezien hebben” en wees daarbij naar de zolder. Toen begreep Van der Goot dat ontkennen geen zin meer had en vooral niet omdat hij Gerrit Loman in een luxe auto zag zitten. Loman behoorde tot de verzetsgroep Echtenerbrug die betrokken was bij het wapenvervoer. Daarom gaf hij toe gedurende een nacht wapens gehad te hebben en er eenmalig bij betrokken zijn geweest. De zeer voorzichtige Van der Goot had zijn verhaal voor een dergelijke gelegenheid al lang van te voren opgesteld. Met Anne Tuinier uit zijn woonplaats had hij de afspraak gemaakt dat, voor het geval hij gevangen zou worden genomen, hij alleen de naam Anne Tuinier zou noemen als enige man met wie hij contact had en daarna zou die dan heel diep onderduiken. Van der Goot werd met onderduiker De Jong meegenomen naar de gevangenis Crackstate in Heerenveen.

In Gaasterland werd ontzettend meegeleefd en de dominee in de Gereformeerde kerk in Nijemirdum vroeg zondagmorgen 18 februari 1945 aandacht in de voorbede voor Halbe van der Goot die weggevoerd was door de Duitsers. Van der Goot werd daar de eerste 23 dagen alleen in een cel gezet en daarna kwam hij in een cel waar ook Bouwe van Ens opgesloten zat. Later werd Van Ens tegelijk met Sijbren Sijtsma van Hemelum doodgeschoten.

Enkele dagen na zijn gevangenneming bekende Van der Goot vlot zijn aandeel en noemde Anne Tuinier als zijn contactman. Dat maakte een gunstige indruk en hij werd redelijk goed behandeld in tegenstelling tot anderen die ook met wapens te maken gehad hadden. Na de bekentenis had Van der Goot maar één vrees en dat was namelijk dat Tuinier ook gegrepen zou worden. Als dat zou gebeuren dan zou immers blijken dat hij veel meer wist dan die ene naam. Bijna werd dit werkelijkheid. Tuinier was ondergedoken bij Sjouke de Vries op Kippenburg en zowel hij als zijn duikvader werden gearresteerd. Gelukkig wisten beiden te ontkomen en de bossen in te vluchten.

Halbe Bearnt van der Goot en zijn vrouw Hinke van der Goot-Schotanus. Foto januari 1944.

Op 14 april 1945 werd de gevangenis Crackstate in Heerenveen bevrijd en Halbe  van der Goot was één van de gelukkigen. Hij durfde echter niet direct naar huis maar een dag later ging hij wel. Toen Gaasterland op 17 april 1945 werd bevrijd, werd bekend gemaakt dat de burgemeester GWCD Baron Thoe Schwartzenberg en Hohenlandsberg terzijde was gesteld. Als vervanger werd legerkapitein Siemen de Jong uit Balk aangewezen. Deze ambieerde een functie in het leger en vroeg wethouder Halbe van der Goot de functie over te nemen. Van der Goot stemde hier mee in. Tot 1 april 1946 zou hij deze functie uitoefenen en hij fietste iedere werkdag van Oudemirdum naar Balk en vice versa. Op laatstgenoemde datum werd burgemeester Schwartzenberg in ere hersteld als Gaasterlands burgemeester.

YDE YNTEMA UIT HEMELUM

Yde Yntema, geboren op 27 februari 1902 in Hemelum en werd veehouder. Hij is een zoon van Bauke Yntema en van: Siementje Schotanus. Hij treedt op 28 mei 1942 in Koudum in het huwelijk met Ieke Schaap, geboren 15 april 1905 in Scharl. Zij is een dochter van veehouder Atze Schaap en van Antje Koopman. Nadat de SD’ers klaar waren met hun onderzoek bij Van der Goot, werd op zoek naar wapens koers gezet naar de boerderij van Yde Yntema (foto) aan de Mientwei in Hemelum voor een inval. De Duitsers waren te weten gekomen dat Yntema wapens had gekregen. Hij was tot twee maal toe al eens gewaarschuwd voor een dergelijke overval en had terdege begrepen wat er allemaal op het spel stond. Hij moet de dagen voor zijn arrestatie een zware tweestrijd hebben gevoerd. Want terwijl zijn vrienden hem vertelden dat hij moest onderduiken, dwong zijn plichtsbesef en zijn sterke liefde voor zijn vrouw hem thuis te blijven. Zijn vrouw was namelijk in verwachting van hun tweede kind dat ieder moment geboren kon worden. Hij kon haar toch niet alleen laten. Zijn hart won het van zijn hoofd: Yntema besloot niets aan zijn vrouw te vertellen en de bevalling maar af te wachten.

De bevalling vond de 13e februari 1945 ’s morgens om 09.30 uur plaats. Gelukkig kwam de moeder er goed door heen, maar de dokter vertelde de teleurgestelde ouders dat het kind geen levenskansen had. Dezelfde avond nog overleed de baby. De volgende dag deed Yntema aangifte van de geboorte bij de gemeente Hemelumer Oldephaert en Noordwolde in Koudum. Hij maakte alles gereed voor de begrafenis. Het kindje werd opgebaard in de voorkamer. ’s Middags tegen melkerstijd bemoedigde hij zijn vrouw en vertrok naar de stal. Het was ’s avonds altijd een komen en gaan op zijn boerderij om melk te halen. Zo was Popke Sietzes Schilstra daar al. Hij zat met anderen te wachten in de stal te wachten op melk die ze zouden ophalen.  En toen kwamen de Duitsers het erf op.  Yde Yntema, zijn broer Botte en de arbeider Freerk Semplonius werden gevangengenomen. Ze werden tegen de muur gezet en moesten wachten tot de anderen klaar waren met huiszoeking. De SD’ers onderzochten alle woonvertrekken maar vonden geen wapens.. De wapens waren reeds opgehaald door de ,,Bulten” van de verzetsploeg in Bakhuizen. Zij hadden de wapens in een veilige plaats in het Rijsterbos verborgen.

De Belgische SD’er Emile Steylaarts, geboren op 23 oktober 1921 in Vremde en genaamd de Beul van Crackstate, eiste van mevrouw Yntema een mes en toen zij zei dat niet te hebben, schold hij haar uit. De schurken traden zeer ruw op, stalen wat van hun gading leek, en zelfs het korset van mevrouw Yntema. Hartverscheurend was het dat de Duitsers een brandend kaarsje van het lijkkistje sloegen en er daarna tegen het lijkkistje aanschopten in de voorkamer. Toen de zwaar geplaagde moeder hen toeriep daarmee te stoppen, vroegen ze waaraan het kind gestorven was en na nog een trap tegen het kistje gegeven te hebben, verlieten ze de voorkamer.

Yde Yntema kreeg geen toestemming om nog afscheid van zijn vrouw te nemen. Hij werd met zijn broer Botte en Freerk Samplonius weggevoerd naar de gevangenis Crackstate in Heerenveen.Zijn broer Botte en Freerk Samplonius werden vrijgelaten maar Yntema niet In Crackstate beurde hij naar vermogen iedereen op getrouw aan de spreuk ,,Hâld-Moed” die hij op het inrijhek bij zijn boerderij had laten schilderen. Als het hem gelukte - via een uit de gevangenis gesmokkeld briefje – zijn vrouw een levensteken te laten doen toekomen, was er altijd een verwijzing naar die spreuk bij. Met de straatnaamgeving naar Yde B. Yntema zal zijn naam nog lang in ere blijven.

V.l.n.r.:Johannes Weersma, Harmen Keuning, Tsjerk de Blaauw, Geart van Dijk. Hij was een onderduiker bij Jan Keulen, Jan Konst is de man die achteraan loopt.

Op de 14e februari wordt ook een wapenvoorraad in Doniawerstal in beslag genomen.

De foto hiernaast komt uit het archief van Meester Twerda uit Bakhuizen. Op de foto staat een gedeelte van de Bakhuister NBS ploeg bij hotel Jans in Rijs. Zij dragen waarschijnlijk de wapens die door Yntema waren verborgen en later door de ,,Bulten” van de NBS ploeg Bakhuizen tot aan de bevrijding verstopt zijn in het Rijsterbos.

ALBERT KOOPMAN UIT ECHTENERBRUG

Dat het in Echtenerbrug nog steeds onveilig was, bleek ook op 19 februari 1945. De Duitsers waren nog niet vergeten dat zij op 8 februari 1945 bij Albert Koopman en Jan Toering bot gevangen hadden. Daarom kwamen zij deze dag terug. Misschien hadden ze via de verhoren inmiddels nog enige informatie gekregen over wat zich daar afgespeeld had.

’s Morgens om 7 uur kwamen de Duitsers bij het huis van Koopman. Diens vrouw lag nog in bed. De Duitsers vroegen waar haar man was en de sleutel van de kerk. Van die kerk was haar schoonvader koster en vaak waren de sleutels bij Albert Koopman. Laatstgenoemde had in de kerk wapens opgeslagen, maar die waren op dit moment van de overval al naar veiliger schuilplaatsen gebracht. Albert Koopman had na de arrestatie van 3 januari 1945 en 8 februari 1945 geprobeerd in de buurt onder te duiken. Hij was daarin niet geslaagd omdat het algemeen bekend was dat de Duitsers al eens naar hem op zoek geweest waren in verband met het verbergen van wapens. De Duitsers vonden Koopman en troffen hem aan in zijn ondergoed op de wc. Wamelink (Nederlandse SD’er) stond hem toe zich aan te kleden en nam hem mee naar de kerk. Er werden geen wapens gevonden. Daarna werd mevrouw Koopman weer aan een verhoor onderworpen en vroegen ze haar of zij de kerksleutels wel eens uit handen gaf en aan wie. Zij noemde toen de naam van Vrielink die toch ondergedoken zat. Daarmee namen de overvallers genoegen. Vervolgens ging de SD weer naar de boerderij van Toering die gelukkig ook ondergedoken was met zijn gezin. Ditmaal werd de huiszoeking – aan de hand van nieuwe gegevens – grondiger uitgevoerd, waarbij een aantal wapens werd gevonden. Dit keer werd de boerderij met meer zorg in brand gestoken. Om te voorkomen dat de buren het vuur opnieuw zouden blussen, bleven de Duitsers daar net zo lang tot er niets anders meer over was dan een puinhoop.

MARTEN MELLES VAN DER GOOT UIT SONDEL

Met Jeen Hornstra als gevangene trokken de SD’ers op maandag 19 februari 1945 naar Marten Melles van der Goot in Sondel. Deze stamde uit een gezin waarin de mannen gemakkelijk tegengestelde standpunten innamen met een neiging naar het radicale. Een broer van Marten was Jan Melles van der Goot, de kandidaat-notaris uit Heerenveen. Hij was een principieel Fries Nationaal Socialist die weliswaar de Duitse inval in Nederland naderhand scherp veroordeelde. Dit standpunt bracht hem als leider fan de FFP (Frysk Faksisten Partij) met de Duitsers in conflict, maar door zijn plotselinge dood op 29 juli 1940 werd dit probleem opgelost. Hun vader en een andere broer waren lid van de NSB geworden, maar nog een andere broer, garagehouder in Sneek, was een felle tegenstander van de Duitsers en een vast contact van de KP in zijn woonplaats. Bij Marten Melles, waar hij ook auto’s liet onderduiken, vond hij steun voor dit standpunt. De gezindheid van Marten kwam het duidelijkst uit, toen onverwacht de wapeninstructie van de BS niet door kon gaan in de marechausseekazerne te Sloten, omdat de Duitsers daar waren. Dit gebeurde toen de KP van Echtenerbrug uit nood de wapens en munitie bij Jeen Hornstra had moeten onderbrengen. Benjamin H. Steegenga uit Balk, de onvermoeide verzetswerker in Gaasterland, werd gevraagd of hij een oplossing kon vinden om de wapeninstructie toch door te laten gaan. Steegenga - die een geweldig inlevingsvermogen had om te kunnen vaststellen of iemand aan de goede of foute oorlogskant stond - vroeg Marten Melles van der Goot daarvoor zijn boerderij beschikbaar te stellen en deze stemde daar in toe. Wel had Van der Goot daartoe eerst overleg gepleegd met zijn echtgenote, maar ook zij durfde dit allemaal wel aan. Dat Steegenga Van der Goot durfde te vragen zegt genoeg over de leef- en handelswijze van Marten Melles van der Goot.

Al een uur na de toestemming kwam Steegenga met geheim agent en tevens wapeninstructeur Nikolaas Johannes (Nico) de Koning aanzetten (schuilnaam Prins, geboren 16 september 1907 en overleden 19 mei 1997). Deze agent was in de nacht van 8 op 9 oktober 1944 gedropt in de omgeving van het Drentse Veenhuizen. Het werd nu nog drukker bij de familie Van der Goot, omdat zij ook al ruimte verschaften aan onderduikers zoals b.v. Roelof IJkema. Voor deze onderduikers was er altijd werk te doen in en om de boerderij. Langzamerhand werd het een hele organisatie voor de familie Van der Goot, mede doordat er regelmatig mensen aan de deur kwamen die op zoektocht waren naar eten en tijdelijk onderdak. Ieder werd geholpen en bij niemand werd de noodzaak te betalen opgelegd. Ook burgemeester Baron Thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg van Gaasterland bracht bij een dreiging van gevaar wel eens een nacht door in de boerderij. Hij kwam dan ’s avonds bij donker en vertrok weer de volgende morgen om 9 uur. Er was een afspraak dat er een ambtenaar voor 9 uur ’s morgens zou komen als de kust voor de burgemeester nog niet veilig was.

