Willem de Jong

Willem de Jong werd geboren 5 mei 1897 in Balk als zoon van kruidenier en grossier Harmen Jans de Jong, geboren 4 februari 1843 in Sloten en Hendrika Taconis. De samenstelling van zijn geboortegezin was:
Harmen Jans de Jong (4 februari 1843 Sloten † 23 mei 1918 Balk). Zijn ouders waren Jan Eelkes de Jong en Marijke Harmens Visser.
Harmen Jans de Jong trouwde voor de eerste maal op 24 maart 1872 in Sloten met: Tjitske Taconis (26 februari 1843 Grouw -† 26 april 1885 Balk), dochter van Harmen Thijsses Taconis en Maartje Wybes van der Hoek.
Uit dit huwelijk werden 6 kinderen geboren:
1. Levenloze dochter, geboren op 18 januari 1873 in Sloten
2. Jan de Jong, geboren op 5 januari 1874 in Sloten. Hij overleed 4 augustus 1962 in New Paris, Indiana, Ver. Staten van Amerika.
3. Maartje de Jong, geboren op 12 september 1875 in Sloten. Trouwde met schoolhoofd Jacob Zwanenburg (1877 Balk). Jacob overleed 3 december 1945 in Steenwijk.
4. Harmen de Jong, geboren op 17 juli 1877 in Sloten
5. Marijke de Jong, geboren op 13 april 1879 in Sloten. Ongehuwd overleden op 11 mei 1908 in Balk
6. Wiebe de Jong, geboren op 26 augustus 1881 in Balk. Hij vertrok in 1920 naar Amerika.
Tjitske de Jong-Taconis overleed in 1885 in Balk. Na het overlijden van zijn echtgenote Tjitske Taconis trouwde Harmen Jans de Jong opnieuw en nu met Hendrika, de zuster van zijn eerste vrouw. Op 5 juli 1888 werd in Balk het huwelijk gesloten met Hendrika Taconis, geboren 6 mei 1856 in Aalsmeer en overleden op 16 juni 1936 te Balk. Er werden vijf kinderen geboren:
7. Levenloze zoon op 28 mei 1889 in Balk.
8. Tiete de Jong, geboren op 18 mei 1890 in Balk. Overleden op 26 juni 1896 in Balk.
9. Cornelis de Jong, geboren op 23 januari 1894 in Balk. Hij overleed op 24 november 1921 in Balk. Zijn beroep was groentekweker en hij was verloofd met Sj. van der Meulen
10.Willem de Jong, geboren 5 mei 1897. Slachtoffer 18 september 1944.
11.Hendrik de Jong, geboren 20 september 1899 in Balk. Overleed in
Balk op 24 augustus 1899.

Willem de Jong trouwde op 4 november 1925 in Balk met Louise Berber Aninga, geboren op 25 oktober 1902 in Leeuwarden (zie foto). Het gezin (man, vrouw en 2 kinderen) vertrok voor de laatste keer op 2 oktober 1929 naar Nederlands-Indië. Zijn beroep was daar Hoofd van de Tuinbouwkundige Voorlichtingsdienst. Zij brachten gewoonlijk hun verlof door in Balk. De twee kinderen waren Hendrika Louise de Jong, geboren op 25 november 1926 in Pasoeroeau in Nederlands-Oost Indië en Cornelis Wim de Jong, geboren op 30 mei 1929 in Leeuwarden.