Op de instructiedag door de wapeninstructeur was Durk Post ’s avonds om 6 uur met een wagen met stro gekomen. Onder het stro waren de wapens en munitie verborgen. Vier schildwachten hielden ’s avonds de wacht tijdens de wapeninstructie terwijl er 8 NBS-leden les hierin kregen. De deelnemers waren KP-leden uit Lemmer, Echten, Oosterzee, Balk, Hemelum en Bakhuizen. Enkele namen zijn bewaard gebleven en dat waren Simen de Jong, Metske Kramer, Knol, E. Hoekstra, Jouke Draaijer. Voor zover dit nodig was, was er van ieder soort één wapen aanwezig. Ede Hoekstra kreeg daarbij de indruk dat het aantal wapens beperkt was tot het doel en dat was alleen de instructie. De instructiewapens werden weer meegenomen naar een volgende instructie elders.  Er waren voedselpakketten voor de deelnemers die afkomstig waren uit de droppingpakketten zoals koffie, thee, sigaretten, biscuits enz. De dag na de wapeninstructie bij Van der Goot werden de demonstratiewapens en instructeur Nico J. de Koning opgehaald en door de KP leden Luitjen Mulder (gefusilleerd 8 januari 1945) en Roelof Knol van de KP Echtenerbrug naar het stoomgemaal in Echtenerbrug gebracht. Ook in dit gemaaltje werd weer wapeninstructie gegeven. De beide KP leden namen een zware mitrailleur mee in hun fietstassen. Benjamin van der Goot kreeg als beloning een aantal wapens mee die voor zijn mannen in Gaasterland bestemd waren. Enige tijd later haalden de NBS leden Sep van der Wal en Rinke de Boer de overige wapens op. Op 3 februari 1945 werden bij Tjerkwerd twee topfiguren uit van de Friese illegaliteit opgepakt. Het waren gewestelijk operatieleider en reservekapitein Philip W. Pander (schuilnaam De With en soms ook Oom Otto) en zijn adjudant Folkert Wierda. De Duitsers vonden daarbij ook een groot deel van hun administratie. Onmiddellijk gingen de Duitsers massaal op jacht naar de nu gemakkelijk verkregen informatie en hielden op 8 februari 1945 in 10 plaatsen razzia’s. Er werden arrestaties verricht in Scharnegoutum, Sneek, Bolsward, Heerenveen, Balk, Sijbrandaburen, Sandfirden, Lemmer en Echten. Uit al deze arrestaties kwamen weer nieuwe informatiebronnen tevoorschijn, zodat dit grote gevolgen had voor de bij de familie Van der Goot ondergedoken illegale werkers Dirk Post en Hendrik Tissot.

Zij hadden regelmatig contact met de twee opgepakte topmannen Pander en Wierda uit de Friese illegaliteit en de SD kwam er achter dat Post en Tissot 14 dagen bij Van der Goot onderdak hebben gehad. Ze verbleven bij Van der Goot in een slaapkamer. Toen Van der Goot kreeg bericht kreeg dat de beide mannen ogenblikkelijk moesten vertrekken gaven ze gehoor aan deze oproep en de familie Van der Goot maakte zich klaar voor de Duitse inval. Direct na het middageten op 19 februari 1945 kwamen de Duitsers met het geweer in de aanslag de boerderij binnenvallen.

Marten van der Goot vluchtte naar buiten maar de Duitsers hadden hier rekening mee gehouden en hadden ook Duitsers buiten de boerderij op wacht staan die hem naar de boerderij terug brachten. Hier werd hij, evenals een knecht en onderduiker Roel IJkema ondervraagd, maar zij gaven ontwijkende antwoorden. Al lang voor deze razzia hadden zij afgesproken om allemaal hetzelfde aan de Duitsers te vertellen, namelijk dat er twee mannen uit Amsterdam geweest waren die de gehele regio afstruinden op zoek naar eten. Zij kwamen ’s avonds bij Van der Goot terug voor een slaapplaats.

Marten van der Goot werd gearresteerd en afgevoerd naar de gevangenis Crackstate in Heerenveen. Hier werd hij in cel 6 opgesloten waar hij werd verwelkomd door 17 andere lotgenoten. De tijd brachten ze door met kaarten en een zelfgemaakt dambord. Van het verduisteringskarton waren damschijven gemaakt. In de cel kregen zij van de heer Zelle uit Leeuwarden gymnastiekles. Later nam Tinklenburg (gefusilleerd) uit Sijbrandaburen dat over. Durk de Ruiter was de grote vriend van Van der Goot in de cel. Deze De Ruijter is bij Doniaga doodgeschoten. Pas een week na zijn opsluiting werd Van der Goot ondervraagd. De Duitsers wisten alleen maar van de beide onderduikers. Van der Goot bleef tijdens de verhoren volharden in de mededeling dat het beide ,,hongerlappers” uit Amsterdam waren geweest. Hij vertelde erbij dat hij de indruk had dat hij nu slachtoffer dreigde te worden van zijn goedgunstigheid om deze beide mannen aan eten te helpen. Gelukkig voor hem bleek bij de ,,foute” familieleden de band met de familie sterker te zijn dan die met de ideologie. Zij schakelden al hun relaties in om de Duitsers te bewegen hem vrij te laten en zij boekten warempel resultaat: na drie weken werd deze Marten Melles van der Goot op een avond weer op vrije voeten gesteld. Zijn vader was direct na de gevangenneming van zijn zoon begonnen om hem vrij te krijgen, maar dat was in eerste instantie niet gelukt. Het slaagde wel toen de vader contact zocht met veearts Rintje P. Sijbesma uit Heerenveen. Sijbesma was een vriend geweest van zijn op 29 juli 1940 overleden zoon Jan Melles van der Goot. Zowel Jan Melles als Rintje Sijbesma was (Frysk) Nationaal Socialist. Sijbesma bracht Van der Goot in contact met de commandant van gevangenis Crackstate in Heerenveen. Het niet bewezen verhaal is dat vader Van der Goot zijn zoon heeft losgekregen door het betalen van een geldbedrag aan deze commandant. Er was een goed contact ontstaan tussen vader Van der Goot en de commandant toen bleek dat ze een gezamenlijke band hadden. In de Duitse geboorteplaats van de commandant had vader Van der Goot in zijn jeugdjaren gestudeerd. Maar door de behandeling op Crackstate en de roof op zijn boerderij is zijn gezindheid tegenover de Duitsers er in zijn verdere leven niet beter op geworden.

 WAPENS BIJ LOUW WILDSCHUT

De commandant van de KP in Oudega/Kolderwolde was schoolmeester Hofstra. Het was hem bekend dat er wapens bij Wildschut waren opgeslagen. Omdat zijn groep nog geen wapens had, nam Hofstra contact op met Wildschut. Hofstra kon enkele wapens meekrijgen maar Wildschut wilde ze niet brengen want dan wist hij ook waar ze verstopt werden. Nu was het probleem voor Hofstra dat hij de wapens moest halen en er onderdak voor gevonden moest worden. Onderduiker en verzetsstrijder Joop Staargaard uit Elahuizen voelde er wel iets voor en zodoende gingen beide heren vanuit Elahuizen in  spertijd een wandeling maken van Elahuizen naar Wildschut in Wijckel en weer terug. Hofstra had een wapenruimte gemaakt onder de vloer van de school in Elahuizen. Het werd daar al snel te tochtig gevonden. Gelukkig stemde boer Andries Buma uit Elahuizen er mee in dat de wapens in de stal van zijn boerderij werden verstopt. De wapens zijn nog eens gebruikt door de groep Oudega/Kolderwolde als zij vanaf de wal op een Duitse boot schieten op de Fleuzen. De KP wilde met een boort de Fluezen op maar moest toezien dat de motor dienstweigerde. De wapens zijn ook gebruikt  bij de bewaking van enkele Duitsers direct na de bevrijding in de melkfabriek te Elahuizen. Hieke Hornstra uit Wijckel gaat een uur na de arrestatie van haar broer Jeen Hornstra naar Louw Wildschut om te vertellen dat Jeen is opgepakt. Sinds augustus 1944 zit Wildschut bij de KP. Hij werkt mee aan enkele kraken en slacht koeien voor illegale doeleinden. De eerste koe was van hemzelf. Verder is het zijn taak om wapens te verbergen, te vervoeren en alle mogelijke hulp te verlenen bij en aan de leden van de KP en NBS. Nu Hornstra is opgepakt neemt Wildschut direct zijn maatregelen, want hij voelt wel aan dat de Duitsers vanwege zijn aandeel ook bij hem zullen komen. En inderdaad, want stukje voor stukje, beetje bij beetje, trekken de beulen in de gevangenis Crackstate te Heerenveen steeds meer nieuwe gegevens uit hun slachtoffers. Zo komen zij er achter dat de wapens, die bij Jeen Hornstra in de schuur gebracht werden, overgebracht zijn naar de boerderij van Lourens Wildschut te Wijckel.

Na de waarschuwing van Hieke Hornstra brengt Wildschut daarom direct alle munitie en wapens - die goed verborgen zijn in een geheime schuilplaats onder het hooi en alleen toegankelijk door een luikje in een paardenstal waarop steeds een paard staat - in veiligheid. Wildschut is er van overtuigd dat de vijand bij controle de boerderij in brand zal steken. Hij wil de aan hem toevertrouwde wapens persé niet verloren laten gaan en voorkomen dat ze in handen van de vijand vallen. In de nacht van 19 op 20 februari 1945 haalt hij de wapens te voorschijn en in kisten verpakt begraaft hij alles onder een aardappelhoop. Hij heeft bij dit werk hulp van zijn echtgenote Sjoukje en van niemand anders, zodat alleen zij beiden weten waar de wapens gebleven zijn. Hun vijf kinderen brengen zij daarvan niet op de hoogte. Het echtpaar is niet bang, want zij hebben zich goed bewapend en zijn vastbesloten hun leven zo duur mogelijk te verkopen. Dat zij heel wat aandurven, blijkt ook wel uit het feit dat het bij hen op de boerderij een komen en gaan is van onderduikers waarvoor meerdere schuilplaatsen in de boerderij gemaakt zijn. De volgende dag, dinsdag 20 februari 1945, neemt Wildschut contact op met de KP/NBS leden Sep van der Wal en Stellingwerf (Rinke de Boer). Deze beide heren vinden het beter dat de wapens niet in de nabijheid van de boerderij achterblijven. Daarom worden de volgende nacht, woensdag 21 februari 1945, de wapens weer onder de aardappelbult weggehaald en gedrieën besmeren zij de wapens met een dikke laag vet en laten de wapens in verpakte zakken zinken in een rietpoel op 500 meter afstand van de boerderij. Maar dan is het echt tijd om te vluchten. Er wordt nog meer haast gemaakt als het bericht komt dat Hornstra het moeilijk krijgt onder de Duitse verhoren. Woensdag 21 februari 1945 komt het verzet van Gaasterland met ,,Reade” Rinke de Boer en Sep van der Wal ’s morgens bij elkaar om de situatie te bespreken. Het besluit wordt genomen om alles uit de boerderij van Wildschut weg te laten halen, zowel goederen als vee. Rinke de Boer heeft connecties bij skûtsjeskippers in Woudsend en hij gaat deze dag daar naar toe. In de nacht van woensdag 21 op donderdag 22 februari 1945 is het zover. ’s Avonds komen twee skûtsjes uit Woudsend aanvaren en nemen een afgesproken ligplaats in, ongeveer 500 meter achter de boerderij.

Maar liefst 10 man – bestaande uit leden van de Gaasterlandse illegaliteit en opgetrommelde vrienden - helpen mee om het huisraad aan boord te krijgen. De gordijnen blijven hangen en de bloemen blijven in de vensterbank staan om de boerderij een gewone indruk te geven. Skûtsjeschipper Karel Ehrhard ligt met zijn woonarkje in de opvaart bij buurman Kiestra. Hij verstopt in de dubbele bodem van zijn arkje alle boeken van de familie Wildschut. ‘s Nachts om 1 uur is de boerderij geheel ontruimd. De familie verleende onderdak aan twee hongerevacuees Hans en Paul Poot uit ’s Gravenhage. Beide jongens krijgen onderdak bij koerierster Diete Hofman in Wijckel. (Zij verleende in de oorlog onderdak aan totaal 14 onderduikers en Joden). Ieder wacht nu tot 4 uur vanwege de spertijd en dan wordt het vee bij bevriende boeren ondergebracht in Wijckel en Sondel. Dat gebeurt lopend en in kleine groepjes. De skûtsjes gaan nu varen met het gehele gezin. Klein probleempje was dat de brug in Sloten pas na 7 uur openging. Via de Sleattemermar kwam men in Woudsend waar die dag juist een razzia aan de gang was. Er werd ogenschijnlijk gewoon doorgevaren maar de schippers wilden hun gevaarlijke vracht wel kwijt. Er werd doorgevaren naar De Wymerts en daarna naar IJlst. Bij de Zevenpelsen in IJlst werd de boot aangelegd vlakbij de familie Troelstra. Maar er is nog geen schuilplaats voor de familie Wildschut. Gelukkig is houthandelaar Siep O. de Vries in IJlst direct bereid zijn houtloods beschikbaar te stellen voor Wildschut, zijn gezin en het weinige meubilair. In de loods stonden drie auto’s die door de Duitsers gevorderd waren maar de wielen waren er afgehaald en verborgen waardoor de auto’s niet gebruikt konden worden. Het is te gevaarlijk om de gehele familie in zijn totaal hier onder te brengen zodat het gezin van elkaar werd gescheiden. Vader en moeder Wildschut gingen eerst naar Sneek bij de familie De Boer. Nachts kwam daar de S.D. langs om de dochter te arresteren die koerierster was. Ze was niet thuis. Vader en moeder Wildschut ontsprongen de dans maar ze gingen wel naar een ander adres. Daar bleken ze ook niet veilig te zijn. Het verzet ij IJlst had ook niet stil gezeten en daar ging het echtpaar Wildschut naar toe en hadden er drie verschillende onderduikplaatsen. Tenslotte kwamen bij het jonge gezin van Jaap Muizelaar met hun dochter Grietje van zes maanden oud. Martje en Gerben kwamen bij S.O. de Vries en Roelof bij de familie J. B. Troelstra, een groot gezin met ook nog twee Jodinnen in huis. Het gezin had in deze onderduiktijd meerdere kosthuizen, zowel bij hogere als bij lagere standen. Zoon Roel van vijf jaar en Sjoerd, 13 jaar, werden eerst nog 10 dagen bij een oom en tante in Follega ondergebracht. Zij gingen op de fiets hier naar toe. Vanuit Follega kunnen zij in de verte een rode gloed zien. Later zou hun blijken dat het hun boerderij was geweest. Vlak daarna vertrekken de beide broers naar IJlst. De oom van Sjoerd en Roel bracht hun eerst naar het vertrouwde adres van schoolmeester Beuckenkamp in Wijckel omdat die bij de ondergrondse was. De volgende morgen kregen ze een boterham met jam. Daarna ging het naar Balk voor vertrek naar IJlst met de volle Balkster stoomboot (Gaasterland 1). Ze werden daarbij begeleid door Rinke en Sep van de NBS.   Hier in IJlst werd het gezin herenigd bij de familie Muizelaar. Groot was de dankbaarheid van de familie Wildschut dat de familie Muizelaar vier mensen belangeloos hadden opgenomen in dat arbeidershuis achter de kolk van houthandel S.O. de Vries terwijl Wildschut zwaar gezocht werd door de S.D. Dezelfde avond nog, pakt vader Louw Wildschut met het nu verenigde gezin de Bijbel en leest voor uit 1 Samuel 7 : 12-15. Daarin werd de strijd beschreven tussen de Filistijnen en Israël. Uiteindelijk kwam de vrede nadat Samuel gesproken had: Eben-Haëzer, hetgeen betekende: "Tot hiertoe heeft ons de HERE geholpen". Vader Wildschut sloot de lezing af met een dankgebed.

Omdat de familie onder valse namen leeft - Jan en Froukje de Vries, Achterweg 39 te Roermond - werden er kwartiergelden en evacueevergoeding betaald door de Staat. De familie Wildschut heeft geen valse persoonsbewijzen maar vluchtelingenverklaringen en evacueebewijzen. Daarmee durven ze wel over straat. Op de zondag kwamen de familie vaak bij elkaar op hetzelfde adres. Vader Wildschut leerde klompen maken in de houtloods en de 13-jarige Sjoerd deed geheime boodschappen over en weer. Verder haalde hij melk bij boer Jansma en bracht hij eten bij de onderduikers in de kelders van de houtzagerij. Wel is er een keer een razzia geweest bij de familie Muizelaar maar ze hebben geen verdachte kunnen vinden. Op 5 april was er een grote razzia waarbij de IJlsters Jelle Hoomans en Hendrik Huizenga gearresteerd werden. Beide mannen zijn met 3 anderen op 6 april 1945 bij de Zandvoorderhoek in Nijemirdum gefusilleerd. De familie Wildschut bleef in IJlst tot de bevrijding. Voor de buitenwereld zijn zij evacuees uit Roermond.

En dan gebeurt waar ieder bang voor is geweest. De Duitse Sicherheidsdienst komt er aan onder leiding van SD’er Wameling. ’s Morgens om 07.00 uur wordt de gehele boerderij van drie zijden omsingeld. De buurman Arend Breimer kan in de verte de met twee boeien gevangen gehouden Jeen Hornstra in een open auto zien zitten tussen twee soldaten. Jeen Hornstra moet de gehele omgeving aan de Duitsers aanwijzen. Nadat zij geconstateerd hebben dat alle mensen en goederen uit de boerderij verdwenen zijn, leggen zij om 07.30 uur uit grote woede, frustratie en als waarschuwing de grote stelpplaats ,,De Hoek” uit 1882 in de as. De brandweer uit Balk komt nog wel aanrijden, maar gaat in de Wikeler Buorren terug. De boerderij brandt als een fakkel, omdat er nog veel hooi opgeslagen ligt. Voordat de boerderij wordt aangestoken, halen de Duitsers er nog 2 paarden uit en die nemen ze mee als oorlogsbuit. Deze paarden werden na de bevrijding aangetroffen bij een NSB-melkboer in Heerenveen. Zij werden gebruikt als trekpaarden voor de melkwagen. Later bleek dat ze afgebeuld waren en niet meer teruggekomen zijn. Het gevonden nest met jonge honden wordt niet meegenomen, maar in een hok gestopt bij de boerderij. Voordat de Duitsers vertrekken vragen zij eerst nog buurman Jaap Kiestra waar de Wildschutten zijn. Kiestra zegt: ,,Waar de Wildschutten zijn? Ik zou het niet weten. Wij kunnen niet zo goed met deze mensen opschieten en daarom weet ik het niet”. De werkelijkheid is heel anders, maar de SD’ers vinden dit antwoord voldoende en zij vertrekken. "Reade" Rinke de Boer ziet vanuit Balk de boerderij van Wildschut in brand staan. Hij stond bij zijn onderduikgevers Piersma achter het dakraam te springen en te juichen bij dat nare schouwspel omdat de wapens eruit waren. Hij had daar uiteindelijk aan meegewerkt. Hij zei: “de wapens zijn gered en de boerderij wordt wel weer opgebouwd”. Rinke was verkoopleider bij Brenninkmeijer in Sneek en later werd hij boer in Scharnegoutum. De familie Piersma omschreef hem als “altijd vrolijk en vol met geintjes”. Ongeveer drie weken na de brand zijn de wapens weer opgevist uit de poel en naar het Atteboskje in Harich gebracht. Hier werden de wapens een week later gevonden door Duitsers uit Kamp Sondel die in de omgeving op jacht waren. Dat is goed afgelopen omdat Sep van der Wal, Nauta en Hiemstra -de laatste twee zijn ondergedoken marechaussees van de verkeersdienst uit Heerenveen – zich bij de wapens bevonden en de Duitsers direct aan terroristen dachten. Zowel deze drie verzetsmannen als de Duitsers slaan op de vlucht. De wapens blijven achter. De Duitsers komen een uur later terug en nemen de wapens mee.

Na de bevrijding komt het gehele gezin Wildschut in mei 1945 terug naar Wijckel. Enkele leden op de fiets en de anderen met het skûtsje van Lijklema uit Balk. Er was tijdelijk onderdak bij de familie Kiestra en familie Post. De koeien werden weer teruggebracht. Voor hen is ruimte gemaakt in de door de gemeente Gaasterland gevorderde woning Menno van Coehoornweg 3 in Wijckel. In augustus 1945 wordt op de restanten van de afgebrande boerderij een begin gemaakt met de wederopbouw. De familie neemt tijdens de bouw zijn intrek in een van de Duitsers in beslag genomen barak uit het Kamp Sondel. Op de ruïne werd een noodstal gebouwd door de firma Van der Velde uit Balk met bomen uit het Gaasterlandse gemeentebos. Als dakbedekking werd riet gebruikt uit de eigen rietpoel. Uiteindelijk heeft de familie 9 jaar in de barak gewoond met de naam “It is net oars”.  De bouw duurt lang, want pas op 20 augustus 1954 is de door de firma Tj. Smits en Zn. uit Sloten gebouwde nieuwe kop-hals-romp boerderij klaar. De nieuwbouw heeft zo lang geduurd vanwege de papieren touwtrekkerij tussen de verzekering en andere instanties zoals ,,Wederopbouw Nederland”. De verzekering betaalde niet en beriep zich op de molestclausule.

Vrijdagmorgen 20 augustus 1954 om 11.00 uur woonden enkele genodigden de onthulling bij van de in de muur aangebrachte gedenksteen. H. Wiersma, voorzitter van de Stichting Sneek 1940-1945 opende de bijeenkomst met een lange toespraak. Hij vertelde dat de opbouw van deze boerderij een zaak geweest is van de oud-illegaliteit. Wiersma zei verder dat de Stichting deze herbouw als sluitstuk zag van hun werk als Stichting. Het is voor hen een reden tot grote dankbaarheid. Tenslotte dankt hij ieder voor de medewerking die hierbij ondervonden is. Het zoontje van de heer Wildschut verwijderde de driekleur en hierdoor werd de gedenksteen zichtbaar. De steen bevat de inscriptie: 1945-1954 met als onderschrift: “It Gaestfjûr”. In het midden bevindt zich een staande leeuw. De betekenis is: “Het licht, dat in de donkere oorlogsjaren van het Gaast, waarop de boerderij stond, vlamde en tot verzet maande, behoort een waarschuwing te blijven”. De tweede spreker was de heer Jan de Vries die uitleg gaf over de tekst die hij had gemaakt op de gedenksteen. De derde spreker was de heer S. Havinga die vertelde over de historie van de boerderij. Dan komt de heer P.F. Bosma aan het woord als loco-burgemeester omdat burgemeester Schwartzenberg in het buitenland verblijft. Als laatste spreker is het Lourens Wildschut die woorden van dank uitspreekt tot de Stichting Sneek 1940-1945 voor alles wat zij gedaan hebben. In het bijzonder bedankt hij S. Havinga hiervoor. Na de presentatie met een kop koffie en een versnapering, verlaat het gezelschap de boerderij en vertrekt men naar Hotel Boonstra in Balk waar de lunch wordt gebruikt.

*Het Atteboskje was een perceel van 5 hectare eikenhakhout aan de Lykwei in Harich. In 1961 werd dit bos geheel gekapt door M.U. de Vries uit Joure. Hij had geen belang bij het hakhout maar bij de zandgrond onder dit bos. Dit zand werd gebruikt voor de aanleg van wegen

Echtpaar Lourens Wildschut en Sjoukje Wildschut-de Vries. Foto is gemaakt bij hun 40-jarig huwelijk.op 5 mei 1966

ZOON ROEL WILDSCHUT (1939) UIT WIJCKEL VERTELT IN 2010 ZIJN VERHAAL

Toen de oorlog begon, was ik bijna één jaar en dus is het begin aan mij voorbijgegaan. Ik heb dat dus van horen zeggen. Het meeste wat ik mij kan herinneren speelt zich af in het laatste oorlogsjaar. Wij woonden in Wijckel op een boerderij (nu Gaestfjûrwei 1) met vader, moeder en nog vijf kinderen. In de oorlog was ik de jongste, want vlak na de oorlog is er nog een broer geboren. Mijn pake en beppe van moederskant woonden bij ons in, maar zij hadden wel een eigen vertrek. De boerderij stond middenin een weiland, een kleine kilometer van de bewoonde wereld. Het was dus een geschikte plek voor onderduikers en voor de leden van de ondergrondse. Er waren daardoor wel vaak vreemde mensen in ons huis kan ik mij herinneren, maar waarvoor dat was dat wist ik toen nog niet.

Ik weet nog dat er achter op het erf op een dag een wagen volgeladen was met jutezakken. Zij waren gevuld met kogels en ik denk dat die voor revolvers waren die afkomstig waren van een wapendropping. Wij hadden geen armoe wat voedsel betrof, want er werd van alles verbouwd in de tuin. Er werd ook wel eens geslacht en dus was er altijd wel wat in de vleespan. Soms moesten er paarden worden geleverd aan de bezetter. Mijn vader kreeg een opdracht om een paard te leveren. Hij ging er heen met de “âlde brune” (de oude bruine). Zo noemden wij dat paard. Onderweg nam hij twee keistenen en tilde één van de benen van het paard op. Hij gaf toen met de keistenen aan weerszijden van het hoefijzer een geweldige klap. Het gevolg was dat het paard erg kreupel werd. Vader kwam bij de keuring en hij kon direct wel weer omkeren, want met zo’n paard konden ze niets. Thuisgekomen heeft hij het hoefijzer er af gehaald en de “âlde brune” liep weer als vanouds. Hiermee was hij de Duitsers te slim af. Er waren dus wapens en munitie in de boerderij verborgen. Dit was bekend geworden bij de bezetter en dus zou er een inval komen. De wapens werden in een poel achter de boerderij gedumpt om later weer opgevist te worden.

Het was 22 februari 1945 en wij moesten allemaal het veld ruimen voor de overval. Ik ging met mijn broer achter op de fiets naar een oom en tante in Follega. Het was voor mij gewoon logeren, spannend en avontuurlijk, want van de ernst had ik geen flauw idee. Sjoerd was 13 jaar en ik 5 jaar.

Het was daar gezellig, in de timmerwerkplaats en met de buurjongens spelen vlakbij de brug. Er werden rollebakken gemaakt, de houten wielen werden gedraaid op de houtdraaibank. De grote jongens trokken ons dan met een sneltreinvaart over de weg, soms wel vier maal achter elkaar. Er kiepte ook wel eens één om. Het was vaak dolle pret en van oorlog had ik geen idee. Na een paar dagen, wij waren buiten aan het spelen, zagen wij plotseling in de verte een grote brand. Het bleek dat het onze boerderij was. De Duitsers hadden het aangestoken uit woede dat de vogels gevlogen waren. Ik heb het gezien maar snapte er niets van. Wat de oorzaak was dat kwam later. Na een paar weken zijn wij op de fiets naar Wijckel gegaan. Oom heeft ons weggebracht en wij zijn een nacht bij de familie Beuckenkamp geweest. Hij was schoolmeester in Wijckel en hielp bij de ondergrondse. De volgende morgen kregen wij een boterham met jam, maar ik kon het niet door mij keel krijgen en kreeg het mee in een puntzakje.

Wij gingen ’s morgens naar Balk om met de Balksterboot naar Sneek te gaan. De boot zat vol en toen zetten ze mij op de tafel in de passagiersruimte en daar heb ik mijn puntzakje maar leeg geknabbeld. Er is mij veel voorbijgegaan, maar dit kan ik mij nog goed voor de geest halen. In IJlst ging de boot voor de wal en daar werden wij afgehaald door mensen van de ondergrondse. Sjoerd en ik zijn toen bij een jong gezin in huis gekomen dat een meisje had van een half jaar. Familie Jaap Muizelaar, daar hebben wij onze ouders weer getroffen. Ik weet nog dat ik de eerste nacht tussen vader en moeder in lag, want er was eerst niet genoeg slaapruimte. Vader las toen een gedeelte uit zijn Bijbeltje en las daaruit de tekst: “Tot hiertoe heeft de Heere ons geholpen. Eben Haezer” uit 1 Samuel 7 vers 12. Daarna sprak hij een dankgebed omdat wij weer bij elkaar waren. Het kleine Bijbeltje heb ik later gekregen en ik bewaar het als een heel bijzonder Bijbeltje. Het is als een bemoediging waar wij altijd op terug kunnen vallen en dat hebben mijn ouders ook altijd gedaan.