Als lid van de Stadswacht Batavia werd Willem de Jong op 29 juli 1944 gevangengenomen door de Jappen. Willem de Jong zat als krijgsgevangene vanaf 15 september 1944 aan boord van het reeds behoorlijk roestige transportschip “Junyo Maru”. Er was veel achterstallig onderhoud aan het schip.  Ze werden deze bootreis geëscorteerd door twee kleine Japanse oorlogsbodems voor vervoer van Tandjong Priok naar Padong in Japan. De Junyo Maru was een door de Japanners buitgemaakt stoomschip van 5065 bruto registerton van 135 meter lang en 18 meter breed. Het was in 1913 gebouwd op een scheepswerf in het Schotse Glasgow. Het schip was nooit schoongemaakt en er waren veel sporen van cement en koolstof van vorige reizen. Water voor de opvarenden om zich te wassen was er niet. Er was wel een zoetwatertank op het dek maar die was bestemd voor drinkwater voor de Japanners. Als haringen in een ton zaten 1100 Nederlandse; ongeveer 1100 Britse en Amerikaanse krijgsgevangenen en 4200 Javaanse contractarbeiders (romusha’s) aan boord. Daarnaast waren er vermoedelijk 100 Japanners die de reis begeleidden. Zij waren allemaal ingescheept voor het werken aan de Pakan Baroe-Moeara-spoorweg van ongeveer 220 kilometer dwars door Sumatra.  Onder al deze krijgsgevangenen waren 485 Ambonezen en Menadonezen te rekenen. Tijdens de boottocht werd voortdurend aan dek geschreeuwd dat er van plaats gerouleerd moet worden. Latrines (houten kistjes) hingen buiten boord waar mensen op moesten gaan staan om hun behoeften te doen. Er werd hiervan veel gebruik van gemaakt omdat heel veel bootmensen last hadden van de dysenterie (buikloop). De hitte en de viezigheid van het ruim droegen niet bij aan de gezondheid van de opvarenden. Het was steeds ondraaglijk heet aan boord van het schip, maar laat in de middag van zondag 17 september, als de Westkust van Sumatra al in zicht is, werd het weer slecht. De opvarenden kregen het koud en zaten verkleumd bij elkaar. De volgende dag zijn de weersomstandigheden alweer heel anders.  Al vroeg in de ochtend is het erg heet en sterven door uitputting al snel enkele mensen. Ze werden zonder ceremonie over boord gezet.

Maandagmiddag 18 september had de officier van wacht P.C. Daley om 15.51 uur door zijn “low power” periscoop een sliert rook aan de horizon gezien. Onmiddellijk stelt hij hiervan zijn kapitein S.L.C. Maydon op de hoogte als gezagvoerder van de Britse onderzeeër HMS Tradewind. Het bleek om het Japanse schip Junyo Maru te gaan.

De Tradewind was in januari 1944 toegevoegd aan de onderzeebootvloot van de geallieerden. Hun opdracht was om Japanse vrachtschepen te vernietigen die zorgden voor de Indonesische bevoorrading. In november 1942 had het Internationale Rode Kruis er bij Japan op aangedrongen de Conventie van Genève na te komen. Dat betekende dat Japan zich zou moeten houden aan bepaalde voorschriften over bijvoorbeeld de wijze waarop men met krijgsgevangenen diende om te gaan. Bij vervoer van krijgsgevangenen moest een rood kruis op het schip zichtbaar zijn zodat de geallieerden weten dat ze het schip beter met rust kunnen laten. De Japanners lappen die internationale afspraak echter aan hun laars en dat gebeurde nu ook met de Junyo Maru.

Kapitein Maydon bekeek de waarneming van officier van de wacht Daley en besloot de koers te wijzigen. Hij geeft opdracht om vier torpedo’s af te vuren. Omdat de “high power”periscoop van de Tradewind kapot was, moest de onderzeeër dichter de Junyo Maru naderen. Maar te dicht kon ook weer niet omdat de Junyo Maru immers geëscorteerd werd door twee Japanse korvetten.

Hij naderde het schip tot op een afstand van ongeveer 1750 meter ter hoogte van Benkoelen in Nederlands-Indië op 20 53S en 1010 11E aan de westkust van Sumatra. Om 15.51 uur vuurde hij vier torpedo’s af, waarvan er twee doel troffen. Kapitein Maydon was op het moment van de beschieting niet op de hoogte van de vracht die het Japanse schip vervoerde. Eerst in 1968 werd hij met de ware toedracht op de hoogte gesteld. Binnen 20 minuten zonk de Junyo Maru naar de diepte van de Indische Oceaan, waardoor in totaal 5620 mensen verdronken met Willem de Jong als slachtoffer.

Willem Punt en Alex Boem zijn twee overlevenden. Zij hebben de toedracht kunnen navertellen. Willem Punt: “Die maandagmiddag 18 september om negen voor vier deed een zware explosie het hele schip schudden. De torpedo sloeg midscheeps in. Ik werd door de klap van de latrines weggeschoven en belandde ergens midden op het schip. Delen van het schip vliegen de lucht in. Het is doodstil op het schip; iedereen lijkt zijn adem in te houden. Om paniek te voorkomen roept de Japanse kapitein van het schip door de luidsprekers dat de motoren zijn uitgevallen. Maar na enkele ogenblikken werd het schip voor de tweede keer getroffen aan de stuurboordkant. Willem Punt ziet dat een truck die vlak bij de latrines aan de reling was vastgezet is losgekomen en tegen de reling is geschoven; precies op de plek waar hij enkele ogenblikken daarvoor nog mensen stond te helpen. Op die plek zijn andere krijgsgevangenen door de vrachtwagen geplet. In de ruimen klom iedereen over elkaar heen. Iedereen wil zo snel mogelijk aan dek komen. Een groot aantal mannen sprong onmiddellijk het water in maar toch bleef het nog tamelijk rustig aan boord. Veel opvarenden realiseerden zich   waarschijnlijk niet dat het schip zinkende was. Willem Punt keek eerst eens goed om zich heen. Aan stuurboordzijde kon je beter niet in het water springen, realiseerde hij zich, want dan werd je onmiddellijk weer, via het gat in de romp, het schip ingezogen. Op verschillende plekken werden vlotten overboord gegooid. Dus ook daar moest je oppassen; voor je het wist had je een vlot op je hoofd.

Alex Bloem wist na de tweede explosie zeker dat het schip beschoten was en stond aan dek te kijken naar de mensen die her en der over boord sprongen. Hij twijfelde. Want hij kon niet zwemmen en hij wist niet wat er gebeurde als hij in de Indische Oceaan zou springen. Toen hoorde hij een stem achter zich die zei: ‘Toe maar, spring maar. Het komt wel goed.’ Hij wist niet waar die stem vandaan kwam maar hij werd helemaal rustig en liet zich bij de latrines in het water zakken.

Eenmaal in de zee vond hij een grote houten kist waar hij zich aan vastklampte. Al gauw voegden andere drenkelingen zich bij hem. Eerstgenoemde overlevende is ook de zee ingesprongen en hield zich vast aan een houten plank. Als hij om zich heen keek zag hij zeer veel drenkelingen maar nog meer mensen op het schip. Het zijn voornamelijk de romoesja’s die aan boord bleven. De meesten kunnen niet zwemmen en klampten zich vast. Toen de steven van het schip omhoogkwam en de rest in zee begon te verdwijnen, brak er paniek uit. Als trossen hingen de mensen aan het schip; bij honderden vielen ze in de zee. Het duurde twintig minuten voor het hele schip in zee verdwenen was. Overal riepen mensen om hulp en om hun moeder. Ook hoorden ze: ‘Toeloeng Nippon’ (Japanners, Help!) Uiteindelijk verdween de Junyo Maru met donderend geraas in de golven, vijftien kilometer ten westen van Bengkulu voor de westkust van het Indonesische eiland Sumatra.

De drenkelingen in zee keken om zich heen. Bloem: ‘Ik zag allemaal mensen die voorovergebogen in het water lagen. Dood. Verder dreef er van alles om ons heen. Planken, hout, touwen etc.’ Sommige drenkelingen maakten een vlot van spullen die ze opvisten uit de zee, anderen vonden een baal sisal waar ze zich aan vast konden klampen”. De overlevenden werden aan land gezet en alsnog naar Pakan Baroe vervoerd. Er hadden meer gered kunnen worden maar het enteren van sloepen en vlotten werd belet terwijl de nacht na het torpederen de weersomstandigheden op zee slecht waren. Van de 6500 opvarenden werden er in totaal 1100 gered. Het betrekkelijk grote aantal geredde krijgsgevangenen is te danken aan het optreden van een Japans patrouillevaartuig dat voor reddingspogingen tweemaal is uitgevaren.

DEZE TASKFORCE TF38 ZORGDE VOOR DE ONDERGANGVAN WILLEM DE JONG EN 5600 OPVARENDEN.

Dit is de Fast Carrier Task Force TF 38. Het was de belangrijkste slagkracht van de Amerikaanse marine in de Pacific War van januari 1944 tot het einde van de oorlog in augustus 1945. Het functioneerde met drie tot vier vliegdekschepen en hun ondersteunende vaartuigen. https://stringfixer.com/nl/Task_Force_38.

JAPANSE KRIJGSGEVANGENKAART WILLEM DE JONG

LITERATUUR

 

www.langsdeluts.nl

Stichting Icodo, Utrecht

NIOD, Amsterdam

Museon, Den Haag

Museum Bronbeek, Arnhem

Andere Tijden met tekst en research Yfke Nijland en regisseur Ad van Liempt