In spannende en zorgelijke tijden, bij de strijd tegen onrecht dat ons land en volk is aangedaan. Mijn andere broers en zusters waren bij verschillende gezinnen ondergebracht. ‘s Zondags waren wij wel vaak op één adres, maar niet vaker, want het moest niet opvallen omdat de verraders overal waren. Wij hadden nu ook een andere naam. Wij heetten De Vries en wij waren evacués uit Roermond. Eigenlijk mochten wij niet op straat komen, want hoe gemakkelijk zou zo’n kereltje als ik toen was, mij niet verpraten. Mijn ouders hebben grote zorg gehad. Ik heb wel de spanning ervaren die er was. Er was een keer een razzia en er kwamen ook Duitsers naar het huis van de familie Muizelaar. Ik was op dat moment achter huis in het brandstofhok. Ik voelde dat ik mij moest verstoppen. Ik ben toen achter een kleed weggekropen en heb daar een hele tijd stilgezeten.

Ik durfde niet eens te ademhalen, maar dat zal ik vast wel gedaan hebben. Toen het na een poos weer allemaal stil werd, ben ik uit mijn hoekje gekropen en in huis gegaan. Mijn ouders en mijn broer hebben ze ook niet gevonden. Wel waren zij opgelucht toen ik binnenkwam, want ze wisten niet waar ik gebleven was. Gelukkig is de razzia voor ons dus goed afgelopen.

Omdat mijn vader bij de ondergrondse was, had hij wapens en mensen verborgen. Hiervoor werd hij door de Duitsers gezocht, maar ze hebben hem gelukkig nooit kunnen pakken. Alhoewel het wel eens spannend is geweest, heb ik later begrepen. We hebben als gezin allemaal de bevrijding meegemaakt, maar ook zoveel mensen niet.

Jeen Hornstra was een neef van mijn vader. Hij had één nacht voor de ondergrondse een voorraad wapens in zijn boerderij verborgen gehad. Dit was via-via bekend geworden bij De Duitsers. Zij hebben Jeen Hornstra daarom gearresteerd en afgevoerd naar Crackstate in Heerenveen. Bijna een maand later is Hornstra gefusilleerd bij Doniaga met nog 9 anderen, omdat er bij een gevecht op die plaats twee Duitsers waren omgekomen.

Na de bevrijding zijn wij gauw naar Wijckel gegaan. Er was dus voor ons geen onderkomen meer en is er tijdelijk voor ons een woning gevorderd waarin wij gewoond hebben. In de zomer is er een barak gekomen van het kamp Sondel en die is geplaatst waar de boerderij stond. Er was daarin ook een kamer en slaapkamer voor Pake en Beppe gerealiseerd. Zij waren een poos bij een andere familie in huis geweest, maar nu waren ze weer bij elkaar. Er is ook een noodstal gebouwd voor de koeien en de paarden. Het zou allemaal maar kort zijn, maar het heeft negen jaar geduurd voordat de boerderij weer herbouwd was. Augustus 1954 konden wij er in trekken en toen was het pas echt bevrijding voor ons.

Later hebben wij nog regelmatig contact gehad met de familie Muizelaar in IJlst. Wij hebben onze redding aan hen te danken. Tot zover mijn herinneringen. Al schrijvende is daar nog wat bijgekomen en ook dingen die ik later wel begreep.

Schoolfoto uit 1946 : Gerben, Roel en Neeltje Wildschut

Betse Bosma, Hemelum

Donderdag 22 februari 1945 staken de Duitsers de woning en het kolenhok van Betse Bosma en zijn vrouw Wieb Durks Roelevink uit Hemelum in brand. Hierbij ging alles verloren. De familie Bosma had wapens verstopt die bestemd waren voor de NBS ploeg in Hemelum. De vervoerders uit Echten waren echter niet in Hindeloopen verschenen, omdat zij bang waren voor de geruchten die er waren dat er verraad in de Zuidwesthoek zou zijn.

Het bleek een goede beslissing te zijn geweest, want de Duitsers arresteerden nu diverse mensen uit Stavoren-Koudum en Hindeloopen die bij deze zaak betrokken waren. Ook de later gefusilleerde Sijbren Sijtsma uit Hemelum werd in deze periode al eens aangehouden door de Duitsers toen ze op zoek waren naar wapenopslagplaatsen in Hemelum. Op advies van Gaasterlands verzetsleider Benjamin Herre Steegenga uit Balk dook Sijtsma toen onder. Dat deed hij precies op tijd, want op een zondag – kort na zijn vlucht – doorzochten de Duitsers de fabriekswoning van Sijtsma aan It Leantsje in Hemelum. Het grondige onderzoek duurde de gehele nacht, maar er werd niets gevonden. Sijtsma’s vrouw, de dochter en zijn drie zonen waren thuisgebleven en werden met rust gelaten. Sijtsma vluchtte via Balk naar Echten. Hij werd daar op 8 maart 1945 gearresteerd en naar Crackstate in Heerenveen gebracht. In de nacht van 12 op 13 april 1945 – enkele uren voordat de bevrijders zouden arriveren! – werden Sijtsma en Bouwe van Ens uit hun cellen gehaald en in een auto weggereden. Onder Luinjeberd stopte de auto en werden beide mannen doodgeschoten. De lichamen werden in een slootwal achtergelaten.

Het is de vraag of er in dit geval onderlinge communicatie is geweest tussen de SD in Heerenveen en SD Stavoren. Yntema werd immers overvallen door SD Heerenveen en Bosma door SD Stavoren, terwijl de wapens allemaal afkomstig waren uit Echten/Echtenerbrug. De wapens waren verborgen in melkbussen die in het natte land achter Bosma’s huis waren verstopt.

De kans op roest was vanwege de nattigheid aanwezig en daarom zouden de wapens vooraan bij Bosma’s woning worden herbegraven in het hoge land bij het oude voetbalveld. Bosma en zijn twee onderduikers werden bij dit vervoer betrapt en zij gingen er met een hazensnelheid vandoor, maar zij lieten daarbij wel een melkbus vallen. De Duitsers vonden deze melkbus met daarin wapens en een label waar de naam op stond van G. de Leeuw, de Hemelumer winkelier. De Leeuw en zijn zoon Freerk werden opgepakt en overgebracht naar de Hafenüberwachungstelle in Stavoren. De Duitsers daar behoorden dus niet tot de groep van Heerenveen die bij andere huiszoekingen in Gaasterland huishielden. Bij nader onderzoek in het huis van Bosma vonden de Duitsers een foto van Piebe Bosma – een zoon van Betse Bosma - in militaire kledij. De Duitsers legden daarom een verband tussen de gevonden wapens en deze zoon in militair tenue en zij besloten daarop het huis te bezetten en Piebe Bosma op te pakken als hij thuis zou komen. Bijna was de opzet van dit plan gelukt.

Gelukkig zagen Piebe en twee onderduikers vlak voor het binnentreden van de woning een plank van het nette hok scheef hangen. Zij vertrouwden het daarom niet en liepen door. Bij NBS’er Simon Bouma hoorden zij dat er op hen geloerd werd en daarom gingen ze er vandoor. Piebe Bosma kwam uiteindelijk terecht bij veehouder Hielke Hielkema aan het Tsjamkedykje in Harich en hij is daar als onderduiker gebleven tot aan het einde van de oorlog. Toen de Duitsers doorkregen dat Piebe Bosma niet meer zou komen, moest vader Betse Bosma het ontgelden. Hij werd meegenomen naar Stavoren en later naar Sneek om daar tot aan de bevrijding opgesloten te zitten. De woning werd als straf en als voorbeeld in brand gestoken. Jaren later is het huis weer opgebouwd en op de gevel kwam te staan: ,,Fannijs Oerein”. (Opnieuw overeind)

V.l.n.r.: Lytse Gert Bouma, Piebe Bosma, Betse Bosma en Wiep Roelevink (vrouw van Betse Bosma) Collectie: H.Twerda

Het Atteboskje in Harich

Lourens Wildschut stond in contact met een zelfstandig groepje jongens (KP’ers) die half maart 1945 (drie weken na de brand) op advies van Benjamin H. Steegenga uit Balk de wapens weer uit de vijver bij de boerderij van Wildschut opvisten. De wapens werden vervolgens overgebracht naar een hol in het Atteboskje aan de Lykwei te Harich en het verzet ging zich er mee bemoeien, want de wapens konden wel worden gebruikt in de strijd tegen de bezetter. In dit bosje was een klein onderkomen uitgegraven dat precies voldoende was voor twee mensen. Marten Demmer had een oud vloerkleed beschikbaar gesteld.  Hiervan maakte twee onderduikers uit Heerenveen graag gebruik. Het waren de marechaussees Nauta en Hiemstra van de Heerenveenster verkeersdienst. Zij waren ondergedoken bij Marten Demmer en Durk van der Molen aan de Westerein in Harich. “Reade” Rinke de Boer vertelt dat ook Sep van der Wal van de illegaliteit aanwezig was geweest. Zij hadden daar alle tijd om zich bezig te houden met het gebruiksklaar en schoonmaken van de wapens die van het water geleden hadden. Zij deden dat in alle rust want niemand zou hen in het Atteboskje zoeken. Totdat op een kwade dag enkele Duitse officieren van het radarpeilstation Eisbär uit Sondel in de omgeving aan het jagen waren. Daarbij struinden zij door het Atteboskje en kwamen recht op het hol af, waarin ze ook een kijkje namen. Door de takken zagen zij nu de toegang tot het uitgegraven hol. Een ander weet te vertellen dat de Duitsers zelfs in een gedeelte van het hol trapten. Het was moeilijk te zeggen wie daarbij het meest schrokken: de beide onderduikers die zich volkomen veilig waanden, of de Duitsers die plotseling tegenover twee mannen in overal stonden die wapens aan het poetsen waren. De Duitsers hebben wellicht in de poetsende mannen twee piloten gezien die hun wapens aan het poetsen waren. Zij kunnen ook gedacht hebben dat er in dit Atteboskje een Partizanenhol was gemaakt. Maar de Duitsers lieten het niet op een vuurgevecht aankomen en trokken zich snel terug om hun collega’s in Kamp Eisbär in Sondel te waarschuwen. De beide marechaussees wachtten de komst van de Duitsers niet af; zij lieten alles in de steek om het vege lijf te redden en draafden door de landerijen in de richting van Westerein in Harich. Rein Albada van de boerderij aan de Luts – Wyldemerkwei 9 Harich, heeft gezien dat de mannen over de Luts zwommen richting de bossen in Oudemirdum. En die vlucht was maar goed ook, want nauwelijks een uur later kwamen er – met het geweer vooruit - ongeveer 100 Duitse militairen met man en macht zeer gericht opzetten. Ze omsingelden het Atteboskje in Harich en namen de achtergebleven wapens mee.  Bij deze overval was Jan van Rijs uit Harich gearresteerd. Zijn vader Herke kwam Bokma hiervoor waarschuwen.

Siemon Bokma uit Harich

Veehouder Siemon Bokma woonde nog geen 100 meter van het Atteboskje en hij kreeg het advies van de illegaliteit om direct te vluchten, omdat hij in zijn schuur wapens verborgen had. De Duitsers zijn ’s nachts wel op zijn erf geweest, maar hebben niets gedaan. Bokma vertrok niet, maar de verborgen wapens in zijn boerderij (zie foto) werden wel door de illegale groep Watergeuzen uit Balk opgehaald. Bokma verschafte onderdak aan het Joodse echtpaar Van Naarden. Dit echtpaar had een zoontje van 3 jaar dat niet bij Bokma ondergedoken was. Dit kind is verraden en door de Landwacht opgepakt en naar Westerbork gebracht en nooit weer teruggekomen.

Simon Bokma en zoon Wietze. Op de achtergrond tegen de boerderij staan de verduisteringsschermen. Foto oktober 1944

Ook had de familie Bokma twee onderduikers die vanwege de Arbeidseinsatz een schuilplaats moesten hebben. Tenslotte was er onderdak voor een Joodse jongen van 12 jaar. Deze jongen had een broer van 13 jaar die in Balk ondergedoken was. Bij de bevrijding telde het 6 persoons tellende gezin Bokma in totaal 16 personen, omdat er ook aan hongerevacuees onderdak en voedsel werd verleend.
Siemon Bokma werd nu toch een beetje angstig na de gebeurtenis in het Atteboskje, omdat er bij hem in de ,,golle” (hooivak) ook nog eens wapeninstructies werden gegeven door SAS agent Nikolaas Jacobus (Nico) de Koning. Deze instructeur had ook al instructies gegeven in de boerderij van Marten Melles van der Goot in Sondel. Het hooivak werd dan afgeschermd met hooi en balken. Voor de wapeninstructie kwamen de deelnemers ’s nachts dwars door de bossen naar de boerderij van Bokma. De ondergrondse plaatste wachtposten.

Na het besluit van de ondergrondse om de wapens toch maar van Bokma naar een andere opslag te brengen, gaf Siemon Bokma aan zijn 15-jarige zoon Wijtze een wapenvoorraad die hij naar verzetsman Jan de Vries in Ruigahuizen moest brengen. Dat was voor de jonge Bokma een zeer gevaarlijke opdracht, omdat hij langs een Duitse wachtpost moest bij Kippenburg. Maar de Duitsers lieten hem rustig met de ,,berenwagen” doorrijden. Bokma was zo slim geweest om zijn zoon een dikke beer (= mannelijk varken) op de speciale wagen te laten vervoeren en de Duitsers hadden geen argwaan, want een jongen van 12 jaar zou toch geen wapens vervoeren?

De verzetsgroep Watergeuzen kreeg de opdracht om de nog verstopte instructiewapens, springstoffen en wat handgranaten uit het Atteboskje te halen. Er werden drie verzetsmannen gevonden, die ’s avonds om 7 uur – twee uur na het vertrek van de Duitsers – op weg gingen. Zij spraken met Bokma af om de wapens een dag later op te halen. Toen de drie mannen naar huis terugfietsten, Jacob de Jong, zijn broer en Hendrik Veltman, moesten zij in de berm duiken, omdat er een autobus voorbij kwam die vol zat met Duitsers. Zij hoorden de Duitsers zingen: ,,Wir fahren nach Bokma” op dezelfde wijze zoals zij aan het begin van de oorlog zongen: ,,Wir fahren gegen England”. Waarom is niet bekend, maar de bus met Duitsers is niet bij Bokma geweest. De volgende dag hebben 5 leden van de groep Watergeuzen ’s avonds om 19.30 uur de reis van Balk naar Bokma gemaakt om de wapens en springstoffen te halen. Een groot gedeelte werd naar aannemer Jan van der Velde in Balk gebracht, omdat die bereid was de wapens in zijn betonloods te verbergen in de daar opgeslagen kano’s. Daar zijn de wapens uiteindelijk gebleven tot aan de bevrijding.

Aannemer Van der Velde had een onderduikster, Sytske de Boer, geboren 9 december 1908 en van beroep coupeuse. Zij kwam uit Sneek en was een zuster van verzetsmedewerker ,,Reade” Rinke de Boer die bij de familie Boomsma in Sondel ondergedoken was. Haar schuilnaam was Anna Bijlsma. Verder had het gezin een Jood als onderduiker met de naam Jack Koppels en nog twee verzetswerkers die door de Duitsers werden gezocht. Jan van der Velde stond bekend vanwege het altijd dragen van een van een beige hoed. Onderduiker Jack Koppels (schuilnaam Jaap de Boer) wordt door de verzetwerkers ingezet bij verscheidene klussen zoals het rondbrengen van illegale kranten en het helpen bij wapendroppings.  Aannemer Van der Velde had ook een onderduikster, Sytske de Boer, geboren 9 december 1908 en van beroep coupeuse. Zij kwam uit Sneek en was een zuster van verzetsmedewerker ,,Reade” Rinke de Boer die bij de familie Boomsma in Sondel ondergedoken was. Haar schuilnaam was Anna Bijlsma. De rest van de wapens werd door de Watergeuzen opgeslagen in het watergemaaltje bij de Lorbuorren in Harich.

De familie Bokma had ook nog twee onderduikers die vanwege de Arbeidseinsatz een schuilplaats moesten hebben. Ze boden ook onderdak aan meerdere Joodse mensen zoals Emanuel Krant. Deze jongeman was ontsnapt uit de Hollandse schouwburg in Amsterdam. Van de 10 kinderen Krant overleefden er 3 de oorlog. Louis en Elisabeth van Naarden uit Amsterdam verbleven bij Bokma van 1943 tot 1945. Hun zoontje was verraden in Brabant en naar Westerbork gebracht. Hun pogingen om hem daar via een verpleger of bewaker vrij te kopen zijn beide mislukt. Bij de 1e poging werd een ander kind vrijgelaten en de 2e poging was te laat en was het kind al afgevoerd naar Auschwitz. Met name Mevrouw van Naarden heeft hier vreselijk onder geleden. Mevrouw Bokma heeft geprobeerd om haar zoveel mogelijk bij te staan. Drie weken voor de bevrijding werd de NBS-commandopost in de slaapkamer van Bokma's dochter gevestigd. Districtsleider Siemen de Jong nam daar zijn intrede.

Bij de bevrijding telt het uit zes personen bestaande gezin van Bokma in totaal 16 personen Zij hadden ook onderdak verleend aan hongerevacués en hun voedsel verstrekt. Ter nagedachtenis aan de familie Bokma heeft de familie Van Naarden een boom in Israël geplant.

Loods van aannemer Van der Velde te Balk aan de Luts. Foto archief Johan Groenewoud

Jelte Tromp uit Harich

De wapens bij Halbe B., van der Goot in Oudemirdum werden opgehaald door Jouke Draaijer en Ede Hoekstra uit Wijckel. Jouke Draaijer zorgde ervoor dat de wapens overgebracht werden naar Jelte Tromp, een vrijgezelle boer in Harich die op het adres Harichsterdyk 2 in Harich woonde met zijn zuster IJbeltje Tromp. Hier bleven de 20 wapens tot aan de bevrijding opgeslagen. Hierbij was ook een bazookawapen. Tromp had als huurder ingestemd met de wapenopslag, hoewel er in een eerder stadium een brief was gekomen van boerderij-eigenaar Van der Feltz dat er geen onderduikers en geen Joden in zijn eigendommen mochten zijn.  Tromp had echter gezegd: ,,Der is net skreaun dat wapens ferbean binne, dus stjoer de wapens mar” (Er is niet geschreven dat wapens verboden zijn, dus stuur de wapens maar).
Jelte Tromp is een uiterst rustige vrijgezel. Op een bepaald moment zit hij met enkele mensen te koffiedrinken en zien ze dat er Duitsers op weg zijn naar de boerderij. Er breekt lichte paniek uit want ze zijn al op de lange oprit. De aanwezige Durk Volbeda vlucht naar buiten om zich in de mestvaalt te verstoppen. De spanning is nu te snijden maar Tromp zegt rustig en kalm in de Friese taal: “Rustig maar jongens. Wij zullen Durk zijn koffiekopje maar even in de kast zetten. Ze zouden eens kunnen vragen wie daaruit gedronken heeft”. Daarna wachtte hij rustig de komst van de Duitsers af. Gelukkig werden de wapens en Durk Volbeda niet gevonden.  Een week voor de bevrijding liet LO Rayonhoofd Benjamin H. Steegenga uit Balk de wapens weer ophalen bij Tromp en terugbrengen bij Simon Bokma in Harich. Waarom dit gebeurde is niet bekend geworden. Toen de wapens weer bij Bokma terug waren, kwam commandant Siemen Jacob de Jong terug van zijn onderduikadres bij zijn zwager Jac. de Boer in Koudum. Bij Bokma kon hij met enkele BS mannen oefenen met de wapens. Zij voelden aan dat dat de oorlog snel ten einde zou zijn en dat men de wapens moest gebruiken.

Onderstaand een foto van enkele leden van de Balkster Verzetsgroep Watergeuzen tijdens de bevrijding in Balk. De wapens zijn waarschijnlijk afkomstig van de dropping in Echtenerbrug. Daarna hebben deze wapens een reis gemaakt naar Marten van der Goot in Sondel, daarna Louw Wildschut, Simon Bokma, aannemer Van der Velde in Balk en het watergemaaltje bij Harich.

V.l.n.r.: Jan van der Heide, N.N., Hendrik Veltman, Pier de Jong, Marten de Boer en Hein Knück.

De fusillade van Hornstra en Yntema

Het verbergen van de wapens werd Jeen Hornstra en Yde Yntema uiteindelijk fataal. Op 17 maart 1945 werden zij – met 8 anderen als represaille voor iets heel anders – om 12.00 uur bij Doniaga doodgeschoten. Hoe heeft dat kunnen gebeuren? Op donderdag 15 maart 1945 werden bij Doniaga twee bemanningsleden van het Duitse IJsselmeer Wasserschutskommando Schiff 31 door kogels van de Binnenlandse Strijdkrachten om het leven gebracht. Dit op 1 maart 1943 opgerichte Duitse onderdeel bestond uit Duitse en Nederlandse SS-vrijwilligers en had de haven van Lemmer aangedaan. Zij hadden niet voldoende voedsel aan boord en daarom gingen de twee bemanningsleden op - waarschijnlijk gevorderde - fietsen in de naaste omgeving van Lemmer op zoek naar voedsel om hun honger te stillen. Alles was van hun gading zoals spek, vlees, melk, boter en eieren. Zo kwamen zij deze morgen in hun blauwe matrozenpak aan bij de ,,partizanenboerderij van de eerste orde” van Michiel Schotanus en Sytske Schotanus – de Jong aan de Wielewei 21 in Doniaga. De beide mannen waren de Duitse Revieroberwachtmeister Paul Platt en de Nederlandse Unterwachtmeister Foppe Kootstra.

Vader Schotanus was op het land aan het werk omdat het zulks mooi weer was. Hij wilde kijken hoe alles er bij stond. Moeder Schotanus was naar Sint Nicolaasga om op zoek te gaan naar een nieuw dienstmeisje. Ook een vrouwelijke evacué die bij hen inwoonde, was er vreemd genoeg niet op dat moment. Al lange tijd had de familie Schotanus onderdak verleend aan onderduikers, aan leden van de OD (ordedienst) en de NBS. Bij het bezoek van de beide mannen was de familie Schotanus niet thuis. Het huis van Schotanus was een soort zoete inval voor iedereen en alles dat hulp nodig had. Of het daarbij nu ging om de opvang van een evacué, een slaapplaats of om iets te eten. Iedereen kon er altijd terecht. Niet alleen werd er illegaal geslacht maar men verstopte ook wagens, motoren en radio’s terwijl het verzet er ook regelmatig vergaderde.

De ouders van Sytske hadden hen al eens gewaarschuwd dat ze veel te goed van vertrouwen waren. Nu waren leden van de NBS in de boerderij aanwezig en die waren druk bezig met het slachten van een koe dat eigendom was van boer Landman uit Doniaga. Boer Landman durfde deze illegale slachting niet zelf doen maar vond het prima dat de NBS dit deed. Via veearts Pier Koopmans uit Sint Nicolaasga was de koe van boer Landman in handen gekomen van de NBS slachters. Veearts Koopmans was de gemeentelijke NBS-kommandant van de gemeente Doniawerstal. Hij kon af en toe het een en ander versieren ten gunste van de NBS. Slachter Frans Spijkerman werd gevraagd de slachting uit te voeren want hij had dit al vaker voor de veearts gedaan. Het vlees van de koe was inmiddels aan haken opgehangen. Waarschijnlijk was het ruitje in de ruimte, waarin de mannen slachtten, niet goed genoeg afgeschermd. De vijand had in ieder geval door het ruitje gezien waar men mee bezig was. De slachtende groep had inmiddels onraad geroken en posteerde zich bij de verschillende ingangen van de schuur. De drie in de schuur vertoevende ondergrondse mannen beschikten niet over vuurwapens, althans ze hadden ze niet in hun onmiddellijke omgeving. Toen de twee Wasserschutzmannen in Duits uniform de schuur binnenkwamen, durfde NBS-lid Rienk Cloo niet met zijn wapen, een slagershakmes, op de tegenstander in te slaan. Verward door schrik, onmacht of geestelijke ontreddering door de spanning van het moment liet hij zijn slagershakmes vallen en vluchtte de schuur in.  De mannen die met de slacht bezig waren, schrokken daar erg van maar bleven rustig. De twee bemanningsleden waren naar binnengedrongen met het argument “Dit is gestolen vlees van de Wehrmacht”. De beide Wasserschutz-bemanningsleden sloegen aan het onderhandelen met de onderduikers Rienk Cloo – een hardvochtige ex-politieman -  en Jan Dijkstra. Cloo verbleef bij Schotanus en Jan Dijkstra bij een buurman.

Terwijl men aan het onderhandelen was in de schuur kwamen er nog twee andere NBS-leden binnen. Zij hadden gemerkt dat er iets aan de hand moest zijn. De beide verzetsmensen maakten de beide overvallers wijs dat het geen illegale slachting was maar dat de papieren nog in Sint Nicolaasga waren. Zij zouden de papieren wel even ophalen. Ze fietsten toen naar hun commandant Pier Koopmans om raad te vragen over de ontstane situatie. Ondertussen kon men het niet eens worden in de boerderij. De beide marinemannen werden wantrouwig en namen het autoritaire heft in handen ondanks het feit dat ze erg nerveus leken. Zij gaven de aanwezige huisslachter Frans Spijkerman de opdracht om de koe in grote stukken te snijden en in grote zakken te verpakken zodat ze dat op de fiets mee konden nemen. Tenslotte moest slachter Spijkerman met de beide mannen als gijzelaar mee, richting Follega.

Er zat niets anders op, maar de beide onderduikers Rienk Cloo en Jan Dijkstra gingen achter de drie mannen aan. Zij waren bang dat Spijkerman zou worden verhoord en verzetsnamen ging noemen. Halverwege Follega haalden deze beide NBS’ers de Wasserschutzmannen in en zagen dat Spijkerman naast de zwaar beladen fietsen liep. Boerin Sytske Schotanus zag de twee onderduikers de achtervolging inzetten. Zij had al thuis kunnen zijn, maar een buurman waarschuwde haar voor de gesignaleerde Duitsers. Daarop was ze met kinderwagen en twee kinderen het huis van overbuurman en oom Michiel Schotanus in gevlucht. In een interview in 1995 zei ze: “Ik seach sa’n haat yn ‘e eagen fan Cloo. Hy wie te koppich bin ik bang. Wat se diene wie efternei besjoen hiel dom. Wy hawwe nea wer kontakt mei harren hân. Ik seach ien Dútser de hannen yn ‘e hichte stekken. Se wiene noch mar in pear hûndert meter ûnderweis”. (Vertaling: Ik zag zo’n haat in de ogen van Cloo. Hij was te koppig ben ik bang. Wat ze deden was achterna bezien heel dom. Wij hebben nooit weer contact met hen gehad. Ik zag één Duitser de handen in de lucht steken. Ze waren nog maar een honderd meter onderweg). Toen de marinemensen de beide gewapende onderduikers zagen, dropten zij als versteend hun fietsen en het buitgemaakte rundvlees tegen de vlakte. Ieder afzonderlijk vluchtten zij de weilanden in, maar de dodelijke kogels van Cloo en Dijkstra ontliepen ze niet.

De 26-jarige Nederlandse Wasserschutz ûnterwachtmeister Foppe Kootstra vluchtte een deels onder water staand weiland in tegenover de boerderij van Schotanus. Hier werd hij in een van zijn longen geraakt door een pistoolschot van verzetsman Rienk Cloo, een overigens zeer teruggetrokken man met eerder schroomgevoelens dan een helden-air. Zijn schot eindigde in het onderlichaam van Kootstra. Hoewel ernstig gewond gaf Kootstra tekenen van verweer en dat inspireerde Cloo tot een begrijpelijke reactie tegenover een verraderlijke vaderlander. Ergens vond hij een afrasteringspaal en sloeg daarmee halverwege de “Tramdyk” zo onbarmhartig en genadeloos op het hoofd van Kootstra dat deze afgrijselijk verminkt het leven verloor. Het lichaam van Kootstra werd in een duiker weggestopt, maar dat lukte niet helemaal. De heer Haveman, huisarts uit Sint Nicolaasga, werd gevraagd de lijkschouwing te verrichten. Hij verklaarde later dat het een vreselijk gezicht geweest was.

Verzetsman Jan Dijkstra richtte al zijn aandacht op 34-jarige Revier Oberwachtmeister Paul Platt. Platt trachtte te ontkomen naar Follega of Lemmer. Al achteruitschietend met zijn vuurwapen probeerde Platte om Jan Dijkstra op afstand te houden, maar Dijkstra liet zich niet intimideren. Dijkstra had bovendien de grote pech dat zijn eigen wapen op mysterieuze wijze onklaar raakte en weigerde kogels te lossen. Plotseling gaf Platt de voorkeur aan hervatting van de onderhandelingstoer. Dijkstra wilde daarop ingaan, ook toen Platt eiste dat elk van hen de wapens diende neer te leggen. Dijkstra wilde dat wel want zijn pistool weigerde voortdurend. Platte schond het “erewoord” en wilde in het lichaam van Dijkstra schieten. Dijkstra op zijn beurt schoot terug en nu weigerde zijn pistool niet. Beiden troffen geen doel, maar daarmee was de strijd niet afgelopen. Juist op het kritieke ogenblik kwam een vrouw aanfietsen. Platt vorderde haar tweewieler en jakkerde als een gek weer terug in de richting van Doniaga. Uiteraard liet Dijkstra zijn prooi niet gaan en racete met minstens zoveel snelheid achter Platt aan. De twee leden van de NBS, die de slachtvergunning uit Sint Nicolaasga hadden opgehaald, waren intussen teruggekeerd op de boerderij van Schotanus. Meteen begrepen zij dat de zaak niet fris meer was. Het rundvlees was verdwenen evenals hun verzetsvrienden. Op het vlakke Friese land was het geen moeite om al snel de vrij snel achtervolgende mannen te ontdekken. Ter hoogte van het haakse gedeelte in de Wielewei reed Platt de twee NBS’ers onbewust tegemoet. De twee NBS’ers maanden hem tot stoppen maar Platt zag dat hij in de val was gelopen en probeerde zijn Duitse lijf te redden door op de “Headammen” de weilanden in te vluchten. Deze escapade baatte hem weinig. Paul Platt werd met een 24-karaatkogel in de nek geschoten door verzetsman Jan Dijkstra. Het dode lichaam van Platte werd enigszins verdekt weggelegd in het drassige weiland. Sytske Schotanus ontmoette de beide mannen toen ze naar huis onderweg was en zei later: "Wat hadden die mannen een haat in de ogen, dat komt nooit goed".

Mevrouw Sytske Schotanus was direct gewaarschuwd dat er waarschijnlijk iets ernstigs zou gaan gebeuren nu de beide mannen dood waren. Men vreesde een herhaling van de ramp die op 19 september 1944 had plaatsgevonden in Sint Nicolaasga bij de spoorwegstaking. Hier waren 3 mannen gefusilleerd.  Met man en kinderen op blote voeten en zonder jas zijn ze naar haar ouders in Tjerkgaast gevlucht. De Duitsers beschouwden hen als de belangrijkste verdachten. Daarom werd besloten direct maar weer te vertrekken. Ze vertrokken naar de oma van Sytske in Langweer en later met een bootje over de Koevorde naar kennissen. Precies op tijd waren ze vertrokken toen de SD al voor de deur in Tjerkgaast stond. Iedereen moest tegen de muur staan terwijl er pistolen op hen gericht werden. De foto’s van Michiel en Sytske werden van de muur gescheurd zodat ze die als identificatie mee konden nemen. Sytske’s ouders werden hardhandig ondervraagd. Wel werd haar broer Jelle de Jong meegenomen. Hij was de enige zoon in het gezin.

De NBS-leiding was niet zo gelukkig geweest met dit onvoorziene incident. Alle betrokkenen, inclusief de niet tot de illegaliteit behorende Spijkerman, werden elders ondergebracht. Toch werd slager Spijkerman door een stom toeval ontdekt in zijn schuilplaats bij de Wielen. Een jagende Duitse officier arresteerde hem direct. Omdat hij een Duitse uniformpet bij zich had, die als souvenir gold, moest hij mee naar de beruchte Sicherheidsburcht (SD) Crackstate in Heerenveen. Gelukkig is hem erger leed bespaard gebleven want de SS beschouwde hem uiteindelijk als een licht geval. .

Door een merkwaardig toeval kwamen de Duitsers hun makkers gauw op het spoor. Platt had ’s morgens een fiets meegenomen van een vrouw en zij beklaagde zich hierover bij de Duitse wachtpost in Follega. Niet lang daarna kwam er een andere vrouw bij dezelfde Duitse wachtpost met de mededeling dat zij een geüniformeerde Duitser in het weiland had zien liggen. De wachtpost bracht hiervan direct verslag uit aan de Ortscommandant in Lemmer en de Sicherheidsdienst in Heerenveen. Eerst werd het lichaam gevonden van Foppe Kootstra, weliswaar niet door de Duitsers maar door politieagent Harm Wagenaar uit Sint Nicolaasga. Het lichaam werd op een boerenkar gelegd en door Wagenaar voor nader onderzoek naar Lemmer gebracht. Onderweg kwamen zij een Sicherheidspatrouille tegen. Deze mannen schreeuwden om wraak. De buren van Schotanus – die er nog waren – werden opgetrommeld en dreven het vee naar buiten. Direct daarna schoten de Duitsers de boerderij in de fik.

De Duitsers waren nog lang niet bedaard door deze brand en arresteerden ook nog een paar omwonenden. Het huis naast de boerderij, dat van Rintsje Romkes, werd direct daarna geplunderd. Romkes was al met zijn gezin ondergedoken bij de familie op de Heide. Met hun buit kwamen ze bij de Herberg van Postma aan en schreeuwden “Aufmachen”. Met geweren werd er op de deuren geramd. Mevrouw Postma moest vlees braden, eieren koken, melk warm maken en wat niet meer. Maar erger was dat de volgende ochtend het tweede lijk werd gevonden aan de “Headammen” van Platt. De vondst werd gedaan door de collega’s van de Wasserschutzboot. Dat bracht opnieuw weer ellende. Hjerre Zonderland, boer aan de Tramdyk, werd met zijn arbeider Yep Kramer bij de kuilbult weggehaald en in zijn overhemd naar de naar de “Headammen” gebracht. Mevrouw Zonderland zou hem nog een jas nabrengen maar ze moest hem zo laten gaan omdat ze door de Duitsers werd beschoten. Er was paniek van beide kanten. Ondertussen waren er op de “Headammen” al veel mannen bij elkaar gebracht uit de omgeving van Doniaga want alles en iedereen werd aangehouden. Uiteindelijk lieten ze de meesten weer gaan maar Zonderland, Kramer, Haring Agricola en de Sint Nyksters Joh. Postma en Henk Nijholt moesten mee om de koeien van Schotanus te melken. Die middag werden de koeien naar Lemmer gedreven en de mannen kregen nog gezelschap van een aantal Doniagaasters: Frâns Postma, Joh. W. de Jong en zijn zoon Jelle, Hepke Hepkema, Joh. Eiling en Jelle de Jong, een broer van mevrouw Schotanus. Eenmaal op de Lemmer werden ze vastgezet. Daar kwam Rintsje Romkes later nog bij die bij zijn onderduikadres was opgepakt. De hele nacht van vrijdag op zaterdag moesten ze om beurten voor verhoor. Ze zaten daar niet lekker, want het was zonder meer duidelijk dat vers bloed moest vloeien in Doniaga. Het was alleen nog de vraag van wie dat bloed moest vloeien. Het zou in eerste instantie de bedoeling zijn geweest dat Doniagaasters moesten boeten, maar het kwam anders… Zaterdagochtend werden alle mannen zomaar vrijgelaten. Mevrouw Sytske Schotanus verklaarde later dat deze mensen zijn vrijgelaten op voorspraak van een van de daar aanwezige politiemensen. De politieman heeft de overtuiging ingebracht dat het allemaal onschuldige inwoners waren. Zij heeft de naam van de politieman niet genoemd. Wat een opluchting in Doniaga, maar blij konden ze niet zijn. Toen ze de afgebrande boerderij van Schotanus passeerden, zagen ze wat er gaande was…

Wat was er inmiddels gebeurd… De Duitse instanties hadden zich beraden over de vraag welke represaillemaatregelen er genomen zouden worden. De Commandant van SS en SD uit Heerenveen – de Oostenrijkse SD’er Hauptsturmführer Erich Kronberger besloot dat de moord tienvoudig gewroken moest worden. Voor de twee gedode Duitse bemanningsleden moesten twintig gijzelaars uit Crackstate in Heerenveen boeten. Die slachtoffers zouden komen uit het transport dat 16 maart 1945 uit Crackstate was vertrokken met “zware gevallen” richting Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort.

De uiteindelijke bestemming was dan meestal concentratiekamp Neuengamme. Om de één of andere reden is dit transport in Meppel blijven steken. Waarschijnlijk is dat geweest omdat het wegverkeer ook voor de Duitsers al totaal ontwricht was wegens luchtgevaar. Bovendien verloor Lager Amersfoort zijn waarde wegens het oprukken van het  geallieerde leger.  Ook moet Doniaga een rol hebben gespeeld toen werd besloten om het transport uit Meppel naar Heerenveen te laten terugkeren waar ze opnieuw in de propvolle cellen van Crackstate werden geduwd.

Uiteindelijk zijn het er geen 20 gevangenen geworden maar 10 en de reden daarvan is onbekend gebleven. De fusillade werd bepaald op zaterdag 17 maart 1945 om 12.00 uur. Deze zaterdagmorgen 17 maart 1945 werden omstreeks zeven uur tien van de twintig teruggekeerde personen uit het transport uitgezocht en in een aparte cel opgesloten. De gijzelaars waren opgepakt bij de overvallen en razzia’s in Noordwolde, Oldeberkoop, Mildam en Echten. En ook Jeen Hornstra uit Wijckel en Yde Bouke Yntema uit Hemelum werden slachtoffer van de wraakactie. Allen waren - bijna zonder uitzondering – betrokken geweest bij het vervoer en verbergen van wapens van de droppings.

Op zaterdagmorgen 17 maart 1945 werden de 10 gijzelaars rond half elf onder strenge bewaking gedwongen vanuit de gevangenis Crackstate in Heerenveen met een legerauto van de Duitse Weermacht naar de ruïne van de platgebrande boerderij van Michiel Schotanus in Doniaga gebracht.  De algehele leiding berustte nu bij de 34-jarige SS-Hauptstürmführer en SD Kommandant Erich Karl Kronberger. De leiding bij de fusillade in Doniaga was in handen van de SS’er Scherneck van de SD uit Heerenveen. Verder maakten deel uit van het vuurpeloton: Jozef Kinzl, een Hongaar; de Duitse SS’er Casimir Warzewski; de SS’er Eugen Polianski, een Roemeen; Nauheim;  de Duitse Sturmscharführer Carel Friedrich Warning en verder de Belgische SS’-ers de Heyn, de Reijk, Verwee en Van der Voorde. De SD’ers uit Heerenveen hadden opdracht gekregen alleen maar toezicht te houden op de wraakneming. Daarbij was SD-agent Petrus Wamelink.  De “eer” van de vergelding (op onschuldigen) wilden de “heren” van de Wasserschutzpolitzei voor zichzelf houden. Uit Lemmer waren al 20 Duitse polizisten opgeroepen en op fietsen vlak voor twaalf uur gearriveerd om de tien mannen in twee groepen van vijf personen dood te schieten.

Klokslag 12 uur vielen de eerste schoten uit de mitrailleurs van de bezetters. In eerste instantie werd er geschoten zonder iemand te raken. Toen kregen de mannen opdracht om ,,Heil Hitler” te roepen. In plaats daarvan riepen de mannen ,,Leve de Koningin”. In het naderende licht van de bevrijding deed het vuurpeloton zijn uiteindelijke werk. Eerst moesten er 5 mannen tegen een muur gaan staan, waarbij door twee Duitsers op één man werd gericht. Eén richtte op het hoofd en de ander op de borst. ,,Feuer” klonk het commando en de eerste vijf mannen vielen. Hierna werd de tweede groep van vijf mannen opgehaald en dezelfde procedure werd gevolgd. Ook zij werden door de kogels geveld. Alle slachtoffers hadden de aangeboden blinddoek geweigerd en de meesten van hen zijn biddend het vuurpeloton tegemoet getreden. De Duitse SS-Unterscharführer Scherneck schoot voor alle zekerheid de slachtoffers nog eens een pistoolkogel door het hoofd. En nog was het voor de Duitsers niet genoeg. Als afschrikwekkend voorbeeld moesten de tien stoffelijke overschotten 24 uur blijven liggen op de executieplaats. Een Duitser moest erbij op wacht blijven staan.

Een overbuurman heeft dit vreselijke gebeuren als volgt beschreven: “Mijn vrouw zag dat er vijf man klaarstonden om doodgeschoten te worden en is toen in het hok gaan zitten om het niet te zien. Zij had wel gehoord dat er verscheidene schoten gelost zijn als moesten er honderd dood. Toen ik thuis kwam heb ik de mannen zien liggen, de een voorovergevallen, de ander achterover en boven over elkaar heen, het was een vreselijk gezicht”. Huisarts Haveman uit Sint Nicolaasga heeft het slagveld gezien dat de Duitsers hadden aangericht en zei: “Ik moest komen en ik liep tussen de Duitsers die tot de tanden toe bewapend waren. Ik had het zweet op mijn rug staan en vond het diezelfde nacht dan ook beter om maar niet thuis te slapen. Anderen heb ik ook gezegd dat ze weg moesten gaan, want het was niet vertrouwd. De Duitsers zochten altijd zondebokken en als je een verantwoordelijke positie bekleedde, stond je bovenaan het lijstje. Ik ben die nacht dus weggeweest maar ondertussen nog wel een bevalling gedaan. Maar toen ik terugkwam, was het kwaad al geschied. De tien mannen waren al doodgeschoten. Het blijft eeuwig en altijd op je netvlies staat, dat vergeet je nooit meer”.

Mevrouw de Ruiter uit Oudehaske kreeg met hulp van politieman H. Wagenaar gelegenheid de doden te identificeren zodat ze haar familie kon aanwijzen. Zij vertelde daarover in een bevrijdingsbijlage van 15 maart 1995 in de Jouster Courant: “Wat ik daar aantrof is met geen pen te beschrijven. Natuurlijk had ik weleens een dode gezien, maar dit slagveld, deze ravage, had ik in mijn stoutste dromen niet kunnen voorzien. Als verdoofd heb ik de mensen geïdentificeerd. Want de Sint Nyksters wilden er in ieder geval voor zorgen dat de mensen later een waardige begrafenis zouden krijgen. De Duitsers wilden hen in een massagraf begraven maar daar heeft men een stokje voor gestoken. Alle bewoners hebben zich die gehele dag ingezet voor het maken van kisten, dusdanig verzinkt dat ze later in eigen grond herbegraven konden worden. In de vroege ochtend van maandag 19 maart 1945 worden alle tien gefusilleerden begraven op de begraafplaats in Sint Nicolaasga. Namens de gemeente Haskerland legden locoburgemeester F. Ringnalda en vertegenwoordig(ster)  van de bevrijdingscommissie en Plaatselijk Belang van Doniaga en St. Nicolaasga, zeer fraaie bloemstukken aan de voet van de boom op de plaats waar de slachtoffers waren gevallen. Zoon Marten Schotanus, plantte op de plaats van de executie een treurboompje. Omdat deze niet groeien wilde, plantte hij later een boompje dat wel wilde groeien.

De familie Schotanus moest na de oorlog de draad weer oppakken. Mevrouw Schotanus tenslotte in 1995: “Maar we hadden niets meer. Geen dak meer boven ons hoofd en geen vee meer. Dat laatste hebben wij terug kunnen kopen, onze eigen beesten ergens op een markt, althans een deel ervan. En op een gegeven moment hebben wij met hulp van de Stichting 40-45 een nieuwe boerderij kunnen zetten. Daarvoor hebben wij van het ene naar het andere onderkomen gezweefd. Maar het ging maar om dood goed. Dat heb ik mijn man ook altijd voorgehouden, die nog weleens boos kon worden over het feit dat zijn levenswerk vernietigd was. Wij leefden tenminste allemaal nog, terwijl de nabestaanden van de gefusilleerden dat niet meer konden zeggen”.

De herbouwde boerderij in 1948 van de familie Schotanus in Doniaga, naast de voordeur is in de muur een gedenksteen ingemetseld. Ieder jaar op 17 maart worden bloemen gelegd op de plaats waar de mensen werden neergeschoten. Foto:www.spanvis.nl

De 10 slachtoffers zijn:

  1. Jelle Boersma, veehouder uit Katlijk, geboren op 17 februari 1910 in Oosterzee.
  2. Hotze Brouwer, veehouder uit Haskerhorne, geboren op 25 augustus 1910 in Akmarijp.
  3. Thomas Kuurstra, student uit Harlingen, geboren op 28 december 1920 in Harlingen. Hij was onderduiker bij Hotze Brouwer.
  4. Wiepke Hof, winkelier uit Echtenerbrug, geboren op 8 september 1916 in Echten. Zijn schuilnaam was Wim Reinders.
  5. Roelof Knol, winkelier uit Meppel, geboren op 21 oktober 1922 in Meppel.
  6. Albert Koopman, houtbewerker uit Echten, geboren op 14 februari 1917 in Echten.
  7. Dirk de Ruiter, veehouder uit Oudehaske, geboren op 25 september 1921 in Oudehaske.
  8. Siebe de Ruiter (vader van Dirk), veehouder uit Oudehaske, geboren 26 januari 1882 in Tjalleberd.
  9. Jeen Hornstra uit Wijckel, veehouder uit Wijckel, geboren 22 mei 1900 in Koudum
  10. Yde Bouke Yntema uit Hemelum, veehouder, geboren op 27 februari 1902 in Hemelum

Uit: "Om Niet Te Vergeten 1940-1945 Skarsterlân tijdens WO2"

Foppe Kootstra en Paul Platt werden oorspronkelijk met militaire eer begraven op het Ehrenfriedhof van de Ooster Begraafplaats in Amsterdam. Naderhand zijn ze herbegraven en liggen ze naast elkaar op de Duitse militaire begraafplaats in IJsselsteijn, gemeente Venray. Kootstra in vak CT, rij 6, nummer 148 en Platte in vak CT, rij 6, nummer 149. .

Foppe Kootstra was geboren op 15 februari 1919 in Emmen en woonde laatstelijk in Amelo. Hij kwam uit het gezin van Harm Kootstra en Margaretha Slomp. Foppe Kootsrra was de jongste uit het gezin van 4 kinderen. Hij had alleen drie oudere zusters die geboren werden in 1904,1906 en 1909. De zusters van 1906 en 1909 waren in Duitsland geboren. Vader Harm was in 1880 geboren en zijn beroepen zijn vermeld als fabrieksarbeider, schipper, arbeider en landbouwer. Hij is in Almelo overleden in 1946. Moeder Margaretha Kootstra-Slomp was in 1876 in Hoogeveen geboren en in 1943 ook in Almelo overleden. De grootvader van Foppe was Feitse Kootstra, geboren in 1846 en die was van beroep veenbaas en schipper. Zijn grootmoeder was Wijtsche Foppes Hof uit Ooststellingwerf. De Friestalige voornaam en achternaam van Foppe Kootstra komt tenslotte bij zijn overgrootvader vandaan want dat was Hendrik Feitses Kootstra die op 2 november 1824 in Langezwaag was geboren.

Van Paul Platt is alleen bekend dat hij op 28 juni 1910 was geboren. De naam Paul Platte wordt door Jack Kooistra genoemd in zijn boek: Strijders, Onderdrukkers en Bevrijders. In meerdere perspublicaties en op zijn grafmonument wordt de achternaam geschreven als Platt.

 De begrafenis van Hornstra en Yntema 

Jeen Hornstra

Alle slachtoffers werden in Sint Nicolaasga begraven op maandag 19 maart 1945. Nadat Gaasterland op 17 april 1945 was bevrijd, werden plannen gemaakt om het stoffelijk overschot van Jeen Hornstra over te brengen naar de kerkelijke begraafplaats in zijn woonplaats Wijckel. Nadat Nederland officieel op 5 mei 1945 was bevrijd, werd op 9 mei 1945 op indrukwekkende wijze een kerkdienst en de herbegrafenis in Wijckel gehouden. Jeen Hornstra werd met militaire eer begraven. Vlak voor 13.00 uur vormde een afdeling van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten de erewacht bij de boerderij van Hornstra. Een Engelse tamboer met een omfloerste trommel liep voor de lijkwagen uit. Na het passeren van de erewacht sloot de rest van de Ned. Binnenlandse Strijdkrachten zich aan bij de stoet. Bij de Christelijke School en de Hervormde Kerk stond een Engelse erewacht met gepresenteerd geweer. De kist werd bedekt met de Nederlandse vlag de kerk ingebracht. Daarna namen twee leden van de Engelse erewacht hun plaats als rouwwacht in, aan weerszijden van de kerkingang. De NBS vormde de dodenwacht bij de kist. De leiding van deze herdenkingsdienst en de begrafenis was in handen van Ds. Gerrit Jan Hintzbergen uit Wijckel. Ds. Hintzbergen opende de dienst met het zingen van Psalm 89: 19
Gedenk, o Heer! Hoe zwak ik ben, hoe kort van duur.
Het leven is een damp; de dood wenkt ieder uur.
Zou ’t menschdom dan vergeefs op aarde zijn geschapen?
Wie leeft er, die den slaap des doods niet eens zal slapen?
Wie redt zijn ziel van ’t graf ai! Help ons, als te voren,
Gelijk Gij bij Uw trouw aan David hebt gezworen!

Daarna volgde een kort overdenkingswoord en een gebed. Hierna werd de kerk verlaten. Aansluitend vond de begrafenis plaats. (Dit eerste gedeelte van de rouwdienst gebeurde meer. De symboliek was dat in het eerste gedeelte van de dienst de overledene nog in het midden van de familie en gemeenschap aanwezig was en er over hem of haar kon worden gesproken). Na de teraardebestelling ging men terug in de kerk waar de dienst verder ging voor de achterblijvers die nu verder moesten zonder de overledene). De baar met Jeen Hornstra werd door leden van de NBS gedragen en zij werden voorafgegaan door een Engelse tamboer en het NBS-vuurpeloton. Achter de baar kwamen de familieleden, autoriteiten, genodigden en veel belangstellenden. Na het zakken van de kist in het graf loste het NBS-vuurpeloton drie schoten boven het open graf van vak D2. De begrafenisplechtigheid was hiermee afgelopen en iedereen ging weer terug in de kerk.
De rouwdienst werd vervolgd met het zingen van Psalm 42: 3 en 5.
O mijn ziel! wat buigt g’u neder?
Waartoe zijt g’ in mij ontrust?
Voed het oud vertrouwen weder;
Zoek in ’s Hoogsten lof uw lust;
Want Gods goedheid zal uw druk
Eens verwiss’len in geluk.
Hoop op God; sla ’t oog naar boven;
Want ik zal Zijn naam nog loven.

 Maar de Heer zal uitkomst geven,
Hij, Die ’s daags Zijn gunst gebiedt;
‘k Zal in dit vertrouwen leven,
En dat melden in mijn lied,
‘k Zal Zijn lof, zelfs in den nacht,
Zingen, daar ik Hem verwacht,
En mijn hart, wat mij moog’ treffen,
Tot den God mijns levens heffen.

Vervolgens was er gelegenheid voor sprekers. Dat waren de heer Tissot van Tappot als commandant van de NBS Kustwacht; Hendrik van der Wal, gemeentesecretaris van Gaasterland als vervanger voor de burgemeester van Gaasterland; Dominee De Boer en de heren J. Schaafsma, Van der Land en Sj. Dijkstra. Ds. Hintzbergen had als schriftlezing Romeinen 8: 31-39 gekozen en de aanwezigen zongen daarna Gezang 58: 7 en 9

Ruwe stormen mogen woeden,
alles om mij heen is nacht.
God, mijn God, zal mij behoeden,
God houdt voor mijn heil de wacht.
Moet ik lang Zijn hulp verbeiden,
Zijne liefde blijft mij leiden:
Door een nacht, hoe zwart, hoe digt,
Voert Hij mij in ’t eeuwig licht.

 Maar, wat lot, of dood of leven,
Smaad of eer, mij ooit verwacht;
Jezus zal mij nooit begeven;
Ben ik zwak, bij Hem is kracht.
Gunst van menschen, raad van vrinden,
Bittre haat van kwaadgezinden.
Hoogte, diepte, vreugd of rouw,
Niets ontrooft mij aan Godstrouw.

De rouwtekst bij deze dienst was Romeinen 8:38: "Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here”.

De rouwdienst werd besloten met het zingen van Psalm 130: 1 en 3
Uit diepten van ellenden
Roep ik, met mond en hart,
Tot U, Die heil kunt zenden:
O Heer! aanschouw mijn smart;
Wil naar mijn smeekstem hooren:
Merk op mijn jammerklacht;
Verleen mij gunstig’ ooren,
Daar ‘k in mijn druk versmacht.

 Ik blijf den Heer verwachten;
Mijn ziel wacht ongestoord;
Ik hoop, in al mijn klachten,
Op zijn onfeilbaar woord;
Mijn ziel vol angst en zorgen
Wacht sterker op den Heer,
Dan wachters op den morgen;
Den Morgen, ach, wanneer?

Ds. Hintzbergen bedankte uit naam van de familie aan het einde van de dienst alle mensen die meegewerkt hadden aan deze plechtigheid. In het bijzonder werden de NBS en de Engelsen bedankt en dat laatste gebeurde in de Engelse taal.

De gemeente Gaasterland heeft er voor gezorgd dat Jeen Hornstra nimmer wordt vergeten door zijn naam te verbinden aan de weg in Wijckel met de toenmalige dikke stenen: ,,JEEN HORNSTRAWEG”

 

Bij het graf van Jeen Hornstra staat een herinneringstoorts van de Stichting 1940-1945. Maandagavond 21 juni 1948 had in een overvolle Ned. Hervormde Kerk te Wijckel de overdracht aan de familie plaats van een gedenkzuil op het graf van verzetsstrijder Jeen Hornstra. Ds. Cornelis J. Niemeijer uit Wijckel sprak naar aanleiding van Romeinen 8 : 31—39.

De heren Veninga uit  Sneek, voorzitter van de Stichting 1940-1945 en B. H. Steegenga van Balk voerden het woord namens de Stichting 1904-'45 en namens de commandant van de verzetsgroep die verhinderd was. Namens de familie werd het monument aanvaard door de heer Hiemstra uit Oudega-W en werden woorden van dank gesproken voor de grote belangstelling en voor de medewerking van allen.
Tot slot werden de verzen 3 en 5 van psalm 43 gezongen.
Zend, Heer Uw licht en waarheid neder,
En breng mij, door diens glans geleid,
Tot uw gewijde tempel weder;
Dan klimt mijn bange ziel gereeder
Ten berge van Uw heiligheid,
Daar mij Uw gunst verbeidt.

Mijn ziel, hoe treurt ge dus verslagen?
Wat zijt g’ onrustig in uw lot?
Berust in ’s HEEREN welbehagen;
Hij doet welhaast uw heilzon dagen;
Uw hoop herleev’, naar Zijn gebod;
Mijn redder is mijn God.

 Yde Bauke Yntema

Yntema werd herbegraven op de Hervormde begraafplaats in Hemelum, vak Gr, rij E. Nr. 12. Ook de gemeenteraad van Hemelumer Oldephaert en Noordwolde vernoemde een straatnaam naar Yntema. Aan de boerderij van de heer Yntema aan de Mientwei in Hemelum is een gedenksteen aangebracht met de tekst: ,,Hâld Moed” (Houdt Moed). Bij de begrafenis in Hemelum waren veel NBS ‘ers aanwezig evenals illegale werkers en meerdere autoriteiten. De lijkkist was bedolven onder veel kransen. Meerdere autoriteiten hebben het woord gevoerd bij de herbegrafenis zoals b.v. de burgemeester van Hemelumer Oldephaert en Noordwolde en de waarnemend burgemeester van Gaasterland Halbe Bearnts van der Goot.

Deze was tegelijkertijd met Yntema opgesloten in Crackstate. De illegale wapens waren destijds van Van der Goot overgebracht naar Yntema.

Het verslag van de herdenkingsdienst eindigt met: ,,De hear Yntema wie in stoere Fries yn de wiere sin fan it wurd, dy’t syn lânaard, noch syn taal nea ferlogende en dy as stille strider foar syn ,,heitelân” úteinlik troch moardnershân sneuvelje moast”.

Vertaald: ,,De heer Yntema was in stoere Fries in de ware zin van het woord, die noch zijn landaard, noch zijn taal ooit verlogende en die als een stille strijder voor zijn ,,vaderland” uiteindelijk door moordenaarshanden moest sneuvelen”.

Tijdlijn m.b.t. het wapenbezit en wapenvervoer

5 september 1944 Dolle Dinsdag.
Begin september 1944 Engels spionagecommando McBeaf strijkt neer in Orvelte. Zij zoeken contact met de illegaliteit in Friesland.
7 september 1944 Fries NBS driemanschap o.l.v. kapitein Pander gaat naar NBS commandant Prins Bernhard. De Prins moet er voor zorgen dat er wapens in Friesland komen.
17 september 1944 Amerikaanse, Britse en Poolse parachutisten landen in Eindhoven, Nijmegen en Arnhem. Illegaliteit Friesland wordt nu ongedurig en wil wapens ter voorbereiding van de bevrijding.
8 op 9 oktober 1944 Er worden 4 wapeninstructeurs geparachuteerd bij Haskerhorne. Hierbij is Nikolaas Johannes de Koning die later in o.a. Gaasterland wapeninstructie zal geven bij Marten Melles van der Goor in Sondel en Siemon Bokma in Harich.
14 oktober 1944 In gevangenis Crackstate Heerenveen arriveert deze dag het wrede Duitse ZBV Commando 14 van de SS en SD en richt er een martelkamer in. Zij zullen hun rol spelen in o.a. Gaasterland
19-20 oktober 1944 De allereerste wapendropping in Haskerhorne.
November 1944 Vanuit Echten worden de eerste van droppings afkomstige wapens geleverd door de KP Echten. De eerste zending gaat naar Marten Melles van der Goot in Sondel, waar dezelfde dag door instructeur Nikolaas Johannes de Koning een wapeninstructie wordt gehouden.
Marten Melles van der Goot in Sondel laat de wapens bij Lourens Wildschut in Wijckel opslaan.
De tweede zending wordt gebracht naar Jeen Hornstra in Wijckel en naar Marten Melles van der Goot in Sondel. Bij Jeen Hornstra blijven de wapens één nacht en dan worden ze opgehaald door ? en gebracht naar Lourens Wildschut in Wijckel.
De derde zending gaat naar Halbe Bearnts van der Goot in Oudemirdum en naar Yde Boukes Yntema in Hemelum. Van der Goot laat op zijn beurt weer wapens ophalen door Jouke Draaijer uit Rijs. Het is niet precies bekend wanneer er 24 wapens vanuit Gaasterland naar Hindeloopen zijn getransporteerd. Het vervoer gebeurde met paard en wagen en de wapens lagen onder het hooi. In Hindeloopen kregen NBS-commandant Wim Mol en zijn assistent Dirk Blom wapeninstructie van verzetsman “Dick” (Sjerp Praamsma). Wim Mol had contact gemaakt met Districtsleider Siemen de Jong uit Balk.
December 1944/Januari 1945 Commandant Hofstra en medestrijder Joop Staargaard, beiden uit Elahuizen,  wandelen ’s nachts heen en terug Elahuizen – Wijckel om wapens op te halen bij de familie Wildschut.
Januari 1945 Luitjen Mulder wordt in Echtenerbrug opgepakt evenals zijn illegale maten Wim Meijer en ………..  Mulder blijft zwijgen in alle talen en wordt op 8 januari 1945 vermoord.
Februari 1945 Op 3 februari 1945 worden twee topfiguren van de Friese NBS bij Tjerkwerd opgepakt. Het zijn NBS kapitein Pander en zijn adjudant Wierda. De gehele administratie van droppingsterreinen wordt ook in beslag genomen. Het wordt Jouke Draaijer uit Rijs te heet onder de voeten en hij duikt onder , Vooraf had hij zijn wapenvoorraad in een boomwal rondom zijn boerderij verstopt.  Op 14 maart 1945 is hij weer "bovengronds".
13 februari 1945 Jeen Hornstra in Wijckel wordt door de Duitsers overvallen. Er wordt een huiszoeking gedaan en Hornstra wordt opgepakt en naar Crackstate in Heerenveen gebracht.
14 februari 1945 Halbe Bearnts van der Goot in Oudemirdum wordt nu door de Duitsers overvallen en meegenomen naar Heerenveen. Op 15 april 1945 wordt Van der Goot bevrijdt uit Crackstate in Heerenveen.
De Duitsers gaan nu naar Yde Boukes Yntema in Hemelum en nemen na een verschrikkelijke huiszoeking Yntema mee naar Heerenveen.
Draaijer uit Rijs en Ede Groenhof uit Wijckel halen de wapens op uit de boerderij van Halbe Bearnts van der Goot en brengen die bij Draaijer onder. Daarna bij Yntema in Hemelum.
15 februari 1945 Draaijer brengt de wapens naar Jelte Tromp in Harich.
19 februari 1945 Plotseling staan de Duitsers in de boerderij van Marten Melles van der Goot in Sondel. Hij wordt na een stevige huiszoeking meegenomen naar Crackstate in Heerenveen. Enkele weken later wordt hij weer vrijgelaten.
22 februari 1945 De Duitsers in Stavoren steken de woning en het kolenhok van Betse Bosma in Hemelum in brand. Hij heeft wapens verborgen die door KP Echten naar Hindeloopen gebracht zullen worden. Vanwege geruchten over verraad zijn de wapens in Hemelum achtergebleven.
26 februari 1945 De Duitsers doen een inval in de boerderij van Lourens Wildschut in Wijckel. Zowel mens als dier is vertrokken en daarom wordt de volledige boerderij in brand gestoken. De wapens waren enkele dagen daarvoor in een praam verstopt achter de boerderij.
Half maart 1945 De illegaliteit brengt de verborgen wapens uit de praam over naar een hol in het Atteboskje aan de Lykwei in Harich dichtbij de boerderij van Siemon Bokma.
Eind maart 1945 Twee onderduikers en Sep van der Wal zijn de wapens aan het schoonmaken in het Atteboskje als zij ontdekt worden door twee Duitsers. Onderduikers en Duitsers vluchten. De Duitsers komen terug maar kunnen niets vinden.
Bokma laat de wapens weghalen door de illegale groep Watergeuzen uit Balk. Hij heeft inmiddels ook al weer de wapens gekregen die eerder bij Jelte Tromp in Harich waren gebracht.
Wietze Bokma, de zoon van Siemon Bokma, brengt wapens in een berenwagen naar verzetsman Jan de Vries in Ruigahuizen.
In de betonloods van aannemer Van der Velde worden de wapens in kano’s verstopt en een ander gedeelte gaat naar het watergemaaltje bij de Lorbuorren in Harich.
7 april 1945 Jeen Hornstra uit Wijckel en Yde Boukes Yntema uit Hemelum worden met nog 8 anderen als gijzelaars bij Doniaga gefusilleerd.

Droppings in Friesland

 

Nr Datum Plaats Door Dropping van  Code
01 19/20 oktober 1944 Aalsum Halifax-295 Squadron 28 containers + 3 pakketten Gobo
02 idem Haskerhorne Stirling-295 Squadron idem idem
03 idem Witmarsum idem idem idem
04 22/23 oktober 1944 Aalsum Halifax-295 Squadron 17 containers Criena 1
05 idem Haskerhorne Stirling-295 Squadron 18 containers Criena 2
06 idem Witmarsum idem 24 containers + 3 pakketten Criena 1
07 24/25  oktober 1944 Aalsum - - Criena 3
08 idem Haskerhorne Stirling-570 Squadron 24 containers + 3 pakketten Criena 2
09 idem Witmarsum idem - Criena 1
10 28/29 oktober 1944 Aalsum Halifax-644 Squadron 15 containers + 1 pakket Criena 3
11 idem Haskerhorne Stirling-196 Squadron 18 containers + 3 pakketten Criena 2
12 31 oktober/1 november 1944 Aalsum Stirling 570-Squadron - Criena 3
13 idem Haskerhorne Stirling-620 Squadron 24 containers+2 geheim agenten Criena 2
14 idem Witmarsum Stirling-299 Squadron - Criena 1
15 2/3 november 1944 Aalsum Stirling-196 Squadron - Criena 3
16 18/19 november 1944 Aalsum - - -
17 idem Mildam Stirling-295 Squadron 26 containers Necking 1
18 idem Exmorra Stirling-295 Squadron - Necking 2
19 21/22 november 1944 Mildam Stirling-299 Squadron 24 containers(?) Necking 1
20 23/24 november 1944 Mildam Stirling-190 Squadron 24 containers(?) Necking 1
21 idem Exmorra Stirling-190 Squadron 15 containers Necking 2
22 idem Oldeboorn Stirling-190 Squadron - Necking 3
23 24/25 november 1944 Aalsum Halifax-644 Squadron 24 containers + 3 pakketten Necking 4
24 11/12 december 1944 Aalsum Stirling-299 Squadron - Necking 4
25 idem Exmorra idem - Necking 2
26 17/18 december 1944 Exmorra Stirling-196 Squadron - Necking 2
27 idem Oldeboorn idem - Necking 3
28 28/29 december 1944 Exmorra Stirling-196 Squadron 24 containers + 3 pakketten Necking 2
29 idem Oldeboorn idem - Necking 3
30 05/06januari 1945 Mildam Halifax-297 Squadron - Necking 1
31 idem Oldeboorn idem 15 containers + 3 pakketten Necking 3
32 01/02 februari 1945 Exmorra Stirling-295 Squadron - Necking 2
33 idem Joure idem - Necking 5
34 02/03-02-1945 Exmorra Stirling-295 Squadron 24 containers + 3 pakketten Necking 2
35 27/28 maart 1945 Rotstergaast Stirling-570 Squadron - Necking 6
36 30/31maart  1945 idem Stirling-295 Squadron 24 containers + 4 pakketten Necking 6
37 idem Woudsend Stirling 570-Squadron 24 containers + 3 pakketten Necking 7
38 08/09 april 1945 Tzum-Tritsum Stirling-620 Squadron - Necking 8
39 09/10 april 1945 idem Stirling-196 Squadron 24 containers + 3 pakketten idem
40 idem Rotstergaast - - Necking 6
41 11/12 april 1945 Burgwerd Stirling-295 Squadron - Necking 11
42 idem Rotstergaast - - Necking 6
43 15/16 april 1945 Burgwerd Halifax-297 Squadron 22 containers + 3 pakketten Necking 11
44 idem Woudsend idem idem Necking 7
Om  enigszins een beeld te geven, wat er al niet aan materiaal in de oorlogsjaren boven Nederland ten behoeve van de illegaliteit is gedropt, even een kleine opsomming: 20.055 stenguns (Iicht-automatisch handwapen) met 7584939 patronen, 4205 Lee Enfield-geweren en 726 Lee Enfield-karabijnen met 629.450 patronen voor deze beide wapens, 787 Brenguns (lichte mitrailleur). 2.842 pistolen met 145.550 patronen, 580 bazooka's. 25.710 handgranaten type Mills 36 en zelfs 2 Piats (Projector Infantry-antitank) een geducht wapen tegen pantserwagens. enz. Daarnaast werd er radiozend- en afluisterapparatuur gedropt. Ook werden 553 mistsignalen gedropt: dit waren ontstekers die op spoorrails werden geklemd".

OPMERKINGEN BIJ DE LIJST MET DROPPINGS

Dropping nr. 05             Mislukt, foute locatie
Dropping nr. 06             Veulen geraakt, eigenaar deed aangifte
Dropping nr. 11             6 containers niet gedropt i.v.m. doven van lichten op afwerpterrein
Dropping nr. 12             Grondmist
Dropping nr. 13             De geheim agenten waren Taselaar en Faber
Dropping nr. 14             Veld niet meer bruikbaar
Dropping nr. 15             Afwerpterrein door hoog water ondergelopen
Dropping nr. 22             Vliegtuig te laat, terrein door verzetsmensen verlaten.
Dropping nr. 33             Afwerpterrein niet bemand i.v.m. arrestatie verzetsgroep Echten.
Dropping nr. 43             Wapens niet meer gebruikt i.v.m. bevrijding
Dropping nr. 44             Wapens niet meer gebruikt i.v.m. bevrijding

Op 3 februari 1945 vond de arrestatie plaats van de Gewestelijk Operatieleider van het verzet met zijn adjudant. Door in beslagname van het archief werden alle droppingsterreinen van de nrs. 1 – 34 onbruikbaar.

GEBRUIKTE BRONNEN:

  • Friesch Dagblad 10 september 1966.
  • Bezettingstijd in Friesland, deel III, P. Wijbenga.
  • Kriich tsjin frjemdfolk, 1946 J.P. Wiersma met tekeningen van J.P. Wiersma
  • Gescheurd Land, 1990. Piet Bode, Joke Key-Alta en Jan
  • Geïllustreerde Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, C.L. Sulzberger.
  • Noodlanding bij Stavoren. Auteur Vic Klep.
  • Tentoonstelling door Tresoar van Luchtoorlog boven Friesland.
  • Foto op de voorpagina is afkomstig van myheritage.nl
  • Heerenveense Courant 6 mei 1987
  • Skarsterlân tijdens WO II